DE ÉÉNHEID DER KERK, BOOR MERLE D'AUBIGNÉ, hoogleeraar aan de theol. school te genève. UITTREKSEL dit het Tijdschrift DE REFORMATIE, Deel VII, N*. 1. te AMSTERDAM, bij HOOGKAMER & COMPE. Prijs 15 Cents. DE ÉÉNHEID DER KERK. De Theologische School te Genève, heeft aich Tel* eenigd den 2dra Maart 1.1. ter opening van de zotter* lessen. De Heer wikt heeft de bijeenkomst geopend met dankzegging en gebed. Een der studenten heeft toen voorgelezen het vierde hoofdstuk uit den brief Tan paclus aan de gemeente te Efesen, waarover de president merlk d'adbighé ter opening der lessen, eenige opmerkingen gemaakt heeft, welke wij hier hoofdzakelijk mededeelen, dewijl dezelve in het algemeen belangrijk zijn, en ook bovendien voor Nederland een bijzonder belang hebben, daar de Godsdienstbewegingen alhier ook in die toespraak gedacht worden. Mijne Heeren en waarde Vrienden! Op de woorden des Apostels die ons zijn voorgelezen (Eféz.lV), wenschte ik te doen volgen, nieteene redevoering, maar eenige meer of min te zamenhangende opmerkingen. Ik geloof ééne heilige algemeene Kerk. Eenige maanden geleden geroepen wordende, om het Woord Gods te verkondigen te Rome, op het Capitool, op de Tarpejaansche rots, boven de J)Onwvallen van het Forum, en in het gezigt der overblijfselen van den berg Pa* latin, toen begon ik mijne rede met deze woorden: lk geloof ééne heilige algemeene Kerk. In de tegenwoor- digheid van de St. Pieters Kerk, van het Vaticaan en het Quirinaal, in tegenwoordigheid van die Kerk,welke zich zelve zegt te zijn, de heilige algemeene Kerk van chbistbs, en van dien priester, die met zwierige woorden zfch uitgeeft voor het hoofd dier Kerk, wilde ik, zonder twistredenen en zonder bittere woorden , in Rome zelf belijdenis doen van het geloof ten aanzien der Kerk, der heilige Kerk, der algemeene Kerk , der Christelijke Kerk, der ééne Kerk — één iigchaah is het. Dat zelfde geloof wil ik te Genève belijden, voor .u mijne vrienden; want ik begeer dat gij het geloof hebt ten aanzien der Kerk, en dat gij u gedrongen gevoelt de éénheid der Kerk te bewaren. De Kerk, mijne Heeren! is de stichting van jezus cwnsTDS zeiven, en daarom onvergankelijk, gelijk En. Zij is een gebouw, waarvan jezbs chbistbs zelfde uiterste hoeksteen is — een tempel den Heerc toegewijd — het huis Gods in den geest. De Kerk is eerst en voor dat zij iets anders zijn kan, «de verzameling der heiligen.» Het leven Gods, in dezelve gelegd, moet zich echter noodwendig naar buiten openbaren. De heiligen worden verzameld in de gemeenschap van jezus chbistbs, zegt calvijn ■, opdat zij elkander wederkeerig de gaven mededeel en, die God hen schenkt. En wij voegen er bij, opdat zij. ook werken op de genen die buitentuin., op de wereld, beantwoordende aldus aan de Apostolische uitspraak; Moe zullen zij hooren, zonder die hun prediken? en hoe zullen zij prediken, zonder dat zij gezonden zijn? Jezbs heeft dus de Kerk, gegrondvest als onzigtbaar en zigtbaar, als inwendig en uitwendig. Deze Kerk, na gevormd te zijn door het woord der Aposielen, werd! misvormd door het woord der men- soheften vooral der pausen, en eindelijk hervormd in de 16ie eeuw door het Woord van God, hetwelk door de reformateurs verkondigd werd. Dat is de Kerk, welke onze school altoos beleden heeft, en tot welke wij nog belijden te behooren. Wij willen niets anders, dan de Christelijke Kerk, gereformeerd door het Woord Gods. Maar wij willen dezelve ook als zoodanig. Wij willen geene Kerk op nieuw en nog meer als in de 16*- eeuw misvormd, door het rationalismus, het socianismus, het arianismus, of het pelagianismus. Nu vragen wij ons zei ven af: zijn «ij talrijk, die Kerken, welke nog op het ware fondament rusten? Men zou wel, ionder het welligt zelf te vermoeden,onder het gewigt van zware vooroordeelen gebukt moeten gaan, om te bevestigen dat zulke Kerken, waarin de boven vermelde dwalingen bijna het geheel der bestierders heeft doen afdolen, waarin genoegxaam geheel het volk nog dieper gezonken is, waarin het onderwijs der jeugd met die dwalingen doortrokken is, dewijl de boeken, welke men die jeugd in de hand geeft, er mede zijn opgevuld; dat zulke Kerken in de wezenlijke zaken dezelfde zijn als diegenen, welke door calvijn gesticht en onderwezen zijn. Hier mijne Heeren, ons te binnen brengende, het woord van dezen dag, bén hgchaam, en dat andere woord van denzelfden Apostel, «als een lid lijdt, lijden al de leden te zamen,» wenschen wij een getuigenis te geven van onze belangstelling in eene Kerk, welke van de tijden der Reformatie af aan, door de Christenen van Zwitserland, als eene zusterkerk is beschouwd, en aan welke Genève in het bijzonder groote en heilige verpligtingen heeft. Sedert de laatste gelegenheid, toen wij eene derge- lijke bijeenkomst hielden als de tegenwoordige, hebben wij stukken ontvangen van het hoogste belang, betreffende de Kerk der Nederlanden. Geloovige Christenen , allen leden der Kerk, waaronder dezulken, die hetzij in de burgerlijke regering, hetzij in de letteren, eene hooge plaats bekleeden, hebben zich achtervolgens geadresseerd tot de algemeene Synode, vervolgens tot de gemeente in Nederland; en hebben hunnen afkeer én hunne droefheid uitgedrukt, dewijl men de gemeenten in hun Vaderland prijs gaf aan een onderwijs, hetwelk, vooral ineen der hoogescholen van dat land, (Groningen), de Goddelijke ingeving der Heilige Schriften, de Godheid van chbistbs, de persoonlijkheid van den Heiligen Géést, de voldoening door het bloed des kruises vernietigt, en alzoo de grondvesten van het geloof en de hoop der Christenen omver werpt. Deze vertogen, gedaan met waardigheid, vastheid en liefde, zijn naar het schijnt, nutteloos geweest. Volgens de berigten,, op welker naau wkeurigheid wij staat kunnen maken, volhardt men in een stelsel van onverschilligheid, van verdraagzaamheid van goed en kwaad, van tegenkanting tegen alles, wat een bestemd Christelijk karakter heeft. En zelfs reglzinnige leeraars schijnen de kerkelijke verbindtenis te stellen boven de waarheid van jezus Christus, en vreezen om de droevige dwalingen aan te tasten, waardoor hunne gemeenten verwoest worden. Welligt, mijne Heeren! zullen wij eens voor nwe oogen bloot leggen, de stukken van dit merkwaardige geding. Wij willen echter niet wachten om onze levendige sympathie te betuigen aan die waardige mannen, die zich in de bres gesteld hebben, en om aan de Hervormden van Nederland, die ons in zoo vele opzigten dierbaar zijn, het Woord des Heeren toe te roepen : «Slaat op de wegen en vraagt naar de oude «paden, welke de goede weg zij en Wandelt in den«ïervéj en gg ruit ruste vinden voor uwe welen.» 8n, «raden wij in dit oogenblik niet gedenken de laatste en plegtige woorden, die ons uit Amsterdam geschreven werden den 20 Jannarij 1.1. door eenen man, dien de Heere ons veertien dagen daarna zoo plotseling ontrukte, eenen man, die gedurende zi> Je* ven een der meest geachte bewindvoerders in «$jn land, een der meest onderscheidene letterkundigen geweest is, en die tevens, zoo als de geleerde ba costa het bij lijn graf uitdrukte, als Christen een dier kinderen was, zoo als wij het allen.moeten worden, zullen wij ingaan in het koningrijk der hémelen. De Refor/Hotie, zoo schreef ons willeb dB CLBadg., de Reformatie is in onderhandeling getreden met de wereld; zij heeft geen volg gegeven aan het geestelijk beginsel, hetwelk zij verkondigde: daarom is zij spoedig gevallen. Ja, mijne Heeren, dit is de groote oorzaak van onzen val. Indien de Kerk Van mos chbistbs moet loven, dan moet zij dit doen door het leven, hetwelk haar «gendemmelijk is, en niet door voedsel, hetwelk zij zich elders gaat zoeken. Wee aan de Reformatie, zoo zij de waarheid vergeet, maar wee ook haar, zoo zij haar geestelijk karakter opoffert. Wanneer is de Kerk van Holland overwinnend geweest en heerlqk? wanneer heeft zij gewandeld aan het hoofd van al de Kerken der Christenheid? Dit was toen het haar gegeven werd om binnen de muren van Dordrecht het volkomenste, het heerlijkste getuigenis te brengen, hetwelk ooit aan menschen vergund is af te leggen, ten aanzien der genade van jezus CHBistua. Maar die Godsmannen, die zich toen zoo naijverig voor de waarheid betoonden, zagen zij dan de geestelijkheid en de onafhankelijkheid der Kerk als eene zaak aan van weinig heteekenis? Neen mijne Heeren. Terwijl de discipelen van arminibs drongen op het gezag der overheid in kerkelijke zaken, en van de godsdienst éenè politieke partij maakten, verkondigden de «tennsels der reine leer luide de geestelijkheid Van het Christendom, zij vorderden de onafhankelijkheid der Kerk en wilden dat in hare handen, en niet in die aan welke het zwaard is gegeven, voor alle godsdienstige zaken, het leerende, wetgevende en regterlijke gezag berusten zou. Het sociniaansche onderwijs verwoest zich zelf overal, en lost zich zelf op. De eeuwige zon doorboort, verdrijft en verslindt al deze treurige en duistere dampen. Zou men thans in Frankrijk en in Zwitserland zonder vrees kunnen staande houden, heigeen men met stoutmoedigheid voor 15, ja zelfs voor 5 jaren leerde ? " ?'/*<•er**erken van de waarheid afwijken? Zij leert ons dat de Kerk behoefte heeft aan eene gedurige rtsfbrmatie. De Kerk zich openbarende in de wereld, is daardoor reeds blootgesteld aan talrijke bezoedelingen. De geestelijke dood, de secten, de ergernissen, de slavernij van het burgerlijk gezag, de wereldlijke veranderingen, de vervalsching der waarheid, de ongeloovigheid zelfs zijn onvermijdelijk. Terwijl- de mensèhen sliepen (en helaas! zij hebben meer als eene eèuw geslapen) komt de vijand en strooit' het onkrnid onder de tarwe en gaat weg. Er komt een tijd dat de menschen de gezonde leer niet meer kunnen verdragen, maar lust hebbende om aangename dingen te hboreav vergaderen zij zich leeraars naar hunne eigene begeerlijkheden. Er zijn ziekten van vragen en woordentwist, waaruit nijd en twistStigen voortkomen. Er moeten zelfs scheuringen onder ons zijn, -opdat diegenen onder ons, die waardig zijn beproefd te worden, herkend worden. Daarom, mijne Heeren! laten wij ons niet stremmen tot de 16ie eeuw. Wij kristalliseren <*ns niet tot den toestand van onze reformateurs. Wij vragen het leven, hetwelk in hen van den hemel afdaalde vóór den vorm, dien zij aan de Kerk op aarde indrukten. Vóór alles moet de Kerk leven en groeijen door de kracht van het Woord Gods. Zij heeft behoefte om gedurig door lijden gelouterd te worden, — sustineaa varias et ingeniet aerumnas, communes et peeuhares, zegt helahchtok. Het oordeel Gods moet van 2git1'Jhdiï"be-4- ginnen. De Kerk moet altoos bij vernieuwing gezuiverd worden van de onreine vermenging, welke de mensehen dezer'eeuw aanbrengen, gelijk de delfstof gezuiverd moet worden van de vreemde bestanddeelen, die er mede verbonden zijn. De Kerk moet onophoudelijk door gedurige hervormingen tot derzelver historischen en geestelijken oorsprong terug gebragt worden. Zou het ligchaam alleen hulp behoeven bijlange tusschenpoozen? Moet het niet eiken dag hersteld, vernieuwd worden, uit oorzaak der afneming, welke hetzelve natuurlijk eigen is? Wel nu, zoo is het ook met het ligchaam, waarvan de Apostel ons zegt: Er is één ligchaam. Een der krachtigste middelen om de waarheid en het leven der Kerk te onderhouden, en zoo het noodig is te herstellen, is de handhaving of de herstelling van derzelver éénheid. Overal, waar de Kerk één is met haar Hoofd, daar is zij tevens de levendige en ware Kerk. De éénheid is het onderpand van de waarheid. De Reformatie van onzen tijd moet bestaan in aan de Kerk terug te geven de éénheid en de vrijheid, in de waarheid en de liefde. De Brief aan de Efeziërs, waarvan ons een hoofdstuk is voorgelezen, is de brief der éénheid. In waarheid, de Apostel verklaart ons reeds in den aanvang, dat het de wil van God is, om, wanneer de tijden Zijner genadebedeeling vervuld zullen zijn, alles weder tot één te vergaderen in christus, beide dat in de hemelen is, en dat op de aarde is. Dit is de groote gedachte van den brief. 7 Doch hoe moet de éénheid.der Kerk verkregen worden? Laat ons eerst zeggen, hoe zij het niet moet. De éénheid der Kerk is te dezer tijd in gevaar gebragt door twee tegenovergestelde en uiterste rigtingen. Eene dier*igtingen tracht de bedieningen, door onsen Heere mus chbistcs in Zijne Kerk ingesteld, te vernietigen, en de andere tracht dezelve te overdreven. De Heere beware ons voor die uitersten, en houdeont; indien gematigden middelweg, welke is die der-m&»; heid die van boven is. lntusschen wij zeggen het met blijdschap, in beide die tegenovergestelde rigtingeny bevinden zich eenige der edelste en der kostelföte trachten der Kerk. Onder hen, die de bedieningen en de regten der geestelijkheid overdrijven, vinden Wij mannen van eene uitgebreid* kennis, van eenen geoefenden geest, van eene,onbetwistbare wetenschap,, mannen, door de schoonheid van hunne gaven geroepen om invloed te oefenen op de Kerk des, Heeren. Onder hen, die in het wezen der zaak de bedieningen verzwakken of liever vernietigen, vinden.arfo' wel is waar, gewoonlijk niet dezelfde geleerdheid fl» kundigheden, maar wij ontmoeten daar eenvoudige, geoefende, levendige Christenen, die al het geytigt bagnjpen van dit woord: De Geest is het die levendig maakt.- Gelukkig de Kerk van chbistbs, die znlk eene rijke verscheidenheid van gaven, van geestvermogens, van karakters bevat! Waarom zouden de mensehen door het dwingen en overdrijven van veelvoudige gaven die volgens het oogmerk van den Heer, de Kerk moesten versieren met eene rijke, nuttige en aangename verscheidenheid, dezelve integendeel doen dienen om tegenstand, scheuring, twisten en tegenkanting in de Kerk in te voeren? Zoo lang wij ons sterk vasthouden aan hetgeen wezenlijk is, - den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest, - zijn wij één. Maar van het oogenblik dat. .wg onbezonnen overvloeijen van hetgeen ondergeschikt is, — de vraagstukken over het kerkwezen, — verdeelen wij ons en gaan uit een. Het heeft de kracht der Reformatie uitgemaakt, dat zij zich even ver van die beide uitersten verwijderd gehouden heeft, dat zij zich vergenoegd heeft, om zeer hoog te verheffen den standaard van der heere ohze geregtigheid. Vooreerst is zij verre geweest, om de bediening uit te wisschen, om to ontkennen hetgeen petrus gezegd heeft, dat er ouderlingen zijn, aan welke de kudde des Heeren is toevertrouwd, en die dezelve moeten weiden door opzigt daarover te hebben (1 Petr. V: 2). Calvijh zegt : «God spreekt door Zijne gezanten tot ons op menschelijke wijs. Hoewel Zijne magt en kracht niet gebonden is aan uiterlijke middelen, heeft Hij ons echter willen verbinden aan die algemeene manier van onderwijzen, welke men niet zou kunnen verwerpen, gelijk sommige dweepers doen, zonder zich in velerlei heillooze en doodelijke banden te wikkelen. Want dewijl zij, zoo veel in hen is, losmaken en verbreken den-band van éénheid, die naar Gods wil ongeschonden moet zijn, zoo is het wel regtvaardig, dat zij de straf van deze goddelooze verbreking dragen, daar zij zich laten betooveren door schadelijke en doodelijke dwalingen en droomerijen.» Doch indien de Reformateurs zich gesteld hebben tegen het godsdienstig radicalismus, niet minder hebben zij dit gedaan tegen het hierarchismus. In de Kerk zijn twee zaken, zoo als paulcs zegt aan de Gorinthiërs, 1° een schat, dat is de kennis van God in jezus Christus, en 2° aarden vaten, in dewelke zich deze schat bevindt, — dat zijn de bedienaars der Kerk. Nu, de eenheid te willen verkrijgen door de aarden . vaten en niet door den schat, door, op welke wijs dan ook, de aarden vaten boven den schat le plaatsen, dat is heigeen wjj aanduiden door.iierarchismus, en dit is eene der grootste ketterijen , die er in de Kerk kan bestaan. Het is de groote ketterij van Rome, de moeder van al deszelfs dwaljflgen. Te vereenigen door het buitenste, door de vereeniging met deszelfs priesters, bisschoppen en paus, met opoffering der waarheid van Christus, .ziedaar deszelfs éénheid. Deze dwaling heeft echter al te menschelijke grondslagen, dan dat zij zich niet als van zelve in den boezem van onze vernieuwde Kerken zou vertoonen. De vijand zaait deze dwaling tegenwoordig in de wereld, en wij hebben er onlangs een voorbeeld van gehad, hetwelk ons vervnld heeft met verwondering en droefheid. — Een leeraar, wiens prediking, zoo men zegt, de grondvesten van het geloof omver werpt, was aan eene gemeente opgedrongen door een kerkelijk gezag. De gemeente, geplaatst tusschen het Woord van God en de bevelen van een menschelijk gezag, weigerde den leeraar te ontvangen, die haar eene dwaalleer bragt. Toen heeft zich eene stem verheven, die eene Christelijke stem had behooren te zijn, en heeft verklaard dat men dien geestelijken voorganger, door het kerkelijk gezag gegeven, moest ontvangen, «ook dan, wanneer zijne godsdienstige over«tuigingen niet waren hetgeen zij moesten wezen» (*). Dit, mijne Heeren! is eene groote font in de Kerk van God. Wij gelooven niet dat ooit in het pausdom zelfs, een collegie van menschen zich zoo ongekunsteld geplaatst heeft boven de; regten der waarheid. Nooit, zoo ver wij weten, heeft men te Rome gezegd; Gij moet dezen geest el ijken leidsman ontvangen, al is hij ook een ketter. (+) VEsperance, een te Parijs uitkomend weekblad, is de Mor bedoelde stem. (■ Neen, mijne Heeren! de éénheid der Kerk is geene zaak van menschelijk beheer. Wij verwerpen met onze hervormers die noodlottige dwaling, welke tegenwoordig onder ons zoo zeer toeneemt. «Indien wij, zegt calvijn, zoo wel de profeten en priesters des Ouden Testaments, als de apostelen en discipelen des Nieuwen' Testaments in hunne bediening beschouwen, zullen wij vinden, dat hun nooit eenige gebiedende of leerende magt gegeven is, dan alleen in den naam des Heeren en volgens Zijn Woord. God beveelt eerst dat men naar hen hooren zal, nadat Hij hun heeft voorgeschreven wat zij zijn moeten, opdat zij niets zeggen dan hetgeen Hij hun zelf heeft voorgeschreven.» Nooit, mijne Heeren! hebben onze reformateurs gedacht, dat men de éénheid der Kerk moest handhaven, door de waarheid op te offeren; en zelfs zonder zoodanige smartelijke opoffering, door uitwendige middelen, door eene geestelijkheid, eenen kerkeraad, een kerkbestnur. «Elke reis, zegt calvijiï, wanneer ons de éénheid dér Kerk wordt aanbevolen, zoo laat ons bedenken, dat wij daardoor niets anders te verstaan hebben, dan dat, gelijk wij in jezus cbbistus overeenstemmen ten aanzien van de leer, onze genegenheden ook in Hem vereenigd - zijn 'door eene onderlinge liefde. Om in deze éénheid der Kerk te staan, is het geenszins noodig, dat* wij eene Kerk zien met onze oogen, of dezelve met onze handen tasten; maar dewijl wij dezelve moeten gelooven, zoo wordt ons daardoor eer beteek end, dat wij dezelve niet minder moeten erkennen, wanneer zij voor ons oog niet verschijnt, als wanneer zij zich klaar en duidelijk voor ons gezigt vertoont.» Dit zijn, waarde broeders! de twee voorname dwalingen, welke tegenwoordig ten aanzien van de Kerk in den boezem der opwekking zelve gevonden worden. Hoe moet dan de éénheid der Kerk verkregen en gehandhaafd worden? 'Wg herhalen het: door het inwendige, en niet door het uitwendige. De Christenen behooren te dezer ure al hunne zorgen op twee zaken te stellen: 1° Verdeeling te vermijden over zaken van ondergeschikt belang, en 2e toe te nemen in alle wezenlijke zaken, welke zij gemeen hebben, en die hen moeten vereenigen. - Dit is het, dat de Apostel paulus vraagt in den zendbrief aan de Efezen. Doch hier, waarde vrienden! moet-ik u dit herinneren. Om mede te werken tot daarslelling dezer éénheid in de Kerk, moeten wij dezelve in de eerste plaats onder ons hebben. Onze school moet eene school van waarheid zijn, zij moet eene school van leven zijn; maar ook eene school van éénheid. Er bestaan verscheidene middelen van reformatie voor de Kerk van God. Dat wat ik heden voorstel, is de éénheid; en dit is een middel van groote kracht. Wij kunnen niet een zijn te Genève, te Berlijn, te Londen, te Edinburg, te 's Gravenhage, te Parijs, te New-York^teCalcutta, te Otaheite, en zelfs te Moskou en te Rome, zonder dat wij allen aan de voeten van jezus curistcs zijn; en daar is voor de Kerk de betamelgke stand, de staat van vorming. De Reformatie der XVIde eeuw heeft onvermijdelijk vele scheuringen ten gevolge gehad, zelfs in haren boezem. Die van de XlXde moet de eenheid voortbrengen, — de éénheid buiten Rome, maar in mus cebistus. Dat ieder woord van den Apostel voor allen eene waarheid worde, en de tegenwoordige Kerk zal de krachtigste, de innigste en de heerlijkste reformatie ondergaan. Welke zijn dan de verschillende eenheden, waartoe wij van God geroepen worden? De Apostel paulus noemt ons dezelve op. Eerste éénheid: Er is één ligchaam. Wiens'ligchaam? Van christüs. Hij is het Hoofd der Kerk of Gemeente, welke is Zijn ligchaam, — Zijn geestelijk ligchaam. — Dewijl het een geestelijk'ligchaam is, zoo moet het vereenigd zijn door geestelijke middelen; en dewijl Christus al de heiligen Zijn ligchaam noemt, zoo zou het eene onnatuurlijke zaak zijn ; dat een Christen de gemeenschap weigerde aan een dergenen, welke christüs met zich vereenigd en voor vleesoh van Zijn vleesch en heen van Zijne beenen verklaard heeft. Is het niet genoeg, dat het personeele ligchaam van Christus verscheurd is geworden aan het kruis door de goddeloozen! zal onze hoogmoed, zal ons gebrek aan liefde, nu nog Zijn geestelijk ligchaam moeten verscheuren ! Tweede éénheid: Er is één Geest. Dit is de Heilige Geest, die het leven des ligchaams is. De Apostel zegt niet: Er is een paus, of er is een geestelijk opperhoofd, of er is eene algemeene synode, of er is eene compagnie of eene classe, of er is een vorst, een staat. Hij zegt: Er is één Geest. De Geest die in al uwe broeders woont, de Geest dié binnen in u woont. Gij zijt de tempels van denzelfden • Geest. Derde eenheid: Er is ééne hoop. Er is weinig aan gelegen in welk deel der wereld gij geboren zijt, tot welke natie gij behoort', welke gedaante uw aangezigt, welke kleur uw vel heeft, onder welk gouvernement gij staat. Er is een en dezelfde hemel, welke u allen eeuwiglijk zal omvatten. Er is ééne hoop. Vierde éénheid: Er is één Beèr. Wij hebben niet vele meesters; en al wie aan den eenen en zelfden Heer , jezus chKistus gestorven en weder levendig geworden, toebehoort, die is van de onzen. Wat doet het er toe of hij God in een ander gebouw, met eene andere liturgie of zelfs zonder eenig menschelijk boek eere en aanbidde! De vraag is niet dat hij ons volge, gelijk eenmaal een Apostel wilde; maar dat'hij den eenigen Beer volge. Vijfde éénheid: Erts één geloof. Het zijn geene lange geloofsbelijdenissen, geene menigvuldige artikelen, waarvan hier spraak is. — Voorzeker, wij houden van de geloofsbelijdenissen ,.doch daarvan spreekt de Apostel niet; maar van «die inwendige en levendige zaak,» zöo als luther zich uitdrukte, van dat geloof door den Heiligen Geest gewerkt in het hart, dat noodzakelijk overal hetzelfde is; van dat even dierbaar geloof, hetwelk al de heiligen met ons gemeen hebben en diegenen zeiven vereenigt, die door de geloofsartikelen van elkander gescheiden worden. • Zesde éénheid: Er is één Doop. Het bad der wedergeboorte door de vernieuwing des Heiligen Geestes. Daar, waar de genade gevonden wordt, waarvan het water het teeken is, daar, waar de besprenging des bloeds jezu christi gevonden wordt, daar is de éénheid. Wn zullen ons niet laten afscheiden door eenig verschil in de uiterlijke kcrkgewoonte, door de zaak of men bij den doop veel of weinig water gebruikt, of op welken ouderdom men denzelven bedient. Nadat ik de kerken van Rome bezocht had, heb ik die van Milaan doorloopen, en terwijl men te Rome door besprenging doopte, bevond ik dat men in de oude kerken van St. Ambrosius door indompeling doopt, door de kinderen onder water te dompelen. Deze merkwaardige verschillen van de Ambrosiaansche kerkgewoonte, zijn echter door Rome niet beschouwd ge- worden als wierd daardoor de éénheid gebroken. Zullen wij meer formalismus, uitsluitingszucht en bijgeloof betoonen, dan Rome zelf betoont? Zevende éénheid: Er is één God en Vader tan allen, die daar is boven allen, en door allen en in u allen. Wiens Vader is die God? Van allen; van al diegenen, welke den Geest der aanneming, den Geest Zijns Zoons, ontvangen hebben; vdn allen, die met een waar kinderlijk vertrouwen zeggen: Onze Vader die in de hemelen zijt. Van allen — van allen!... Dat er dan eene groote éénheid zij in het gansehe huisgezin .van jezus Christus. Deze behoefte tot éénheid met al de broeders, is den -der schoonste trekken, welke van de tijden der hervorming de Gereformeerde Kerk kenschetst en haar van al de andere onderscheidt. WJj I miskennen niet het ondergeschikt belang van bijkomstige instellingen; maar wij plaatsen in den eersten rang mus chbistus, die boven allen, door (parmi, onder) allen en in ons allen is. | Episcopale Christenen, Iaat niet toe dat eene pretensie op eene apostolische opvolging door menschen, n van nwe broeders scheide. Dat was niet de leer uwer martelaren. Erkent dat de ware opvolging der apostelen is de voortzetting van hunne leer en van hun leven, en geeft de hand aan allen, die dit ware apostolische teeken dragen. Presbyteriaansche Christenen, drukken wij de hand der voorgangers en der leden van die Episcopale Kerk, welke ciiristus vereerd heeft met zoo vele van Zijn* gelrouwsle dienaren, en welke eene zoo groote menigte van ware aanbidders bevat. Independente Christenen, vormt eene heyrschaar met diegenen uwer broeders, die nog gelooven dat de Kerk zonder ontrouw eenige betrekkingen met den Staat kan behouden. En gij nationale Christenen, omvat in uwe liefde al de discipelen van jezbs, die gelooven dat zij alle» moeten opofferen om de kroon van jezbs chbistbs onbevlekt te houden, en die willen dat de Kerk alleen staande gehouden worde door de Kerk zelve, en door de magt van haar Goddelijk Hoofd. Ach, onze belijders en onze martelaren van de 16* eeuw ! zij, die voor den naam van jezbs stierven, in de Presbyteriaanscho Kerken van Schotland, of van Zwitserland; in de Episcopale Kerk van Engeland; in de met den Staat vereenigde gemeë nten van Dnilschland; in de door den Staat vervolgde gemeenschappen van Frankrijk; — vormen zij nu niet ééne gemeente der heiligen, gekomen tot de volmaaktheid? Waren zij zelfs niet reeds één op aarde? Waarde vrienden en jonge broeders, weldra zult gij in den groeten strijd der Kerk treden. Treedt er in niet met een' sectegeest, maar met een diep gevoel van de groote Christelijke éénheid. Op den oogenblik Wanneer gij voor dezen goeden strijd zult uittrekken, ziet dan niet naar deze of gene bijzondere banier, naar den standaard van dit of dat gezelschap, maar naar den standaard van den Generaal, naar het vaandel van heti Opperhoofd, naar het kruis. Uwe leus moet zijn gedurende den ganschen strijd: jezbs christbs — alles — in allen. —• Zijt ware calholijke of algemeene soldaten, trekt voort met het groote leger, en voegt n niet bij de troepen Van partijgangers, die voor bijzondere denkbeelden strijden. Werpt u met moed op het slagveld, en strijdt daar voor de groote overwinning van jezbs christbs, welke hem door den Vader beloofd is. Strijdt, niet met nieuw gesmeedde wape- nen, met eenig voor twee of drie jaren uitgevonden, of eenig ander in de middeleeuwen opgekomen denkbeeld, maar met de wapenen der oudheid. Behaalt de overwinning door het bloed des Lams en door het Woord, waaraan gij getuigenis moogt géven. Daarom, mijne Heeren ! versterkt u nu in de éénheid des Geestes — des Heiligen Geestes; — en dat deze Geest van God in waarheid in u wone. Hebt, waarde broeders! eenen ijverigen geest; weest gedoopt met den Heiligen Geest en met vuur. Gedenkt wel waartoe gij geroepen zijt; — dat het niet is aan de Engelen, dat jezus de belangen van Zijn koningrijk op aarde heeft toevertrouwd, maar aan verloste zondaren — aan n. Gedenkt dat het doel van het bestaan der Kerk niet alleen is, om de Christelijke godsdienst al zachtkens van het eene geslacht op het volgende geslacht over te brengen; — maar dat het voornaamste en te dikwerf vergeten doel, is, de uitbreiding van de heerschappij van God door chbistbs, zoodra mogelijk, in de geheele wereld; — dat indien de Kerk van chbistbs bestaat, dit is om overwinningen te behalen; dat zij geene vesting, geen garnisoen is; maar een leger, eene strijdende gemeente, welke op het slagveld in beweging is, en dat dit veld de wereld is. Rijst op dus, en volgt Hem, die, gezeten op een wit paard, uitgaat als overwinnaar, en opdat Hij ovërwinne. Maar ook, gelijk de Apostel in het begin van het u voorgelezen hoofdstuk vraagt, bekleed met alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid verdragende malkanderen in liefde. —i Dat wij van chbistbs leeren zachtmoedig te zijn, en nederig van harte. Dit is eene lange en moeijelijke les. Staat het aan ons te oordeelen en te veroordeelen, hem wien Christus kwijt scheldt? Hij, die met zachtmoedigheid voor de waarheid strijdt, zal vele zielen trekken uit de strikken der dwaling. Dat geene ziel uit onze harten gebannen worde door iets? dat hem niet van jezus christus verbant. Hebben wij Hef, waar jezus Christus liefheeft. Laten wij ons daar vinden, waar jezus christus gevonden wordt; en hetgeen jezus christus verdraagt, laten wij dit ook met zachtmoedigheid verdragen. Indien iemand zegt: lk heb God lief, en hij haat zijnen broeder, die is een leugenaar; want die zijnen broeder niet lief hééft, dien hij ziet, hoe kan die God liefhebben, dien hij niet ziet? Wee u die de munte, de dille en het komijn vertient, die u zoo zeer overgeeft aan dingen van ondergeschikten aard, dat gij het zwaarste der wet nalaat of veronachtzaamt, namelijk, het oordeel en de barmhartigheid en het geloof. Het groote grondbeginsel der éénheid is de gemeenschap met het eenige Hoofd. Ik zeg u dus terwijl ik eindig: Christus is de ware wijnstok, gij zijt de ranken. Blijft in Bern, en Bij zal in u blijven; en gij zult één zijn in de waarheid, — onder één hoofd, ééh ligchaam. Na deze toespraak, geven de Heeren pilet, gausseh en la harpe achlervolgens aan de studenten belangrijke opmerkingen. Een broeder geeft zijn verlangen te kennen, om om de 14 dagen de professoren en de studenten der Theologische School bij zich aan huis te ontvangen, ten einde broederlijk met malkander over de dingen van het Woord en het koningrijk Gods te spreken. De zitting is door gebeden besloten, welke achtervolgens door twee studenten en den heer professor gausseh worden uitgesproken.