VAN DEN GODGELEERDE, ENZ, leende, en der vastheid van den geloovige, ligt in den verborgen omgang met den Zaligmaker; — want m Hem zijn alle schatten der wijsheid verborgen. Mëent dus niet, gelijk^Christelijke' ffiërtihgen der Godgeleerdheid dikwijls doen , dat gij , ómifcè^wté^WWÉrijgeii, bij uwe boeken, en voor uwe heiligmaking, bij den Heere jezcs te rade moet gaan. Het is toch van Hem alléén, dat, zoowel do eerié, als de andere dier'gaven voortkomt. — Men heeft opgemerkt, dat de Germaanséhe volken meer overheltóttg hebben tot het inwendig, tot het mystieke leven, en de volken van Romeinschen oorsprong, meer neiging voor het stelsel en de schoolsche wetenschap. Ik erken gaarne de verdiensten der Godgeleerden, die tegenwoordig ïn Engeland, in SchotliriJ, in Amerika zijn; — en toch, wanneer ik mij zeiven reden zoek te geven, van de diepte der inzigten, van het wegslepende dat ik in sommige Duitsche Godgeleerden aantref, dan moet ik zeggen: zoude het misschien niet zijn, omdat die mannen tot'éen volk beboorcn, hetwelk zich altijd, met grooter eenvoudigheid des harten, dan wij, aan den -persoon van christcs heeft vastgehouden? Gij, Mijne Heërèn! gaat henen, en tracht hun het geheim hunner kennis, en van bun' leven af te zien! — Maar verre zij dan ook van u die slaperigheid, welke zwaar opziet tegen den naarstige» studie-arbeid, door welken de Heere jezcs thans Zijne discipelen gevormd wil hebben. — Gelijk een legerhoofd alleen gevormd wordt door gednrig oorlogvoeren, zoo ook een Godgeleerde alleen door onophoudelijke studie. Letuer zeide, dat hij dikwijls meer dan een dag aan één woord van den Bjjbél •Bad'moeten besteden; — en ook gij, zu'HdnB» wijls meerdere jaren van inspanning noodig hebben, om éénen lichtstraal te vinden, die zijnen glans over nw' geheel volgend levëït ifal werpen. Die verbondenheid aan chbistds is niet alleen voor de wetenschap de hoofdzaak, zij is het ook voor het praktisch leven, en zij moet overgaan in eene voortdurende overgave van zich zeiven aan Dem en aan Zijne zaak. « Gij dan lijdt verdrukkingen, als een goed krijgsknecht jesd cnRisTi. Even als de krijgsman in het veld dagelijks vermoeijenissen en gevaren te wachten heeft, zoo moet i de dienaar van chbistds bereid wezen om alles te verdragen, en er alleen op bedacht zijn, hoe hij zijnen Meester zal kunnen behagen. Op het eerste bevel van zijnen Overste, gaat hij henen waar Hij hem henen zendt, al ware het ook tegen het vuur in van doodbrakende batterijen; — want hij weet dat zijn Meester voor hem doen kan, wat geen krijgsoverste onder de menschen kan doen : — hem het leven doen vinden, indien hij het verliest, ja een eeuwig, zalig leven. Die verknochtheid aan den persoon van chbistds, is de grondslag van het regte Godgeleerde karakter. Overal waar men zich nitput, niet om jezcs te volgen, maar om zich zeiven te zoeken, of om te jagen naar vormen, naar leeringen van menschen, naar menschelijke stelsel en, naar. duistere geschilpunten, daar zal misschien eene vleeschelijke bedrijvigheid, maar daar zal geen waarlijk Christelijk karakter te vinden zijn. II. Tweede hoofdtrek van het Christelijk en Godgeleerd karakter. onafhankelijkheid. Van chbistds alleen afhankelijk zijnde, moeten wij van geen mensch afhangen. Dit is eene noodige waarschuwing op een tijdstip, waarin zoo vele menschen gevonden worden, die elkander tegenspreken. Het is alleen door inwendige ontwikkeling en eigen voortgang, dat wij te hebben, in den zak zoudt steken .... Neen, beste vrienden! haast u het te breken, te kaauwen, te eten, er uwe eigene zelfstandigheid van te «aken. Gij naoogt niets aannemen, omdat deze of gene uwer onderwijzers het zegt, maar omdat de éénige Meester het gezegd heeft. — Laat uw geheele wezen van de waarheid doordrongen worden: zij werke in u, op het gevoel, op de verbeelding, op het verstand, op den wil. Slechts wanneer zij alzoo uw geheele zij'» doorgereisd heeft, en overal blijken van haren doort(igtachtergelaten heeft, kan zij geacht worden waarlijk uw eigendom te zijn geworden. —Houdt u niet' te vreden met den arbeid uwer onderwijzers: de hoofdzaak is uw eigen arbeid. Ik spreek tot u, als tot verstandigen ■ oordeelt zeiven over hetgeen ik u zeg. III. Derde hoofdtrek van het Christelijk en Godgeleerd karakter. geestelijk bestaan. «.Het vleesch is niet nut,» zegt onze Meester; «de woorden, die Ik tot u spreek, zijn geest en leren.» Maar het is gedurig de neiging van den mensch, om iets geheel stoffelijks en aardsoh in de plaats Ie stellen van den geest en van het leven. Dat is de groote zonde van Rome geweest. De kerk was, in plaats van eene vereeniging van broeders të zijn, in de middeleeuwen in eene geheel wereldsche priesterheerschappij veranderd: haar hoofd was een mensch, en indien jezcs christds tegenwoordig werd geacht te zijn, dan was het met eene grofzinnelijke en vleeschelijke tegenwoordigheid. Daarom, laat ons, erkennende dat de Kerk ook een zigtbaar ligchaam heeft, echter hare geestelijkheid vasthouden, en ons daartoe altijd aan de belofte houden van Hem, die ons Hoofd is: Ziel Ik ben met u alle dagen, tot aan het einde der wereld. Dat khet groot* leerstuk der werkelijke tegenwoordigheid, dat te veel onder ons vergeten wordt. Ik spreek! niet van de grove vewinnelijking waarin het, onder het gezag der kerk van Rome, ontaard is. Ik spreek van eene levendige, geestelijke, maar wel .zeer werkelijke en waarachtige tegenwoordigheid van christus: — eene tegenwoordigheid, waarvan het Heilig Avondmaal ons het pand en zegel is: want, zoo chbistcs ons lot:Zijne tafel-«iteoodigt, dan is het gewis niet om er zelf niet aan te verschijnen.' En nu, indien de Godgeleerde, de Christen, in de allereerste plaats* geestelijk'behoort te zijn, dat hij dan schroomvallig zij om sieh te wagen op het gebied der wereldsche aangelegenheden. Als men den Zaligmaker om eene beslissing omtrent a&rdsche belangen komt vragen, wat isiaijn antwoord? Mensch, zegt Hij, wie heeft Mij over u gesteld? Als men Hem een stuk gelds voorhoudt, en Hem daarbij in staatkundige vraagstukken wil inmengen,* blijft Hij het oog vast en onafgewend gerigt houden op datigeestelijk koningrijk, dat Hij hier op aarde is komen stichten. En dit zij dan ook de gedragslijn Van den dienaar van cnRisTus. Ik wiladaarmede niet zeggen, dal hg,'Sb burger, volstrekt geen deel mag nemen aan de aangelegenbeden zijns Vaderlands. — Dit deel zal ja, altijd zeer matig zijn; — maar-'door het geheel te willen uitsluiten, zouden wij;verder gaan dan de'Schrift. Hetgeen ik vooral bedoel, is, tfaVbg-stSötfcunde en Godsdienst niet door een zal mengen, en bij