DE ILTR1M0NDAAN. te AMSTERDAM, bij HOOGKAMER & COMP*. Prijs 10 Cents. p LLTRAMONDAAN. In onze dagen hoort men dikwils spreken Tan Ultra-liberaal, Ullra-regtzinnig, Ultra-catholiek, Ullramontaansch, enz. Bij het afkeuren van alle Ultra's op aarde, schijnt men te vergeten, dat er een Ultra is, hetwelk wij in het opschrift aanwezen, en waartoe een iegelijk mensch op aarde moet behooren, zal hij eene welgegronde en welverzekerde hoop kunnen hebben op eene welgelukzalige toekomst na zijnen tijde— lijken dood. Wij zullen ons niet ophouden met eene beschrijving Tan alle Ultra's, maar alleen een woord spreken over Ultramontaansch, het geliefkoosde woord der papisten. Een iegelijk weet dat het een stelregel der Catholieken is: buiten de Kerk geene zaligheid. , Tegen, deze stelling hebben wij geen enkel woord in te brengen; het is ook de onze, en wij gelooven, dat de waarheid daarvan bevestigd zal worden in de toekomst van chbistus. Zij, die wezen tl ijk gereformeerd zijn, knnnen er ook niets tegen zeggen; want de gereformeerde Kerk belijdt met dezelfde bewoordingen haar geloof (Geloofsb. Art. 28), en de alleroudste der Christelijke Kerkelijke Belijdenisschriften, weet slechts van ééne Kerk (zie Apostol. Geloofsb.). De stelling dus, buiten de Kerk geene 'zaligheid, is waarlijk de leer der Catholieke (algemeene) Christelijke Kerk, na de komst van chbistus in het vleesch. Wanneer wjj echter komen tot de toepassing dier leer op bepaalde personen en vergaderingen, dan wordt er een verschil met de Papisten openbaar, hetwelk niet te vereffenen is tusschen een Christen en een Papist. Volgens de Bode der onderscheidene Protestantsche gezelschappen, zou voor die Protestanten het verschil wel bij te leggen zijn, wanneer de Papisten er maar toe wilden besluiten, om aan hen een zuster- of broedcrplaatsje in de wereldsche Catholiciteit in te ruimen; de Papisten hebben dit echter niet willen doen, en kunnen dit ook niet doen, zoo zij hunne eigendommelijke toepassing van de ware leer, buiten de Kerk geene zaligheid, niet willen laten 'varen, en dus ophouden Papisten te zijn. Aan die Papisten nu wordt de naam gegeven van Ultramonlanen, en zij nemen dien naam aan, als uitdrukkende met een woord hunne toepassing van eene ware leer. Het woord Ultramonlaansch is afgeleid van een Latijnsch woord ultra-montes , en beteek ent boven, over, aan de andere zijden der bergen. Hierdoor nu worden die Catholieken beteekend, welke van geene bijzondere landskerk willen weten, onafhankelijk van Rome, bestuurd door hare eigene geestelijkheid met of zonder de landsregering, maar in tegendeel ten koste van alles, vasthouden aan den Paus te Rome, op zulk eene Wijs, dat niets als Kerk erkend mag worden, hetwelk niet onder zijne opperheerschappij, als stedehouder van chbstus op aarde, zich nederbnigt. He uitdrukking Ultramonlaansch wijst dus uit alle landen en oorden der wereld over' die bergen, waarop en waar achter die stad Rome gelegen is, waar'de Paus zijne gewone zetelplaats heeft. Ultramontaan en Papist geeft dus hetzelfde te kennen, en daardoor wordt dus de toepassing opgegeven van de leer buiten de Kerk geene zaligheid, en die toepassing is: men moet behooren, tot dezulken, die met geheel hun hart den Paus te Rome als hun opperhoofd erkennen, men moet lid zijn van die Calholieke vergadering, welke Rome als moeder erkent, en zich als zoodanig gedragen. Wanneer wij nu onze toepassing van de ware leer, builen de Kerk geene zaligheid, met een woord moeten opgeven, dan bestaat schijnbaar het verschil met de Papisten maar in ééne letter, en toch is het verschil zoo groot, dat daaraan, even als vroeger aan Schibbolet (Richt. XII: 6), leven of dood hangt, alleen met dit onderscheid, dat toen aan het gebruik maken van het verkeerde woord, slechts de tijdelijke dood, hier aan de hartelijke erkentenis van het verkeerde woord, de eeuwige, dood is verbonden. Om onze toepassing, kort te kenmerken, noemen wij het woord Ultramondaansch, en dit woord is afgeleid van het Latijnsche ultra-bjuhduh , hetwelk beteekent buiten of boven de aarde. Vreemd moge het bij den eersten opslag schijnen, dat, wanneer wij over verzamelingen van menschen op de aarde handelen, wij dan een woord gebruiken, hetwelk ons van de aarde afwijst. Het is echter geene speling van het menschelijk vernuft, geene aardigheid, wanneer wij ons zoo uitdrukken, maar wij geven dan in een woprd het denkbeeld terug, hetwelk de Heilige Geest door verschillende uitspraken der Heilige Schriften, in het bart der geloovigen wil indrukken. De Papisten wijzen met hunnen naam op eene stad en op een opperhoofd. Ook dat doen wij met onzen naam; doch terwijl zij die stad en dat opperhoofd op aarde hebben, kunnen wij zoo iets óp de geheele wereld niet vinden, werwaarts wij ons ook begeven; wij moeten, om onze stad en ons Opperhoofd te vinden, met ons geloof buiten en boven de aarde gaan. Ter opheldering nu hiervan, wenschen wij op enkele Schriftuurplaatsen te wijzen. Wanneer de Apostel padlis aan de gemeente te Philippi een kort begrip geeft van hun gedrag op deze wereld, dan zegt. hij: alleenlijk wandelt waardiglijk den Evangelio curisti (Phil. I: 27). Als wij nu het oorspronkelijke inzien, dan worden wij dadelijk gedrongen, om aan eene stad te denken. [nöXixevsaös). De Kantteekenaars der Statenvertaling hebben dit ook reeds opgemerkt. De Apostel vermaant - de geloovigen, om zich op aarde te gedragen als burgers van eene stad, en dat gedrag behoorde op te wegen tegen, overeen te komen met het Evangelie van christus. In dat Evan- gelie moeten wij dus die stad en dien regel zoeken. Lezen wij nu dien zelfden brief verder, dan wijst ons de Apostel niet naar eene plaats over de bergen, op de wereld, maar buiten de wereld naar boven, als bij zegt: (III: 20) maar onze wandel is. in den hemel. Het woord aldaar gebezigd (7ro).iroipsc), beteekent burgerschap of staatsregt, staatsregeling. Met dat wijzen nu naar den hemel, wijst hij ons tevens op een Opperhoofd met de woorden: waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, den Heere jezcs chbistus. Hiermede weten wij echter den naam van de stad niet, en men zou kunnen zeggen, dat de Apostel wel bedoelde dat de manier van leven of gedrag hemelsch moest zijn, doch dat hij daardoor niet bedoelde om bij het doen denken aan eene stad', dezelve ook buiten of boven de aarde te doen zoeken, dat men nu juist om zoo hemelsch te kunnen verkeeren, over de bergen moet gaan naar Rome, en dus een Ultramontaan worden. De Heilige Geest heeft echter gezorgd, dat wij tegen zulke schijnschoone redenen gewapend kunnen zijn; want door denzelfden Apostel weten wij ook, welke stad hij bedoelt. Aan de gemeenten in het landschap Galatie schrijvende, zegt hij (Gal. IV: 96): Jeruzalem dat boven is, dal is vrij, welke is onzer aller moeder. Niet Rome, maar het hcmelsche Jeruzalem is de moeder van alle geloovigen, en buiten die gemeenschap is geene zaligheid; want de Heere «zus heeft gezegd, ten zij iemand wederom, (eigenlijk van.boven «vwSïv) geboren wordt, hij kan het koningrijk Gods niet zien (Joh. III: 3). Wanneer de Apostel padlus aan de geloovige Hebreen schrijft, aangaande hunne kerkelijke betrekking,' dan vermeldt hij , dat zij gekomen zijn tot de stad des levenden Gods, tol het hemclsche Jeruzalem (Hebr. XII: 22. Vervol-gens beschrijft hij (vs. 23) dégenen, die tot deze stad, tot dat Jeruzalem behooren, als de algemeene vergadering (^awjyi/pts) en de gemeente (exxXrjffia, kerk) der eerstgeborenen, welke opgeschreven is in de hemelen. Met elke beschrijving en met elke omstandigheid wijst de Apos- tel, in navolging van den Heere «zus, ons dus niet naar eenige plaats of stad op de atfrde, maar naar boven, naar den hemel. Zij nu, die door eene geboorte van boven tot die stad behooreri, zijn VUramondanen. Na deze korte opmerkingen, zal een iegelijk wel overtuigd zijn, dat al verschilt een Christen met een Papist slechts eene letter, in het kort uitdrukken van de toepassing der ware leer, buiten de Kerk geene zaligheid, dit verschil zoo groot is, dat hot niet kaftt bijgelegd worden. De Dltramontanen schijnen zich soms te vlijen, wanneer zij opmerken den tegenstand, welke door de geloovigen aan het kleurlooze Protestanthmrus geboden wordt, dat die geloovigen zullen eindigen, met zich in den schoot van Rome neder te vïeijen. Dit komt, omdat zij achter de bergen zittende, de vrije moederkerk niet in het oog knnnen krijgen, en dus niets dan Rome kunnen zien. Zij echter, die de vrij* lucht van het hemelsche Jeruzalem, hebben ingeademd, zij, die werkelijk Ultramondanen zijn geworden, zijn niet alleen van hunnen eigenen toestand verzekerd, maar hebben ook een gezigt van hetgeen onder hen is, van die stad op aarde, welke ultramontaansch is. Van uit hunnen stand zijn zij ook verzekerd, dat niet de Paus, maar cmustss het Hoofd der Kerk is, dat niet de Paus, maar cbristus de Herder en de Bisschop hunner zielen is. Wanneer wij nu, na al deze opmerkingen , de Geloofsbelijdenis der Gereformeerde Kerken in Nederland inzien (Art. 27), dan merken wij alweder op, dat daar juist eene beschrijving gegeven wordt, zoo als wij in de Heilige Schriften vinden. In plaats dus dat de paapsche toepassing de waarachtige zon zijn, zoo is het juist omgekeerd. Hij, die aan de overgangsplaats, aan den Jordaan Shibbolet zeide, in plaats van Schibbolet, werd doodgeslagen (Bicht. XII: 6), zoo zal het ook zijn met de Papisten aan het einde van den strijd, bij den overtocht, door de rivier des doods. Die wezentlijk ultramontaansch zijn, kunnen het ko- ningrijk Gods niet zien, zullen er niet ingaan; zij die ultramondaansch zijn, zullen doorgaan tot in het eeuwige leven, en bij de wederkomst des Heeren, zullen zij in de opstanding der regtvaardigen het loflied der overwinning aanheffen, de dood is verslonden tot overwinning (1 Cor. XV: 54). Buiten de Kerk is geene zaligheid, en daarom kan geen Ultramontaan, als hij zoo sterft, zalig worden; want hij heeft zijn beginsel, zijn' grond, zijne stad, zijn' opperherder en opperbisschop op aarde, over de bergen, en dat is niet hoog genoeg, dat alles moet iemand, die zalig zal zijn in eeuwigheid, buiten, boven de aarde in den hemel hebben; alleen de ültramondanen worden zalig. Die laatsten alleen, zijn ook in staat om op aarde eenige openbaarmaking der ware Kerk te geven, zij kunnen niet mede doen, wanneer men voor de Kerk leerstelsel, regel, ordening, manier van regtspleging op aarde zoekt, dat alles is voor hen daar boven, hunne wandel (TOArreupx) is in de hemelen. Hun alleen geldt de roepstem: gedraagt u als burgers, als stadgenooten; alleen een Ultramondaan kan die opwekking verstaan en volgen; voor een Ultramontaan is het eene ijdele klank. Wij erkennen die ultramontaansche stad echter ook voor eene moeder, wij vinden haren naam ook in onzen Bijbel, wij lezen ook daarin van haar mysterie. In een kort bestek verhaalt ons dit joharnes (Openb. XVII: 5). Verhorgenheid (mysterie), de groote Babyion (verwarring), de moeder der hoererijen, en der gruwelen der aarde. Zalig hij, die, voor dat hare plagen komen, de roepstem hoort: Gaat uit van haar mijn volk, opdat gij aan hare zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van hare plagen niet ontvangt (Openb. XVIII: 4), en alzoo door Gods Geest gemaakt wordt tot een opregte eltramohdaait.