WAARSCHUWING GEVEINSDHEID IN DE GODSDIENST. PREDIKATIE LUCAS xii : t. Bedienaar des Goddelijken Woord*. te amsterdam, bu h. h ö v e k e r. 1 8 3 8. APPROBATIE. De Ondergeteekenden, Visitatores Librorum in de Provincie Noord-Holland, levensgaande Leerrede van den Weleerw. D». h. p. scholte gelezen hebbende, verklaren in de- ' zelve niets gevonden te hebben, strijdig met de leere der waarheid, uitgedrukt in de Formulieren van eenigheid voor de Gereformeerde Kerk in Nederland. Uitgegeven na voorafgaand onderzoek der Visitatores Librorum in de Provincie Zuid-Holland. Amsterdam, i Mei 1838. J. A. WÖRMSER. D. A. BUDDE. Gorinchem, * 10 Mei 1838. A. HASSELMAN. G. H. OVERKAMP. VOORREDE. Gij ontvangt hiernevens veder eene predikatie, welke ik uwer ernstige overweging aanbeveel; wanneer het blijkt, dat de belangstelling in het werk uwer Herders en Leeraars niet afneemt, wenschen ook wij voort te gaan u van tijd tot tijd dergelijke predikatiën te leveren, en alzoo, zoo veel in ons is , aan de gemeente dienstbaar te zijn in de opbouwing des geloofs en der liefde, opdat ook de hope des eeuwigen levens meer en meer vast moge worden. De beproevingsweg duurt nog voort voor de gemeente des Heer en; wanneer wij echter alleen het koningrijk Gods en deszelfs geregtigheid, ook in onze kerkelijke vereeniging, zoeken, dan zal hetgeen rondom ons tn de wereld gebeurt, ons niet kunnen hinderen. IV VOORREDE. dingen zullen integendeel moeten medewerken ten goede dergenen, die naar Gods voornemen geroepen zijn. Ter bevestiging daarvan zegene de Koning der Kerk ook deze predikatie van eenen Zijner dienaren. Uw zaligheid wenschende Broeder en Voorganger, utrecht, H. P. SCHOLTE, i Cor. IV: l. 18 April 1838. Voorzang: Ps. LXIV: i, ó, 7, 9. INLEIDING. Is het een eeuwig, onveranderlijk besluit onzes hemelschen Vaders in Christus, om aan al de Zijnen eenmaal de overwinning te geven over al hunne vijanden; is het Zijn welbehagen, om het kleine. kuddeken Zijner duurgekochte gemeente het koningrijk te geven; is dit Koninklijk besluit aan hen onherroepelijk bekend gemaakt; dan is het ook zeker, dat het beloofde heil hun niet kan ontgaan, omdat Hij die het besloot, Hij wiens welbehagen het is,' Hij die het bekend maakte, de onveranderlijke, de eeuwig levende, de almagtige God is; die hemel en aarde uit niet heeft voortgebragt, en die alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, en aan Wien alles in den hemel, op aarde en in de hel onderworpen is, en wel zoodanig onderworpen , dat niets zich bewegen kan zonder Zijnen wil, zoodanig dat alles, ook de tegen Hem in opstand levendö wereld, ook de duivel en ajne engelen, zelfs in hunne* tegenstand aan Hem onderdanig, dat heil, die zaligheid niet in het minste deel kunnen verminderen of verhinderen. Dit is u voor eenigen tijd verkondigd bij de mededeeling van het koninklijk besluit. Daar dit nu zoo zeker en vast is, hoe zeer behoorde de gemeente des Heeren, en een iegelijk lidmaat derzelve in het bijzonder, zich dan niet daarop te verlaten, en zonder omzien naar hetgeen achter is, zonder angstvallig berekenen van hetgeen hun nog kan ontmoeten, vertrouwende door het geloof op het woord van hunnen getrouwen- God en Zaligmaker, met vasten gang den voorgestelden en vastgesteklen loop te voleindigen, en uit liefde tot Hem, die hem zulke4fïSékere beloften geschonken heeft, niets in de wereld te ontzien, zich door niets in de wereld te doen •phouden, om Zijne roepstem te volgen, Hem te erkennen en te belijden voor de menschen door woord en daad; om alzoo loopende de voorgestelde hoop tot den einde toe vast te houden, tot verheerlijking van hunnen eenigen en drieeenigen Verbondsgod. En evenwel gebeurt het zoo dikwijls» dat zij, door ongeloof overwonnen, zich zoodanig bedekken voor de wereld, dat het schijnt alsof de liefde tot de wereld grootet is dan de liefde tot God, en alsof zij geene hoop hadden of konden koesteren, om eenmaal als overwinnaars over alle Gods vijanden gekroond te wolfden met eeuwige heerlijkheid en zaligheld. De Heere, kennende Zijne discipelen, Zijne gemeente, had daarom ook bij de bekendmaking van het Konöiklijk besluit gezegd: Vreest niet, gij klein kuddeken. Hij heeft echter niet alleen dit gezegd, maar hun ook allerduidelijkst aangezegd, waardoor die vrees in hen gekoesterd kon worden, en Hfj heeft hen met alle mogelijke'drangredenen tegen dat gevaarlijke beginsel, hetwelk in hen aanwezig was, gewaarschuwd. Hebben wij dan, als J&ja dienaar, u vroeger het Koninklijk besluit voorgehouden, wij wenschen u tegenwoordig naar Zijn voorbeeld-te wijzen op het gevaar, waaffin een iegelijk gedurig verkeert, om zich zeiven te berooven v*fi dién welgegronden troost, blijdschap en kracht des geloofs* welke er uit dat besluit voor Gods Kerk op aarde voortvloeit. Vragen wij daartoe de«üligmakende bewerking des Heiligen Geestes voor onze harten, opdat Üijn Woord daarin moge vallen, niet als bij den weg, niet als op eene steenrots, niet als-, onder de doornen, maar als in eene goede en welbereide aarde; opdat het- wortelen schiete, opwasse en vruchten drage ter verheerlijking. Zijns naams» GEBED. Tusschenzahg: Ps. LIX: 5. Tekst: Luc. XII: i>. Voor eerst wacht u sehen voor den suerdeessem der Pharizeen, weleke is geveynstheyt. De beaatwoording der volgende vragen zal dè inhoud onzer predikatie uitmaken. V Waarom wordt de geveinsdheid als eene bijzondere eigenschap der Pharizeen voorgesteld? II. Waarom vermaant de Heere Zijne discipelen om zioh voor die geveinsdheid te wachten? IH. Wat kan op deze wereld het gevolg zijn der opvolging van de vermaning des Heercn? IV. Wat is in dezen toestand de belofte des Heerén? V. Hebben wij ook nog reden, om aan de discipelen des Heeren dit Woord Gods voor te houden? Om VI. met toepassing van het gepredikte Woord te eindigen. I. Waarom wordt de geveinsdheid als eene bijzondere eigenschap der Pharizeen voorgesteld? Om deze vraag duidelijk te beantwoorden, moeten wij eerst wet«, waarover de Heere alhier bezig is met Zijne 1* discipelen te spreken. Wanneer wij nu het voorgaande Hoofdstuk nazien, zoo wel als dat, waarmede de vermaning des Heeren begint, welke wij tot grondslag onzer prediking'gelegd hebben, dan is het duidelijk, dat de Heere hier niet het oog heeft op eénig menschelijk aardsch bedrijf of beroep, maar dat Hij bezig is om de Zijnen te ouderwijzen in de dienst van God, in de belijdenis van Zijnen naam. De Heere vermaant derhalve Zijne -discipelen tegen geveinsdheid in de Godsdienst. De Heere heeft hier ook niet op het oog alles, wat op de wèreld Godsdienst •genoemd wordt; maar'alleen die dienst, welke hier op de wereld den eenigen waren .God wordt toegebragt.. Die is, behalve al het overige duidelijk uit Hoofdst. XI: 3 en XII: 5, 8. Vervolgens moeten wij weten wat geveinsdheid is betrekkelijk de dienst van den eenigen waren God. Dit is eerlvoudig een voorgeven van God te dienen, wanneervfcen het niet in het harte heeft. Het woord, waardoor een persoon wordt aangeduid, die daarin bezig is (vttojc^tw), wordt ook in onze taal genoemd hypocriet, en bëteckent hetzelfde als geveinsde; wij vinden het in onze geloofsbelijdenis, art. XXIX. Bij de heidenen werd door dit woord eigenlijk iemand aangeduid, die op het tooneel eenen anderen persoon voorstelle, en van daar werd het g«feruikt voor elke soort van geveinsd of bedekt persoon. Wanneer hier dus van geveinsdhétó in de Godsdienst gesproken wordt, dan worden er bedoeld zulke personen, die zigtbaar voor het oog van de menschen den sè1)ijn van Gd9siiienst vertoonen, zonder dat zij waarlijk datgene zijn, wat zij voordoen. Wanneer nu de Heere hier van de eenigr ware Godsdienst spreekt, gelijk ontwijfelbaar is, dan spreekt het van zei ven, dat wij deze hierbedoelde geveinsdheid niet kunnen zoeken bij zoodanige menschen op de wereKt, die geene belijdenis doen tan de ware religie; en dus geenszhis-onder die menschen, welke wij gewoonst" met den naam van Iwidenen bestem- pelen. Wanneer de discipelen van christus tegen de godsdienstige verrigtingen der heidenen gewaarschuwd werden, dan heet het: Vliedt van de afgoden; en de Apos. tel paulus leert uitdrukkelijk, dat hetgeen de heidenen offeren, zij den duivelen offeren en niet Gode, i Cor. X: ao. Hief dan gesproken wordende van een voorgeven, dat men den eenigen waren God dient, terwijl men het niet in waarheid doet, dient de vraag beantwoord: waarom wordt die geveinsdheid als eene bijzondere eigenschap der Phari