HET DUIZENDJARIGS RIJK. te AMSTERDAM, bij HOOGKAMER & COMP*. Prijs 15 Cents. Ui HET DUIZENDJARIGE RIJK. Onze lezers hebben zeker meermalen hooren spreken van het duizendjarige rijk, en soms getracht, zich daarvan eene voorstelling te maken. Wij gelooven den meesten geene ondienst te doen, wanneer vrij eenige niededeeling geven aangaande de daaromtrent aanwezige denkbeelden, derzelver oorsprong en verderen voortgang, en ten slotte ook opgeven, wat wij ten aanzien van het Duizendjarige Rijk aannemen en verwerpen. De naam duizendjarig rijk, is getrokken uit de Openbaring van jezus christcs, aan joahkes gegeven op Fatmos, Hoofdst. XX: 1—7. Het boek der Openbaring heeft ten doel, aan de wachtende Kerk te zeggen, dat de tijd der verlossing en der voleindiging van het Godsrijk op aarde eerst komen zal, nadat de oordeelen Gods gekomen zullen zijn over de krachten van bedrog en afval. Zoo als de Heerè aan abraham verkondigde, dat zijne nakomelingen eerst na 400 jaren nit het geweld van een vreemd volk verlost, het land der belofte zouden kunnen innemen, dewijl de misdaad der Amoriten nog niet vol was (Gen. XV); zoo wordt ook aan joahhes getoond, dat de voleindiging van het Godsrijk op aarde, waarnaar de discipelen des Heercn reeds voor Zijne hemelvaart onderzoek hadden gedaan (Hand. 1:6), eerst komen zou, nadat vooraf de vijanden rijp geworden zouden zijn voor het oordeel. Blijkbaar vermeldt ons de Openbaring drieërlei soort van oor- deel, onder het beeld van zegelen, bazuinen en phiolen. Drie vijandige magten moeten vernederd worden, eer het Koningrijk van christds op aarde zegepraalt: het afgevallen Jodendom, het afgoden dienende Heidendom, en het afvallige Christendom, Nadat nu de Openbaring tot en met Hoofdst. XIX tot het besluit der oordeelen Gods gekomen is, en den ondergang dezer drie genoemde, tegen het ware Koningrijk des Heeren vijandige rigtingen geschilderd heeft, wordt in het eerste gedeelte van Hoofdst. XX, de verwezenlijking,van het, Godsrijk op aarde aangekondigd. Er wordt beloofd, dat de oude vijand gebonden en opgesloten zal worden, en dat alsdan een tijd van heil zal aanbreken, waarin de Heere en Zijne heiligen het Koningrijk innemen op aarde. De duurzaamheid van dezen tijd des vredes wordt bepaald op duizend jaren ; daarna begint een nieuwe, maar ook laatste strijd, die met den eeuwigen ondergang van alle booze en vijandige magt eindigt. Die tijd van vrede en zaligheid draagt, sedert de vroegste dagen der Christelijke Kerk, den naam van duizendjarig rijk, welke benaming genomen is van de aangewezene tijdruimte. Men had welligt beter gedaan, eenvoudig bij de benaming van Godsrijk te blijven. De Christelijke Kerk had alsdan hare hoop uitgesproken in woorden, welke veelvuldig in de HeMjgffi Schriften voorkomen, en het zou voor velen minder den schijn gehad hebben, alsof de/.e verwachting alleen gegrond is op eene enkele plaats der Openbaring, maar veelmeer zou men den indruk verkrpgen hebbeu, dat daarmede wordt te kennen gegeven, hf#(.uHR zigt op de voleindiging van het werk, om hfitwelk te volbrengen de Heere in het vleesch gekomen is. Met welken naam men echter ook dezen toekomenden tijd der overwinning van onzen Heer aanduidt, dit is zeker, dat de hoop en verwaphling j/d^arvan se- dert de vroegste' tijden des Christendoms levendig was. Bij de Christenen der eerste eeuwen, was de erkentenis der verwachting van het duizendjarige rijk een wezenllijk bestanddeel van het algemeene Christengeloof, en evenmin als men toen zou hebben kunnen veronderstellen, dat iemand een Christen zou willen heeten, zonder te gelooven aan de opstanding en het oordeel, even zoo min zou men het mogelijk geacht hebben, dat. iemand in volgende tijden zou töMjden te gelooven aan de Openbaring van God in de Heilige Schriften, en te geffjker tijd ontkennen het doel van alle voorspellingen en van alle Gods werken: de eindelijke overwinning van Zijn Koningrijk. Desniettegenstaande is het geloof aan het duizendjarige rijk niet algemeen in de Kerk behouden gebleven. Daartoe hebben meerdere oorzaken Ie zamën gewerkt. Ten eerste' lag het in den aard der zaken, dat, nadat eenmaal het Christendom Staats-Godsdienst geworden was, en zich op aarde eene blijvende woonplaats gevestigd had, hetzelve''ISch' ook eene langere aardsche duurzaamheid beloofde, zoodat ook de verwachting van de zigtbare wederkomst van christus en van het oordeel der wereld onwillekeurig meer op den achtergrond geplaatst werd, en slechts voorbijgaand in Bniténgewone' tjjdiomstandïgneden weder op den voorgrond kwam. Toen naderhand het Pausdom zich meer * en meer verhiH/'e^BeMelfi aanmatiging, van het Stedehouderschdp^ari christds op aarde te zijn, ingang vond en gevestigd werd, kon daarnevens de leer niet beslaan of geduld worden, dal de Kerk uit haren tegenwoordigen onvolkomen' staat in eenen beteren moest Overgaan, onder de onmiddelbare regering van den verheerlijkten Zaligmaker. Het Pausdom vorderde gehoorzaamheid in den tegenwoordigen tijd, en wilde geene oïtaigten op de toekomst voeden , welke aan het gebrekkige en voorbijgaande in de omstandigheden van het tegenwoordige herinnerden. Ook spreekt een Stadhouder niet gaarne van den tijd, wanneer hem zijne heerschappij ontnomen zal worden, en hij rekenschap zal moeten geven van zijne huishouding. Een andere nog sterkere grond werkte echter ook mede, dat de leer van het duizendjarige rijk in minachting kwam en komen moest, namelijk, het verval en de verdraaijing dier leer door de vfceschelijke begrippen der menschen. Het ging bij de Christenen, zoo als het bij de Joden gegaan was. Dezelfde tijd Tan heil en zegen, welke aan de eersten bekend i» onder den naam van het duizendjarige rijk, wierd en wordt van de laatsten verwacht als de Messiaansche tijd. De Joden hebben echter in hunne Messiaansche verwachtingen zooveel vleeschelijks en aardsch vermengd, en de door de Profeten beloofde overwinning van het Godsrijk zoo wereldsch opgevat, dat, volgens hunne uitzigten, de Messias een geweldige en alles bedwin, gende wereldveroveraar moest zijn. In plaats van eene zedelijke herstelling der menschheid, verwachteden zij slechts eene natuurlijke vernieuwing der schepping, met alle zinnelijke heerlijkheid, welke het menschelijke vleesch zich droomen kan. Zoo min'echter het Rijk van jezds eene Joodsche of Talmudische heerlijkheid van het vleesch is, evenmin zal het ware en eigenlijke duizendjarige rijk een tijd van overwinning voor het zinnelijke leven der menschen zijn. Even ala de Joden de vlecschelijke droomerijen met de voorspellingen des Heiligen Geestes vermengd hebben, zoo ook hebben de Christenen zich het versohiet, door het Profetische woord geopend, naar den waan van de zinnelijke en ongeheiligde begeerlijkheid, in bijzonderheden afgeschilderd. Op dezen weg is een duizendjarig rijk voorgesteld, hetwelk zoo al niet geheel gelijk aan hefcjfurksche paradijs, dan toch geheel overeenkomstig met een gr$f j Joodsch Messiawijk geworden is. In sommige oudere Christelijke afbeeldingen van het duizendjarige rijk, komen woordelijk deielfde schilderingen voor van de, vernieuwing der natuur en van den hoogstijgenden sloffelijken welstand, dien de Talmud opgeeft van de vreugde en de zegeningen, die in den Messiaanschen tijd algemeen zouden zijn, wanneer honig uit de steenrotsen drupt en strooraen van melk door de weiden vloeijen. Tegen zulk misverstand moest zich het getuigenis van alle ernstiger gezinde en ware Christenen verheffen ; want wat zou er van het Christendom geworden zijn, wanneer de Kerk, als het doel van haar geloof en van baren strijd, eene zinnelijke overwin-' ning der wereld voor oogen had gehad, zoodat eindelijk de vrucht des Evangelies bestaan zon in eene seort van vrijverklaring van het vleesch! Zoodra de zedelijke wedergeboorte en de vernieuwing tot een heilig teven in den geest, zoodra de strijd tegen de zonde en de overwinning des geloofs, in de kracht en de gemeenschap van jïzds, over alle vijandelijke magten der wereld en des vleesches> niet meer de kern en het doel van het Christelijke leven is, dan is aan het Evangelie alle beteekenis ontnomen, en de bedriegerij en waanzin van de onheilige en ónwedergeborene menschelijke natuur, neemt de plaats in vim de geopenbaarde waarheid der zaligheid. Toen derhalve de leer van het duizendjarige rijk zoodanig voorkomen Vérkreeg, dat daardoor de genoemde grondvesten werden omgeworpen, en de zon des Evangelies niet meer de onzedelijke duisternis en de nacht der zonde moest oordeelen, maar alleen de aanlokkende oppervlakte van het uiterlijke leven der mensehen moest verwarmen en vergulden, toen moest! tegenover zulk een gedroomd duizendjarig rijk, van de tijde der belijders van Evangelische waarheid, een ondubbelzinnig en bepaald getuigenis gesteld worden. ' Langs dien weg, werd in de Christelijke Kerk , de voorstelling van een duizendjarig rijk, meer en meer op zijde geschoven en genoegzaam verworpen. Dit was eohter niet noodig, het was ook niet regtvaardig. Men had het verstand tegenover het onverstand, de regie opvatting tegenover de verdrajtijing moeten stellen; men had het goede niet om het kwade moeten verwerpen. Dit is echter nu eenmaal zoo. Zelden wandelt men regelregt tot het doel der waarheid, maar door schokken en vallen, en onder afwijking ter regteren ter slinkerhand, komt men dikwijls eerst tot dat middelpunt der waarheid, hetwelk van de eene en andere partij overzien werd, doch tot hetwelk eene onzigtbare hand, de mensehen door de strijdende en wankelende meeningen heen langzamerhand geleidt Eene overwinning des Evangelies op aarde, maar eene geestelijke overwinning; een Koningrijk Gods hier beneden, maar rein en heilig, dat is het einddoel, hetwelk men voortdurend had moeten erkennen. Terwijl eehter de een slechts een zinnelijk koningrijk bedoelde, wilde de ander in het geheel van geen zigtbaar koningrijk op aarde hooren, en hoewel men niet van twee kwaden het beste mogt kiezen, is het in allen gevalle beter, dat het laatsle, en niet het eerste gevoelen, de overhand onder het Christendom behouden heeft. Uit de prediking van onzen Heer en tljne Apostelen, is het duidelijk, dat drie zaken toekomstig'zijn: de wederkomst van chböWS, het oordeel, en liet einde der wereld. Nergens wordt in de Heilige Schrift uitdrukkelijk geleerd, dat deze drie groote gebeurtenissen gelijktijdig zullen-plaats grijpen, terwijl meerdere plaat*-' sa» deze omstandigheden zeer nabij elkander schijnen te stellen. Wij zeggen schijnen, want het ligt in den aard van het profetische vooruitzigt, dat toekomstige dingen naast elkander geplaatst worden, welke bij de vervulling blaken door groot» tosscbenroimte van elkander verwijderd te zijn. Het 'iv in de' dingen van Gods Koniwg*i$k in dit opzigt even als in de naluur. Wiiniieé»^wij in de verte een' bergketen voor ons hebben, met desielfs Vérnehillende fcbogten eii tóppen, dan schijnt ons dat alles toe, een tezataenhangend geheel te! zijn; de verdere laagten en de diepe valleijen bigden," voor het verwijderde oog verborgen. Eerst dan, wanneer wij den bergketen beklimmen, ondersobejdén'nmji derzelver bijzondere deelen en hoogten, die ons in de verte slechts vooruitstekende punten van het geheel toeschenen, blijken nu zelfstandige berge» te zgn. Zoo is het ook mettietprofetisohe vergezigt. In hetzelveschijsoaB' toekomstige groote gebeurtenissen digt bij elkander te' staan, en komen als een groot geheel voor, terwijl, wanneer de vervulling' daar is, de overtuiging geboren wordt, dat dezelve door grootere tijd ruim ten van elkander gescheiden zijn. Op zoodanige wijs hebben de profctew» des Ouden Testaments over de openbaarmaking der vernedering en , der verhooging'van den Messias gesproken. Tusschen deze toeide gebeurtenissen ligt de tegenwoordige tijd van de eer&e'. komst van christds • in het vleesch lot op Zijne tweede komst in heerlijkheid. Deze tusschen lijd werd echter door de geloovigen des Ouden Testaments meestaboverzien. Men verstond onder de vernedering Zijne tnenschwording, en onder de verhooging Zijne overwinning, en men verwachtte dat beide gebeurtettisBen dadelijk op elkander zouden volgen, en dat tot de ontwikkeling > daarvan slechts korte tijd noodig was. Hoe moeijolijk was het zelf» Jttie»1 voor de discipelen van jezes, om te begrijpen, dat rw-i schen de-hemelvaart'en de wederkomst een langere tijd moest verloopen, en hoezeer is de Kerk nu nog in gevaar om de wederkomst van chhistbs uit het oog te verliezen, gelijk aan den wandelaar, die in eene bergachtige landstreek reizende, wanneer hij eene vallei doortrekt, dikwijls genrimen tijd den top niet zien kan van den berg, werwaarls hij zich wil begeven. De laatste dingen — wederkomst des Ueeren, oordeel, einde der wereld — zijn op dergelijke wijs naast elkander geplaatst, en alleen het regie inzien in de hgbelsche profetie kan het duidelijk maken, dat zulke groote gebeurtenissen naar den geheelen gang van hel Godsrijk op aarde niet onmiddelijk elkander opvolgen, maar in grootere tijdruimten zich ontwikkelen, terwijl bovendien bepaalde plaatsen in de Heilige Schrift dnidélf k genoeg daarop wijzen. Om slechts een voorbeeld te noemen: onze Heer verkondigt Luc. XXI: 24, Jeruzalem zal van de Heidenen vertreden worden, tot dat de tijden der heidenen vervuld zullen zijn. Wanneer men deze woorden geen geweld wil aandoen, dan ligt daarin duidelijk «ene aanwijzing van eenen tijd, wanneer de maat der wereldvolkeren vol is, en Jeruzalem uit deszelfs langdurige onderdrukking wederom het hoofd opheft. Voor zoodanige herstelling blijft echter geene tijdruimte over, wanneer men al de laatste dingen in een oogenblik te zanten brengt, en men werd daardoor gedrongen tot de verklaring, dat de Heere' met die woorden alleen heeft willen «eggen, dat de vijanden, die Jeruzalem verwoest hebben, ook op hunne benrt gestraft zullen worden. Had de Heere echter dit alleen willen zeggen, dan sou Hij zich anders hebben uitgedrukt, en niet zóó, dat elk onbevoordeeld hoorder en lezer het besluit moet opmaken; alzoo komt er dan een tijd, dat de vertreding van Jeruzalem eindigt en de wederoprigting dier stad een' aanvang neemt. Dit eene voorbeeld zij voor het tegenwoordige genoeg om aan te toonen, dat het in de gesprekken van jezus niet ontbreekt aan wenken tot de regte opvatting van den tijd in betrekking tot de laatste dingen. Vroeger hebben wij reeds opgemerkt, dat de Openbaring, aan joakbis gegeven, daartoe bestemd is, om het uitzigt in de toekomst in bepaalder omtrekken af te schilderen, en do gemoederen der Christenen te bereiden tot de verwachting van grootere tusschenruimten, ten aanzien der genoemde boofdgebeurlenissën (*). Daar echter eenmaal in de Kerk het gevoelen gevestigd is geworden, dat het Koningrijk Gods onziglbaar is en moet bi ij ven, en dat het op aarde niet de overwinning behalen aal;, kon de wederkomst van curistes alleen' nog ten doel hebben, alles wat bestaat te oordeelen en te doen eindigen. Alles wat men nog als toekomstig gelooft, is de jongste dag, welke dag, volgens de algemeen gangbare voorstelling, de wederkomst des Heeren, het oordeel,en bat einde der wereld, alle laatste dingen, in een en hetzelfde tijdpunt te samenvat en in zich vereenigt. Desniettegenstaande is ten allen tijde spraak geweest van het duizendjarige rijk. Ten deele heeft men de vleeschelïke verwachtingen weder geldend zoeken te maken, ten deele heeft men getracht de zuivere denkbeelden daaromtrent weder te voorschijn te brengen. In Engeland vooral is men meer als in andere landen met de onderzoeking van het profetische Woord bezig geweest. De mindere bekendheid met de Engelsche taal is echter eene der oorzaken geweest, dat de Christenen op het vaste land zich niet veel met die werken hebben bezig gehouden. In het laatst der vorige eeuw hebben enkele godzalige mannen getracht de onderzoeking der profeliën smakelijk te maken. De superintendent i. w. peters»» deed dit op eene geleerde wijs; speser, besgel en stilling op meer eenvoudige manier. Zij vonden echter weinig gehoor. Ook in ons land werden enkele stemmen vernomen. Bengel en stilling waagden zich aan het bepalen van den tijd, en dit is oorzaak geweest, dat vele tegenstanders zich op deze (*) Men xie de verhandeling over de Openbaring van zo mts, in de Reformatie , Tweede Serie, Deel II, 1842, bladi. 39, 84, 121,193, en wat bet hier behandelde punt inzonderheid betreft, bladi. 85, eni. nevenomstandigheid wierpen, om het geheel als dweeperij nit te krijten. Onderscheidene oorzaken hehhen echter te zamengewerkt, dat in onzen 'lijd vele geloovigen in verscüfllende landen der wereld, zich weder toeleggen op een eenvoudig en grondig onderzoek der Heilige Schriften. De vernieuwde geestelijke opwekking héén'ook de aandacht doen vestigen op het profetische Woord. Tegenwoordig worden er onderschei--' dene geloovige Godgeleerden gevonden, die zonder afwijking van de regtzihnige leer der Kerk, en zonder véWaarloozing der wetenschappelijke kennis, tot de overtuiging gekomen zijn, dat eene lang in gebruik zijnde vergeestelijking van hel profetische Woord, waardoor zich alles oplost in den tegenwoordigen tijd, niet overeenkomt met de waardigheid en waarheid der Goddelijke Openbaring. Gedurig vermeerdert het aantal dergenen/ die door de onderzoeking der Heilige Schriften teruggeleid worden tot het geloof der eerste eenwen na Christus hemelvaart: de verwachting van de Wederkomst des Heeren, de daarmede verbondene heerlijkheid der nu strijdende Kerk-, de herstelling van Israël, en de zigtbare heerschappij van cbristos en Zijne heiligen op deze aarde. Na deze korte historische omtrekken, komen wij tot de overweging van den heerlijken tijd, of van het duizendjarige rijk. - Dit hetgeen reeds gezegd is, zal een ieder wel het besluit opmaken, dat wij ons dien tijd niet voorstellen' als zulk eene verandering van de geheele schepping, waardoor de zinnelijke lusten van den natuurlijken mensch ten volle bevredigd zullen worden. Dit is echter zeker, de zuchtende schepping zal vrijgemaakt worden van de dienstbaarheid der verderfenis tot de vrijheid der heeriijkheid der kinderen Gods (*). Onder den invloed van de middelbare, oordeelende en zali- (*) Rom. Vin: 19—21. gende regering van den wedergekomen' christtjs, zal het geschapene regtstreeks dienstbaar zijn tot verheerlijking van den Schepper (*). Uit den zamenhang der Frofetiên is het evenmin te denken, dat al de inwoners der aarde gedurende het duizendjarige rijk uit ware heiligen bestaan zullen, want behalve dat er gesproken wordt van oordeelen, welke de Heere zal uitstofte» over die volkeren, die weigereu zullen om op te gaan naar Jeruzalem, om te aanbidden den Koning, den Heere der heirscjkjkr ren (-J-), zoo is er uitdrukkelijk voorspeld, dat aan het einde van het duizendjarige rijk, de S ilan zal losgelaten.worden, en dat hij alsdan de volkeren der aarde, den Gog en den Magog zal verleiden, om, nogmaals eenen laatsten aanval te beproeven op het Koningrijk van den Messias (§). Zij, die nu alzoo verleid kunnen worden, kunnen niet gerekend worden ware heiligen te zijn. Desniettegenstaande zal de zigtbare heerschappij van, cBRisTOs en de binding des Satans dien invloed uitoefenen, dat de natuurlijke menschen zich niet tegen den Heere en Zijne heiligen zullen kunnen verheffen , zoo dat die strijd, welke de Kerk nu en tot op de wederkomst van curistos te verduren heeft, alsdan zal ophouden , en de ware onderdanen van den Koning der koningen stoorloos zullen kunnen, bezig zijn in de dienst en verheerlijking van hunnen God en Heer. De tegenwoordige hinderpalen aan de vrije Evangelieverkondiging in den weg gelegd, zullen alsdan zijn opgeheven. Evenwel zal die heerlijkheid niet zoodanig zijn, dat het verlangen naar de eeuwige gelukzaligheid daardoor wordt verdrongen bij de kinderen Gods, welke alsdan op de aarde zullen wonen. Integendeel zal de aanschouwing der heerlijkheid van de alsdan met ciiristbs opgewekte en met Hem heerschende Kerk i*) Xie ,oiidenandereA,Z«chi XIV: 20. (f) Zw*. XIV: 17, 18. (§) Openb. XX : 7—9. de begeer*» levendig Boaden, naar de volkomene voleindiging 'van alles, wanneer chbistus het Koningrijk Gode den Vader zal overgeven, en God zijn zal alles en in allen (*). Dé nu strijdende en lijdende Kerk zal, alsdan met cnsisTus opgewekt naar het ligchaam, met Hem heerschappij voeren over de werken der schepping, de opgewekte geloovigen zullen met chbistus heerschen als 'Koningen op aarde (-}•). Evenwel zullen de opgewekte geloovigen niet onderworpen worden aan de aardsche omstandigheden ; zij, die waardig. zullen geacht zijn , die eeuw te verwerven en de opstanding uit de dooden, zullen noch trouwen, noen ten huwelijk gegeven worden. Want zij kunnen niet meersterven: want zij zijn den Engelen gelijk. En zij zijn kinderen Gods, dewijl zij kinderen der opstanding zijn($). De verwachting der Kerk is dus niet om gedurende het duizendjarige rijk weder tot eenen aardschen toestand terug te keeren; het hemelsche Jeruzalem is de héérlijke verblijfplaats der bruid van chbistus. Evenzeer als het hemelsche Jeruzalem onderscheiden is van de stad des grooten Konings, welke op aarde denzelfden naam draagt, evenzeer is de toestand onderscheiden van de alsdan met chbistus heerschende Kerk van den toestand der onderdanen van Gods Koningrijk op aarde, gedurende dien gezegenden tijd. In die bedeeling van de volheid der tijden, zal echter alles tol een vergaderd worden in chbistus , beide dat in den hemel is en dat op de aarde is q. De oefening van de gemeenschap der heiligen, met de ontslapene kinderen Gods is nu onzigtbaar of door het geloof. Alsdan echter, wanneer de ontslapenen zijn opgewekt, en het Nieuwe Jeruzalem, van God uit den (*) 1 Cor. XV: 24—88. ($) Luc. XX: 35, 30. (f) Openb. V: 0, 10; XX: 0. (+) Efez. I: 10. hemel afdaalt (*), na de binding des Satans, zal die gemeenschapsoefening zigtbaar, aanschouwelijk zijn. Zij, wier gevoel hiertegen mogt opkomen, vermanen wij te gedenken , aan hetgeen wig geschiedkundig vermeld vinden onder den onden dag, aangaande de ontmoeting van en den omgang met Engelen, die zich opzoodanige wijs op deze aarde vertoonden,' dat wij er ons met het scherpste verstand geen juist denkbeeld van kunnen vormen. Het moge echter strekken tot overtuiging, dat wij geene ongerijmdheid verwachten, wanneer wij eenen zigtbaren omgang te gemoetzien met de inwoners der aarde, van hen, die, volgens het getuigenis van Jezus, gelijk zullen zijn aan de Engelen Gods. Verder kunnen en mogen wij hier niet indringen, waut het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen, maar wij weten, dat, als chbistus zal geopenbaard zijn, de in Hem ontslapene geloovigen aan Hém gelijkvormig zullen zijn, want zij zullen Hem zien gelijk Hij is (-{-). Daar de duivel big den aanvang van dien heerlijken en zaligen tijd gebonden zal worden, en geenen invloed op de inwoners der aarde zal kunnen uitoefenen, zoo houdt ook op die strijd, welken de geloovigen nu te strijden hebben tegen de overheden, de magten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht (§). Alle knie aal zich voor jezus buigen, alle tong zal belijden dat Hij de Heere is, tot heerlijkheid Gods des Vaders Q. Niemand zal het zwaard tegen den anderen opheffen, en,, men zal den krijg niet meer leeren (4-). Het oordeel, hetwelk door onmiddelijke tegenwoordigheid van den wedergekomen' chbistus over de wereldvolkeren gebragt zal worden, zal voortdurend een iegelijk treffen, die weigert zich aan jezus te onder- (*) Openb. III: 18; XXI: 8, 3. (f) 1 Joh. III: 8. (J) ïphei. VI: 11, 13. (JBbil.il: 10,11. (4.) Jet. n: 4. werpen (*). Aan het einde van dien tijd zal het den duivel worden toegelaten, nog eenmaal zijnen invloed te . oefenen op de inwoners der aarde, en hij zal den Gog en den Magog j achter zich voeren tegen de geliefde stad, de legerplaats der heiligen; doch alsdan ;ialbhet einde zijn (f). De duivel, al de opgèWekte goddeloozen, zullen, na het eind-oordeel, met den dood en de hel, geworpen worden in den poel des vuturs, hetwelk is de tweede dood (§). Daar echter is neok voor Gods Koningrijk die eeuwige ontwikkeling, welke wij wel met de woorden van de Heilige Schriften kunnen opgeven, maar niet verder omschrijven: ciikistbs zal het Koningrijk Gode den Vader overgeven; dan zal ook de Zoon zelf onderworpen worden Dien, die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen Bij eene opmerkzame beschouwing zal nu wel een iegelijk moeten erkennen, dat door onze verwachting, geen enkel artikel van ons algemeen en ongetwijfeld Christelijk geloof geschonden wordt, maar -dat integendeel,de dingen der toekomst worden voorgesteld in eene orde, die -geheel beantwoordt aan de geopenbaarde wijze van Gods handelingen in Zijn Koningrijk. Moge deze korte betrachting den lezer opwekken, om roet meerdere aandacht, als wel gewoonlijk geschiedt, de aanwijzingen uit de Heilige Schriften na te gaan. Dat de harten der opregte geloovigen zich meer en meer mogen verblijden in de heerlijke verwachting van de toekomst des Heeren. Daar, waar de wijze maagden, opgewekfeluit den slaap, met in order gebragte en brandende lampen den komenden Bruidegom te gemoet gaan en verwachten, zal niet veel twist zijn, welken weg men te volgen heeft en hoe men moet wandelen, ü (*) Zach. XIV: 17, 18. (f) Openb. XX: 7—10. (5) Openb. XX: 10—15. Q' lÉSrt «vrVlM—28.