ROME'S OVERWINNAAR. TOESPRAAK en GEBED gehouden te rotterdam IN DE ZONDAGAVOND.GODSDIENSTOEFENING, VAN 10 APRIL 1853, j. j. van oosterzee. 6ISUOTHSEK SN LEESZALEN DER GEMEENTE ROTÏSftDkM te ROTTERDAM, bij VAN DER MEER & VERBRUGGEN. 18 53. GEDRUKT BIJ D. J. MÈNSING «Si C°, Eerste Voorzang. Ps. LXXII: 2, 6, 11. Gelezen: Openb. I. Tweede Voorzang: Gez. CLVI: 1. 7 taoo zijn wij dan weder te zamen, Gel., om naar het Apostolisch bevel, alle onze begeerten door bidi den en smeeken, met dankzegging te doen bekend worden bij God. Nooit mogen wij zulk eene ure zien aanbreken, zonder dat het harte hoog en heilig ons klopt, want in der waarheid, zij is eene zielverheffende, plegtige ure! Als hier de arme naast den rijke zich schaart, en de blijde zich buigt bij den bloode; als de sterke zijne zwakheid voor de Almagt belijdt, en de zwakke versterking komt zoeken aan de bronwel der eeuwige kracht, dan ontvangen wij verhoogde stof om met den verrukten Aartsvïüfiii? te zeggen: dit is niet dan een huis Gods en eene poorte des hemels. De aarde schijnt dan aan den hemel vermaagschapt, de hemel zelf als nader aan de aarde gebragt. — Maar vooral in dagen van nood en gevaar voor Vaderland en Kerk, voor Maatschappij en Gezin, ontving deze ure ten allen tijde verhoogde beteekenis, Toehoorders! "Wanneer de oorlog onze grenzen genaakte, of de dwingelandij ons haren looden schepter liet voelen; wanneer de Engel des verderft met vlammend zwaard door onze landpalen wandelde, of de hongersnood met bleek gelaat ons als tegengrijnsde van onze onvruchtbare velden, dan waren niet zelden deze ruime wanden te eng om de zaam gevloeide schaar te omvatten. Vijanden, tegen wie wij hier leerden, niet slechts met zwaarden, maar ook met gebeden te strijden, hebben zich, ten gevolge daarvan, tot de Godverheerlijkende verklaring gedrongen gezien, dat zij banger waren voor de bedestonden, dan voor de vloten der Hollanders. En wie zal het zeggen, hoe menigeen, die hier kwam om aan het hoog bevel te voldoen : „ Roep mij aan in den dag der benaauwdheid" verhoord en gered is weêrgekeerd, God geve, om aan den eisch te gehoorzamen: Offert Gode dank, en betaalt den Allerhoogste uwe geloften! Behoef ik het u nog te zeggen, Gel. dat zulk eene dubbel ernstige gebedsure wederom voor ons aangelicht is? De stemming, waarmede velen uwer herwaarts zijn opgegaan, heeft het reeds vóór mij herinnerd. Ditmaal dreigt het gevaar van een kant, van waar velen het in de eeuw der hooggeroemde „ verlichting en verdraagzaamheid" allerminst hadden vermoed of gevreesd. Van gene zijde der Alpen heeft eene stem in onze ooren weerklonken, die slechts de oppervlakkigheid of de onverschilligheid terstond na het hooren vergeet. Er zijn woorden gesproken, die al worden zij ook door geen daden gevolgd, diep krenkend en stuitend zijn voor ieder Hervormd en Nederlandsch hart. De geschiedenis van bijna drie honderd jaren op .veelbeteekenende wijze verloochend; de toenemende invloed van Rome geroemd op een grondgebied, dat tachtig jaar met bloed en tranen doorweekt werd om vrij van Rome te zijn; de herstelling van den weidschen luister eener kerk, die zich de alleenzaligmakende noemt, als een onschatbaar gunstbewijs toegestaan; de aanstaande triomf over iederen hinderpaal, die onder ons nog Romes magt in den weg staat, op den toon der onfeilbaarheid aangekondigd — voorwaar, is er wel meer noodig, om den weemoedigen toon te regt- vaardigen: wat buigt gij u neder, mijne ziele, enwat zijt gij onrustig in mij? Zai eerst de uitkomst ons leer en, of zulk eene daad, gelijk het van den Stoel van petrus verkondigd werd „ tot meerder eere Gods en tot bloei der katholieke kerk" zal verstrekken-, reeds het tegenwoordige toont, dat menigeen ten diepsten ontrust werd, die geleerd heeft de Hervorming als een der kostbaarste Godsgeschenken aan het Nederlandsche volk te beschouwen! Dat hadden zij niet gedacht, die helden en martelaars, wier bloed, voor de belijdenis van Gods vrije genade in jeztjs Christus vergoten, een hecht cement voor het wankel Staatsgebouw werd! Dat — wij zeggen het met gebogene hoofden — dat is een regtvaardig Godsgerigt over de Evangelische kerk, waarop zich de hand van Rome onmogelijk zoo zwaar kon doen voelen , indien niet ons tegenwoordig Protestantisme te ligt was gekeurd, waar het in hooger schaal werd gewogen! In der waarheid, Gel., hebt gij aan het einde ook van dezen dag stof om te danken voor den genoten zegen der vrije Evangelieverkondiging, met het oog op de teekenen der tijden hebt gij tot bidden verdubbelde rede. Er mag thans iets in onze harten zijn van het gevoel, dat den vromen hiskia bezielde, toen hij de brieven van sanheeib had ontvangen, waarin de God der Vaderen gelasterd en de vrijheid van Juda bedreigd werd, en die brieven „ plegtig uitspreidde voor het aangezigt van den Heer." Hoe zouden wij ons verblijden, indien ook wij, na ons gebed, een Godsman verschijnen zagen, die ons, gelijk jesaia , het orakel tegen de vijanden des Heeren deed hooren: „ de jonkvrouw, de dochter Sions, veracht u; zij schudt het hoofd over u, want Wien hebt gij gehoond en gelasterd?" (1) — Maar is ons dat voorlegt ontzegd, ons is een ander en grooter bescho- (1) 2 Kon. XIX: 14—22. ten. Nog voor ons gebed mag de dienaar van het Evangelie ons een woond van troost en versterking verkondigen, naar de behoefte der tegenwoordige dagen. Gij verwacht niet, Gel., dat wij u heden bij niets anders bepalen zullen , dan bij wat thans in de Hervormde kerk zooveel hoofden en harten vervult. Niet Rome, maar Christus moet het middelpunt onzer prediking zijn, en wij zouden ons tegelijk bedroeven en schamen,' indien iemand, die heden een staf op den weg naar het hemelsch vaderland zoekt, straks teleurgesteld met de klagte moest heengaan, dat hij alleen bij het aardsche bepaald was geworden. Maar verlangt gij u een standpunt gewezen te zien, van waar gij tegelijk het voorledene, het tegenwoordige en het toekomende met kalmte en hoop kunt aanschouwen, wij staan gereed u eene stof van overpeinzing te bieden, die wij vertrouwen, dat de drievoudige lofspraak regtvaardigen zal, van namelijk den geest te verheffen, het hart te verruimen, het leven te heiligen. Niet waar, Gel., gij hebt dezer dagen een bekommerden blik geslagen op een Vorst met een driedubbele kroon, en u daarna tot een Koning gewend, wiens hart in de hand is des Heeren ? Welaan, nog eenmaal het oog op een1 Koning, dien de Schrift ons voorstelt, niet met drie kroonen, maar met vele koninklijke hoeden versierd; een Vorst, dien wij u — het is de hoofdgedachte onzer rede — als Rome's overwinnaar verkondigen mogen, en wiens Naam, als zoodanig, gij voor uwe ooren hoort uitroepen in het bekende, maar volzinnige woord.: Openb. XIX: 16b. „ Koning der koningen , en heer der heeren !" Ei Een visioen van joanneb, den kiener des N. V.! Op zeven heuvelen ziet hij (Hoofdst. XVII; 8) eene vrouw, door een aÊögtelijk monster gedragen. Met purper en scharlaken versierd, is zij dronken van het bloed der heilige getuigen van jezus. Een geheimzin'nige naam staat op haar voorhoofd geschreven, en hare hand houdt een' beker, met onreinheid en gruwel gevuld. Koningen boeleeren om hare gunst, en heel de aarde wordt van haren awijmelwijn dronken. Babyion is haar naam, en hardnekkig de krijg, dien zij tegen het Lam en zijne uitverkorenen voert. Daar weerklinkt op eenmaal een Engelenstem uit -den blinkenden hemel t „ gevallen, gevallefciT Van alle zijden gaan de jammerklagten op der verbijsterde aardbewoners, die zich hun kroon en roem zien ontnomen. Een Engelenhand smakt voor het oog van jqanhes, een reusachtigen steen in de baren, ten bewijze, hoe de Gruwelstad spoorloos verdween van de aarde, en zijn oor verneemt eene stem, als van vele wateren en sterke donderslagen, die het Hallelujah ter eer van het pas voltrokken Godsgerigt aanheffen. Zoo verblindend schittert de hemelling, die hem een en ander vertoont, dat hij den Apostel weerhouden moet, hem Godsdienstige eer te bewijzen. Maar ook serafijnenluister wordt dof, voor het tooneel dat hem thans wordt onfrsluijerd. Met verrukten blik mag hij den Overwinnaar zeiven aanschouwen , die het magtig Babyion velde. Op het,witte strijdros gezeten, met een tal van kroonen gedekt, '«jjn kleed in het bloed zijner haters geverwd, trekt nHij voort door den geopenden Hemel* van een onafzienbaren lijfstoet gevolgd. Tot aanduiding van zijn verheven karakter draagt Hij den naam van Getrouwen Waarachtig; zijne Goddelijke natuur wordt in den tweeden zijner namen verkondigd: het woord Gods, de Logos, door wien alles gemaakt is. Maar zijne verhevene waardigheid, als overwinnend koningin het Godsrijk, zij wordt door een1 derden eertitel uitgedrukt, die op den veldheersmantel, ter plaatse van dij of heup in hemelschrift staat te lezenlfollij wordt koning der koningen enfHeer der Heeren genoemd. Wat is het prachtig Babyion, waarvan de oiferwin- ning met zoo hoogé vreugd wordt gevierd? De meening, dat wij hier Jeruzalem aangeduid vinden, kan zich voor den regterstoel eener grondige uitlegkunde onmogelijk handhaven. Alles dringt ons veeleer om, met de meest beroemden der * nieuwere uitleggers, aan het oude, Heidensche Rome te denken. Gij weet, hoe het in de eerste eeuwen der Kerk de zetel was der bloedige christenvervolging, en acht de vernieling dier wereldstad eene gebeurtenis, voor het Godsrijk belangrijk genoeg, om aan joannes opzettelijk te worden getoond en verkondigd. Maar zoo hebt gij tevens den sleutel tot het geheimzinnig tooneel, waarop het teksthoofdstuk wijst, en gij vermoedt, wat joannes aanschouwde: den zegepralenden intogt van den Heer in den hemel, als overwinnaar van het heidensche Rome! Ik sta verlegen, Gel., waar ik het wagen moet, om u' den rijken zin van den eernaam open te leggen, waarmede wij Hem in den tekst op dat hemelsch tooneel zien verschijnen. En toch moet ik beproeven er iets van te stamelen, opdat gij eenigermate moogt inzien, hoe verheffend voor den geest de gedachte is, waartoe wij hier opgeleid worden. Slaat dan allereerst een.1 blik op den luister, die door den dubbelen eertitel van het tekstwoord ons voor den geest wordt geroepen. Koningen en Heeren — wij kunnen ze ons gemakkelijk denken, zonder dat die voorstelling ons in eenig opzigt bedwelmt. De adem van den Tijdgeest deed den ouden glans der diadeemen verbleeken, en het koningschap is in onze dagen naauwelijks eene schaduw meer van wat het zich vroeger vertoonde. Maar om geheel in te dringen in den geest van joannes, moet gij u een' Oostersch Monarch voor den geest roepen, die niet enkel den titel, maar de volle magt had van Heer en Gebieder. Denkt aan een salomo in al zijne heerlijkheid, op den elpenbeenen troon met smijdig goud overtogen ; „ met de kroon j waarmede hem sijËe moeder kroonde op den dag zijner bruiloft, den dag der vreugde zijns harten;" door zijn' talrijken hofstoet omgeven, door Scheba's koningin, buiten zich zelve van verbazing bewonderd! Denkt aan een' ahasveros, bij wiens aanblik zelf een ESTher in bezwijming ter neêrzonk; aan een' aI/EXAnder , voor wiens Véïbveringszucirt letterlijk geheel de aarde te klein was; aan een' nebucadnez ar, dien boom, zoo schoon van loof, en tot den hemel verheven, en tot aan de einden der aarde gezien, aan.... maar waartoe eene optelling voortgezet, waarvan zelfs de volledigheid onbeduidend en doelloos zou wezen? Verdubbelt, verveelvoudigt nu den glans van al die Monarchen; vereenigt in één denkbeeldig persoon de voorstelling van al den luister, die ieder hunner omzweeft; trekt den troon van dien weêrgaloozen Vorst tot aan den sterrentrans op — nóg hebt gij geen waardige voetbank gebouwd voor Hem, wiens grootheid wij roemen. Koning der Koningen en Heer der Heeren heet Hij, als de eerste en grootste van alle Heeren en Koningen, die immer bestonden, of nog bestaan, of eenmaal bestaan zullen op aarde. Zijn luister gaat den hunnen te boven, zoover als die der zon zich boven maan en sterlicht verheft! Begeert niet, dat ik u dien troon zal beschrijven, waarom een regenboog flonkert, en minder nog de Majesteit van den Vorst, die er op zit stille aanbidding is hier de waardigste hulde! Ach, al roept het harte ook luide „ toon mij uwe heerlijkheiè, Heer," Hij zou zich in al zijnen glans niet kunnen openbaren aan ons sterfelijk oog, zonder ons, gelijk joaknes, als dood aan ajjn1 voet te zien zinken! Maar wat is Majesteit, zoo zij niet met magt en heerschappij is vereenigd? Ook op deze wijst ons de tekst en doet onze bewondering klimmen. Jk zeide te weinig, toen ik den Heer als den eersten onder alle vorsten verhief: Hij is tevens Heer en gebieder • over allen, wien kroon en schepter vertrouwd,is. Is vergelijking geoorloofd, om onze zwakke verbeelding te schragen, gelijkjtelling wordt onwillekeurige ^ïoon. Niet in de eerste rei, geheel op zichzelf moet staan, want wat koninkjijke magt was ooit aan de Zijne gelijk? Alle koningen zijn uit de aarde, aardsch; deze is de Heer uit den hemel ! — Gij eerbiedigt den Vorst, die door afkomst en verdiensten wettige aanspraken op den troon zijner vaderen heeft? Knielt dieper voor jezus , want het is de Vader zelfi, die van Hem het woord heeft gesproken: Ik toch heb mijnen koning, gezalfd over Skm, den berg mijner heiligheid! Eigen Zoon van Hem, uit wien en door wien en tot wien alle diagefl zijn, heerfscht Hij, niet door gunst, maar door regt. Niet wadende door het bloed van- landzaat en vréémden.. maar ten prijze van zijn eigen dierbaar leven heeft Hij de aanspraak verkregen op de vereenigde hulde van allen, die ki den hemel, en op de aarde, en onder de aarde zijn. — Gij ^tóedigt den Vorst, van wiens gebied de omvang u verbaast en verblindt? Knielt dieper voor jezus, want reeds op deze aarde alleen zijn geene kroonen en Troonen van ver naast de zijne te noemen. Hij heerscht als koning in een Godsrijk, dat reeds zijne banieren geplant heeft in al de vier; streken der aarde; Hij heerscht over heel de aarde, om die tot één groot Godsrijk te maken! En waant het niet, dat dit stipjeft in het heelal , afgelegen eilandjen in de ;.zee der oneindige ruimte, de grenspalen van zijn1 rijksgebied draagt. Heft uwe oogen op "naar den hemel, en telt de sterren zoo gij ze tellen kunt, dan zult gij ook de Provinciën van dat onafzienbaarkoningrijk: tellen ! Wat leven er wemelt in de afgelegenste kreitsen der .schepping, het moet eiken ademtogt aair dezes -konings :verheerlijking .wijden. Engelen' aanbidden, Duivelen vlugten, dopden ontwaken j levenden sterven op zijne- magtige- stem. Onder zijne staatsdienaren telt Hij den Dood, den oudsten* van alle Vorsten der aarde, en de Satan met zijne legioenen krimpt sidderend weg voor de aanraking van zijnen magtigen schepter! — Nog eens, gij eerbiedigt een' koning, wiens karakter en eigenschappen u de onbedriegelijke waarborgen voor de duurzaamheid; «zijner regering vertoonen? Knielt dieper voor jezus, die hier niet slechts de Eerste, maar de geheel en al Ëénige is! Zijne magt is geen over-maar almagt; zijne kennis geene gebrekkige wijsheid, maar alomvattende wetenschap; zijne regtvaardigheid volkomen onkreukbaar; zijne heiligheid eene zon zonder vlek. Geregtigheid en gerigtlzijn de vastigheden van Tti/r nen Troon; goedertierenheid en waarheid gaan voor zijn aanschijn henen. En liefde, neen, zulk een hart klopte er nimmer in de boezems van hen, die dankbaarheid of vleizucht de weldoeners hunner eeuw, de Vaderen des Vaderlands noemde. Zij, die Hem een kruis deed beklimmen, is met Hem op den eertroon gestegen, en zij maakt het middelpunt van zijn innerlijk wezen, de zenuw der kracht uit, waarmede Hij zich harten en geesten onderwerpt , en onderzaten ook uit vijanden schept! Juist zoover als zijne liefde strekt zich zijn rijksgebied nit; en zijne liefde, omvat zij niet alles? En nu sprak ik nog van de zegekroon niet, die met den matbeschreven luister en heerschappij zich vereenigt, om zijne aanspraak op den eertitel van den tekst volstrekt onbetwistbaar te maken. Wat liet zich, toen joannes zijne openbaringen schreef, minder verwachten, dan dat immer Eome zou vallen, Rome," met zooveel regtmatigen trots, (indien ooit trotschheid vergefelijk zijn kon) het eeuwig Rome genoemd? Toch is over de heidensche gruwelstad het oordeel gegaan, dat joannes zoo lang vóór zijné voltrekking voorzag. Ja, de cheistus is ten gerigte gestegen over de weidsche vest der Caesaren, en heeft uit Noorden en Oosten de volvoerders van zijn von- nis geroepen. Wandalen en Hunnen, Herulers en Sothen zijn zijne legerbenden geworden, een magtig volk- wat de Alariks hebben gespaard, hebben de Genseriks veroverd: wat de Attüa's begonnen, hebben de Odoacers voltooid! - Vijf eeuwen na de geboorte van Christus was er van het Heidensch Eome naauwelijks een spoor meer te vinden; in dorpen en hutten schoten de overblijfselen weg van het eens zoo magtige en prachtige heidendom: „zij is gevallen, zij is gevallen, de groote Babyion," zoo heeft de hemel gejuicht, toen de zegestandaard van christus op de puinen van het Kapitool stond geplant! En die ééne triomf, hij was de éénige niet, hij was. welligt zelfs niet eenmaal , de schitterendste, en zeker niét de laatste van allen! Het mag zonder overdrijving gezegd worden, geheel de christusï^ 'gering is te vergelijken bij éénen zegevierenden mtogt, niet in den hemel gehouden, maar op de aarde, die zijn bloed had gedronken. Van •eeuw tot eeuw hebben zich de palen van het CHRiSTUSrijk uitgezet, en overal, waar zich het geruisen zijner voetstappen hoeren deed, deden zij al wat tegenstond als door een tooverslag vallen. Getuig het, bodem van Nederland, waar Hij, voor het gewijde bosch der Germanen, tempelen des Geestes deed rijzen, waarin zijn naam eri die des Vaders wordt grootgemaakt! Getuig het, bedehuis, waar wij zaam zijn, dat eenmaal aan pilaren en wanden de b^géloovige versierselen van een verbasterd Christendon! d*>eg, maar gelijk zoovele honderden door het lfcat der Hervorming beschenen, nu reeds meer dan derdehalve eeuw de prediking van het zuivere Evangelie weerklinken deed: uit genade zalig geworden. Ja, waarhenen wij de blikken pok slaan , naar het barre Noorden , waar bij het eeuwig ijs thans harten gloeijen van liefde voor den gekruisigden christus; naar het zengend Zuiden, waar de adem des H. Geestes verkoeling en lafenis toeruischt; naar het verre Oosten, waar eene bres in zijn' aangestooten muur het hemelsch Rijk voorbereidt om een wingewest van het koningrijk der hemelen uit te maken; of naar het nevelig Westen, waar de' liefde hare armen naar de negerhut uitstrekt, om er vrijheid in Christus te brengen, en wij vragen : wie, wie heeft al deze dingen'gedaan; geef antwoord, Noorden en Westen en Zuiden en Oosten? Van alle die zijden klinkt de driemaal heilige naam van dien, wien de hemel zelfs geen' verhevener titel, dan van Koning der koningen en ^ Heer der Heeren kon geven.... Christenen, verblijdt u in Hem! II. Ja, verblijdt u in Hem, zoovelen gij gelooftx M. H.! Tot nog toe verhief zich onze beschouwing tot de hoogte der hemelen, thans daalt zij tot de diepten des harten. Als eene gedachte, die het harte verruimt, leer ik u de gedachte aan jezus1 koninglijke waardigheid kennen. Te midden van ^zooveel treffende verandering, zooveel dreigend gevaar, zooveel voortdurende onvolkomenheid, als -wij rondom: en in ons ontdekken, kan die voorstelling ons een rust-, steun- en, lichtpunt doen vinden. Of behoeft gij geen rustpunt, Gel., bij zooveel wisselvalligheid en verandering, als gij rondom u ontdekt? Ach, nog altijd is de aarde voor den Christen* wat Patmos voor joannes was m* de ure der ballingschap , een verblijf van moeite en strijd. W^i selend als het spel van de golven, die voor zijne voeten zich krulden, is de loop van het vergankelijk leven: stilte wordt door storm, en blijdschap door smarte vervangen. Naauwelijk» herkennen wij ons zeiven, als wij- het heden vergelijken met hetgeen wij waren, slechts weinige jaren geleden, en wederom weinige jaren — welligt ook dagen of uren — en wij zullen geen schaduw zijn van wat wij, heden ons toonen. Het liefste wat wij hebben ,■ het bukt voor die wet der vergankelijkheid. Met ieder saisoen, dat wij ouder worden, ontvangen wij stof om nieuwe zangen aan het klaaglied te hechten: ijdelheid der ijdelheden, 't is alles ijdelheid! En hoe luide weergalmen die toonen, als wij het oog slaan op het woelig wereldtooneel! Als joannes -nogmaals op aarde kwam, hij zou Palestina even weinig als Patmos, Jeruzalem evenmin als Ephese herkennen. En wie ondervindt het meer dan wij, hoe de gedaante der wereld voorbijgaat? Wij duizelen bij de herinnering van wat wij in de jongst-verloopen tijden doorleefden. Dagen van schijnbaren vrede zagen wij door algemeene beroering, orde door regeringloosheid, hooggeroemde verdraagzaamheid door vervolging om de waarheid vervangen. Voor vijf jaren scheen eene nieuwe eeuw te begü* nen, en thans, na dien korten tijd, is niet bijna het tegenovergestelde gebeurd, van wat toen werd gevreesd en gehoopt; is niet weder een reuzenschrede, het -zij voor- of rug- of zijwaarts gedaan? Wie te voren een' kerker bewoonde, mag thans een Kei-, zerskroon dragen; de „edele balling" van vroeger wordt- het dreigend schrikbeeld van nu; en nog altijd herhaalt zich de fabel van jotham, distelen zien wij koningen worden over al de boomen des wouds. Gaat het u, gelijk mij, Gel., gij leert onwillekeurig voor alles te vreezen, waar gij leert u over niets te verwonderen: het onmogelijkste, gij ziet het eerst het gebeuren, en wat het digtst voor den voet scheen, het ligt op eenmaal verst van u af. Is er dan niets, dat onveranderlijk bijblijft? Heft uwe oogen omhoog, en gij ontdekt een onwankelbaar rustpunt. Neen! 'die witte troon is nog niet ingestort, die joannes aanschouwde, en geen tittel of jota van den eernaam werd uitgewischt, op kleed en dij des konings geschreven. De grondwet van dat Rijk is evenmin voor herziening, als voor eindelijket opheffing vatbaar, en de stroom van geestelijke zegeningen, die het over zijne burgers verspreidt, weet nog in de negentiende eeuw van geen ebben, waar .zij in de eerste aanving te vloeijen. Aan geen mensehen, die van gisteren zijn en Hgt tot morgen niet leven-, is het lot der- wereld vertrouwd': het Woord Gods heeft de teugels der wereldregeringgegrepen, en legt ze niet neder, voor de raad des Vaders is uitgediend. Op het stof en puin van honderd vergruizelde troonen staat nog zijn zetel even vast, als rustte hij op arduin en graniet, en gelijk de golven breken op de Rots, die niet van hare grondvesten neerstort , zoo gaan alle wisselingen der aarde slechts zoover, als Hij het gedoogt. Alleen onder de starren heerscht de wet der - vergankelijkheid, daarboven een eeuwige Koning, een eeuwige heerschappij, een eeuwig Woord-, dat van de lippen des Waarachtigen en Getrouwen uitgegaan, niet ledig weder zal keeren: „ Mij zal alle knie gebogen worden, en alle tong zal Mij zweeren." Neen, Christenen, öw,'hart worde niet ontroerd: gijbeden gelooft in God, gelooft ook in Hem! Maar gij slaat het oog op zooveel dreigend gevaar, als gij in en rondom u ontdekt, en gij vraagt, of gij dan geen stof hebt van vreezen? Ongetwijfeld, is het antwoord, als gij den-i'èMc mie* hooger dan in en rondom u verheft. Gij zelf, gij hebt een hart, < ieder oogenblik gezind om op te staan tegen den Koning, wien gij den eed der trouw hebt gezworen. De wereld, zij is de bedriegelijke vriendin, die met alle magt u tot-vijandschap tegen Gods gezalfde wil leiden. En de gemeente, waarin gij leeft, is zij niet ten allen tijde blootgesteld aan eene boosheid en list, die niet ophouden haar om strijd te bestooken? Ik zwijg van iéderen anderen vijand, om alleen op éénen te-^flfifzen. Wij beslissen het niet, in - hoever de Hervormers en later' uitleggers regt hadden, toen zij in de heidensche stad, die joannes zag vallen, het zij eene aanduiding , het zij een zinnebeeld zagen van den tegenwoordigen zetel des Pausdoms. Maar zeker, de overeenkomst althans van het tegenwoordig met het vroeger Heidensch Rome is' te treffend, Gel;, dan dat gij die niet reeds in stilte zoudt hebben gadegeslagen. Ach, wij kinderen der Hervorming, kennen die stad, die dronken is van het bloed der heiligen en getuigen van jezus, ook in dezen lande op brandstapels en schavotten gestorven. Wij zien haar op hare zeven heuvelen liggen, rustende op het gedrocht eener onchristelijke Staatkunde, en nog altijd op den eertitel prat van beheerscheresse der Christenwereld te wezen. Koningen zien wij bij vernieuwing om hare gunsten boeleeren-, en Staatsdienaren, gelijk joanhes het uitdrukt „ die eenerlei meening hebben, en hunne Magt en kracht aan het Beest zullen overgeven"! (H. XVII: 13). — Als een woekerplant voortkruipend, hecht Rome's magt zich overal vast waar zij kan, en gehjk altijd groene khmop om vergrijzende olmen zich slingert, zoekt het ondermijnde Troonen te stutten door zijnen, zich steeds «■aimgenden invloed! Ook in ons Vaderland durft het van regten gewagen, die slechts op ontkenning van feiten gebouwd zijn, en wat er van wordt, als de magt bij het regt wordt verkregen, gaat naar Toscanen, en ziet! Neen, ziet niet enkel daar, ziet, in Hongarijen die vier millioen Protestanten door één raadsbesluit naar dë hartader van hun hooger leven gestoken; ziet in Engeland die werkzaamheid van een aangematigd oppergezag; ziet in Frankrijk die beperkende grenzen onder Pauselijken invloed aan de prediking van het Evangehe gesteld; ziet wat in Nederland in de laatste weken gebeurd is, en huivert vrij voor de toekomst! Zegt niet,. „ dat zij verre", als wij van bedreiging of ondermijning van dierbare voorregten spreken. „ Dat zij verre", zeiden ook eenmaal de Joden toen de Heer hun voorspelde, dat Gods Koningrijk van hen weggenomen zou worden, en binnen veertig jaren was stad en tempel verwoest! Spreekt vrij van een klimmend gevaar, maar, nog eens, heft tegelijk uwe oogen omhoog, en het bekommerd hart vindt een steunpunt. Neen, niet van den Stoel van petbus wordt het lot der gemeente beslist, maar van den Troon des Heelals. „ Beraadslaagt een1 raad11, zoo roepen wij aan ,het bijgeloof toe, waar het met eene valschelijk genaamde vrijzinnigheid zamenspant, „ doch hij zal vernietigd worden, spreekt een woord, doch het zal niet bestaan, want met ons is God!" — Neen, — opdat ik voortga met jesaia te spreken — „ gijlieden zult niet zeggen: een verbindtenis, van alles, waarvan dit volk zegt: het is een verbindtenia: vreest hunlieder vreeze niet, en verschrikt u niet! Den Heer der Heirscharen, dien zult 'gijheden heiligen: Hij zij uwe vrees en Hij uwe verschrikking, dan zal Hij u tot een heiligdom zijn (l)!11 Neen, het krijgslied der oude kerk, zoo straks nagezongen door duizende lippen: „ een vaste burg is onze God, een veilig schild en wapen", het is geen ijdele klank. Bergen zullen wijken en heuvelen wankelen — ook de zeven heuvelen, waarop Rome gebouwd is — maar zijn vreêverbond wijkt of wankelt in eeuwigheid niet. De Christus wenkt, en de bliksem des gerigts treft het trotsch Vaticaan, dat zijne banbHksems uitvaardigt. Hij spreekt, en elk vloekverbond, tusschen valsche Staatkunde en geestelijke Heerschzucht gesloten, wordt als spinrag van elkander gescheurd! Kus zijne voetzolen, drager der driedubbele kroon, en gij, Christenen, nog eens, uw hart worde ook nu niet ontroerd! „ Het zij zoo" — roept gij aanvankelijk gerustgesteld uit — „ maar dan moet mij toch altijd die voortdurende onvolkomenheid in en rondom mij beknellen. Al gaat dit gevaar ook wederom, gelijk (U Jesaia viii. 10—14*. zoo menig vroeger, voorbij, ach, waar blijft de voltooijing van het goede werk, dat de Verheerlijkte in de Christenheid en den Christen begon! Achttien eeuwkringen sloten zich reeds, • sints die troon werd bestegen, en naauwebjks schijnt de heilzon des menschelijken geslachts nog ter halver hoogte gerezen! In plaats dat de tempel voltooid wordt, zien - wij in onze dagen zelfs zijne grondslagen onophoudelijk omwoelen. De Waarheid, wij zien haar vervolgen, binden, kruisigen, dooden, eerlang begraven welligt, en de Liefde, is iet niet, alsof die Engel de strijdende gemeente op aarde verlaten heeft,, om slechts bij de triomfeerende daarboven te wonen? Het Christendom rondom mij vertoont geen voortgang, maar stilstand, verachtering zelfs, en in mij — ach,■■ wie ben ik, dat ik heeten zou,.ijverig naar volmaaktheid te streven! Ik ben in zoo menig opzigt- dezelfde, als voor ik den Heer leerde kennen; leven bezit, maar wasdom vertoon ik niet; reeds zoolang is het zevende Hoofdstuk van den Brief aan de Romeinen mijn beeld: tot dengeloofsroem van het achtste schijnt het'met mij nimmer te zullen komen op aarde" Ik versta u, Gel., en toch herhaal ik het woord: heft uwe oogen omhoog, zoo zult gij een lichtpunt in al dat duister ontdekken! Jezus is Koning der Koningen en Heer der .Heeren : in Hem zijt gij volmaakt, en reeds '-aanvankelijk aan Gods regterhand in den hemel gezet; door Hein wordt gij van schrede tot schrede uwer bestemming ~ nader gebragt. Hij kan zich niet vergissen''in de keuze der middelen, en de arm zijner Almagt wordt door een hart vol liefde bestuurd. Dikwijls voert Hij: u langs schijnbare omwegen, maar nooit staat Hij stil, en het einde — 't is eene plaats in dat hemelsch heirleger, met rein en wit fijn lijnwaad bekleed, dat joaotses zijnen Koning zag volgen. De gemeente, ja, nog schijnt zij ver van hare bestemming verwijderd, om Gode te worden voorgesteld, zonder vlekken of rimpels. De Heer is geduldig, omdat Hij eeuwig is, maar lijdt en sterft zijne waarheid, zij staat ook, gelijk Hij, weder op, en op zijnen tijd wordt het woord der belofte vervuld, dat Hij, de Engel des Verbonds, snellijk tot uijnen Tempel zal kome». Dan neemt Hij, die den vredestaf voert» als bij vernieuwing den geessel van touwkens in handen, en keert de tafelen der wisselaars óm, en ijvert voor het Huis van. den Vader, als baatzucht en list het ten' kuil van dieven en moordenaars maakt. Eens is zijn koningrijk alomme gekomen, en wat in eene aardsche monarchie een onbereikbaar droombeeld moest blijven, het wordt in de zijne een feit. De ware vrijheid, de echte gelijkheid, de volkomen broederschap is het erfdeel van alle verlosten door zijn kruis, die Hij rondom 1 zijn troon heeft vereenigd. De eeuwigheid viert den triomf van een koningrijk, waarvan de tijd de langzame ontwikkeling,!zag. En op het Hallelujah, dat dan nog .éénmaal de hemel zal aanstemmen, wordt het Amen vernomen van de ten volle vef* nieuwde en gereinigde aarde. Christenen,-uw hart worde niet ontroerd, of — zeg^j is de Heer;der Heeren verwonnen, is de Koning der Koningen dood? Hl. Neen, Hij leeft en regeert in eeuwigheid, Toehoorders maar zal de troost van dat geloof ons verkwikken — door de waarheid, die wij verkondigden, moet ten laatste ons leven geheiligd worden. Koning der Koningen en Heer der Heeren — welk eene roepstem, om allereerst gehoorzame onderdanen van het Godsrijk te worden. Te worden, zeg ik, Gel., want niet iedereen,! die met het „ Heere, HeenaV Hem nadert, staat reeds op de naamrol der burgers van dit rijk des Heeren geschreven. Zijn onderdaan wordt men niet , door geboorte, maar enkel door wedergeboorte; niet door den doop met water, maar door den doop met den H. Geest; niet door Hervormde be- lijdenis, maar door Hervorming van' hart en van wandel. Zijt gij het allen aireede? Ach, ik durf het naauwelijks indenken, in hoe menig hart nog de luide opstandskreet klinkt: „ wij willen niet, dat deze over ons koning zal zijn*'; hoe menigeen, die met de lippen Hem koning noemt, in den grond der zaak nog altijd zichzelven regeert, en den Heer tot een onkóninklijken koning verlagen wil, die slechts in schijn ■ den schepter zwaait, en moet uitvoeren, wat Hem zijn onderdaan voorschrijft; hoe menigeen nog verdeeld is van keuze tusschen zijne gunst en vriendschap, en die eener Hem vijandige wereld! Indien aan den hemelschen koning nog slechts dezelfde hulde gewijd werd, waarmede men de verschijning van een' aardschen begroet: maar hoever is het zelfs daarvan verwijderd? Ik huiver na die vraag, bij een Mik op den koning der koningen zeiven, want heeft Hij dat verdiend van zondaren, tot wier redding Hij zijn bloed heeft doen stroomen! Ik huiver bij een' Mik op den hemel, die Hem aanbidt, want wat is, daarbij vergeleken, de aarde, waarop gij en gÜ Hem 200 ondankbaar miskent? Ik huiver bij den Mik op u zeiven, want, arme mensch, waar zult gij rust -vinden, zoo gij die niet onder zijnen vredestaf zoekt; schuldig zondaar, wie zal vrijspreken , als Hij- u veroordeelt; en dubbelhartig naamchristen, waar zult gij vlieden en schuilen, wanneer uit dien mond, waaruit joannes het scherpe slagzwaard zag voortkomen, het vonnis gehoord wordt: „ die niet hebben gewild, dat ik over hen koning zou zijn, brengt ze hier, en slaat ze hier voor mij dood?" Maar ik huiver ook bij een' blik op de tegenwoordige dagen, omdat ik het zoo duidelijk meen in te zien, dat hoe ernstiger het oogenblik wordt, er des. te minder plaats en rust zal overblijven voor wie, wel niet geheel tegen, maar toch nog veel minder van heeler harte vóór cheistus gezind zijn! De Christenen zullen verdrukking hebben — zij weten het en mogen er in tijds op gewapend zijn; de vijanden zullen het hoofd steeds stouter verheffen, en eene korte zegepraal vieren, voor zij eene besliste nederlaag lijden. Maar de halven, de laauwen, de verdeelden, ik bidde u, waar zullen zij xkfcp wenden of scharen, als de slagordenen steeds vaster zich sluiten om voor of tegen Christus te strijden, heviger, naarmate de Dag té digter genaakt? Ik laat de vraag over aan uw eigen geweten, Gel., en roep u opentlijk op, om partij, beslissende partij voor of tegen I dezen koning te kiezen, maar u wel te beraden, naast wie! Of deêmoedig knielen onder den schepter des vredes, öf „ met een ijzeren roede gehoed en in den wijnpersbak der gramschap vertreden te worden" er is geen' andere keuze! „ Nu dan," zoo mogen wij wel met den ge wijden dichter herhalen: „ Gij koningen, handelt verstandiglijk; laat u tuchtigen, gij regters der aarde! Dient den Heer met vreeze, en 'verheugt u met beving. Kust den Zoon , opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer zijn toorn maar een weinig zou ontbranden: welgelukzalig zijn allen, die op Hem vertrouwen!" Maar het zij u niet genoeg, dien raad der liefde aanvankelijk gehoorzaamd te hebben. Koning der Koningen en Heer der Heeren, welk eene wekstem om, ten tweede, getrouwe dienaren van dezen Koning te zijn. En wie is de getrouwe dienaar des Heeren ? Wie anders dan hij, die in alles zich houdt aan den duren pligt der onbepaalde onderwerping, die hij op de grondwet van dit Rijk heeft bezworen? In alles, zeg ik nog eenmaal, want ik leg dubbelen klem op dat woord. In lijnregten strijd met de eischen des H. Geestes wil de geest onzes tijds wel vergunnen, dat men persoonlijk geloof en liefde voor den Christus gevoelt: het is een zaak voor de binnenkamer, meent men teregt, maar — voegt men er bij — die dan ook in de binnenkamer moet blijven. Vijandig verzet meri zich, als de Christen' 'het christelijk beginsel op alles rondom zich wil toepassen. „Een Christelijke Staat", nïeenen velen, is de ongerijmdheid zelve; ,f een Christelijk onderwijs" — wat heeft onderwijs met den Bijbel te doen; „ een Christelijke wetenschap of kunst," het denkbeeld alleen wekt een glimlach bij honderden op. „ Dit^ts beneden den Heer," zoo voert men ons tegen, „ die het immers zelf heeft verklaard, dat zijn konmgrijkïéet van de wereld is?" Het woord van dezen Koning — men wil het wel toegéven — is een goed woord om ons in donkere uren te troosten, om ons een onuitputtelijke stof van bespiegeling aan te bieden, om eenmaal het stervend hoofd vredig op ter ruste te leggen, maar om er gezin en maatschappij, en onderwijs en opvoeding, en wetenschap en kunst, en staat en wet naarste regelen : „ moet het nog bewezen worden — zoo vraagt men— dat het volstrekt onmogelijk is"? Onmogelijk. ... en de Heer hééft gesproken van alle magt, Hem in hemel en op aarde gegeven; en de zuurdeéssem van zijn koningrijk moet geheel den deegklomp doorzuren, en naar het woord der Schrift, die niet gebroken kan worden, zijn alle dingen aan zijne voeten onderworpen, zoodat niets uitgesloten is, dat Hém niet onderworpen zou zijn! Neen, Gel., zoolang God ons nog adem tot spreken geeft, zullen wij niét moede worden, het steeds luider u toe te roepen: Beter het koningschap van Christus in het geheel niet erkend, dan het op zoo wederregtelijke wijze beperkt!1-OndemnijW^ zoo het zijn moet, iedere andere Souvereiniteit, die gij wilt: maar: laat de zijné althans op ieder grondgebied onaangerand staan, of — wischt uwe namen uit van de rei zijner onderdanen! Die daarop wil staan, Wijdt Hem — het behoeft naauwelijks gezegd' te worden — zijn hart onverdeeld en geheel, maar daarna ook al, wat,hij heeft. Ter eere van dien koning moet de hufevadér zijn huisgezin stieren; de handelaar zijne schatten besteden; de onderwijzer zijne kinderen vormen; de kunstenaar zijn talent louteren en aanwenden tevens; de geleerde de schatten zijner kennis nederleggen aan den voet van z§n' Troon! Erkennen wij Hem te zamen als Koning der Koningen, de Christehregent mag dan ook niet langer in strijd met jejïüs1 Grondwet regeereh f■ de Christennatie zich geene vreugde veroorloven, die Hij haar ontzegt; een Keizier zelfs in de magt des Heeren met-ingrijpen! O, Gel., mogten w§ zoo allen, allen te zamen ons voor het eerstj-©f bij vernieuwing verbidden, om op ieder gebied ens de getrouwe Dienaren van dezèn „ Potentaat aller Potentaten" te toonen! De tijden roepen met dringenden ernst om het christelijk beginsel op alles toe te passen^ zoo de doodelijk kranke Maatschappij niet ten verderve zal spoeden! En vraagt gij: „ wie is tol al déze dingen bekwaam," o zaligagij, die hét weet, de Koning der koningen draagt öok den naam van getrouw en waarachtig! Zoo zal > Hij dan óók de belofte vervwflen van den H. Geest, waarom wij Hem- të zaam willen bidden: houdtisterk aan in 't gebed, en leert daarin waken met dankzegging! Maar zijn wij vattdie bede opgestaan, dan ook de hand aan het zwaard des Geestes geslagen. Koning der koningen en Heer der heeren: welk eene wekstem, ten laatste, om ijverige strijders voor de zaak des Heeren te worden. Of hebt gij nooit gelezen, wat joannes elders, bij de: vérmelding'van dezen zélfden eernaam verklaart: „het Lam zal overwinnen, en die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en geloovigen? (H. XVII: 14). Maar in de zegepraal van Rome's overwinnaar deelt niemand, die niet met en door H*fca gestreden heeft. Gestreden dan allereerst tegen het eigen bedriegehjk hart: gestreden tegen ongeloof en zonde, onder wat vormen zij zich anders, ook in den boezem onzer eigene Gemeènte, vertoonen; gestreden ook tegen Rome in onze dagen, en hoe? Maar hoe anders dan met de waarheid en in de liefde, Gel.? Zijn wij overtuigd de waarheid aan onze zijde te hebben, wij hebben dan ook niet kleinmoedig te vreezen,- als de dwaling het verloren grondgebied met kracht heroveren wil. Ik spreek sterker, en beweer, dat het ontrustend teeken des tijds niet enkel klaagstof ons aanbiedt. Beter een diepe wond, dan een voortvretende kanker; beter een eerlijke strijd, dan een schijnbare vrede! Maar het zij een strijd, allereerst met geestelijke wapens gestreden! Geef mij tien nederige Evangeheboden tegen één1 bbnkenden Bisschop; waarborg mij volkomen vrije Evangelieprediking, des noods op velden en wegen, tegenover elke processie, en Eome is verslagen, want — het is naar waarheid gezegd — den Bijbel ontvlugt het, „ gelijk de Duivel het kruis." Dat Woord dan voor allen verkrijgbaar gesteld; niet slechts gehandhaafd wat bestreden wordt, maar veroverd, wat nog het zuiver Evangelie niet kent; het herderlijk Schrijven uit Eome beantwoord, door dwalende schapen ook van dien stal op den éenigen Herder te wijzen! En voorts, geen slaap, geen vrees, maar boven alles geen haat! Personen van zaken gescheiden; te meer liefde getoond, naarmate gij meer onverdraagzaamheid vindt; de dwalenden te hooger op het harte gedragen, naarmate gij om des gewetens wil de dwaling sterker bestrijdt! Wee, driewerf wee, die in onze felbewogen dagen vreemd vuur brengt op den altaar des Heeren, en onder den schijn van voor CHBISTUS te ijveren zichzelven zoekt en behaagt! „Indien gij — opdat ik spreke met woorden der Schrift, die ook déze dagen voorzien heeft — elkander bijt en vereet, ziet toe, dat gij van elkaêr niet verteerd wordt. Alle bitterheid en toornigheid en gramschap en geroep zij van u geweerd, met alle boosheid en lastering. Zijt niemand iets schuldig dan elkander hef te hebben, weldoende aan allen, terwijl wij tijd hebben, meest, maar vooral niet uitsluitend, aan wie huis- genooten zijn des geloofe (l)." Strijdt alzoo in den geest des Meesters, Gel., en verblijdt u in de hoop, dat ook die strijd ten goede van zijn koningrijk leiden zal, om eens voor eeuwigen vrede te wijken! Ja, de ure komt, dat men met meer zal zeggen: ik ben van luthek, en ik van calvijn, en ik van Rome of menno, maar dat de verlosten en gekochten uit alle deelén der strijdende kerk op aarde één loflied aanstemmen zullen ter eere van Hem, dien zij allen als Koning der koningen en Heer der heeren aanschouwen! Kom nader, afgebeden éénheid der toekomst, die den strijd van heden vervangt, en gij, o onze ziele, bid God, dat gij moogt waardig geacht worden om uwe stem in dat Hallelujah te mengen! Nog ééne gedachte dringt zich aan mij op, eer ik eindig, Gel., Ik heb, naar de behoefte des oogenbliks, u op Rome's overwinnaar gewezen. Ik deed het, onder den indruk der jongstverloopene dagen, die met hoogen ernst mij vervulden. Zoo zwaar drukten zij op veler gemoed, dat de wensch reeds hier en daar is vernomen, naar een' bede- en boetdag voor geheel de Evangelische kerk, over den smaad, dien zij van hare vijanden draagt. Dat ik die behoefte begrijp, gij hebt het in deze ure gevoeld. Nog eens, zulke wonden zouden ons niet kunnen geslagen worden, zoo er geene zware zonden, ook als gemeente, voor onze rekening lagen. Maar waartoe zouden wij voor ons uitstellen tot een onzeker verschiet, wat nog heden geschieden kan? Vernedert u, te dezer zelfder ure, met mij onder Gods krachtige hand, opdat Hij te zijner tijd ons verhooge! Schikt u om der koningen Koning en der heeren Heer te ontmoeten, in het kleed des ootmoeds gehuld! Slechts daarom zochten wij zoo hoog u te stemmen, opdat gij u te dieper zoudt buigen! (1) Gal V: 15. Eph. IV: 31. Kom. XIII: 8». Gal. VI: 8. Komt, eerst het boetlied op de lippen genomen, en dan handen en harten naar boven! Tusschenzang: Gez. CLXX. 2. G E B E D (1). Wy werpen ons voor U in het stof, op dezen voet» bank nwer weten, Koning der Koningen, en Heer der Heeren! Neen, wij vreezen;niet, dat Gij ons toeroepen zult, gelijk Uw engel aan Uwen trouwen Apostel: Ziet toe, dat Gij dat niet doet, aanbidt God! Wij weten het, allen moeten U, den Zoon, eerfin, gelijk zij den Vader eeren, en daartoe zijt Gij uitermate verhoogd, opdat in Uwen naam iedere knie zich zou buigen en alle tong U als den Heer zou belijden! Aartsengelen werpen voor U hunne kroonen ter neder, eeuwiggezegende Zone Gods en des menschen, en wij — o, al zweeg ook de hemel, dan nog zouden wij Uwen lof moeten uitepreken, want alles wat wij zijn en eeuwig wezen zullen, wij zijn het U verphgt, Kedder der menschen! Hoe hebt Gij Uwe genade bij v*HSrnenwing aan ons op dezen rustdag verheerhjkt! Nög hebt Gij ons ongehinderd den zegen geschonken der vrije Evangelieverkondiging. Van den vroegen morgen tot den laten avond zondt Gij uwe dienaren uit, om ons te bidden, alsof Gij zelf door hen badt, dat wij ons met den Vader zonden laten verzoenen door U. Gjg hebt hen bij het spreken gesterkt, en ons bij -het hooren gezegend. Neen, wie onzer van hiffT mogt henen gaan om ook dezen zelfden nacht te ontslapen, hij zonniet fomnen klagen, dat bij ongewaarschuwd de eeuwigheid,was binnengetreden. En hoe menigen rustdag hebt Gij ons (1) Na bet uitspreken , 100 naauwkenrig mogelijk opgeteekend. reeds die blijde boodschap doen hooren! Van onze vroegste jeugd af aan, hebt Gij, trouwe Herder ook van dwaalzieke schapen, U laten gelegen liggen aan een iegelijk onzer. Gij hebt ons in een Christenland doen geboren worden, ja, deze zelfde grond, waarop wjj knielen, draagt de opgerigte teekenen Uwer goedheid en magt! Toen onze vaderen tot de stomme afgoden werden heengetrokken, bet Gij ook in deze lage streken de liefelijke voetstappen ruischen dergenen, die vrede verkondigden. Toen het onkruid van bijgeloof en dwaling ook op dit deel van Uwen akker was opgeschoten, hebt Ggjer het goede zaad der Hervorming doen stropijen. Gij hebt getrouwe leeraars gezonden, die niets achterhielden van den ganschen raad Gods. Gij hebt met de roepstemmen van Uw woord de leidingen vereenigd Uwer hooge Wereldregering. Gij hebt hefdekoorden van allerlei weefsel om onze harten geslagen, om ons digt en digter tot U en den Vader te trekken! Neen, Heer, al moest die betuiging onze eigene veroordeeUng zijn, wij moeten haar opentbjk afleggen: „ Niets, niets is er te doen aan Uwen wijngaard, dat Gij daaraan niet overvloedig gedaan hebt!" En wat heeft die wijngaard U voortgebragt? .... Ach, Heer, wij weten niet, wat wij antwoorden zullen, want neêrgebogen voor Uwen troon , is het ons als voelen wij Uwen vlammenden blik ons doorboren, als lezen wij het verwijt in dien blik: „ Ik heb eenige weinige — indien ook maar weinige ■— dingen tegen U!" Ja, zij zijn onder ons, geprezen zij de naam Uwer goedheid, voor wie Uwe genade, aan hen bewezen,, niet ijdel geweest is. Maar juist de beste zal het eerst verklaren, dat hij ver, oneindig ver beneden het heerhjk doel zijner roeping bleef staan. En hoe velen, die zooveel gunst te vergeefs ondervonden, indien ook maar te vergeefs! Hoe velen, die niets kunnen antwoorden, als Gij, Heer des wijngaards, met dezen Uwen wijngaard wilt twisten! Of zijn er niet, die de vrijheid hebben misbruikt tot losbandigheid, die U de kroon Uwer Goddeüjke heerlijkheid van den schedel gerukt, Uw kruis verijdeld, Uw' Geest wederstaan en bedroefd hebben? Neen, wij treden niet als aanklagers der broederen op: een iegeüjk klage over zijne eigene zonden! Wie wij ook zijn, ouden of jongen, leeraar of leden, spreker of hoorders, niemand, die zich voor U verontschuldigen kan: niemand, die geen Amen op de betuiging moet zeggen: Gij zoudt regtvaardig zijn, indien Gij tot ons kwaamt, om den kandelaar van zijne plaatse te weeren! En toch — wij vragen het met siddering, Heer — zou het mogebjk zijn, dat wij dat konden en moesten beleven? Zouden onze kinderen weUigt nog eens naar die hemelspijs hongeren moeten, waarvan hunne ondankbare vaderen, zoo dikwijls, als Israël uitriepen: „ onze ziele walgt van dit zeer bgte brood?" Zou Uwe woonstede in ons midden verwoest, onze kroone omgekeerd, het beht onder een korenmaat geplaatst kunnen worden? Wij erkennen het, Heer — want waar wij ons smeekschrift voor U nederleggen, Koning der Koningen, daar hebben wij geen enkel gevoel van het Nederlandsch, van het christelijk harte te smoren — wij hebben in de laatste dagen dat schrikbeeld met ontzetting zien dreigen. Ach, van over de bergen heeft eene stemme der dreiging weerklonken -— maar, wij heffen onze oogen op naar die bergen, van waar alleen de hulpe kan komen. O, ontferm U over dit goede land, dat door stroomen bloeds eenmaal werd vrijgestreden! Gedenk aan onze vaderen, die voor Uwe waarheid leden en stierven! Gedenk aan onze kinderen, die hier eenmaal onze plaatsen vervangen zullen! Gedenk onzer, o onze Heer en Heiland, ten goede! Om Uws naams wil, o onze Koning, verhoor ons, want wij werpen onze smeeking niet neder op onze geregtigheden, die geene zijn, maar op Uwe genade, die groot is! Stort den Geest der diepe verootmoediging pn der waarach- tige bekeering, naar hunne verschillende behoeften, over alle leeraars en leden uit der Evangelische Kerk! Bestraf gij ongeloof, dwaling en zonde, waar zij zich in ons midden vertoonen! Laat Uwe waarheid over alle hare vijanden zegepralen, en doe ons verstaan, dat wij, alleen door de volle waarheid tegen de dwaling waarachtig sterk kunnen zijn! Leer ons allen, door Uwen Geest, die waarheid verstaan, en laat die waarheid ons vrijmaken! Maar, o, laten er dan ook twee deelen van den Geest der liefde over ons uitgestort worden. Ja, daar over hebben wij allen het diepst ons te schamen, hoe wij anders ook gezind zijn of dachten, dat wij zoolang het nieuw gebod der liefde vergaten, wij, die ons toch Uwe Discipelen noemden. Verbind Gij zelf het verscheurde, bouw het zwakke en wankele op, breng het verdeelde tot één! Maak ons zoo innerlijk sterk, en dan ook uitwendig voorspoedig! Neen, wij willen het kwaad niet bedenken, tegen wie onze vrijheid belagen. Wij bidden U veeleer, stort een' vollen stroom des Geestes uit over de verbasterde Moederkerk! Leer hem, die op den Stoel van petrus gezeten is, naar petrus1 bevel „ de kudde Gods weiden, niet uit bedwang, maar gewilhglijk; niet om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed; niet als heerschapng voerende over het erfdeel des Heeren, maar als voorbeeld der kudde geworden!" Mogt Gij onder onze Roomsche land- en stadgenooten vele opregte discipelen vinden, die, onverschillig tot wat kerk zij uitwendig behooren, leven door de liefde tot U, en sterven in de hoop op vrije genade! — Maar verijdel dan ook de raadslagen, die door den Roomschen Stoel tegen Uw heilig woord en kerke bedacht worden. „ Wees met onze medebroeders, die" — ach, dat wij bet nóg het voorgeslacht nabidden moeten — „ onder Paus of Turk vervolging bjden: wil ze met Uwen H. G. troosten en genadig daaruit verlossen." Geef, dat de pas ontboeide gevangenen nederig en stil in Uwen naam zich verblijden! Beschaam alle pogingen, die stelselmatig den voortgang der Hervorming in andere landen beletten! Laat er door Uwe kracbt nieuw leven uitgaan in gebeel de Evangelische kerk, en juist de felheid van den schok het middel tot veler opwekking wezen! Zie op de dreiging harer vijanden , Heer, en geef Uwen dienstknechten met alle vrijmoedigheid Uw woord te spreken! Sla onze vaderlandsche kerk, deze Gemeente inzonderheid, in goedertierenheid gade! Bouw haar op in kennis, geloof en Godzaligheid! Mogten alle hare leeraars en opziener»', door waarachtige éénheid des geestes verbonden, de arke des verbonds dragen met eenparigen schouder! Mogten onze armverzorgers getrouw gemaakt worden in de behartiging ook van de geestelijke behoeften der armen, en weldra alle gevaren zien afgewend, die de zelfstandigheid hunner bediening en bedeeling bedreigen! Sterk de hand van allen, die iets goeds voor Uw huis wilen stichten! En laat alzoo Uw koningrijk komen, in ons, rondom ons, door ons, komen tot aan de einden der aarde! Waar wij eerst dat koningrijk en zijne geregtigfcad zoeken, daar mogen wij ook, naar Uwe beloften, vertrouwen, dat alle andere dingen ons zullen worden toegeworpen. Het ga ons Heve Vaderland wel! Bewaar rust en vrede in onze landpalen! Weer allen godsdiensthaat en * onchristebjke onverdraagzaamheid verre van een iegelijk onzer! Voorkom Gij Jüelf alle botsingen, matig de spanning, geef rust aan alle ontrusten! Neig gij het hart onzes Konings, dat Höf> indien het nog mogebjk s, aan de smeekstem gehoor geve, die dezer dagen opgaat uit alle oorden des lands! O mogt Hij, als de derde willem onder zijne voorzaten, een steun zijn der Evangelische kerk! Schenk Hem de zalving van uwen Hèiügen Geest; laat zijne Gemalin eene makia aan uwe voeten zijn, Heer; laten alle de leden van zijn geslacht u vreezen en door Uwen zegen gekroond worden tot eene late nakomelingschap. Bevestig den band, die Nederland en Oranje verbindt, maar laat dan ook Oranje zich diep voor détt God van Nederland buigen! Zegen de EvangeHetirédiking ook voor het vorstelijk huis, en schenk aan de mannen, die daartoe dezer dagen geroepen werden, vrijmoedigheid en getrouwheid om te prediken „ bekeering en vergeving van zonden," en „ door openbaring der waarheid akh aangenaam te maken aan de consciëntie'1 der Vorsten. DJ Wees met alle Staatsmannen, die, onder den ons regerenden koning geplaatst, onze aangelegene dingen besturen! Het zij hunne hoogste eerzucht, in waarheid dienaren van den Staat en onderdanen van het Godsrijk te wezen. Woon met Uwen Heiligen Geest in de vergadering van de hooge magten des lands! Mogt ÜW woord de Gwndwet zijn, waarvoor allen zich opregt en önvoörWaardehjk buigen! Mogen allen, die in Kerk of Staat op het gestoelte der eere gezeten, van U en Uwe waarheid getuigen, het ervaren, dat zij' door de gebeden van duizenden in den lande worden gesteund en gedragen! Wees G^ zelf dé leermeester en vriend onzer kinderen! Laat op hooger1 en lager scholen de vreeze Gods het beginsel der wijsheid, en Uw Evangebe, onbelemmerd en verstandig gebruikt, het zaad zijn van veler wedergeboorte! Zegen zendelingsarbeid en Bijbelverspreiding, ook buiten onze Gemeente! Laten zij, die Uw Woord willen keeren, schijnbaar omdat het te duister voor leeken is, wezenlijk omdat het te helder tegen hunne dwaling getuigt, — zelve de kracht van dat woord aan hunne harten gevoelen! En mogen er onder ouden en jongen, hier en elders, vele kinderen en eenvoudigen zijn, die het ongeloof der wijzen en verstandigen in eigen1 schatting beschamen! Barmhartige Hoogepriester, aan Uw befdehart leggen wij alle bedrukten en bekommerden neder! Al tellen wij ze niet afzonderlijk op, wij weten het, Gij zult geene vergeten! Wees de trooster der bedroefden, de sterkte der zwakken, de geneesmeester der kranken, de vreugd der beweldadigden, de rijkdom der armen, de grootste schat der rijken, de staf der vermoeiden, de hope der stervenden! Bhjf hun, blijf ons allen nabij, ook waar wij thans van elkander gaan. Laat in ons midden het aantal steeds toenemen van hen, die voor de Goden dezer eeuw hunne knieën en harten niet buigen. Leid ons naar Uwen raad, een iegelijk op onzen bijzonderen, dikwijls moeijelijken, maar — voor U niet verborgenen weg! Mogten wij Uwe getuigen zijn, in leed en vreugd, in leven en sterven, en gunt Gij ons de eer van om Uws naams wil smaadheid te lijden, leer ons zwijgen als Gij, en in de verdrukkinge roemen! Verhoor ons stamelen, waar wij smeekten voor het hooger leven van ons en ons volk, en reik den gouden schepter Uwer genade ons toe! Doe verzoening over het gebrek, dat ons ook in deze ure heeft aangekleefd, en zoovelen wij-U gelooven en liefhebben, o, verhelder onze hoop op den stond, dat wij u daarboven volmaakter loven en prijzen, tot heerbjkheid Gods des Vaders. AMEN. Nazang: Ps. XXI: 13.