DER CHRISTELIJKE AFGESCHEIDENE GEMEENTE TB UTRECHT. MET EENE VOORREDE BOOR Bedienaar des Goddelijkcn Woords, Bh H. HÖVEKER. 1839. (Prijs 25 Cents.) Soo vele dan als wy volmaeckt lijn, laet ons dit gevoelen: ende indien gy yet andersins gevoelt, oock dat sal u Godt openbaren. Doch daer wy toe gekomen zijn, laet on» [daer in] na den selven regel wandelen, laet' ons het selve gevoelen. Phil. III: 15, 16. Soo vervult mijne blijdschap, dat gy mooght eens gesint lijn, deselve liefde hebbende, van een gemoet, [ende] van een gevoelen zijnde. En [doetj geen dingh door twistinge, ofte ydeleeere, maer door ootmoedigheyt achte de een den anderen uytnemender dan hemselven. O: 8, 3. Een nUuw gebodt geve ick u, dat gy malkanderen lief hebt. Golijck ick u lief gehadt hebbe, dat oock gy malkanderen lief hebt. Hier aen sullen sy,alle bekennen, dat gy mijne discipelen zijt, soo gy liefde hebt onder malkanderen. Joh. XIII: 34 , 35. VOORREDE. aarde lezer ! Mierneven» ontvangt gij de openbare mededeeling van de kerkelijke ordening der gemeente, te Utrecht, zoo als dezelve volgens koninklijk besluit van 14. Februarij l.l. in de burgerlijke maatschappij erltend is geworden. ' Deze kerkelijke ordening ii niet eerst uitgedacht, toen dezelve is ingeleverd aan het Gouvernement; het is de openbare uitdrukking van de practijk, die sedert lang reed* in die gemeente gevolgd is. Het stuk bevat dus als het ware eene opentlijke belijdenis aangaande de kerkelijke regering. De veelvuldige twistingen over zaken, die niet in God* Woord staan uitgedrukt, zijn maar al te veel in de gemeente van ciiristus op aarde, ten allen tijde, oorzaak geweest van onderlinge verwijdering en tegenwerking der Christelijke gemeenschap. Ter wegneming van veler bezwaren had de ondergeteekende reed* lang de begeerte gekoesterd, om eene zoodanige getuigenis aangaande de kerkelijke zaken te geven, dat men d#ifl*fjfJl weten konde, op welk standpunt hij geplaatst was, dewijl hij overtuigd VOOJJRKDE. was, dat vele botsingen daaruit voortvloeiden, dat men door tusschenkomende voorourdeelen elkander niet goed. verslond. Opregtheid moet ten allen tijde het hoofdkarakter zijn van eenen Christen. De mogelijkheid zou kunnen bestaan, dat verschillende gemeenten, die hetzelfde geloof beleden, evenwel verschilden in hunne wijze van doen. Hoewel het nu wenschelijk zoude zijn, dat alle geloovigen in kerkelijke zaken dezelfde wijze van doen (2 Tim. III: 10) volgden; zoo behoort echter uit het gedeeltelijk gebrek hjerin , geene verkettering, verbijting en vereting van elkander 'voort te vloei jen. De onderyeteekende heeft in de provinciën van ons Vaderland, waarin de leiding van 'den Koning der Kerk hem sedert hel begin der Óftohêiding heeft doen werkzaam zijn, in de bediériing des Evangelies en het bestuur*der gemeenten, altijd getrê»h% de ApottoÜsche wijjfc van doen na te volgen. Het kon niet anders, of daardoor moest somtijd*-botsing ontstaan tegen zoodanige zaken, die niet Apostolisch zijn. De ondervinding hééft Hém echter geleerd, dat bigbent bedaard, benheiden én Volhardend onderwijs de Koning der Kerk jfyt^Wietellingen gezegend heeft, ter overtuiging van hen, die eene andere gewoon»» adnkteèfÊM. Jan den andere&Wtöt echter moest daaruit' ook voortvloeljw? dat, wanneer er overeenstemming kwam in dezen welft* óin niet met gezag le willen bepalen ivat de Aptiètelen*'i9liet bepaald hebben, ook ménige aanfeiding tot twisten en verdeeldheden zoude voorkomen worim. Jrflfr onderscheidene pravinciiW onzes vaderlands wordt voorrede. 0» in de verschillende gemeenten dfize wijze van doen goedgekeurd en gevolgd, en zoo dit nu voortvloeit uit ware overtuiging en niet alleen vit eene zucht om van de vervolging te worden ontslagen, dan ie er eene (jegronde verwachting, dat vele twietingen uitgedoofd zullen zijnf Het hoofdbeginsel moest altijd in de Kerk zijn: .Ciiristus is alleen de HeérscÉittfipij'voerder in en o?er de gemeentellen Koninklijk Woord is ons aller regelmaat. Wanneer dit begirtêél niet alleen op de lippen is, maar ook in hel harte gewrocht'door den H. Geest, en daarnaar gepracliseerd wordt, dan kan er eigenlijk nooit een duurzame twist bestaan^ over de zakeH Zijner gemeente. Want wanneer ons dan iels voorkomt, waarvan Mij geen verbindend bevel of voorschrift in Zijn Woord heeft gegeven, dan kan er geene magt op de wereld bestaan, die Zijne onderdanen over zoodanige zaken een bevél of voorschrift mag geven, waardoor de consciëntie gebonden wordt. Is er in zulk eenen toestand verschil van gevoelen over eenige zaak, dan hebben wif'^n Zijn meéWf de allerduidelijkste aanwijzing, om daarover niet te twisten of te verscheuren, maar, in tegendeel élkander broederlijk verdragende, Wièijzen op Hem, die ook dat verschil van gevoelen genadig kan wegnemen. 1 Cdt^ J: 10; Phil. II: 2; III: 15, 16; Rom. XII: 16; XV: 5; 1 Petr. III: 8. De laalslverloopenfr'jaren heiben het voldingend bewezen, dal door geene menschelijke instellingen eene vereeniging in gevoelen kan geicrocht worden. Door stoffelijke magt* kan soms voor eénen tijd eene voorrede. vormelijke eenigheid worden daafgesleld; doch: wat voordeel zal daaruit voor de eeuwigheid voorlvloeijen ? Men bewondert hetgeen men meent tot eland gebragt te hebben; zelfverheffing is daarvan zoo spoedig het gevolg, en eer men het denkt, ligt ons gebouw in duigen, en de gekoesterde verwachting vervliegt in damp, terwijl dikwijle moedeloosheid, stugheid, verbittering , daarvan het treurige gevolg is. Datgene echter, wat uit God ie, leidt tot God terug, en brengt eene vreedzame vrucht der geregtigheid met zich. Daarom zijn die instellingen, voorschriften en wetten, welke de Koning der Kerk in Zijn Woord ons gegeven heeft, daartoe dienstbaar, door den daaraan uit genade verbonden zegen, om zondaren tot God te brengen en hen te onderwijzen en te besturen in Zijne waarachtige en geestelijke dienst. Daardoor wordt het Koningrijk der hemelen, hetwelk volmaakt is daar boven, hier beneden openbaar, en het Woord van God, in de*zelfs beloften en bedreigingen, wordt alzoo aanschouwelijk gemaakt op aarde in de gemeente de* levenden Gods, welke is ■een pilaar en vastigheid der waarheid. In zulk eenen weg is het wel mogelijk, dat de gemeente de* Hoeren door de wereld vervolgd wordt, wanneer de natuurlijke vijandschap door den overste der wereld wordt gaande gemaakt, en wanneer deze de wereld en derzelver gestelde magten verleidt, om zich als aardsche magt in het gebied van Christus in te dringen; maar in zulk eenen weg kan de gemeente niet in twist met de wereld komen en blijven. Heeft de gemeente toch de innige hartelijke overtuiging, dat het Koningrijk van christus niet is YOOKHEDK. van deze wereld, maar eigenlijk in den hemel te huis behoort, dan kan gij ook niet twisten veer de dingen, die deze wereld aangaan, en daarom haft zij wel lijden, om Christus en der consciëntie wil, maar niet al* kwaaddoener*. Wordt de gemeente, of een gedeelte van derzelver lidmaten, door de inwonende zonde verleid, om aan datgene wat tot de wereld behoort te hechten, en daarover te twisten , dan is het naar God* Woord, dat in dit geval verdrukking en benaauwdheid over de twistgierigheid komt. Wanneer men echter daaronder weder der hemehche roeping gedachtig wordt, dan i* er bij de opregten schuldbelijdenis en terugkeering, en dan blijkt het van achteren, dal de Heere God alle dingen, ook het kwaad, heeft doen medewerken ten goede voor degenen, die naar Zijn voornemen geroepen zijn. Hij toch, ■die door zulk eenen emartelijken weg van zijne gehechtheid aan de wereld en ■ derzelver goederen overtuigd, en daarvan tot God bekeerd wordt, i* veel verder van de wereld verwijderd dan te vorens hij heeft van nabij hare ellende gezien, derzelver wrange vruchten gesmaakt, maar ook de getrouwheid van den onveranderlijken Verhonds-God ondervonden, en dit werkt in de opregten van harte zulk eene goedwilligheid. dat zij zich des te gereeder onderwerpen aan de genadeheerschappij van Christus, den eeuwigen Koning, en Zijne wetten en instellingen in Zijn rijk gewillig opvolgen, met verlating van eigen zin en wil en gewoonte. Dit i* de zalige vrucht der regering van onzen Verlotier én Zaligmaker, en van de openbaarmaking van Zijn Koningrijk in Zijne voorrede. door Zijn Woord en Heest bijéénvergaderde gemeente. Mogt die vreedzame vruohl der geregtigheid, welke in vrede gezaaid wordt, ook overvloedig in ons vaderland zigtbaar worden, dan zou gewisselijk menigeen gedwongen worden tot de belijdenis, dat de Heere in ons midden woont en werkt, en dus Zijne Kerk onder en door ons openbaar maakt; en de opregten zouden onder de banier van Christus meer en meer vereenigd worden. Dat dit spoedig moge gebeuren, is, met onderuerping aan 's Heeren ondoorgrondelijken raad, de wensch en bede van Utrecht, IS Maart 1839. Uwen toegenegene in ciiristo, SCHOLTE, (ICor.IV:!.) REGLEMENT DEK CHRISTELIJK-AFGESCHEIDENE GEMEENTE Tr II T R E O H T. Eerste Hoofdstuk. Algemeene Bepalingen. Art. 1. De Christelijk-afgescheidene Gemeente te Utrecht, houdt de Formulieren van Eenigheid der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland voor de uitdrukking van haar gemeenschappelijk geloof. Die Formulieren zijn: De Nederlandsehe Geloofsbelijdenis, de Heidelbergsche Catechismus, en de Leerregels der Dordsche Synode van 1618 en 1619. Art. 2. Allen, die in den naam van den drieeenigen God gedoopt zijn, hun geloof in dien God belijden, en die belijdenis door hunnen wandel niet tegenspreken, kunnen in de gemeente als lidmaten erkend en aangenomen worden. Art. 3. Deze aanneming der lidmaten, op belijdenis des geloofe, geschiedt door de opzieners volgens den leiddraad van het kort begrip der Christelijke Religie, in de Christelijke Gereformeerde Kerk aanwezig. Hierbij zullen ten minste twee opzieners tegenwoordig behooren te zijn. Diegenen, weJPie niet in de gemeente gedoopt zijn, behooren twee getuigen te hebben, uit de lidmaten der gemeente, van hunnen goeden wandel. Die hieraan niet kan voldoen, zal eenigen tijd beproefd worden, alvorens hij als Udmaat wordt opgenomen. Art. 4. De jonge kinderen der zoodanigen worden evenzeer als lidmaten der gemeente erkend, en jflHtvangeni als zoodanig het teeken en zegel des H. Doops. Alle lidmaten zijn verpligt hunne jonge kinderen zoo spoedig mogelijk den H. Doop te doen toedienen, door een' wettig Vjè&rtoe veftWIëiiWr "dienaar in de gemeente. *iM|Sfti 5. Alle manslidmaten, die belrjdètiis van hun geloof hebben afgelegd en daarop ten Hj Avondmaal iljij *tfè^kt$f», hebben regt van stémming in alle zakÖF, ter welker bésHssmg de gemeente wordt opgeroepen. Art. 6. Indien iemand dér lidmaten van het H. Avoödmaai voor eenen betitelden o^M5nbepaaIden tijd is geweerd, heeft Wfrok gedurenc^ÖMri tijd geen regt, om'ïnede zijne stem ter BèsHssitfg van eenige zaak uit te brengen. Art. 7. MJSen ieméötf van de geméenW1 is afgesneden, verliest hrj^^irdöor alle aansjtëjtól op eenige bezitting, regt en gebruik, welké de gemeente als zoodanig heeft. Door de wederopneming treedt hij weder in alle vroegere regten in. Art. 8. Ieder lidmaat is" verpligt naar zijn vermogen bij te dragen, ter voorziening in de gemeenschappelijke behoeften, namelijk, onderhoud van kerkelijke dienaren, noodzakelijke kerkelijke gebouwen en armenverzorging. Tweede Hoofdstuk. Van de Diensten. Art. 9. De diensten zijn driederldf'TOeiDireD. des Wöords, Ouderlingen en Diakenen. Art. 10. De regering der gemeente wordt, uitgeoefend door de gezamenlijke opzieners, zoo dienaren des Woords, als ouderlingen. Art. 11. De verzorging der uitwendige behoeften geschiedt voornamelijk door de diakenen, met medeweten en overleg der opzieners. Art. 12. De dienaren des Woords, ouderlingen en diakenen worden tot hunne bedieningen in de gemeente verkozen door de mansledematen, die ten H. Avondmaal zijn toegelaten. Art. 13. Deze verkiezing geschiedt uit een onbepaald getal, of op voorstel van bepaalde personen, door den kerkeraad der gemeente, na Voorafgaand vastetö en bidden. Art. 14. Hij, die verkozen wordt, moet de meerderheid der gestemd hebbende lidmaten op zich vereenigd hebben. Art. 15. Indien bij eene eerste stemming niemand de volstrekte meerderheid op zich vereenigd heeft, moet er dadelijk tot eene tweede stemming worden overgegaan uit diegenen, welke de meeste stemmen op zich vereenigd hebben. Art. 16. De opzieners der gemeente hebben altoos het regt, *om eenen verkorene vóór deszelfs bevestiging te onderzoeken. Indien er echter iemand verkoren is, die niet reeds in zulk eéne bediening is werkzaam geweest, moet dat onderzoek altoos de bevestiging voorafgaan. Art. 17. Zoo iemand niet al de stemmen op zich vereenigd heeft, zal de verkorene drie achtereenvolgende rustdagen in de vergaderingen der gemeente worden afgelezen. Art. 18, "Wanneer tegen de verkiezing geene bezwaren worden ingebragt, zal .de beroeping en bevestiging voortgaan. De beroeping wordt ten uitvoer gelegd door den kerkeraad. De bevestiging geschiedt door eenen dienaar des Woords*: Art. 19. De onderzoeking der kerkelijke dienaren geschiedt door de opzieners der gemeente, naar de regelmaat, die daartoe in Gods Woord wordt opgegeven. Art. 20. De kerkeraden zullen zorgen, dat «r, bij zoodanige onderzoeking, altijd een of meerdere, dienaren des Woords tegenwoordig zijn. Art. 21. Indien een der vereisohten, in Gods Woord opgegeven, gemist wordt, zal de geëxamineerde onbevoegd verklaard worden tot de bediening, waartoe bij zich wenscht te begeven, of waartoe hij verkorén is.. Art. 22. Zoodanige afgewezene zal zich echter nader tot eene nieuwe onderzoeking kunnen aanmelden, en zal zulk eene onderzoeking niet mogen geweigerd worden. Hij, die op eenen buitengewonen tijd wenscht onderzocht te worden, zal de onkosten, die door zulk eene vergadering veroorzaakt worden, zelf moeten dragen. Art. 23. Eén ieder, die tot eenige dienst in de gemeente bevestigd wordt, moet vóór die bevestiging de Formulieren van Eenigheid der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland onderteekenen, omdat dezelve in alles' overeenkomen met Gods H. Woord. Art. 24. Indien iemand die onderteekeaing weigert, zal de bevestiging niet voortgaan*. Zoo hij bij voortduring blijft weigeren, zal zijne verkiezing worden vernietigd, en zullen de opzieners verder de Christelijke tucht op hem toepassen. Art. 25. De onderscheidene dienaren in de gemeente worden bevestigd volgens de Formulieren, daarvoor in de Christelijke Gereformeerde Kerk aanwezig. Art. 26. Niemand, die wettig door Gods gemeente tot eenige dienst in de gemeente geroepen wordt, zal zich aan de opvolging van zoodanig beroep willekeurig' mogen onttrekken, zoo hij na gedaan onderzoek daartoe bevoegd verklaard is door de opzieners der gemeente. Ia~ dien een wettig geroepene hardnekkig blijft weigaren, zal de Christelijke tucht op hem worden toegepast. Art. 27. Zij, die, wegens hunne werkzaamheden in de gemeente, geen tijdelijk beroep kunnen waarnemen, of dit slechts gedeeltelijk kunnen doen, behooren, naar gelang der omstandigheden, door de gemeente bezoldigd te worden. De bezorging daarvan geschiedt door den kerkèraad. Dehde Hoofdstuk. Van de Uitoefening der Diensten. Art. 28. De dienaren des Woords moeten zoo veel mogelijk bezig zijn in de prediking des Evangelie»-* in de bediening der H. Bondzegelen en in het toezigt nemen in alles op de geheele gemeente^ zoo wel wat betreft de huisbezoekingen, als de uitoefening der Cbristelijke tucht. Art. 29. De dienaren des Woords zullen ook zorg dragen voor de opleiding der toekomende dienaren, en daarin gebruik kunnen maken van" de: hulp van zoodanige lidmaten der gemeente, die daartoe erkende gaven en bekwaamheden van den Heere ontvangen hebben. Art. 30. De ouderlingen behooren met de dienaren des Woords in alle dingen zamen te werken, welke niet tot de prediking des Evangelies, en hetgeen daaraan onafscheidelijk verbonden is, behoort. In de kerkregering zijn de dienaren des Woords niet in magt verheven boven de ouderlingen, maar zijn allen aan elkander gelijk in magt. Art. 31. De diakenen behooren al de liefdegaven ten behoeve der gemeente in te zamelen, en dezelve met overleg der opzieners te besteden , tot onderhoud der armen, tot instandhouding van het predikambt en Van de gemeenschappelijke Godsdienstoefening. Art. 32. De gemeente zal vermaand worden hunne bijzondere zoo wel als hunne gemeentegiften door middel der diakenen te bezorgen, om aan de bedoelde personen uitgereikt te worden; het zij met bekendmaking, het zij met'Yèrzwijging van den naam des gevers; opdat ongelijke bedeelingen, waarttittwisting voortkomt, wor--♦den voorgekomen. Hand. VI. Art. 33. De diakenen zullen ten minste alle halfjaren rekening en verantwoording doen in de kerkeraadsvergaderingen; betaal Iran evenwel vrijstaan, ter hunner ontlasting, dit te doen óm de drie maanden. Art. 34. Het aantal der dienaren des Woords, ouderlingen en diakenen, zal bepaald worden door de opzieners, naar de behoefte der gemeente, en zullen de opzieners, wanneer zij tot het voorstellen van bepaalde personen overgaan, vooraf aan de gemeente vragen, of zij ook iemand kunnen aanwijzen.r Viekde Hoofdstuk. Over de Kerkelijke Vergaderingen. Art. 35. De kerkeraad, bestaande uit de opzieners en diakenen, zullen wekelijks ten minste eenmaal vergaderen, om met elkander over de belangen der gemeente te handelen, en zoodanige verordeningen en besluiten te maken, als het welzijn en de goede orde der gemeente zal vereischén. Alle consciëntie bindende besluiten zullen duidelijk met Gods Woord moeten bevestigd worden, zullende dezelve anders van geene kracht zijn. Art. 36. De kerkeraadsvergaderingen zullen toegankelijk zijn voor de geÜeele gemeente, en zullen de mansledematen, die ten H. Avondmaal zijn toegelaten, altijd eene raadgevende stem hebben. Art. 37. Uit de opzieners der gemeente zal een tot voorzitter worden gekozen, het zij voor eenen bepaalden, het zij voor eenen onbèpaalden tijdU In die verkiezingen hebben de dienaren des Woords den voorrang. Deze voorzitter zal de vergadering regelen en zorg dragen, dat een ieder ordelijk ■voordraagt, hetgeen hij te zeggen heeft> In geval van stemming draagt hij zorg, dat ieder zijne stem duidelijk en geregeld uitbrengt. Art. 38. Ook zal in elke kerkeraadsvergadering een secretaris zijn, die des noods uit de mansledematen, die ten H. Avondmaal zijn toegelaten, kan gekozen worden; het zij voor eenen bepaalden, het zij voor eenen onbepaalden tgd. Deze secretaris zal zorg dragen voor de geregelde opteekening van het verhandelde. Het opgeteekende zal, nadat het op de volgende vergadering zal zijn voorgelezen en goedgekeurd, door den president en secretaris, ten bewijze van echtheid, onderteekend worden. Art. 39. Geene zaken van kerkelijke tucht, wat betreft de toepassing derzelve op bepaalde met name genoemde personen, zullen in de kerkeraadsvergadering behandeld mogen worden, ten zij die personen vooraf afzonderlijk zijn vermaand geworden, alles volgens den regel Matth. XVIH: 15, 16. Indien echter de zonde algemeen bekend is, zal de kerkeraad dadelijk de zaak behandelen. Art. 40. De diakenen zullen bovendien wekelijks afzonderlijk vergaderen, ter bezorging deiingezamelde gelden en ter bedeeling der behoeftigen. Art. 41. Indien eenig lid van den kerkeraad een voorstel .heeft te doen, waarover «iet gevoegelijk in het openbaar gehandeld kan worden, en waartoe echter eene bijeenkomst der opzieners noodig is, zal dit kérkeraadslid daarvan kennis geven aan dèn president des kerkeraads, opdat deze eene buitengewone vergadering der opzieners kunne bijeenroepen. Van deze buitengewone vergaderingen der opzieners zal, in een afzonderlijk boek, aanteekening gehouden worden. Art. 42. Er zal eene kist of kast aanwezig zijn, voorzien van ten minste twee verschillende sloten; den eenen sleutel te bewaren door den president, den anderen door den secretaris. In deze kist of kast zullen al de boeken en papieren, behoorlijk in orde gebragt, en verdere zaken van waarde, de gemeente toebehoorende (zoo dit noodig geoordeeld wordt, kan er voor de diaconiegelden eene afzonderlijke kist zijn, op dezelfde wijze als boven,) bewaard worden. Elk halfjaar zal, alles worden nagezien door den kerkeraad. Art. 43. Er zullen wekelijks bijeenkomsten zijn , bepaaldelijk bestemd voor de catechisatie, zoo wel met de volwassenen als met de kinderen. Het aantal dier bijeenkomsten wordt, naar gelang der omstandigheden, door de opzieners geregeld. Art. 44. De gemeente zal op den rustdag driemaal bijeenkomen ter gemeenschappelijke Godsdienstoefening. De regeling van de uren der bijeenkomsten geschiedt door de opzieners. Art. 45. In .eene dier bijeenkomsten zal de Heidelbergsche Catechismus worden verklaard voor de gemeente. Hij, die in deze verklaring voorgaat, zal vooral zorg dragen, dat de overeenkomst van dien Catechismus met Gods Woord duidelijk worde aangetoond, opdat de gemeente meer en meer leere verstaan, dat onze belijdenis niet gebouwd is op menschelijke redenering, maar op Gods getuigenis. Verder, dat de verhandelde waarheid dienstbaar gemaakt worde aan de practijk der Godzaligheid. Art. 46. De dienaren des Woords zullen in die bijeenkomsten der gemeente het Evangelie prediken en de Sacramenten bedienen, volgens de Formulieren, daarvan in de Christelijke Gereformeerde Kerk aanwezig. Art. 47. De ouderlingen zullen in die bijeenkomsten zorg dragen voor dè goede orde in de gemeente. Zij zullen toezien, dat geene vreemde leer worde voorgedragen. Zij zullen de dienaren des Woords in alle voorvallende zaken behulpzaam zijn. Art. 48. De diakenen zullen, bij het eindigen der Godsdienstoefeningen, de.liefdegaven der aanwezigen verzamelen, en deze in eene daartoe aanwezige bus of'kist storten, om in de week te worden geteld. Art. 49. De opzieners zullen zorg dragen, dat een daartoe bekwaam persoon uit den kerkeraad of uit de mansledematen, die ten II. Avondmaal zijri toegelaten, voorga jn het gemeenschappelijk gezang. Insgelijks zal een lid des kerkeraads, of uit de gemeente, de opgegevene hoofdstukken uit Gods Woórci voorlezen. Art. 50. Op de werkdagen zal er zoo dikwijls gelegenheid zijn tot bijeenkomst der gemeente, als de kerkeraad stichtelijk zal oordeelen. Art. 51. Indien er leden uit den kerkeraad of mansleden der gemeente zijn, die ten H. Avondmaal zijn toegelaten, en die van den Heere de gave ontvangen hebben, om Gods Woord bekwamelijk^ te leggen, tot stichting, vermaning en vertroosting der gemeente, zal het gebruik makén van deze gave geenszins verzuimd, maar integendeel door de opzieners der gemeente geregeld worden, naar de ordening daarvan in Gods Woord 1 Cor. XIV. Vijfde Hoofdstuk. Van de Bediening der Sacramenten. Art. 52. Zij, die het Bondzegel des H. Doops wenschen te ontvangen, of aan hunne jonge kinderen te doen bedienen, zullen zich daartoe vooraf aanmelden in de gewone kerkeraadsvergaderingen, ten einde de opzieners in staat zijn, om zoodanig onderzoek te doen, als zij noodzakelijk 'solen oordeelen. Art 53. De bediening des H, Doops zal, zop veel mogelijk, in de openbare bijeenkomsten der gemeente geschieden, volgens de Formulieren, daarvan in de Christelijke Gereformeerde Kerk aanwezig. Art. 54. De kindéren der lidmaten, die gedoopt zijn, zullen naarstiglijk onderwezen worden in de leer des genadeverbonds, opdat zij belijdenis mogen doen van hun personeel geloof in den drieëenigen God, in Wiens naam zij gedoopt zijn, en alzoo met de gemeente den dood des Heeren te verkondigen in het H. Avondmaal. Art. 55. Het H. Avondmaal zal, zoo dikwijls mogelijk, door de gemeente in hunne bijeenkomsten gebruikt worden. De bediening daarvan zal geschieden volgens het Formulier, daarvan in de Christelijke Gereformeerde Kerk aanwezig. Art. 56. Indien iemand openbaar onder censuur gelegd is, zal de naam van den zoodanige vóór de bediening des H. Avondmaals worden afgelezen, het zij voor den eersten keer, het zij bij vervolg»: Art. 57. Indien eenig lidmaat der gemeente naar eene andere plaats met der woon vertrekt, zal ; aan den zoodanige eene attestatie worden uitgereikt van zijn geloof en wandel, nadat dit driemaal in de gemeente zal zijn afgelezen. Deze. attestatie zal ten minste door den president m den secretaris des kerkeraads onderteekend wördeh. .Zesde Hoofdstuk. Van het Huwelijk. Art. 58. De lidmaten der gemeente, die aicb in den huwelijksstaat wenschen te begeven, zullen van dit hun voornemen kennis geven aan den kerkeraad, opdat daarvan ten minste tweemaal aflezing kunne geschieden in de gemeente, en onderzocht worden, of er ook wettige redenen bestaan, volgens Gods Woord, waardoor zoodanig huwelijk moet verhinderd worden. Art. 59. De opzieners zullen vooral toezien, dat er geene huwelijken worden voltrokken in de door Gods Woord verbodene graden van bloedverwantschap, zullende zoodanige vermenging met oensuur en afsnijding achtervolgd worden, indien er geene verootmoediging en afstand gezien wordt. Art. 60. De bevestiging des huwelijks geschiedt na hét onderzoek, volgens het Formulier, daarvan in de Christelijke Gereformeerde Kerk aanwezig. Vóór de bevestiging zal het moeten blijken, dat aan de wettelijke bepalingen in de burgerlijke maatschappij voldaan is. Art. 61. Huwelijken, die niet in den naam des Heeren zijn aangegaan en bevestigd, zullen niet als heilig erkend worden, maar als burgerlijky én alleen tot deze wereld betrekking hebbende. Art. 62". Door achtervolgende bekeering en belijdenis vim zonden in het openbaar voor de gemeente, kunnen burgerlijke huwelijken gelieiligd worden, naar de uitspraak van Gods "Woora, 1 Cor. vn. Art. 63. Huwelijken van de zoodanigen, die geene lidmaten zijn der gemeente, of die weigeren belijdenis van hun geloof af te leggen, kunnen in de gemeente niet worden bevestigd. Zevende Hoofdstuk. Van de Huisbezoekingen. Art. 64. De opzieners der gemeente zullen gehouden zijn, om geduriglijk voort te gaan met het bezoeken der gemeenteleden in hunne woningen, en op alles behoorlijk acht nemen; zoo wel wat den geestelijken wasdom betreft, als op hetgeen betrekking heeft op den uitwendigen wandel. Art. 65. In de huisbezoekingen zal naarstiglijk onderzocht worden naar de heiliging van den dag des Heeren; naar de huiselijke godsdienstoefeningen; naar de opvoeding der kinderen en dienstbaren; en in het algemeen ten ernstigste gewaarschuwd worden tegen gelijkvormigheid aan de, wereld. Art. 66. De hoofden der huisgezinnen zullen gedurig vermaand worden, om, voor zop verre dit niet geschiedt, de huisgenooten voor te gaan in het gebed tot God, naar aanleiding der personele en dadelijke behoefte der huisgenooten. Art. 67. Yerwaarloozmg van de huiselijke Godsdienstoefeningen moet met censuur, en, in geval van verharding daartegen, met afsnijding achtervolgd worden. Art. 68. m iedere kerkeraadsvergadering zal de president aan eiken opziener, die niet om andere werkzaamheden voor de gemeente, van het huisbezoek voor eenen tijd ontslagen is, afvragen, hoe vele huisbezoekingen hij in die afgeloopene week gedaan heeft; en of die huisbezoekingen ook aanleiding hebben gegeven tot eenig voorstel, betrekkelijk leer of wandel. Achtste Hoofdstuk, Van de Christelijke Tucht. Art. 69. De gemeente zal gedurig ernstig vermaand worden, om acht te geven op elkander, tot opscherping der liefde en der goede werken; bij het ontdekken van eenigé zónde in een' der lidmaten, daarover niet met anderen te spreken, maar persoonlijk en in- het verborgen den gevallene te vermanen en te bestraffen, éh, bij de verharding tegen herhaalde vermaning, de» gevallene niet in den kerkeraad bekend te maIwtóiten zij de vermaning en bestraffing onder twee of drie getuigen beproefd is. Art. 70. Een iegehjk lidmaat, die eenige verborgene zonde in den kerkeraad of op eene andere wijze openbaar maakt, zonder dat hij vooraf de particuliere vermaningen beproefd heeft, zal als een achterklapper bestraft, eo bij verharding daartegen, gecensureerd worden. Hierdoor wordt echter geenszins verboden het. vragen .van raad en bes1*i* in de behandeling van eenige voorvallende zaak, bij een' der opzieners der gemeente. Integendeel wordt zoodanige rjaadvraging aangeprezen, ten einde noodelooze en onvoorzigtige vitterijen tegen te gaan. Art. 71. Zonden, die uit haren aard en natuur openbaar zijn, moeten dadeMjk in de kerkeraadsvergadering behandeld worden. In die behandeling zal echter,-ifel de daad, maar niet de persoon genoemd worden. Er zal eene commissie benoemd worden uit den kerkeraad, om zoo mogelijk, met den aanbrenger, den gévallene te vermanen tot belijdenis van schuld, tot boete en bekeering. Art. 72. De eerste trap van openbare bestraffing is de openbare ontzegging van het gebruik des H. Avondmaals; waarbij de gemeente zal opgewekt en. vermaand worde»-, niet alleen om voor den gevallene té bidden in het verbor■gWB, ' maar ook denzelven persoonlijk te gaan vermanen en opwekken tot boete en bekeering. Art. 73. IndieÉf dëzé openbare bestraffing niet ticbtervolgd wordt door belijdeA$van schuld, boete en bekeering, za$Éoódanig verhard zondaar van de gemeente IflSrden afgesneden, volgenS'het Formulier, daarvan in de Christelijke Gereformeerde Kerk aanwezig. De kerkeraad bepaalt den Afi, wanneer die afsnijding zal geschieden. Art. 74. Indien een afgesnedene weder tot bekeerif|ifikomt, zal hijifli voorafgaande belijdenis va» schuld e»-boete, en bewijs van bekeering, weder openbaar in de gemeente als lidmaat opgenomen worden, volgens het Formulier, daarvan in de Christelijke Gereformeerde Kerk aanwezig. Art. 75. De schorsing en afzetting van eenig lid des kerkeraads, wegens valsche leer itf ergerlijk gedrag, gaat, in geval van verharding, gepaard met censuur en daarop volgende afsnijding. Dit heeft echter geene plaats, wanneer eenig kerkeraadslid, wegens bewezene «bekwaamheid tot de dienst, wordt ontslagen of afgezet. Art. 76. Tegen een lid des kerkeraads zal geene beschuldiging aangenomen worden, ten zij dezelve duidelijk worde opgegeven en bevestigd door twee of drie getuigen. Zij, die eenige betaèutóiging tegen eenig lid des kerkeraads hebben, zullen gehouden «ijö j om vooraf een' der opzieners over de zaak te spreken, eer dat dezelve in de kérkeraadsvergadering gebragt wordt. Negende Hoofdstuk. Van het eervol Ontslag der Kerkediertarétt. Art. 77. Indien eenig lid des kerkeraads, wegéns ouderdom of toevallige gebreken, onbekwaam is geworden tot de bediening, wordt hem, zoo hij anders getrouw zijne dienst vervuld heeft, een eervol ontslag verleend. Art. 78. Een kerkeraadslid, die een eervol ontslag heeft verkregen, zal evenwel regt van zitting en stemming behouden in de kerkeraadsvergaderingen. Art. 79. Indien eenig dienaar in de gemeente, die eenige bezoldiging voor levensonderhoud ontvangen heeft, eervol wordt ontslagen, zal hem, indien hij daaraan behoefte heeft, die bezoldiging, het zij geheel, of gedeeltelijk, naar gelang der omstandigheden, worden gelaten. De bepaling hiervan geschiedt door den kerkeraad. Slotbepaling. Art. 80. Deze artikelen zijn alzoo gesteld met gemeen overleg; dat zij, indien de omstandigheden in de gemeente dit vorderen, veranderd, vermeerderd of verminderd mogen en behooren te worden, Dit geschiedt door den kerkeraad in de gewone kerkeraadsvergaderingen. Dit zal onverwijld moeten geschieden, wanneer het bewezen werd, dat iets tegen de uitdrukkelijke uitspraken van Gods Woord gesteld was. Willekeurige veranderingen zijn ongeoorloofd. Utrecht, December 183».^ H. P. ScHOÖtt.' 5 H. Gf'kun. E. Takken. V. W, LOTHES.