UITTREKSEL ürr hst Tijdschrift de Reformatie, Drax VI, N*. 3. te AMSTERDAM, bij HOOGKAMER & COMPE. 1844. De droeve-tijding, wiiiem db ciercq is overleden.' is in Nederland gehoord; en zou die tijding niet treffeïtf Het is niet alleen eene weduwe met zeven kinderen, die voor deze aarde zoo onherstelbaar veel in den liedenden man en vader verloren,- eene talrijke schaar verliest in hem eenen getrouwen en altoos hulpvaardigen raadsman en ondersteuner, ja geheel het vaderland, ten goede waarvan hij eene zoo gewigtige betrekking vervulde, zal welligt van achteren nog meer dan nu erkennen, wat hij in die betrekking voor Nederland en deszelfs wezenlijk belang geweest is. Maar ook zij, wier geloofsoog van deze aarde af op een ander vaderland gerigt is, hebben in hem eenen har- telijken broeder Toorait «en gaan naar het huis des Vaders. Waarom hij zoo vroeg, zoo spoedig? Onze Vader, die in de hemelen is, had voor dit Zijn kind die ruste gereed gemaakt, waarnaar wij nog verlangende uitzien. En toch, wij kunnen hem nog tot ons hooren spreken over de dingen van Gods koningrijk, in betrekking tot ons aardsche vaderland. Hij, wiens'ziel zoo diep gevoelde, die zoo geheel met de lijdenden kon lijden, die ook in de laatste dagen van zijn aardsche leven, in zijn hart het lot van bijzondere leden van jezds gemeente niet van het lot van het geheele ligchaam kon scheiden, die geen andere lafenisbron voor worstelende en strijdende geloovigen kende, dan die eenige bron, waaruit ons de Heilige Geest wordt geschonken, hij spreekt nog tot ons in die Nederhndsche Stemmen, door het edele viertal vrienden en broeders, gedurende eenige jaren tot de inwoners van ons vaderland gerigt. Op den 4. Februarij 1.1. des morgens ten acht ure ging hij in de ruste van dien Heer, Wiens rustdag luen weder was aangebroken, en terwijl het eene gedeelte van «zus gemeente op aarde in den naam des Heeren bijéénvergaderde, om door des. Heeren Woord gevoed en versterkt te worden, ondervond hij met het andere deel der gemeente, hetwelk even als hij in den Heere ontslapen is, de waarheid van dat zelfde Woord, dat het geloof verwisseld wordt met aanschouwen, de hoop met genot. Doch bij die ondervinding vond de liefde Gods, in zijn hart door den Heiligen Geest uitgestort, geene belemmering meer van een ligchaam der zonde en des doods, waartegen de geloovigen op aarde te strijden hebben, waartegen ook hij op aarde te strijden had. Acht dagen voor zijnen dood stortte hij zijn zielsgevoel nog uit, bij het overlijden van twee op aarde zoo naauw aan elkander verbondene geloovige vriendinnen, en wij zijn overtuigd, dat wij velen onzer lezers een waar genoegen zullen verschaffen, door de mededeeling van die ontboezeming, welke nu voor ons eene duurzame herinnering is aan het nu reeds zalige drietal. mBfa' ter GEDACHTENIS VAD mevrouw de Wed*. VAN HALL EK mevrouw S G H O L T E, GEBOEEIf BRANDT, IN DEZELFDE WEEK OVERLEDEN. 7 mjoo vroeg is ze eenzaam dan, die woning, Waarin de weduw lijdend lag, In dienst van jezus, baren Koning, Met vreugd verwachtend Zijnen dag. Hij kwam, Hij is tot haar genaderd, Niet op de wolken, noch voor de aard, Maar opdat zij ook werd vergaderd Tot die gemeente, Hem zoo waard. Maar eer haar band nog was gebroken, Had zij een slag nog door te staan: Voor een' Vriendin was 't heil ontloken, Hetgeen voor haar ras op zou gaan: Heil voor den hemel, smart voor 't leven, Het hart eens Echtgenoots verscheurd-, Maar Hij die nam, Hij had gegeven, Die slaat, is 't ook die opwaarts beurt. O zalig hij, wiens hart mogt breken, Steeds dieper zijn ellende aanschouwt; Maar allen grond in zich ontweken, Alleen op 't woord van christus bouwt. Genade, die alleen doet leven, Waardoor de ziel in 't sterven juicht, Zal ook de onfeilbare uitkomst geven, • Aan wien voor haar zich nederbuigt. Ja zaalge rust voor twee Vriendinnen! Twee bloemen, vroeg reeds afgeplukt-, Maar die nu eeuwig Hem beminnen, Die aan 't verderf haar heeft ontrukt. Hier wankelt ons geloofsvertrouwen, Als de eigenheid zijn trots verheft; Maar daar toch eindigt in 't aanschouwen, 't Geloof dat zich tot mus s*rekt. Gij, Heiland! blijft Uw Kerk regeren, Schoon de afval bruischt, de laauwheid zwicht; Gij blijft de magt des Satans weren, Behoudt wat Gij hebt opgerigt. Gij weet wie aan Uw woord gelooven, Aanschouwt hun' worstling en hun' strijd; Gij blijft het voorwerp van hun loven, En toont dat Gij hun alles zijt. En wij, omringd door zoo veel graven Van die ons dierbaar zijn geweest, Dat wij uit de een'ge bron ons laven, En bidden om den Heilgen Geest. Ja, door dien Geest zijn we in de ruste; Dat die vertroost', ontdekk' en leid' Tot aan het nadren van die kuste Waar jezüs plaatse heeft bereid.