■ DE ANTICHRIST EN DE TOEKOMST DES HEER EN, VOLGENS DE H. SCHRIFT. EENE ROEPSTEM IN ONZE DAGEN. noon G. A. WIMMER, v. D. m. door TI. PICARD. te G9R1NCHEM, bij •T. VAN HOEVE Jr. 1856. VOORBEEIGT. Schrijver van het werkje, dat wij in een Nederduittch gewaad het Christelijk volk aanbieden, behoeft niet bij ons te worden ingeleid, daar hij zich gunstig heeft doen kennen door het geschrift: » Wat is de Bijbel ? Is hij Gods woord of een fabelboek?" Had hij in het laatstgenoemde werkje het zich ten doel gesteld, het volk op te wekken, om zich uitsluitend aan de H. Schrift vast te klemmen; in het tegenwoordige wekt hij de geloovigen op, om die Schrift biddend te onderzoeken, opdat bij de woelingen in onze dagen; in den hevigen strijd tusschen het rijk der duisternis en dat des lichts; in de donkerheid, die de volken, in de duisternis die de aarde bedekt, een licht voor hen mogt opgaan, dat hen op hunnen weg kan vertroosten , en hen dringen zal , om op het bevel des Heeren, het hoofd op te heffen naar omhoog, van waar alleen de verlossing kan en zal nederdalen. "Want" zegt de Schrijver, «zoo lang de zege des lichts, der waarheid niet volkomen beslist is, duurt die strijd voort i maar zoo lang is ook geen vrede mogelijk. Niemand mag ledige toeschouwer zijn , zonder door de leugen tot ftare partij gerekend te worden. De zege is niet twijfelachtig. De komst van den Heere der heirscharen, de verschijning Zijner toekomst zal haar voleinden. Tot zoo lang moeten wij waken, op de stem van Gods woord acht geven, elkander wederkeerig opwekken, en door op de Profetische beloften te wijzen, ons geloof versterken. Neen, wij mogen niet slapen en zwijgen maar waken en getuigen. Dit is de roeping van den waren Christen in onze dagen, den laatsten strijd!" Ofschoon wel niet in alles instemmende met de beschouwingswijze van den geèerden Schrijver, zoo gelooven wij toch dat zijn werkje tot het bovengenoemde doel bevorderlijk kan zijn. Daartoe gebiede de Heere Zijnen onmisbaren zegen, tot heerlijkheid van Zijnen nooif volprezen Naam ! Gorinchem, Mei 1856. de vertaler. INLEIDING. De Antichrist is sedert de komst des Messias op aarde, in de Christenheid, eene ten spreekwoord geworden uitdrukking; maar zooals het, helaas! met alles gaat, wat eenmaal bij de menschen in omloop komt, zoo gaat het inzonderheid met zulke begrippen, die wegens hunne beteekenis algemeen zijn geworden. Hoe reiner het edele metaal is, waarvan het geld geslagen wordt, des te ligter slijt het af, verliest het beeld des stempels en wordt eindelijk weêr bloot metaal. Zoo gaat het ook met begrippen, die in een woord zamcnge-. vat worden. Het zamenvatten van gansehe wereldgebeurtenissen en tijden in een woord, vergemakkelijkt het opvatten der feiten zoowel, als de verspreiding van hare wetenschap. Maar ook de verwarring deibegrippen en vervalsching der waarheid wordt er gemakkelijker door gemaakt. Jezus Christus, zoowel als de Apostelen, hadden goede reden, de Christenheid, ja de geheele menschheid voor misleidingen te waarschuwen. De Christen moet zich inzonderheid daardoor van alle andere menschen onderscheiden, dat hij een zeker doel zijns levens en strevens voor oogen heeft! Dit doel is: eene eeuwige vereeniging met God door jezus Christus, en eene uit die vereeniging voortvloeijende. gelukzaligheid, waarvan het duister voorgevoel in de borst van ieder i. mensch ligt. Het doet zich gelden door het verlangen naar eenen toestand, die alles overtreft, wat op aarde bereikbaar is. De wereldsche menschen hebben ook dit verlangen, gelooven het in zingenot, hoewel te vergeefs te vinden. De Christen blikt in de eeuwigheid! Zijn hgchaam is volstrekt niet geschikt het geluk te genieten, dat zijne ziel gissend vordert. Daarom noemt hij het zaligheid. God heeft ons dezen toestand bereid, ons geschapen, om hem ons te beloven. Ja, Hij deed en doet nog meer! Zijne wereldregering heeft ten doel, om ons in dit aardsche leven geene bevrediging te laten vinden, opdat wij ons niet voor de bereide zaligheid onvatbaar maken. Hij voert ons door Zijne geestelijke, ons dikwijls ondoorgrondelijke leiding tot de zaligheid. De kracht van den Duivel, een van God afgevallen schepsel, magtiger dan de mensch, en met hoogere gaven toegerust, werkt bij den mensch het doel van God tegen. Het Oude Testament is de geschiedenis van den strijd tusschen Satan en het doel van God , tot op chwstüs. Hij wordt op eene den Almagtigen God hoogst waardige wijs gevoerd. God verschijnt en wordt openbaar in Goddelijke majesteit, almagt en heerlijkheid. Satan daarentegen verschijnt overal als een ellendig, altijd dieper zinkend, misdadig monster. Tegen zijne ongeregtighcid, die tegenover den zwakkeren en door hem verleiden mensch geweldig is, stelt God de waakzaamheid Zijner genade, en vernietigt op waarlijk Goddelijke wijze, de aanslagen en onrustbarende toebereidsels van Satan door een wóórd, eene schijnbaar onbeduidende daad Zijner almagt. Tegen de magt van Satan, die de menschheid door verbroedering met hem, over zich heeft ingeruimd, stelt God de vijandschap tusschen hem en de vrouw; tegenover de ongeregtigheid en het heerschen van Satan op aarde, een ruk aan de as der aarde bij den zondvloed; tegenover den torenbouw van Babel, eene kleine spraakverwarring; tegenover den magtigen pharao, die God veracht, een weggeworpen kind, mozes. Zoo gaat het door de geschiedenis heen. Jezus zelf wordt als kind geboren, en vertreedt de oude slang den kop! De verzensteek is haar tot den afloop der eenwen toegestaan! Waarom? Vraagt het God. Voor ons is de ervaring van zes eeuwen genoeg, dat het zoo is. Toen Christus in de volheid des tijds, aan de menschheid de rigting naar het hemelsche Vaderland gaf, en uit de geheele wereld de verstrooiden naar Sion riep, dewijl de avond der wereld naderde; toen zeide Hij haar duidelijk, dat daarom het tegenwerken van Satan, zijn verzet tegen Gods bedoelingen met den mensch niet ophouden, maar des te grimmiger zonden worden. Gelijk bij sinds den eersten tijd getracht heeft, God na te bootsen, om de menschen "tot zich te trekken, zou hij dit met allerlei verlei-delijke kunsten, met verdubbelde inspanning van krachten voortzetten. Ja, hij zou zelfs de instelling Gods, de heilige Kerk van jezus Christus eenen valschen Christus, met valsche Profeten, valsehè teekenen en wonderen, tot verleiding van velen tegenstellen. Met oneindige liefde en voorzorg waarschuwt de Heer. Uitvoerig schildert Hij alle ongeregtigheid, alle gevaren en alle ellende, waarmee de menschheid bedreigd wordt. Hij roept haar als eene hen hare kiekens onder Zijne vleugels. Hij belooft Zijnen bijstand, Zijne heilige tegenwoordigheid en hulp. Slechts gelooven, slechts roepen, slechts wederstaan willen moet zij. De Apostelen prediken ook waarschuwend dezen valschen Christus en noemen hem tegen-christus, in het Latijn Antichrist. Behalve deze middelen worden door Satan ook nog andere, zoo als in den voorchristelijken tijd aangewend. De Heer, zoowel als Zijne jongeren verbergen niet, dat de nood en de ellende, die uit den strijd des lichts met de duisternis, de bonte slang der leugen met de waarheid, over de menschen komen zal, nog heviger en rampzaliger, dan in den tijd voor Christus1 zijn zal. De uitgang is echter niet twijfelachtig, de zege van Christus en der Zijnen zeker! Wie volharden zal tot den einde toe, die zal zalig worden! Aan het einde der eeuwen zal jezus wederkomen in wolken, met groote kracht en heerlijkheid, en alle heilige Engelen met Hem! Dan zal Hy de groote verborgenheid van dezen wereldstad, zijn oordeel, openbaren! De Christenen vestigen hunne Wikken op deze voorzeggingen. Zij twijfelen niet aan den Heer, er geschiede wat er geschiede! Doch er zijn er, helaas! slechts weinigen, die geloovig hunne hoofden opheffen, en de verschijning des Heeren velheiden, zonder zich door het getier van Satan en van zijn aanhang op aarde, op den dwaalweg te laten leiden. De Christen kan zich echter daarmede alleen niet tevreden stellen. De ware volgeling van jezus ciiristus heeft tweeërlei roeping. Lijden en handelen. De eerste vervult hij door het stille wachten op de komst des Heeren! De tweede roeping echter daardoor, dat Hg naar vermogen en met alle gaven, die God hem verleend heeft, als getuige van jezus Christus werkzaam is. Hij verkondigt deze waarheden door de wereld, predikt met woord en daad de ophanden zijnde toekomst des Heeren, wekt de onverschilligen en slapenden en roept zijne medemenschen op, om den Heer te gemoet te gaan. In deze roeping maakt hij gebruik van de verlichting des Heiligen Geestes, om de listen van Satan te onthullen, om den Antiehrist te we'derstaan, zijne bedriegerijen te ontdekken, zijne medemenschen voor zijne netten te waarschuwen en de zielen van den weg des verderf» tot jezus Christus, onzer aller Heiland, te leiden. -««•SSl'iliS*!»»- li DE PROFETEN EN HUNNE VOORZEGGINGEN. Eene der -vele verkeerde rigtingen der wereld, tegenover den Christen in den eigelijken zin des woords, is ook die: dat zij bij alle nieuwsgierigheid en ziekelijke zucht naar kennis, de eigenlijke bron der kennis altijd versmaadt. De kleine gebeurtenissen der aardsche koningrijken boeijen en bewegen alle gemoederen. Meestal hebben echter al de zoogenaamde wereldgebeurtenissen, slechts een zeer geringen invloed op ons, ook dikwijls volstrekt geen invloed. Daarentegen is de gang van het Godsrijk zoo, dat hij het geheele tijdelijke en eeuwige welzijn, niet slechts van den individu, maar van de geheele menschheid onherroepelijk bepaalt. Wij zijn geroepen, daarvan kennis te nemen. Het plan van het Godsrijk ligt open voor ons, en wel in zijn oiihcrroepclijken gang en in zijne onfeilbare voltooijing. Ieder onzer is geroepen aan de uitvoering te arbeiden, in het binnenste der. aaneenschakeling te .zien, en het aandeel der grootst mogelijke zaligheid zich toe te eigenen. Inmiddels schrot hit heilige rijksplan van God, trots alle hinderpalen, ja door dezelve heen, dagelijks zijne voltooijing te gemoet. Eiken dag verlaten honderdduizend menschen de aarde, om aan gene zijde des tijds, in de volmaking en heerlijkheid voor den almagtigen Vader, Schepper en Onderhouder des hemels en der aarde, plaats te verkryV gen. Voor onze oogen stort dagelijks de begoocheling en het goochelspel eener tegenstrevende magt, welke den Heer wil nabootsen, in. Zie, het groote Babel, dat gebouwd is voor eenwen, en als kaf voor den wind wegstuift. Ja, wij leven in een merkwaardigen tijd! Onze tijdis een heraut van menschelijke dwaasheid, verkeerdheid, ijdelheid en apenachtige eenvoudigheid! —Beschouwen wij toch eens de gebeurtenissen, die voor ons voorbij gingen. — De groote Fransche omwenteling; de groote strijd om vrijheid en gelijkheid; de groote napoleon; het groote keizerrijk; de groote vrijheidsoorlogen; het groote Wee- ner-congres met zijne groote gevolgen; de groote volksopstand van 1848; de groote reactie van 1849; de groote oorlog van het Westen en Oosten tegen het Noorden, en het groote niet, waarin deze groote wereld-arlekinade wegzinkt! — Ach' ware zij slechts niet uit bloed en tranen toebereid! Betrof het slechts ravengekras, en niet miüioenen zuchten eh weeklagten, die daaruit ons tegcnklinken; dan zou men er nog de stof tot een tooneelspel voor hoogere geesten uit kunnen putten! Hoort toch lieve medemenschen! Kan dan geene wekstem u tot bezinning brengen? Niet daar, werwaarts gij uwe blikken wendt, wordt uw lot beslist! Wee de menschheid, wanneer zij van de menschheid haar heil verwacht! Hebt gij dan geheel vergeten, dat God de wereld regeert? Ja, God regeert de wereld, en wel naar een plan, dat onveranderlijk en ondubbelzinnig voor ieders oogen bloot ligt. Weldra zijn nu zes werkdagen der aarde, welke het ephemere-geslacht eeuwen noemt, voorbij. De Sabbat nadert, en het voorsabbatsgewoel van het tegenwoordige, is het opruimen van de huislieden voor den vieravond! Het uur nadert, dat de Huisheer zich voorbehouden heeft, om van Zijne knechten rekenschap te eischen. Eens ieders werk zal aan het licht komen en ieder zijn loon ontvangen! Hij zal echter ook de ledigloópers straffen, de verstoorders verstoren, de overweldigers ontkleeden, en de moordenaars Zijns Zoons ombrengen; die in het midden der week gekomen was, om de huislieden aan te moedigen, de arbeiders te sterken, hunne schulden uit te delgen, en de getrouwen den Vader voor te stellen, aan den avond der week. De verstandigen bereiden zich, scharen zich om den Zoon des huizes, in het geloof aan Zijne belofte, in de verzekerdheid der deelneming aan Zijne heerlijkheid. Zij arbeiden niet op het onzekere, maar voor het zekere? (1 Cor. 9 : 26). Maar wat geeft ons die zekerheid? Het woord, dat sinds eenwen de lamp voor onze voeten, en een licht op ons pad geweest is. Wij hebben een profetisch woord, dat vast is, en zij doen wel, welke daarop acht geven, als op het eenig ware en onbcdriegelijke licht in den nacht des aardschen levens! Dit profetische licht is onze gids en geleider zoolang, tot dat de dag des eeuwigen levens aanbreekt en de Morgenster des eeuwigen Sabbatdags zal opgaan. Dat men op dit profetisch woord zoo weinig acht geeft, is de straf des ongeloofs, welke op de menschheid drukt, haar geeselt en kwelt. De wereld was meer dan eenmaal op 'tpunt, om den weg des levens te betreden, en tot het licht, tot den opgang zich te wenden. Merkwaardig genoeg toont de gang der wereldgeschiedenis een ijlen naar het Westen, om den langen rondgang om de aarde in het Oosten, van waar men is uitgegaan, te voltooijen. Wat ellende zou de menschheid zich bespaard hebben, wanneer zij het eene noodige, het deel van mama had gekozen; en in plaats van martha's nuttelooze bezigheid, aan de voeten van haren Heer, op Zyn Woord gelet had! God heeft zich aan de wereld nooit onbetuigd gelaten, maar de boden hebben in elk tijdperk, zoowel .Gods bedoelingen verkondigd, als ook voor den tegenstand tegen Zijne wegen en leidingen gewaarschuwd. De Heilige Schrift is ons een»spiegel der wereldgeschiedenis, de sleutel van alle gebeurtenissen van den tijd en eene bepaalde leer van het doel der menschheid in de eeuwigheids God heeft zich in de schepping der wereld geopenbaard en Zijn doel en wil op menigerlei wijze in Zijn Woord uitgesproken. Hoogst eenzijdig is daarom het gebruik, dat de groote wereld van den Bijbel maakt. Men gelooft, dat hij er eenvoudig is, om aan ledige menschen de stof tot compendiën en verkeerde hoofden een aanvangspunt voor hunne godsdiensttwisten aan te bieden. De staatsman gelooft hem te kunnen ontberen, en slechts de ware Evangelische Christen gebruikt hem als huisboek en zoekt troost en hoop in hem, die hij hem ook rijkelijk schenkt. Intusschen wordt de mondelijke openbaring Gods in millioenen exemplaren door de wereld verspreid. Het ligt als voor de hand, zoo als het ei van columbus, 'dat eindelijk ook de menschen tot de gedachte zullen komen: Een boek, dat zoo algemeen door de wereld verspreid wordt en is, moet toch tot iets anders aanwezig zijn, dan waartoe het gewoonlijk gebruikt en dikwijls misbruikt wordt. Gelijk het brood een algemeen en wel het gezondste voedsel voor het ligchaam is, met hetwelk en een weinig waters men geheel vergenoegd zijne eeuw doorleven kan, zoo moet ook de Bijbel een volkomen voedsel van licht en waarheid aan de ziel verschaffen. Wij hebben daarvan eenige voorbeelden! De tijd van Israël van mozes aan, tot in de eerste tijden der Rigters. De tijd van david en Salomo, enkele korte tijdperken in de geschiedenis van het Koningrijk Juda. Toen schepte men alle wijsheid uit Gods Woord en vroeg bij alle gelegenheden den Heer en het boek des levens om raad, en het ging goed. Zoo ook kenden de eerste Christenen geene andere wetenschap, en het rijk Gods zegevierde over de vijandelijke wereld. De hervorming zegevierde met Gods woord! Enkele gemeenten wierpen alle wereldsche wijsheid weg, en gebruikten den Bijbel als dagelijksch brood ; en men moet hun het getuigenis geven, dat zij er zich wel bij bevonden en zelfs bij hunne vijanden geacht werden. Naast deze, in de geschiedenis lichtende feiten, fonkelen de enkele menschen als sterren, die het Goddelijke Woord in al hunne levensbetrekkingen tot eenige rigtsnoer genomen hebben. »Uw woord is eene lamp voor mijnen voet, en een licht voor mijn pad! Uw Woord maakt mij verstandig, daarom vermijd ik alle valsche wegen!" Zij hebben buitengewone dingen volbragt, waarvoor de groote wandaden der grooten als kwade dampen voor de zon verdwijnen. Mozes, de Profeten, de Apostelen, de Hervormers, welke daden hebben deze volbragt?! Zij hebben door het Woord Gods op de eeuwen den stempel gedrukt, en geen tijd, geen volk, geene aardsche magt is het nog gelukt, zich aan den invloed van het geopenbaarde Woord Gods te onttrekken. Alleen de komst, het lijden en sterven van den Messias geeft aan de wereldgeschiedenis hare rigting. Alle tegenstand tegen Gods Woord, ja, elke minachting cener waarschu- wing, van een bevel, van eene voorzegging in hetzelve, moet de menschheid met millioenen tranen boeten en met stroomen bloeds in namelooze ellende verzoenen! Het blijft daarom eene onveranderlijke waarheid, dat het Woord Gods eene kracht Gods is, tot zaligheid een iegelijk, die-gelooft. Er is niets aan gelegen, hoe en wat menschen daarvan denken of daarover oordeelen. Even zoo min, of zij het gelooven en gehoorzamen, of het verachten. Het Woord Gods is levendig en krachtig, veel scherper dan een tweesnijdend zwaard en dringt door alles heen. Het woord van den Bijbel is met dezelfde kracht toegerust, als het almagtige: »Er zij!" Dit schiep de wereld uit niets, en zij staat daar! Maar het Bijbelwoord regeert de wereld en zij duurt voort. Zoo dwaas en vermetel , al de dolle invallen onzer kosmologen en wereldscheppers zijn, even zoo vermetel en strafbaar, dwaas en verderfelijk, is het ingrijpen onzer wereldbestuurders in de wegen Gods en het tegenstreven van Zijne bevelen. Dit gevoel eener leiding der menschelijke aangelegenheden door eene hoogere magt /ligt diep en onuitroeibaar in het gemoed van den mensch. Ongelukkig heeft zich ook hier dat geheimzinnige monster doen gevoelen en gevestigd, dat, als de magt des Boozen, in de menschelijke aangelegenheden ingrijpt, ze overal zoekt te verwarren en de weldadige bedoelingen Gods tracht te verhinderen. Duivel, Satan de oude slang zijn de benamingen, welke in de H. Schrift dit afgevallen schepsel Gods, den Opstandeling tegen Gods orde, gegeven worden. Tegen hem waarschuwt de H. Schrift, die ons tot bescherming tegen hem verleend is. In zijne verleidelijke bedoelingen deel te nemen en met hem gemeenschap te hebben is zonde en schuld. De gevolgsn der gemeenschap met den geest van Satan zijn altijd verstoringen der Goddelijke wereldregering en der weldoende orde Gods, die onheil en ellende aanbrengende op het hoofd dergenen neêrkomen, die zich tegen Gods woord verzetten. Alle lijden, ongeluk, rampspoed en ellende zijn gevolgen der zonde. Gods wil is echter: de menschen voor lijden te bewaren. Van daar de openbaring van Zijnen wil. Waarschuwingen, bedreigingen, beloften vergezellen de openbaring van Zijn regeringsplan. Duidelijk zegt ons de Bijbel, wat Gods doel met de wereld is! Hoe Hij de wereld regeren, de menschen leiden, welk doel Hij hen bereiken laten en waarmede Hij hen beloonen, gelukkig en zalig maken wil. De mensch is echter, ook aan de verzoekingen van Satan blootgesteld. Waarom God van den beginne aan de verzoeking toeliet? Waarom en hoe lang de magt der verzoeking toegestaan is, om de menschen te verleiden en op hen zijne misleidingen; nit te oefenen?—Dit is eene verborgenheid Gods, in wier diepte wel ons vermoeden, niet onze blik vermag in te dringen. Aan gene zijde zal het ons openbaar worden en zeker tot heerlijkheid Gods en tot grootmaking van Zijnen heiligen Naam! Ons moet het genoeg zijn, dat ons de openbaring der Schrift van het begin af aan van dezen vijand kennis geeft, ons zijne booze, den mensch vijandelijke bedoelingen onthult, ons voor hem en zijne verleiding waarschuwt, ons daartegen wapent en ons met den bijstand des Heiligen Geestes altijd tegenwoordig en aan onze zijde is, zoo dikwijls wij in het geval zijn, dat wij Hem noodig hebben. Wel is waar, het blijft aan ons altijd overgelaten, of wij dezen bijstand ernstig zoeken en bereid zijn, om van Hem gebruik te maken. Zoo is de stand van zaken! Alleen dwaasheid kan daadzaken bestrijden. Alleen verkeerdheid loochenen, wat de onveranderlijke gang der wereld sinds zes ecuwen bevestigt. Dat een vast plan dezen gang der wereld ten gronde ligt, bewijst de ondubbelzinnigheid en klaarheid , waarmede, in overeenstemming met de daadzaken, God Zijne bedoelingen en het einddoel openbaart, dienovereenkomstig Zijne geboden geeft en den gang der dingen tot aan den eindpaal vooruit zegt. Niets is verborgen. Noch doel, noch middel! De gevolgen der gehoorzaamheid en ongehoorzaamheid zijn voor oogen gelegd, en de keus in betrekking tot ons zeiven, aan ons overgelaten. Het besluit ligt in ons hart; de beslissing van onzen wil in onze neiging; maar niet de gevolgen! Schijnen daarom ook tot op eene zekere hoogte, goed en kwaad als vijandige magten in evenwigt tegenover elkander te staan; ja, schijnt het zelfs, dat op aarde zekere voordeden in- en buiten het menschelijke hart den Booze ten deel vallen, zoo openbaart zich toch altijd de Goddelijke kracht en de magt Gods over den vijand, daardoor dat door eene schijnbaar onbeduidende gebeurtenis, de reeds bijna behaalde zege' van het booze op het goede, in zijne nederlaag verandert. Dit zal echter naaide openlijk uitgesproken belofte in de Schrift met den voortgang van den tijd klimmen, en wanneer het booze in wrevelige vermetelheid het onbeschaamdste gejuich van zege over God zich vermeet, met eene volkomene zege van het goede en vernietiging van het booze, eindigen! Ieder mensch is geroepen tot de zege van het goede op het booze bij te dragen. Naarmate hij zich als aanhanger Gods en bevorderaar der eindelijke zege van het goede bewijst, moet ook het aandeel aan het rijk Gods zijn, welks voleindiging de prijs dezer zege is. Ieder mensch, die zich voor de verleiding van Satan hoeden en als kind van God in de dingen zijns Vaders zijn wil, vindt in den Bijbel leering, aanwijzing, opwekking, verklaring, aanvuring, troost en onfeilbare raadslagen. Tegenover dit, doet zich nu een streven van Satan kennen; de menschen door leugens op den dwaalweg te brengen-, Gods waarheid in leugens te veranderen, wantrouwen aan Gods openbaring op te wekken en tot ongeloof aan dezelve te brengen; vooral wordt dit streven van Satan opgemerkt in de kunst, om de menschen van de liefde en verknochtheid aan God, tot vergoding van het schepsel te verleiden, menschelijk werk en menschelijke daden, menschelijk woord en menschelijke wijsheid boven Gods werk en Gods daden te roemen , en door valsche wijsheid en de rede te verdringen. Tusschen deze beide tegenstellingen, gaat de mensch nu door het leven. Oorspronkelijk was hij zich zeiven bewust en zijn geloof aan de magt en goedheid van zijnen Schepper onbepaald. Toen gelukte het Satan, het zaad van den hoogmoed, die hem zeiven tot afval van God gebragt heeft, in het hart van den mensch te zaaijen. Het begeeren werd geboren. De mensch vergenoegde zich niet meer met den voorrang van naar Gods beeld geschapen te zijn. Hij wilde als God zijn en weten wat goed en kwaad is. Dit weet hij wel is waar tot heden nog niet; maar hij ervaart het in het leven, en zucht onder den last van het booze, zonder zijne verborgenheid te begrijpen. Gods ontferming is een van die stille middelen, waardoor God de zege des boozen verhindert. Dit ontfermen baarde de genade, en de genade gaat aan onze zijde als een Engel Gods ter onzer bescherming. De Schrift is de openbaring der genade, en de adem des monds Gods. Zij leert, straft, kastijdt, verbetert, opdat de mensch Gods, die zich aan de tucht der genade overlaat, volmaakt, en tot alle goed werk en eindelijk tot het leven met God bekwaam worde. De Schrift openbaart ons de bedoelingen van God en die van Satan; verhaalt ons den gang van den strijd tusschen licht en duisternis, tot op de zege op Golgotha. Van daaraan verkondigt de Schrift den loop der dingen tot aan het gerigt over het booze en de voleinding der zege in de vernietiging van hetzelve. Daar de Schrift echter niet alleen een verhaal der verledenheid bevat, en ons niet zoo als de wereldgeschiedenis de toekomst bloot vermoeden laat, maar ons voor de gevaren, die ons bedreigen, waarschuwen en beschermen wil, zoo moest er iets meer geschieden. De gebeurtenissen, in welke God onmiddelijk ingrijpt, moesten ook aangeduid en haar verband met de toekomst alsmede ook haar invloed op dezelve, aangewezen worden. Dit moest echter naar de liefde Gods niet alleen door gevolgtrekkingen uit de verledenheid, maar in bepaalde voorzeggingen van de gebeurtenissen die toekomstig zijn, geschieden. In een woord,, de openbaring Gods moest zich boven alle menschelijke geschriften door een vast, profetisch karakter onderscheiden. Zij moest eene Schrift zijn, die in de duisternis der toekomst schijnt, en door den nacht der onzekerheid, van lijden en gevaren tot aan den dag geleidt, waarop geen nacht meer volgt. Dit brengt ons alzoo tot het eigenlijke onderwerp van dit geschrift tot de Profeten en voorzeggingen. Wij zijn er ver van daan, om in den misslag van vele wolmeenende zielen te vallen en ons in berekeningen en verklaringen der Profetische waarheden te verdiepen. Volgens mijne innige overtuiging is dit niet veroorloofd. Het doel van God met de mannen, door welke Zijn Geest spreekt, is niet; dat zij als waarzeggers, onze nieuwsgierigheid bevredigen en ons de toekomstige gebeurtenissen zullen voorzeggen. Gods bedoeling is een genaderaad. Zijne heilige en weldadige bedoeling moet ons openbaar worden. De voorzeggingen van Zijne groote daden moeten ons aangekondigd worden. Zoo ook moet ons gezegd worden, wat ons dreigt, en de booze bedoelingen van Satan, alsmede de eindelijke, ontwijfelbare zege van het goede moet ons kenbaar gemaakt worden. Opdat wij op de stem van ons geweten zouden acht geven , zijn Gods geboden geschreven. Opdat wij op Zijne wereldregering zouden vertrouwen, openbaart Hij ons Zijn doen en kondigt ons Zijnen genaderaad aan. Opdat wy bij de pogingen van Satan en de schijnbare zegepraal van de leugen, noch aan de waarheid, noch aan de deugd, noch aan de goedertierenheid, trouw en geregtigheid Gods twijfelen, en in vertwijfeling bezwijken, wordt ons de harde strijd en de gewisse zege, de door den Booze veroorzaakte wanorde op aarde en de voorbereide eeuwigheid vol van ongestoorde zaligheid aangekondigd. De gebeurtenissen volgen nu op de aangekondigde wijze: God zorgt, dat de golven niet over de dijken slaan, en de mensch ziet ze zonder vrees, vol vaii den troost des geloofs, voorbij stroomen, hoort haar bruischeu en stormen en wendt zich met onwrikbaar geloofsvertrouwen naar den oorsprong heen. Zoo staat dan het geloof daar, dat den wereldwijze een raadsel is. Deze blikt in den storm des tijds en in den chaos der verwarring, en ziet troosteloos ondergaan,, wat menschen nog gisteren voor hunne eeuwigheid gebouwd hadden. Het geloof keert den storm den rug toe, heft zijn oog op naar den opgang der eeuwigheid en ziet uit haar het nieuwe Jeruzalem ontstaan. Wonderbare stemmen klinken van daar en troosten het volk Gods. De klaagliederen van jeremia veranderen in lofzangen en de zuchten van de beenderen der verslagenen, die onder het altaar liggen, worden tot psalmen. Wij hebben een profetisch woord, dat vast is! Het is voorzeker een onberekenbaar ongeluk voor de menschheid, dat er zoo weinig acht op geslagen wordt, daarom gaan de volken in duisternis en hunne regeerders zijn radeloos, en omdat men op het profetisch woord geen acht slaat, storten sinds eeuwen beiden zij die regeren en die geregeerd worden, in den afgrond des verderfs. Een duister gevoel van een hooger wereldbestuur doordringt wel iedere menschelijke borst, maar de misleiding van dit duister gevoel is de bron des bijgeloof» en der afgodendienst. De Grieken hadden hunne orakels en Rome zijne sybülinische boeken, welke de Gode vijandige verleiding hun onderschoof. De behoefte, zoowel als het verlangen naar hooger, en de ongenoegzaamheid van menschehjk inzigt begunstigden dit bedrog. De Schrift zelve neemt er kennis van, en noemt deze bijgeloovige en afgodische nüsleiding, waarin de volken verzinken, een strafgerigt, dat uit het ongeloof aan Gods Voorzienigheid en wereldbestuur voortvloeit. Zij hebben het schepsel boven den Schepper geëerd en gediend, hebben zich voor wijzen uitgegeven en zijn dwaas geworden; want het beginsel van ware wijsheid, is dè vreeze des Heeren. Wat zou ook God zijn, als Hij werelden schiep, en ze met wezens naar Zijn beeld en vatbaar om Hem te kennen, bezette, om hen dan aan dwaling en zonde, zonder waarschuwing reddeloos en hulpeloos prijs te geven. Zij, die het getuigenis van God verwerpen, omdat vele valsche Profeten uitgegaan zijn in de wereld, kunnen ons toch zeggen: wat reeds tot nu, zonder de onmiddelijke tusschenkomst van God uit de menschheid geworden is. Juist dit vijandelijke optreden der leugen, der tegenkanting en der valsche Profeten, moest ons van de waarheid, noodzakelijkheid en het gewigt der Goddelijke openbaring overtuigen en daarop leeren acht geven! Het behoort inderdaad mede tot de verborgenheid der ongeregtigheid , door valsche openbaringen en boeken vol van helsche verborgenheden, leugens en valsche wijsheid, zoo als de boeken van buddha, Zend avesta, de Sybillinische boeken, confucius en eindelijk de Koran, Gods openbaringen na te bootsen. De kracht van den staf van mozes, die onder de toovenaars geworpen, hen allen verslindt, wordt steeds op nieuw bevestigd. Wij hebben een profetisch woord, dat vast is, dat is de staf, die vertroost. Werpen wij hem gerust onder alle*staven der toovenaars! De profetische inhoud is eigenlijk de kern der Schrift. Men zou hare heilige waarde geheel miskennen, wilde men den bistorischen of zedelijken inhoud der H. Schrift voor het wezen derzelve aanzien. Ongelukkig doen velen dit, welke evenwel ijverige Bijbellezers en vereerders van de Schrift zijn; echter is dit slechts hare bijkomstige waarde. De grootste waarde in haar is haar profetische inhoud! Daardoor heeft zij de naam.- het Boek verkregen, die haar ook alleen in den volsten zin des woords toekomt. Maar wat zijn Profeten, wat voorzeggingen of profetiën? Ik geloof mijne lezers voor alles op de omstandigheid opmerkzaam te moeten maken, dat de Schrift zelve zeer bepaald waarschuwt, om de Profeten niet met waarzeggers te verwarren. Terwijl God ons Profeten zendt, beveelt Hij waarzeggers en wigchelaars' uit Zijn volk uit te roeijen. Daarmede onderscheidt de Schrift waarzeggers van Profeten, zoo als bijgeloof van geloof. De waarzegger spreekt ook dingen uit, die of geschied zijn, of geschieden zullen. Hij doet dit echter of zonder last van God, als een leugenprofeet; of met behulp van leugengeesten door wrevelige en Godslasterlijke kunsten, en altijd met het doel op winst en in de volle bewustheid om te misleiden. Van zoodanige soort waren te allen tijde de bedriegers, die den vleesehelijken zin der menschen en hunne bijgeloovige neiging naar vreemde goden vleiden. Zij maken zich deels aan grovere, deels aan fijnere Godslastering schuldig, misbruiken ook wel Gods Woord, en zijn in tijden, waarin de afval van de waarbéid en het verderf der zonde door matelooze toeneming, den geest van tegenstand of den Duivel plaats gemaakt hebben, werktuigen en dikwijls willenlooze werktuigen van hem. De leugengeest en zijne profeten verleidden die koningen in het Oude Testament, welke de geboden Gods ontrouw waren. Zij waren zeker te Delphi en Cumae werkzaam en werden in de dagen der omwandeling van Christus in de bezetenen openbaar. Zij weten hunne verwerping, sidderen voor het jongste gerigt en zoeken het door den magteloozen strijd te ontgaan, dien zij door verleiding der menschen tegen het rijk Gods voeren. Door den zondeval zijn wij aan de verzoekingen tot den afval overgegeven. Door jezus Christus is ons vergiffenis van den zondeval en de kracht tot den zegevierenden weerstand, op nieuw gegeven. Het Evangelie-en de geheele profetische inhoud der Schrift, staat ons ter zijde. Wij behoeven slechts met vol vertrouwen op den Verlosser te steunen, door Zijn woord en sakrament ons te versterken, de voorzeggingen der Profeten geloovig te omhelten en er ons altijd van te bedienen als van een schild, om alle vurige pijlen der verleiding en verzoeking af te weren. Opdat wij dit met volle verzekerdheid doen mogen staat ons de raad der Profeten ter zijde. Maar wat zijn Profeten? Profeten zijn vrome, godvreezende menschen, die het voor hunne aardsche roeping erkennen, om zich aan de dienst van God te wijden, op den gang Zijner Voorzienigheid te letten, en onder alle omstandigheden, God voor oogen en in het hart te hebben. Daar zulk eene roeping met elk eerlijk aardsch beroep gepaard kan gaan, zoo is ook het ambt van een' Profeet aan geenen stand verbonden, en wij vinden van het koninklijk Hof af aan tot in de rij der veldarbeiders en herders toe, Profeten. Menschen van zulk eene vrome, getrouwe gezindheid koos God uit, om Zijne boden, getuigen en overbrengers Zijner beschikkingen, bevelen, vermaningen, en aankondiger» Zijner bedoehngen te zijn. De last, die hun opgelegd werd, was van menigerlei aard; maar te allen tijde en zonder uitzondering beoogde Hij geestelijke doeleinden — de bevordering van het rijk Gods. Zij treden op in den naam van God en als Zijne werktuigen. Zoo spreekt de Heer! dit is de bestendige uitdrukking der Profeten, als zij als Godsgezanten optreden. Hun last is verschillend; nu eens betreft hij enkele personen, standen, dan weder het geheele volk Gods; ja, jona wordt zelfs tot de Heidenen naar Ninevé gezonden. Nu eens zijn het bevelen, dan weer zijn het bedreigingen, vermaningen en boetpredikatiën, dan weer vertroostingen en beloften, die zij brengen. Het rijk Gods is echter altijd het voorwerp, en zijne voleinding het uitzigt, dat zij ons openbaren. Door hen wil de Heer Zijne uitverkorenen voor twijfel en afval bewaren. In zware verzoekingen worden zij gewaarschuwd en gesterkt, in tijden van verdrukking getroost en op de gewisse zege van het rijk Gods gewezen, wanneer het schijnt, dat de zegepraal van de ongeregtigheid beslist is. Eindelijk verkondigt God door hen Zijne groote daden vooraf, opdat, wanneer zij komen, de vromen en uitverkorenen gelooven en onder alle omstandigheden weten, hoe zij de teekenen der tijden te verklaren hebben. De roeping der Profeten geschiedt ook op verschillende wijs: deels door onmiddelijke aanspraak van God, zoo als bij abraham; deels door gezigten, zoo als bij mozes; deels door plegtige openbaringen en betuiging van genade, zoo als bij jezaja en EZEcmëL; deels eindelijk door hemelsche boden, zoo als bij daniël en maria. Johannes wordt, door plegtige openbaring van jezus in Zijne heerlijkheid, geroepen. Profeten zijn derhalve heilige menschen door God uitverkoren, toegerust en gelast, Gods bevelen en besluiten over te brengen en te openbaren, waardoor de menschen zalig kunnen worden. De adem van den mond des Heeren, de Heilige Geest is het, die door hen spreekt. Want de profetie is voortijds niet voortgebragt door den wil eens menschen, maar de heilige menschen Gods, door den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken. (2 Petri 1:21). De voorzeggingen zijn, gelijk ook haar inhoud verschillend is, ook voor onderscheiden tijden gegeven. Zij zijn gewoonlijk 'zoo wel voor de personen als voor de tijden, voor welke zij niet gegeven zijn, duister en onverstaanbaar. Zoo lezen wij dikwijls met verbazing, dat zeer eenvoudige, voor ons duidelijke woorden van God en Christus, dengenen tot wie zij gesproken werden, duister en verborgen waren. De Heer zegt echter nitdrukkelijk, dat deze dingen 2 daarom geopenbaard werden, opdat, wanneer zij geschieden, men gelooven zon. Zoo waren de Messiaansche voorzeggingen, vooral Jez. LD3; maar zelfs andere plaatsen van de moeder van jezus, van Zijne geboorteplaats, de zeventig jaarweken van DxmèX en vele andere dingen bleven eeuwen lang, duister en verzegeld. Ons liggen zij klaar en open voor oogen. Wij bewonderen de genade Gods, die eeuwen te voren de getuigenissen en oorkonden in het Boek nedergelegd heeft, welke ons in lateren tijd bevestigen, dat jezus Christus inderdaad de Heer is, tot heerlijkheid Gods des Vaders. (Phil. H : 11). In Hem zijn de beloften, den vaderen gegeven, vervuld. Verder worden meestal met voorzeggingen, welke de menschheid tot een meer verwijderd tijdpunt als vruchten des geloofs, zuilen der hoop en doel der verwachting dienen zullen, met de zoodanige verhouden, welke snel vervuld worden. Deze vervulde voorzeggingen versterken het vertrouwen op de blijde toekomst, welke in het duistere der overige voorzeggingen verborgen ligt. Zoo werd de bedreiging van het strafgerigt, dat uit Babel over het Israëlitische volk komen zou, aangekondigd met de belofte van het Messiasrijk. De vervulling van het strafgerigt zou tevens de hoop op de genade oprigten. — Jezus Christus stelt bij johannes^ in het ophanden zijnde lot der zeven Gemeenten in Klein-Azië het lot en den strijd der Kerk met den Antichrist voor; daar nu het eerste letterlijk vervuld is, zoo is dit ons een onderpand, dat de drie laatste hoofdstukken der Openbaring evenzeer letterlijk vervuld zullen worden. Het is eene dwaling, om in het Oude Testament slechte de vier groote, en de twaalf kleine Profeten, als van profetischen inhoud te beschouwen. De historische, zoowel als de zedekundige boeken bevatten voorzeggingen en brengen daardoor de bewijzen, dat zij van Goddelijke ingeving zijn. Zoo ook zijn in het Nieuwe Testament niet alleen de Openbaring van johannes, maar ook de Evangeliën en de Apostolische geschriften van profetischen inhoud. Eindelijk moeten wij ons wachten, door zoogenaamde verklaringen, tijd en uur of ook nog niet vervulde daadzaken te willen bepalen en vast te stellen. God wil ons laten weten, dat Zijn rijk voort gaat, trots alle vijandelijke hinderpalen, doen erkennen wanneer het komt, dat alle gebeurtenissen in Zijn rijk door Hem voorzien zijn, en wij een heerlijk einde te wachten hebben. Dit is het doel der voorzeggingen. Zij moeten troosten, versterken, bewaren, wakende houden, voorbereiden. Maar het komt ons volstrekt niet toe te weten de tijden of de gelegenheden, die de Heer in Zijne magt gesteld heeft. Waakt en bidt! Heft uwe hoofden op, de verlossing nadert! II. DE PROFETEN EN HET OUDE TESTAMENT. De Apostel padlus zegt uitdrukkelijk in zijnen Zendbrief aan de Hebreën, dat God voortijds veelmaal en op velerlei wijze tot de vaderen door de Profeten gesproken heeft; maar dat Hij in de laatste dagen Zijner openbaring door den Zoon heeft gesproken, door welken Hij ook de wereld gemaakt heeft. De hemelen zijn door het woord des Heeren gemaakt, 'en al hun heir door den geest zijns monds! Het Woord echter was het, dat vleesch is geworden, en welks heerlijkheid wij in den Zoon aanbidden. In den beginne was alzoo het Woord Gods, welks almagtige werking alles in allen vervult. Van jezus Christus getuigen echter alle Profeten. Hij was het voorwerp der belofte, de troost en de hoop der vaderen. De schoone brief aan de Hebreën wijst ons aan, hoe God van den beginne aan de wereld bestuurd heeft. De natuur, zoo wel de elementen, als ook de geschapen wezens, en alles wat aan menschen der natuur toebehoort, worden door Zijnen wil en de wet Zijner almagt geleid. Zoo ontstaan, zoo veranderen, zoo vergaan zij! De noodwendigheid bepaalt hun verloop en het gebod hunne gehoorzaamheid! De Geest Gods leidt dat echter, wat in den mensch als adem des levens, Goddelijk en onsterfelijk, onverdelgbaar en eeuwig leeft. De gehoorzaamheid uit liefde is het, die menschen en Engelen aan het gebod des Heiligen Geestes onderwerpt. Zij vinden hun geluk in Gods geboden en hunne zaligheid in derzelver vervulling. De Geest Gods leidt degenen, in wie Hij Gods wil openbaart; maar de liefde is zalig in 'het gehoorzamen en vervullen. Dit is de zaligheid, welke de uitverkorenen hopen, en de volmaakten in de gemeenschap der Engelen voor den troon Gods genieten! Een wil en eene liefde in allen, namelijk de blijdschap in God! Zalige toestand van het volmaakte Godsrijk, toen de Heere zag, alles wat Hij gemaakt had en ziet, het was alles zeer goed! Hierin bestond het geluk van alle geschapen wezens. Welk eene stoornis er buiten onze aarde plaats gehad heeft, weten wij niet. Er zijn slechts wenken in de Schrift voorhanden, dat Satan een der magtige, door God geschapen Engelen, een opstand verwekt heeft. In zijnen hoogmoed, wilde hij zich boven God verheffen, en is daardoor aan de verwerping, verbanning en rampzaligheid prijsgegeven. Wel verre zijn onregt te erkennen, voedt hij een bestendigen vijandelijken tegenstand tegen God, en tracht de hem toestemmende geesten, vooral de menschen tot overgang tot hem en afval van God te verleiden. De laatste oordeelsdag voor hem en zijne aanhangers is bepaald, en tot zoolang heeft hij speelruimte, om de listen zijner verleiding in praktijk te brengen. De Geest Gods waarschuwt, verhindert, zoover dit zonder drang van gehoorzaamheid, welke geloovige liefde vrij aanbiedt, mogelijk is. Satan en zijne engelen beproeven allerlei listen, om te verleiden, tegenover welke God zijn genadeplan stelt Door den nijd van den Duivel werden de menschen, die God goed geschapen had, verleid. (Pred. H : 24). Sedert dien tijd heeft hij magt over die, welke God verachten, Zijne bedoeling is: verhindering van de bedoelingen Gods, verleiding der menschen tot opstand tegen Zijne geboden en eindelijke heerschappij over hen. Dit te verhinderen en de menschen voor de rampzaligheid te bewaren, welke het eindiot van Satan zijn zal, heeft God geopenbaard en veelmaal en op menigerlei wijze tot de vaderen uitgesproken. De hoofdinhoud dezer openbaringen in het Oude Testament, was de belofte van een' Redder, van een' Messias. Deze zou komen om de overtreding te sluiten, de zonde te verzegelen, de ongeregtigheid te verzoenen en eene eeuwige geregtigheid aan te brengen (Dan. IX : 24). De geheele wet des Ouden Verbonds heeft ten doel: de menschheid op het verlossingsplan van God opmerkzaam te maken. Tot alle volken der aarde kwamen profetische stemmen, die hen opriepen, om eenen Messias te verwachten, en zich op Zijné komsf voor te bereiden. Tot Zijne komst zou de Naam des Heeren gepredikt en de menschheid in de trouw aan God staande gehouden en bewaard worden. Daarentegen was het de toeleg van Satan, om de menschen van God af te trekken; en daar zij toch door Gods genade een aangeboren afkeer van deze zonde en eene vijandschap tegen Satan hadden, trachtte hij door onderschuiving van valsche goden tot de afgodendienst te verleiden. De genade openbaarde zich bij het verbannen der menschen uit het Paradijs. »Ik zal vijandschap zetten tusschen u en tusschen deze vrouw, en tusschen uw zaad en tusschen haar zaad: datzelve zal u den kop vermorselen en gij zult het de verzenen vermorselen" (Gen. Hl; 15). Dit wegzenden van God geschiedt echter, als kaïn zich tegen God keert, in zijnen hoogmoed Hem zoekt te ontwijken en zich aan Zijne hand tracht te onttrekken. «Zie, Gij hebt mij heden verdreven van den aardbodem" (Gen. IV : 14). God trekt echter Zijne hand van de Kaïnieten niet af. De terugkeer stond hun open. Zij moeten weten, dat God is en dat Hij genadig is. Enos, een afstammeling van adam, begon den Kaïnieten den Naam des Heeren te prediken (Gen. IV: 26). De afgodendienst is ongetwijfeld een der merkwaardigste verschijnsels in het leven der menschheid. Zij zou geheel onbegrijpelijk zijn, zonder de openbaring van de verborgenheid der ongeregtigheid. Alleen uit de Heilige Schrift vernemen wij, dat een rebellerend wezen op ons lot invloed heeft, en als straf voor den afval van God, de leugen op de menschen magt heeft verkregen. »Daarom dat zij de liefde der waarheid niet aangenomen hebben, om zalig te worden," (2 Thess. II vs. 10) zijn zij voor de leugen vatbaar geworden. De Heer beschrijft dezen toestand in nadrukkelijke woorden: «Gij zijt uit den vader den Duivel en wilt de begeerten uws vaders doen; die was een menschenmoorder van den beginne en is in de waarheid niet staande gebleven; want geene waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zoo spreekt hij uit zijn eigen: want hij is een leugenaar en een vader derzelve leugen" (Joh. VHI: 44) De ergste van alle leugen, is echter de afgodendienst en afgoderij, welke de H. Schrift allerkrachtigst op de volgende wijze schildert: »En zij (de Israëlieten) dienden hunne afgoden en zij werden hun tot eenen strik. Daarenboven hebben zij hunne zonen en hunne dochteren den Duivelen opgeofferd. En zij hebben onschuldig bloed vergoten, het bloed hunner zonen en hunner dochteren, die zij den afgoden van Kanaan hebben opgeofferd." (Ps. CVI: 36—38). Zoo als de getrouwe aanhangers van God, kindereu der waarheid genoemd worden, zoo worden de afgodendienaars, kinderen der leugen genoemd! Maar gelijk zij, welke licht en leven, waarheid en hulp bij God in het geloof zoeken, zich over den bijstand van hemelsche krachten mogen verheugen; zoo zijn ook diegenen, •welke de waarheid Gods in de leugen veranderd hebben" (Rom. I: 2 enz.) aan de verleidingen, begoochelingen en misleidingen van den leugengeest uit den afgrond blootgesteld. Het Oude Testament is rijk aan voorbeelden van deze soort. De toovenaars van Egypte, de sterrekijkers van Babel, de waarzeggersgeesten en orakels van eenen God te Ekron (2 Kon. I vs. 2 en 3) en vele andere voorbeelden getuigen er van, dat God kennis nam van deze daden der hel. De geschiedenis van elia en der Baaipriesters is een bewijs der Goddelijke barmhartigheid. God buigt zich neder op de beden van zijnen Profeet, om Israël nit de leugen van baSl te redden. Nog ernstiger treedt de tegenstelling tusschen leugen en waarheid in het Nieuwe Testament te voorschijn. De leugen vindt echter in het bedorven menschelijk hart een bondgenoot, wien naauwcliiks de Heiligen wederstand bieden en die zelfs in het hart van salomo, eindelijk ten gevolge van vadzige lijdzaamheid, de zege behaalt. Het is daarom geenszins onverschillig, of in een volk waarheid of leugen, de behoefte des menschen aan godsdienst leidt en bevredigt. Het dulden van Gibeonitisch bijgeloof werd Israël ten valstrik en het toelaten van gemengde huwelijken van salomo maakte hem, den wijsten der menschen tot een dwaas. Gij zult den Heere uwen God aanbidden en Hem alleen dienen. Ook de Engelen waarschuwen ernstig, zelfs andere hooge wezens te aanbidden (Openb. XIX : 10. Handel. X : 26). Petrus wijst het ook ten ernstigste van zich af, als cornelius hem aanbidding toebrengt, en alleen de Duivel belooft dengenen, die hem aanbidt: »alle rijken der wereld en hare heerlijkheid" (Matth. IV : 8 en 9). Gelijk de leugen zelve, zoo is ook de uit haar geboren afgodendienst van alle volken, een werk van duivelsche verleiding; en alles wat ooit ter eere van een schepsel, afgodsbeeld of van eene valsche leer geschiedt, eene dienst der Duivelen. Het gevolg daarvan is echter verlaging der menschheid tot een masker van den Duivel, slavernij naar ligchaam en ziel, ellende en jammer, toeneming der ongeregtigheid, heerschappij der zonde, moord en eindelijk eeuwig leven met en onder Satan. «Buiten zullen zijn de honden en de toovenaars en de hoereerders, de doodslagers (toch ook de Cyrussen, Alexanders, Cesars, enz.) en de afgodendienaars (dus ook beelden, helden, doodsbeenderen en godenaanbidders niet uitgezonderd!) en een iegelijk, die de leugen lief heeft en aanbidt." (Openb. XXH : 15). Om nu de menschen voor het lot te bewaren, dat de afgevallen geesten dreigt, en hen aan het oordeel te onttrekken, dat deze wacht, daartoe is de genade sinds adams val, en vooral sinds kaïns gevloekten broedermoord werkzaam. Het is vooral de derde Persoon in de Heilige Drieëenheid, de Heilige Geest, die hen door het woord in al de waarheid leidt. Ongelukkig is het den Duivel gelukt, de zaden van twijfel in 's menschen hart te strooijen, zoo dat hij zich zclvcn en zijn inzigt meer, dan Gods wijsheid vertrouwt. De eenmaal ontwaakte booze lust overwint den afkeer van de verwantschap met den moordenaar (Gen. VI: 1—7). Daar spreekt de almagtige aanklagt in het regtvaardig oordeel: «Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met den mensch, dewijl hij ook vleesch is." Satans zege werd echter door de genade verstoord. Zijne boosheid treedt vooral in het boek job te voorschijn en doet ons eenen blik in eene hoogere wereldorde slaan, met welke ons lot zamenhangt. De zondvloed en de verkorting van den tijd der verzoeking (Matth. XXIV : 22) of des aardschen levens, waren maatregelen van Goddelijke genade, tot redding en bewaring der zielen. Iets grooters was voorbehouden. Maar het gedichtset van 's menschen hart, boos van zijne jeugd aan, verhinderde en verhindert altijd de-volle werking der genade, en treedt de Goddelijke ontferming in den weg. Reeds onder noachs kinderen komt de kiem van het booze, het onbeschaamde welgevallen in de zonde, te voorschijn (Gen. VIII: 21; IX : 21'—27). De Geest Gods spreekt dan'door den mond van den Patriarch het lot der drie stammen van het menschelijk geslacht uit Kanaün wandelt in de moederlijke voetstappen van kaïn, en verlaagt zich tot dierendienst en Fetischdienst; maar ook japhets geslacht vergoodt zijne stamouders, en eert het zondige schepsel in de thans nog gevierde en door ons bij Naam-Christenen, veel bezongen Mythologie. Alleen in sems geslacht wordt de oorkonde bewaard, waarin' de Goddelijke ontferming des Heiligen Geestes, de geschiedenis der menschheid, het raadsbesluit Gods tot haar welzijn, en de belofte van reddende genade, nedergelegd heeft. Wel blijft ook sems geslacht uiet rein, maar de Schrift behoedt het voor geheelen afval en de genade kan uit hetzelve zich de werktuigen kiezen. Deze verkiezing, eene verkiezing van genade zoo als de verkiezing van noach, vindt in abraham een bruikbaar werktuig, om de tweede grondzuil ter bevestiging van de barmhartigheid te zijn. Werd in noach de genade openbaar, zoo werd in abraham het geloof gegrond, dat de genade aangrijpt! Van nu af wordt de gercgtigheid gepredikt en de waarheid der prediking door de genade verzegeld. Woord en sacrament! Deze kandelaar is opgerigt, en door de geheele wereld klinkt Gods stem en bevel: om op het woord acht te geven, zich door den Geest Gods te laten leiden, en naar de genade te streven. Gods werktuigen, Zijne boden, Zijne Profeten treden na elkander op. Een geheele volksstam, door het geloof abrahams gedragen en door de genade, welke de vader des geloofs aangegrepen heeft, gevoedsterd, gedijt in den zegen abrahams, opdat door hem alle geslachten des aardrijks gezegend worden. (Gen. XII: 3). Mozes, jozua, samuel en david zijn zulke werktuigen Gods, die een tweevoudig ambt op aarde vemulen. Zij gronden onder Gods onmiddelijke leiding het rijk Israël op aarde en bereiden door hunne voorzeggingen de menschheid, maar vooral het volk Israël, op de komst Desgenen voor, die de zonde verzoenen en het beeld Gods herstellen zou. Niet alsof het volk Israël door God willekeurig bevoorregt was geworden, maar er moest een volk uitverkoren worden, dat vatbaar was, om als zaaiveld des Evangeliums, als bakermat des Messias gebruikt te worden. Het zaad abrahams, in den zegen des geloofs, was.zeker het geschiktste. Vergelijken wij de geschiedenis des volks Israël tot op Christus, van abraham tot op de Apostelen, met de geschiedenis van andere volken, die veel grooter en magtiger waren, dan moeten wij bekennen: dat bij alle ontaarding, het volk abrahams aan geloovige, vrome zielen, aan Gods-kinderen en gebedshelden, meer geleverd heeft, dan het geheele overige menschengeslacht in denzelfden tijd. Evenzoo heeft in dezelfde tijdruimte, dit volk voor het geestelijke leven en het welzijn van het menschelijk geslacht grooteren invloed verkregen en zeker grootere verdiensten verworven, dan de geheele klassieke oudheid met al hare geprezen afgodendienst en vleeschelijke heerlijkheid. Door dit volk werd door God Zijn eeuwiggeldend gebod voor het leven, gelooven en hopen aan de geheele menschheid verkondigd. Dit gebod, door eene plegtige handeling des Scheppers van hemel en aarde op Sinaï gegeven, regelt sinds dien tijd het heil en het lot der menschheid, en zal bij den afloop der tijden, in de hand des wederkomenden Wereldrigters de maatstaf zijn, volgens welken het eeuwige lot van een ieder der menschen beslist wordt. Ik vermeld niet eens de heerlijkheid der Hebreeuwsche ütcratuur, waarbij, ten minste in geestelijke vlugt, niets in de geheele boekenwereld der aarde, ook slechts van verre kan vergeleken worden. De stem der Goddelijke openbaring leidt dit volk, met hetwelk God zich genadig verwaardigde een verbond te sluiten. Het volk werd den voorrang toegekend, voornamelijk Israël, Gods eerstehngen te heeten. Bewaring voor de verdrukking der afgodendienaars, bescherming tegen vijanden, en voornamelijk leiding werd het verzekerd. Daarentegen beloofde het volk getrouwheid aan God en Zijnen Naam te bewaren. De groote voorrang van Israël bestond echter voornamelijk daarin, dat God in twijfelachtige gevallen gevraagd kon worden, en fit vragen in geloofsgehoorzaamheid werd altijd met een stellig, ondubbelzinnig antwoord uit den mond van jehova verwaardigd. Alle volken zagen met nijd op dezen voorrang van Israël neder en de leugenaar van den beginne trachtte in de orakels ook deze weldaad Gods voor de afgodendienaars na te bootsen. Maar het ging hun hier als in Egypte. Zij konden slechts bedrog en misleidende dubbelzinnige antwoorden van de demonen en sybillen verkrijgen. De Heer stond het oude bondsvolk ter zijde, en zoo lang en dikwijls zij in gehoorzaamheid wandelden, kwam des Heeren woord tot hen door droomcn, door de urim of door Profeten. Alleen in tijden van afval verbergde zich de Heer. (I Sam. XXVHI: 6; Jes. LIX : 1 en 2). Hierdoor was echter ook het volk aangewezen, om het woord des Heeren en Zijne wet in het hart te bewaren (Deut. VI: 6—-li), Hem te gehoorzamen (Deut. VI : 3—6), de Profeten en gezanten van God te gelooven, en de vervulling der belofte Gods met vertrouwen te verbeiden (Gen. XIX : 18). Gelijk eene bruid zich toebereidt voor den bruidegom, zoo moet ook het volk Gods steeds bereid zijn, om den Messias te ontmoeten. En zoo was het ook. De ware Israëliet, in wien geen bedrog was, verbeidde het heil (Luc. II : 25) en wijdde al zijne innerlijke levenskracht aan de nasporing, bewaring en hoop van Hem, van Wien hij de vertroosting zijns volks verwachtte (Jes. XLII.) Waren de begrippêll over de wijze, waarop alles wat de Profeten voorzegd hadden, vervnld zou worden, duister; was ook het beeld, dat de meeste Joden en zelfs de heilige mannen van den Messias zich vormden, verschillend; in het eene noodige, in de hoop en het vaste vertrouwen op de vervulling des woords en de komst van den Verlosser was eene volmaakte geloofseenheid voorhanden. De verwachting van den Messias, den Verlosser, den Silo was het eigenlijk, die bij den Israëliet als zoon abrahams en erfgenaam des zegens zijner vaderen moest inwonen, om inderdaad een geloovige Israëliet te 'zijn. Zoo leefde het bondsvolk onder de onmiddelijke leiding Gods en zijne Profeten. De tegenstelling van Satan is echter in de geheele wereldgeschiedenis, vooral in het leven van het volk Israël, zigtbaar en werkzaam. Daarom is zijne leiding door God en Zijne gezanten, eene tweeledige leiding. Vooreerst eene afwerende, opdat Satans ongeregtigheid niet zegeviere, en zoo als alle andere volken, ook dit volk niet geheel en al aan zijne leiding toeviel. De geheele afval van Israël, zou het heilsplan van God verstoord hebben. Ten anderen was echter Gods leiding ook eene scheppende, eene opbouwende leiding. De grondslag van het rijk Gods, Zijn heilig rijksplan, trad steeds duidelijker, bepaalder en meeromvattend te voorschijn en versterkte den band Zijner getrouwen! Ten opzigte van het leven van het volk Gods openbaarde Satan, als tegenstandar van God en der menschen, zijne werkzaamheid, door de verleiding der menschen tot afgoderij en tot overtreding van Gods geboden, door gemeenschap met de Heidenen. Volgens Gods verordening, moest Israël een afgezonderd volk zijn; in het land Kanaan wonen, van alle kant door woestijnen, en de zee gescheiden, doch eenigermate het middelpunt der destijds bekende we- reut De aldaar wonende volken door gruwelen voor het strafgerigt van God rijp, moesten door hen uitgedreven en verdelgd worden. Zij zouden nu volgens de volmaaktste wetten, die voor eenen aardschen staat denkbaar zijn, een gezegend leven leiden, toenemen en zich vermenigvuldigen,, en met een bestendigen blik op den beminden Messias gerigt, zich aan de orde van het Godsrijk gewennen, God en Zijn rijk, de gehoorzaamheid aan en de dienst van God moest hunne zaligheid zijn. Als nu de Messias kwam, zouden zij voor alle andere volken door Hem geleid, uit de verborgenheid te voorschijn treden. Alle volken der aarde zouden zich in hunne uitverkorenen tot den Messias bekeeren, en de zegen aan abraham beloofd, zou door zijne nakomelingen alle volken gelukkig maken. Satan kende en kent het heilsplan van' God. Dit verworpen schepsel heeft wel krachten, maar geene Goddelijke eigenschappen. Hij is slechts groot in zijne vijandschap tegen God en Zijne kinderen en een blind werktuig in Zijn wereldbestuur, tot beproeving van het geloof. Ongeregtigheid en tegenkanting, arglistigheid en leugen, zelfs de vermomming in de gestalte van een engel des lichts zijn zijne kenmerken. Den mensch als verzoeker te naderen, te bedriegen, tot leugen en ligtzinnige overtredingen te verleiden, is zijn streven. Hij verleidt Israël tot versaagdheid, tot morren tegen God bij alle beproevingen; zelfs mozes wordt wankelende (Jud. 9). Jozua wordt door de Gibeonieten, door Satan ondersteund, bedrogen. Vreemde vrouwen, zoo als in de eerste tijden, verontreinigen Israël. De afgodendienst en begoocheling lokt en verleidt. Vooral is het de afgoderij, tegen welke God het meest opkomt. Zij werkt Zijnen genadcraad het meest tegen, daarom kwam Hij er alvermogend tegen op. De verwerping der tien stammen en eindelijk de wegvoering vau Juda naar Babyion zijn de daden Gods, welke het afvallige Israël straffen en eindelijk de afgodendienst uit Juda uitroeijen. Alle bewijzen van genade, van de uitvoering uit Egypte aan, konden Israël niet bekeeren. Het verschrikkelijke strafgerigt van de verwoesting der heilige stad en de wegvoering naar Babyion volbragt eindelijk, wat de liefde niet vcrniogt. De Heere brengt Israël terug. De tweede tempel, die door de komst van den Messias heerlijker dan de eerste zou zijn, wordt gebouwd. Juda verafschuwt nu de afgoden, valt wel in letterzifterij, maar houdt het heiligdom rein. Gedurende dezen langen tijd zwijgt het woord niet. Abraham predikt den Naam des Heeren. Mozes is de Profeet van God. Het Profetenambt wordt werkzaam, en verspreidt door de krachtige werking des Heiligen Geestes, altijd meer licht over Gods genaderaad. Wel is Satan ook hier weder, als tegenstander onder de kinderen Gods. Profeten worden verlokt zoo als bileam, die Israël met de Moabitischen doet zondigen. Valsche Profeten treden op en doen de zwakken dwalen. Des te magtiger treden de ware Profeten op, om den Heere en Zijn rijk te verkondigen. Hoe grooter door de zonde der menschen en de ongeregtigheid van Satan, de verdrukkingen der vromen worden; des te magtiger, klaarder en beslissender getuigen de Profeten. David leeft en baadt zich als ware het in de toezeggingen Gods, smaakt bij voorraad de zaligheid van het Messias-rijk; hetwelk dat rijk, waarin hij door Gods genade op den troon zit, zeer verre in duurzaamheid en heerlijkheid overtreffen zal. In de Psalmen prijst hij met hemelsche verrukking de heerlijkheid van den Messias, die zich vernedert, om zich een Zoon dayids te noemen. De gansche verschijning, het leven, lijden, sterven en verrijzen ziet een jesaja in duidelijke gezigten en verkondigt het in hemelsche woorden, welker geheele beteekenis hem waarschijnlijk zelf verborgen is. (1 Pet. I : 11). Het geslacht, het huis, de moeder, de tijd, de geboorteplaats van den Messias worden duidelijk aangekondigd. Jesaja staat onder het kruis des Heeren en bezingt den ddod, die de wereld tot het nieuwe, eeuwige leven doet opstaan. Danjcl ziet de verwoesting ook van den tweeden tempel, het woelen van den Antichrist, den vernieuwden afval, den gruwel der verwoesting in de heilige plaats en de wederkomst van Christus (Dan. XII). De 3530 dagen zullen evenzoo verloopen als de zeventig jaarweken, tot op de eerste komst van Christus in de wereld. Het getal beduidt alleen eene tijdruimte, die de Heere zich voorbehouden heeft, die een einde hebben zal, waarvan de Heiligen Gods het doel verbeiden. Zij sluimeren en rusten, maar zullen dan ook in hun lot in het einde der dagen opstaan. Daar verbeidt ons de nieuwe stad, zoo als ezechksl haar in heilige gezigten aanschouwt. Zoo zien wij Profeten des Ouden Verbonds als herauten van het begonnen, zich ontwikkelende en voltooijende Godsrijk. In den strijd met Satans tegenstand nadert het magtig zijne voleinding. Luide en duidelijk is de prediking: gordt u aan, waakt, bidt! weest bereid! Maar gelijk het in het Oude Verbond geschiedde , zoo gaat het ook wel in onzen Christelijken tijd. De wereld heeft het hare lief en de lokstemmen van Satan, die den betooverenden kelk aan de tegenwoordige eeuw reikt, is meer geliefd en vindt ligter gehoor, dan de bode van den jongsten dag. Doch in geen tijd ontbreken de duizenden, die voor BAaL, den tijdgeest, hunne knieën niet buigen. Zij letten op den geest der eeuwigheid en rigten hun aangezigt naar den opgang. ra. DE VERSCHIJNING VAN DEN MESSIAS OP AARDE. Het vierde jaarduizend der aarde en des menschen liep ten einde. De mensch had zich, sedert zijnen eersten ondergang in den zondvloed, wel onverbeterd; maar door verzwakking van zijne oorspronkelijke, ingeschapen kracht, onbekwaam voor eene zoo snelle toeneming in de boosheid, weder gevestigd op aarde. Noachs geslacht onderscheidde zich van het geslacht van adam, door verzwakte levenskracht, verkorten duur van zijn leven op aarde en gebroken moed, om God op de wijze van kaïn en lamech te wederstaan. Daartoe had God de aarde een anderen stand ten opzigte van de zon gegeven, waardoor eene voor het menschelijk- leven vijandige afwisseling van jaargetijden en weder, de bron van ontelbare ziekten en onaangenaamheden, welke het leven verkorten en in moeijelijkheden wikkelen, ontstond. Gods raad wilde in Zijne wijsheid het menschelijk geslacht noch verdelgen, noch in het Goddelijke evenbeeld, naar hetwelk Hij hem geschapen had, van Zijne zijde verkorten. Het aantal der uitverkorenen van Zijn rijk, zou in het tijdvak, waarin duizend jaren als één dag en als ééne nachtwake zijn, geboren worden en den loop voleinden. Maar hunne dagen werden verkort, omdat het aardsche leven een voortdurend gevaar is, om in zonden onder te gaan (Matth. XXIV: 22). De Overste dezer wereld tracht zich ook een rijk te vestigen, en heeft eene zekere toelating, om ook het geloof en de vroomheid te beproeven. Het boek job is eene openbaring van de diepte der almagt, wijsheid en liefde in de leiding der menschen en een bewijs Zijner Voorzienigheid. Niet alleen de menschheid in het algemeen staat onder Gods leiding, maar de enkele mensch verblijdt zich over Zijne volle opmerkzaamheid en leiding. Al de haren op ons hoofd zijn geteld (Matth. X : 30). Maar zoo als door het leven van een abraham of job , Gods heilzame genade ordenend bestiert, en tot een zalig doeleinde leidt, zoo bestiert zij ook door de geheele menschheid, en leidt, in weerwil van het'tegenstreven van Satan, alles naar het bepaalde, heilzame doel heen. Dit Godsbestuur, en het voorbereiden van Zijne verdere daden loopt door de geheele. oude geschiedenis heen. Deze deelt zich niet door de willekeur van Christelijke geschiedschrijvers, maar door de daden en het bestuur der Almagt in eene oude en nieuwe geschiedenis. De verschijning van jezus Christus op aarde, maakt deze scheiding. De geheele menschheid, of Christelijk of niet-Christelijk, gehoorzaamt aan deze indeeling, en bukt voor den invloed. Het geheele leven der menschheid is wezenlijk anders geworden na Christus, dan het vóór Christus was. De oude geschiedenis ligt als voltooide Godsdaad voor ons. Voorbeeld, voorbereiding is alles, wat wij in bet leven vóór Christus ontwaren. De groote gerigtsdaad van Gód, tegenover Zijne afgevallen schepselen, is de verzoening der menschen met God, door den genoegdoenden dood van jezus Christus. De tegenstander, de tegensprekende vader der leugen en ongeregtigheid, heeft op zijne beurt ook bestuurd, om de verleide menschheid in zijn eindlot te doen deelen. Het oordeel Gods over de zonde werd voor de ooren der geheele wereld op Sinaï uitgesproken, Den verleiden is genade beloofd, en in het volk Israël door de wet en de wetgeving ingeleid. Opdat de menschen zich des te getrouwer door de wet zouden laten besturen, brengt God een versclirikkelijk oordeel over de Kanaanieten, die in de afschuwelijkste ondeugden verzonken waren. Tot waarschuwing wordt het volk, dat de bewaring der wet en der Profeten toevertrouwd is, en hetwelk het zaaiveld des Evangelies worden moest, in de plaats van het uitgeroeide volk gezet. Zoo bereidt God plegtig den dag voor, op welken door het xvolbragt" van den Verlosser der wereld, de zondaars verzoend en de uitverkorenen vrij worden. Satan echter, vol boosheid en leugen, regeert ook door de wereld en wel met glans en heerlijkheid, waarbij het bestuur van God voor de zinnen schier verdwijnt. In zijnen honenden tegenstand tegen God, vervult hij de wereld met leugen, verleiding, ondeugden en groote daden der ongeregtigheid. Zijn doen en laten erkent men, omdat het juist het tegengestelde is van Gods doen en gebod. Daar de mensch de leiding door bepaalde geboden van Hoogere Magt behoeft, zoo gaf God zijn gebod. Satans nijd stelde tegenover den toestand der gelukzaligheid ontkenning, twijfel en beloften, en de menschheid viel. Gods ontferming was Zijne Openbaring. Aan de hand van den Geest Gods zou de gevallene zich weder oprigten. Satan weet menschen daar tusschen te schuiven en vindt hoogmoedigen, die zich de magt en eer over menschen toeëigenen, welke God alleen toebehooren. Hij vindt de menschen bereidwüling, om liever den mensch, dan God de eer te geve», dewijl het zijnen hoogmoed vleit, om zijn' eigen' wetgever te zijn. Zoo verkrijgen door hclsche verblinding menschelijke geboden de overhand over Gods werk. Hoe meer de mensch zich van God verwijdert, des te meer zorgt God, dat de terugkeer hem verligt worde. Het verlangen naar de vqjheid der kinderen Gods, zoo als zij in het Paradijs was, is hem overgebleven. Hij zoekt God en God laat zich vinden, Hij brengt God offers en zij zijn Gode welgevallig en God zendt Zijne kinderen, om aan diegenen, welke onder den vloek der zonde zuchten, den Naam des Heeren en Zyn Woord te verkondigen. Wat doet Satan? De door hem verblinde kinderen kaïns treden te voorschijn. Door zijnen geest vervuld, vinden zij afgoden, bedriegelijke leer en leugen uit. Er worden tempels gebouwd, mysteriën, orakels en offers, feesten en processiën uitgedacht De stof voor deze afgodendienst nemen zij uit het doodenrijk, en de afgestorvene voorvaderen maken eene godenwereld uit, welke hét verlangen der ziel naar God, _door de kracht der leugen, ontgint en zelfs tot menschenoffers verleidt. De afgodendienst is de afschuwelijkste daad van den Duivel op aarde en die zonde, welke door God te alle tijden het gestrengst verboden, bedreigd en gestraft werd. De eerste sporen daarvan vinden wij onder de Kaïnieten. Daar zij, na den door hunnen vader gepleegden broedermoord, onder den vloek van God leefden, hadden zij zich ook voor het influisteren van Satan toegankelijker getoond dan de Sethieten. Kaïn openbaart zijnen hoogmoed in zijn ontwijken van God. Zijn toeleg, om steden te bouwen en een Paradijs te herstellen door de kunsten van zijn verstand, wordt door den geest uit den afgrond geleid. Lamech spot met God, dien zijn geslacht niet meer behoefde. Op bevel van God werd van enos aan, tegenover de ontkiemende menschvergoding en afgodendienst, de Naam des Heeren gepredikt; maar de afgodendienaars namen reeds muzijkmstrumenten, benevens alle krachten en gaven der aarde te baat, om hunne afgodendienst te verheerlijken. Het was natuurlijk, dat het eenmaal zinnelijk geworden, aan bloed- vergieten gewende kind des vloeks de glans der metalen, de toonen der schalmeijen in bloedverhittende wijzen meer bevielen, dan de eenvoudige prediking van en in den Naam des Heeren. Die afgodendienst streelde het vleesch en de mensch werd vleesch. Dit nam des te meer de overhand, toen ook de kinderen van seth door den nevel der afgods altaren en der beschaving en vrijheid des vleesches der afgodendienaars bedwelmd, in verlichte verdraagzaamheid van gemengde huwelijken zich met hen vermengden. De verdorvenheid nam zoo de overhand, dat Satan op het punt was zijn doel te bereiken, en Gods Naam, in volkomen afval der gezamenlijke menschheid van God. te zien ondergaan. De Heüige Schrift zegt ons, dat de aarde eene schouwplaats van geweldigen, en mannen van name was geworden. De roem der menschen klinkt nooit geweldiger over de aarde, dan wanneer het gelukt is, de verheerlijking van den Naam van God tot zwijgen te brengen. Maar de Heere zag, dat de boosheid des menschen menigvuldig was op de aarde, en dat al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was (Gen. VI : 1—7) en kwam weder tnsichënbeide. De zondvloed zuiverde de aarde, en maakte door de verkorting van het menschelijke leven, dat het nooit weder tot volslagen verdorvenheid kon komen. De dood, als uitvoerder van de straf Gods, is sinds geweldiger, en ons leven gaat voorbij als een rook. Door Satans boosheid kwam de zonde in de wereld, en door de zonde de dood. Door Gods magt wordt de dood een werktuig, om Satans werk te verstoren. Wat van den boom des levens (Gen. Hl: 22) geschreven staat, vindt hier zijne verklaring. Een nieuw geslacht ontstaat na den zondvloed. Wij vernemen terstond, dat ook noachs bloed niet meer rein was van Kaïnietische vermenging, hoewel ook in hem zeiven, als onmiddelijken nakomeling van seth, dit nog het geval mogt zijn. In allen gevalle was de door Gods genade geredde familie de beste, die gevonden kon worden. Dat ook bij het plegtige offer van noach, de Heer het oordeel, dat het gedichtsel van 'smenSchen hart van zijne jeugd aan boos is, (Gen. VIII: 21) uitspreekt, is als ware het eene genadige openbaring Gods, waardoor Hij de geregtigheid van Zijn strafgerigt ons voorlegt. Satans daden ui de wereld, die voor den zondvloed was, hebben onsjaphet en kanaSn, de zonen van noach, in de Goden- en heldendagen van alle Heidenen, inzonderheid der Indiërs, Grieken, Egyptenaars en Scandinaviërs, tot aan den algemeenen vloed overgeleverd. De leiding Gods en de geschiedenis der menschen echter werden in sems nakomelingen bewaard. Satans magt en list waren door den zondvloed veel gefnuikt, maar ontmoedigd was hij niet. De zonen van noach waren voor hem toegankelijk, en weldra openbaart zich het booze gedichtsel des harten in der daad. De nieuwe stamvader van het menscbelijfcgeslacht gevoelde reeds, dat zijne ligchaamskrachten door de gevolgen van den zondvloed afgenomen waren. De wijn openbaarde eene werking op zijn verouderd bgchaam, die hem in zijn vroeger leven onbekend was. Hij geeft door dronkenschap aan zijnen jongsten zoon aanleiding tot eene daad, die den vromen aartsvader in het hart zijner kinderen met schrik een blik doet slaan (Gen. IX : 20—29). Wie den vader niet eert, dien] hij ziet, hoe zal hij God den almagtigen Heer eeren, dien hij niet ziet? De geest der openbaring opent de toekomst voor zijn oog, en zijn mond spreekt het lot en de geschiedenis van zijn geslacht uit! Japhet zal wonen in sems tenten en kanaSn zij hem een knecht! Men dwaalt, wanneer men bij zulke uitspraken van God eu Zijne Profeten aan een hartstogtelijken toorn denkt. Het zijn verklaringen van daadzaken, niet opdat zij zoo zijn, maar omdat zij zoo zijn. Het lot der drie hoofdstammen van het menschelijk geslacht ligt in de woorden van noach, en wij zullen aail deze beschikking van God niets veranderen. Neen, onschuldig, ja niet eens seths vloekeloosheid in aanmerking nemende, was geen der harten van noachs zonen. Maar verschillend waren zij in het aandeel en de gezindheid, welke uit het bloed kaïns, in hen was overgegaan. In sems geslacht leefde de vrome en eerbiedige zin des vaders en grootvaders voor het heilige voort. De heilige oirkonden der eerste wereld, de daden en de leiding Gods werden eerbiedig onder hen bewaard, en waren hnn eene beschutting tegen Satans verleiding en afgoderij. De ligtzinnigheid van kanaSn, den zoon van cham, den zoon van noach bood den tegenstander een vruchtbaren akker, waarop het helsche zaad der afgoderij kon woekeren. In deze geslachten nam van Ueverlede de afgodendienst die afschuwelijke gestalte aan, welke ons uit de wijsheid van Egypte en Indië tegenkomt, en aan de hedendaagsche reizigers in Afrika nog altijd rijke stof voor hunne reisbeschrijvingen levert In Dahomey's en Asjanti's heerlijkheden schijnt ons de duivelsehê geest zijn hoogste toppunt bereikt te hebben. Wat ons de graven en tempels van den voortijd in Indië en Egypte bewaarden, leert ons, dat deze gelukzalige toestand bij hen nog eene grootere ontwikkeling gevonden had. Wij kunnen hunnen toestand niet beter schilderen dan met de woorden van paulus: Gods toorn wordt geopenbaard van den hemel over alle goddeloosheid en ongeregtigheid der menschen (Rom. 1: 18). En waarin bestaat die?— De waarheid in ongeregtigheid te onderhouden. — God kennende hebben zij Hem als God niet verheerlijkt of gedankt. Dit is van de oudste tijden tot heden de steen des aanstoots, welke Satan de gelegenheid geeft, om zijne magt in de menschen te doen gelden, en de hem eigene leugen in de harten ingang te doen vinden. De begeerte tot de leugen!— Gij zult als God zijn! Met dit slangewoord zijn de overleggingen der harten ontstaan. Daardoor zijn zij verwijderd en daardoor ging het ingeschapen licht der waarheid verloren, en de daardoor verwekte duisternis greep naar het licht van den afgrond. Zij zijn verijdeld geworden in hunne overleggingen en hun onverstandig hart is verduisterd geworden; zich uitgevende voor wijzen, zijn zij dwaas geworden, en hebben de heerlijkheid des onverderfelijken Gods veranderd in de gelijkenis eens beelds. Hier alzoo is ons duidelijk gezegd, dat alle afgodendienst, ook die van de aanbidding der rede, een werk des duivels is; hetwelk hij tegenover de openbaring van God en het door God geerechte gebed in geest en in waarheid plaatst. Beelden geven de eerste aanleiding tot de Kanaanietische afgodendienst. Men beeldt de groote menschen af, die zich door hunne groote daden beroemd hebben gemaakt. Zoo gaat het voort van de vereering tot de aanbidding. Eindelijk bouwt men hun tempels. De leugen verheerlijkt hun leven, versiert het met wonderdaden en fabelen. Hun geest werkt nu met hoogere kracht, beschermende en vrijheid gevende, na den dood voort. Priesters wórden hun gegeven, kasten aangesteld, die zoowel de vrome gevoelens der menigte in de dwaling houden, als ook de schatten der afgoden besturen. Steeds nieuwe leugens houden de gewilligheid in het offeren dergenen levendig, welke de leugen liever gelooven, dan de waarheid. Neemt de eerbied voor een afgod af, dan schept men nieuwe. Eerst menschen, dan fabelachtige wezens, verder monsters, daarna levende dieren, eindelijk een stuk hout of steen, of walgelijke dingen en ongedierte (Fetieismus). De waanzin der menschen in de Kanaanietische dierendienst schildert de Apostel: Zij hebben de heerlijkheid des ouverderfelijken Gods veranderd in de gelijkenis eens beelds van een verderfelijk mensch, en van gevogelte (jupiters arend, Ibis, enz.) en van viervoetige dieren (Apis) en van .kruipende gedierten (krokodillen, slangen, enz.) De gevolgen dezer afschuwelijke afgodendienst konden niet uitblijven. Wie de waarheid Gods in Zijne openbaring niet gehoorzaamt en Hem niet eert, zoo als Hij geëerd wil zijn, die onttrekt zich aan Zijnen invloed. Daarbij komt, dat de afgod, omdat hij een gewrocht der afgodendienaars onder Satans leiding is, ook altijd den afgodendienaars gelijk is. Er ontstaat eene wederzijdsche werking der leugen. De afgodendienaar schrijft den afgoden daden en eigenschappen toe, die hij in zijn eigen hart vindt. Daardoor versterkt Satan in hem even zoo zeer het booze, zoo als de ware God de ingeschapen wet Gods in het hart der Zijnen verheerlijkt. Van daar dat de Apostel verklaart: • Daarom heeft hen God ook overgegeven in de begeer- lijkheden hunner harten tot onreinigheid, om hunne ligehamen onder elkander te onteeren. Deze zonden van Kanaan worden zoowel in deze, als in vele andere plaatsen der Schrift aangeduid. Zij zijn altijd in het gevolg der afgodendienst en der leugen. Bij de Kanaanieten, bij wie de afschuwelijkheid der afgoderij tot de duivelsaanbidding opklimt, vinden wij ook de ontaarding tot onder het vee. Naaktheid, verwerping van alle schaamte en kannibalisme zijn de verschijnsels; een stempel van Satan op afgodische ontaarding. De Japhelieten vervielen even spoedig tot afgodendienst en de namen japetos en jupiter, alsmede vele andere uit de schoone fabelleer van Griekenland, zijn getuigen van vroegere ontaarding. De volken van dezen naam bleven nog binnen zekere perken, maar zijn eindelijk tot menschenoffers gezonken. De Semieten schijnen het langst hei geloof van noach, en de schaamte en eerbaarheid van seth bewaard te hebben. Zij waren ook de bewaarders van heilige oirkouden, en de godsdiensten, die in hunne volken ontstonden, waren geestelijker en meer op het onzienlijke gerigt De afgodendienst ontkwamen ook zij niet; maar hunne goden waren eene soort van nevengoden. De Schepper van hemel en aarde was hoofdgedachte. Hem zochten zij en geloofden Hem in de elementen te vinden. De Magiërs baden God. in het vuur aan, en vereerden Hem in de hemelligchamen. Inmiddels verspreidde de afgodendienst zich meer en meer onder de menschheid. De eenvoudige.verhalen der vaderen, de heilige oirkonden,die zij bewaarden; deze inhoudrijke, tien eerste hoofdstukken in den Bijbel werden door schoonschijnende leugens verduisterd. De mythologiën der oude volken, zijn door Satans list en leugen misvormde parodiën van de heilige berigten der Scthieten, waarin de Heilige Geest verhaalt en spreekt De leugen versierde zich tegenover dezelve, zoo als de dochters van kaïn zich tegenover de zonen van seth opsierden. De door den gloed des vleesches en der zonde verhitte verbeeldingskracht der in de gruwelen der afgoderij levende menschen, versierde hun leven en bragt die verheerlijking der zonde voort, welke zelfs de tegenwoordige Christelijke wereld nog bemint, ja bewondert, en zich des te inniger aan het genot in dezelve overgeeft, hoe meer de afval van Christus de overhand neemt. Nog een ander middel kwam de bemoeijingen van Satan te hulp. De menschen, die het door God ingeschapen verlangen naar Hem, niet al te zeer in zich verdooven kunnen, werpen zich in den afgrond van de gruwelen der afgodendienst. Deze zijn nu tweeërlei: óf zij kennen Gods openbaringen niet, en hun hart is vol verlangen, om God te zoeken; óf zij kennen Gods openbaringen, maar zij zijn te trotsch en te vol eigenwaan, om zich aau haar te onderwerpen. In beide gevallen zoeken zij bij zich zeiven raad en gelooven in hunne rede de bron der kennis ontdekt te hebben. Dit brengt tweeërlei toestanden onder de menschen te weeg. Die, welke uit verlangen naar God het eeuwige zochten, zonder dat de openbaring hun te hulp kwam, zijn bescheiden, eu noemen zich: zoekenden, wijsgeerigen, en hun streven: wijsbegeerte. Gods Geest komt hier wel te hulp, en met natuurlijke kracht bereiken zij, dat God hen door bewaring voor de gruwelen en zonden der afgodendienst, onderscheidt. Socrates, plato , cicero en seneca waren van deze soort. Vandaar dat wij in lateren tijd onder de Kerkvaders mannen aantreffen, die door God verlicht, na hunne bekeering met dezelfde liefde, de hemelsche wijsheid, de openbaring omhelsden. Deze filosofen meenen wij alzoo niet, wanneer wij van de werktuigen van Satan spreken. Maar de andere soort, zoekt .God, den Schepper van' hemel en aarde niet, maar verwerpt Zijne openbaring, vormt zich in eigene wijsheid eenen God, en maakt zich wel zelf tot een God. Deze noemde men in tegenstelling van de filosofen, Sophisten. Het waren afgodendienaars van eene andere soort, en bevorderden de leugen met alle kracht van hunnen hoogmoed. Te midden van deze wanorde vol afgodendienst, goddeloosheid, ongeloof en de daaruit voortvloeijende ondeugden, gedacht God aan de menschen; en daar er slechts weinige op aarde waren, die naar Hem vraagden, riep Hij den vader des geloofs. Hij stelde hem tegenover den algemeenen vloek van Satan, en deze een was voldoende, om allen volkeren op aarde te zegenen. Zoo was een woord van den Heer toereikend, om Satan en alle hem aanhangende volken te schande te maken. God brgon nu werkelijk zijn rijk te vestigen. Stil en onbeduidend scheen de aanvang. Als vreemdeling in Kanaan, leefde de familie van den aartsvader. Terwijl de ongeregtheid van den tegenstander de wereld doorgaat, roept God een volk van geloovigen, aan hetwelk Hij de heerlijkheid van Zijnen Naam en den zegen van Zijnen genaderaad openbaarde. Abraham heeft God geloofd en zijn kleinzoon ziet op het.sterfbed het heil der wereld. Op uwe zaligheid wacht ik, o Heere! Uitwendig onderscheidt zich dit nieuwe volk, dat tot bakermat des Messias, tot het zaaiveld van het Evangelie, dat de wereld en Satan overwinnen zou, uitverkoren was, niet van andere menschen. Ja, zij zijn voor de verleiding toegankelijk, aan de zonden onderworpen, maar God waakt over hen, dat hun geloof niet ophoude. In Egypte wordt het huisgezin van 75 personen, in 400 jaar, een groot volk. Het zondert zich af van de andere volken, zoo als de aartsvaders, zonder regt te weten waarom. Zonde en gruwelen woekeren intusschen op aarde, en vooral de ongeregtigheden van kanaSn reiken tot aan den hemel. Hier had God zich van oudsher geopenbaard. Hier leefden de aartsvaders en verkondigden den Naam des Heeren. Job en zijne vrienden als bewaarders van het Woord Gods, zoo als hun vader sem, leefden hier met vele Semieten een leven: eenvoudig, godvreezend en vermeden het booze. Evenwel geven de volken van Kanaan zich geheel in de dienst van Satan over, en rijpen des te meer voor het gerigt Gods, hoe nader hun het heil geweest was. De magt des Boozen, die de wereld verwoest, wordt op het nieuwe volk opmerkzaam. Reeds is het op 'tpunt, welgevallen te vinden aan afgoderij, toen de vervolgingen van eenen Pharao het in eeue zware school bragten. De Pharao, tijdens wiens regering jakob in Egypte kwam, weet nog van God en vereert den Geest Gods (Gen. XLI: 38). Maar in 400 jaren waren ook zij zoo vooruit gegaan, dat wij nog heden hunne groote werken bewonderen, en de toenmalige Pharao in zijnen hoogmoed vragen kon: »Wie is de Heer, Wiens stem ik gehoorzamen zou?' (Ex. V: 2). Satans heerschappij wordt alzoo openbaar in Egypte. Een moordenaar van den beginne, moest het volk, dat den God abrahams, iSAacs en jakobs zoekt en aanbidt, maar zich aan de dienst van Satan onttrekt, en zijne heerschappij als overste dezer wereld niet erkennen wil, vermoord en uitgeroeid worden. Toen gedacht God Zijns verbonds met abraham, zag de ellende van zijn zaad aan, en kwam het te hulp. Het is doorgaans Gods handelwijze, om tegen de gewelddadige aanslagen en het woelen van het booze schepsel altijd eene kleine, geen opzienbarende Godsdaad te stellen. Een weggeworpen kind der Hebreën, door Pharao's dochter gevonden en opgevoed, wordt de roede, waardoor God Egypte toont: Wie de Heer is, dien men gehoorzamen moet! Pharao zelf moet de roede verplegen en opvoeden, waarmede zijn zoon gekastijd wordt. God geleidt Zijn volk, na de voltrekking van groote wonderen, waardoor Hij der menschheid zich als God, Wien alleen de eere toekomt, openbaart. De uitleiding van Israël uit Egypte is een beeld van* het wereldbestuur in het klein. Op Sinaï verkondigt God Zijnen toorn over de zonde, in eeuwig geldende wetten. De wet Gods in het hart wordt in woorden Zijns monds openbaar. Veertig jaren van genade voor Kanaan loopen ten einde. De volken van Kanaan vernemen het oordeel .van Egypte, zien^de wonderen van genade aan Israël, erkennen de majesteit en de magt Gods. Maar in plaats van zich te bekeeren en genade te zoeken, verharden zij zich, en balak tracht door duivelsche kunstenarijen en door de verleiding van den Profeet bileam, Gods raad over Israël, in vloek te veranderen. Deze onderhandeling tusschen balak en bileam is een waar Satanstooneel, waarbij de krachten der boosheid zich tegen het bestuur van God stellen. Het laat ons een blik slaan in eene diépte van het Gods bestuur'! Het oordeel over Kanaan wordt voltrokken. De volken der gruwelen en der zonde, die den Geest Gods veracht hadden, worden met almagtige hand uitgedreven. Wat wij_van de gruwelen der afgodendienst dezer volken weten, den tegenstand tegen Gods raad met Satans krachten, op de hoogten van Baal, het verderven van Israël door Midianiiische vrouwen; deze daadzaken maken alles, wat men ook zeggen moge over de wreedheid van de verdelging dezer afgodendienaaars, te schande. God leidt Israël in het land Kanaan, en sticht een modelstaat, zoo als hij onder de zondige menschheid mogelijk is. De wetgeving voor Israël is tot nog toe door alle landdagen, parlementen en'hoe zij ook heeten mogen, noch bereikt, veel minder overtroffen.. Dat men wat beters zoekt , en in eigen waanwijsheid meent te vinden, is de schuld van God niet Op voorwaarde van getrouwheid, wordt Israëls staat duurzaamheid en geluk beloofd; voor overtreding en verachting van de wet Gods, bezoeking met plagen, zware straffen, verstrooijing onder alle volken der aarde, smaad en eeuwige schande aangekondigd. Alles is vervuld; en de Heere heeft dezen wondervollen staat tot op de verschijning van den Messias, trots Satans list en der menschen, helaas ook der kinderen Israëls ongeregtigheid, in stand gehouden. Nog leeft dit wondervolk, als getuige van de waarheid Gods en Zijns woords, als verkondigers van de magt en daden des Heeren, onder alle volken der aarde, in den toestand, waarmee het bedreigd werd*Dat ook dit volk door Satans verleiding Gods beloften veracht en Zijne bedreigingen zich op 'den hals gehaald heeft, is zijne eigene keus! Genoeg! God voerde Zijnen genaderaad uit tot verlossing der menschen en ter vestiging van Zijn rijk door jezus Christus, trots de ervaring dat gedurende den ouden tijd Satan werkelijk de overste dezer wereld scheen te zyn. Satan kende het plan Gods zeer goed. Hetgeen judas in zijnen brief (6—10) zegt: »En de Engelen, die hun beginsel niet bewaard hebben, maar hunne eigene woonstede verlaten hebben, .heeft Hij tot het oordeel des grooten dags met eeuwige banden onder de duisternis bewaard;" doet ons groote openbaringen verwachten en verborgenheden eener hoogere geschiedenis, dan die op aarde vermoeden. Jezus Christus moet met de Apostelen daarover wel gesproken hebben, daar ook petrus (2 Petr. II : 4) zegt: >>Want indien God de Engelen, die gezondigd bebben, niet gespaard heeft, maar die in de hel geworpen hebbende, overgegeven heeft aan de ketenen der duisternis, om tot het oordeel bewaard te worden." Job is een verder bewijs van de werkzaamheid van Satan tot verderf der menschen. De gruwelen der wereldgeschiedenis zijn daarom zijn werk, en de staten en rijken der afgodendienaars, zijn meesterstuk. Tegenover het volk Gods, onder hetwelk de Heilige Geest in vele duizenden van heilige psalmdichters Profeten en biddenden werkzaam was; heerselite Satans gruwelen ongehinderd, inzonderheid onder de nakomelingen van cham en japhet, en ook onder de kinderen van sem, bij welke echter nog altijd de zegen van noach verbleef. De God van sem kon bij alle magt van Safan niet verdelgd worden. Juda wordt op eene merkwaardige wijze voor zeventig jaren naar Babyion in ballingschap gevoerd, waar het eindelijk van de afgodendienst genezen wordt. Jeremia , EZECHièi, en daniöl, nehemia en esra waren de werktuigen des Heeren in dezen tijd van kastijding. Na de Babylonische ballingschap viel Juda niet meer in de gruwelen der afgodendienst. De geest der ontkenning was echter niet minder rusteloos werkzaam; en leiterzifterij, valsche wetenschap, en huichcarij bragten de ziekten van het Fariseïsme en Saduseïsme te voorschijn. Intusschen ontwikkelde zich het Romeinsche rijk onder Satans kracht. Hier had de moordenaar eene onbeperkte heerschappij verkregen. Met riiamses en nebucadnesar , cyrus en alexander was het mislukt een Satansrijk op aarde te stichten, dat de geheele wereld omvatte. Deze verdervende Engelen uit den' afgrond stierven weg en hunne rijken vervielen. In Rome heerschte de geest van den moordenaar en leugenaar van den beginne, onbepaald. Men behoeft slechts de geschiedenis van Rome in het licht der wetgeving op Sinaï te beschouwen, om den geest te herkennen, die zich daar openbaarde. Moordend en vernielende onderwierp het de volken. De moord had met manlijkheid (virtus) eene gelijke heteekenis. Vijfduizend moorden op eene plaats gaf het regt tot aardsche grootheid, tot een zegevierenden intogt in de stad op zeven heuvelen. De proconsuls en legaten van Rome trokken jaarlijks, als evenzoo vele roovers in de gewesten, die door de legioenen van Rome ten onder gebragt waren. Het zweet der geplunderde volken werd naar het roofnest aan den Tiber gesleept, en in weelderigheid, waarbij onze zwelgerij matigheid verdiend genoemd te worden, verbrast. Bij de gastmalen waren de moorden der gladiatoren, eene verlustigende kruiderij, en het volk werd door deze en andere bloedige spelen, aan moord gewend. Alle goden der onderworpen afgodendienaars, werden in Rome opgenomen, en zoo werd de eeuwige stad eene verzamelplaats der afgoderij, een poel van de gruwelen van alle volken der aarde. Evenzoo verzamelden zich alle ondeugden der aarde in dezen modderpoel, waar de Duivel zijne tempels en de onnatuurlijkste ondeugden hare altaren hadden. Toen week de scepter van Juda en de Wetgever van tusschen zijne voeten (Gen. XLIX : 10—12). Onder de bescherming van Rome, dit nieuwe Babel der aarde, heerschte de Idumeër heuodes te Jeruzalem, door eenen Romeinschen Proconsul en zijne legaten bewaakt. De scepter was geweken en het uitverkoren volk Gods, benevens zijn land, in Satans magt. Deze maakte dan ook toebereidselen, om in zigtbare gestalte de heerschappij over de aarde en de menschheid te aanvaarden en over zijnen Schepper en Heer te zegevieren. Keizer ADGUSTOS was deze vleeschwording der moordende leugen. Hij zette zich op den troon van Rome, en maakte de geheele wereld cijnsbaar. In overmoed van deze zege over de aarde, verleidt Satan het hart van Keizer aügüSTDS, om .zich hij zijn leven onder de goden te laten plaatsen, zich tempels te bouwen en altaren op te rigten. Op deze altaren, die in huichelachtige navolging, in alle provinciën en steden van het groote wereldrijk opgerigt werden, brandden offers en wierook. De mensch zat op den troon van God, en voor hem brandden die offers! Satans zegepraal was volkomen! Jeruzalem zelf huldigde het geluk van Keizer augustus en de gruwel stond aan de heilige plaats! Waar was nu de belofte van jeiiovah? Waar de vervulling der Profeten? Toen werd in het gebergte, in de woning van eenen Priester, een knaapje geboren. Deze priester behoorde tot de weinigen, die, hoewel zwak, toch geloovende aan Gods Woord, op Israëls heil wachtten. Behalve dezen, verbeidden hier en daar verborgene zielen: een jeugdige timmerman in Nazareth, uit den huize davids, eene stille, vrome, biddende maagd, zijne ondertrouwde vrouw. Te Jeruzalem gaven ook velen acbt op de teekenen der tijden, en hoopten op de beloofde vertroosting, in dezen tijd der verdrukking en heerschappij van Satan op aarde. Simeon en banna worden ons genoemd. Nog vele stillen in den lande waren er echter, die hunne knieën niet bogen voor de afgoden, maar op het heil van Israël hoopten. De knaap van den priester groeit op in de kracht des Heiligen Geestes, die hem reeds voor zijne geboorte vervulde, en wordt de Profeet van God, die in het hart der verwachtende geloovigen den ingang voor den Messias bereidt. Terwijl nu alle rijken der wereld van Satan schijnen geworden te zijn, en de geest van loochening zijnen troon opgerigt had, wordt zes maanden na de geboorte van johannes, in Bethlehem een kind geboren. Eene maagd uit davids stam, begenadigd door God, vervuld met den Heiligen Geest, onderrigt door den Engel des Heeren, wordt het vat der barmhartigheid, in welke God zijne menschwording volvoert. De hemelsche heirlegers verkondigen hun, die verbeiden, dat God lfeeft, waakt, bestuurt en Zijne eer aan geen anderen, noch Zijn roem eenen afgod geeft. »Eere zij God in de hoogste hemelen!" Deze lofzang in de afvallige menschen, was de openbaring van goddelijke almagt, tegenover den Anti-god, den Anti-Jehovah. Keizer augustus had de Janustempel gesloten en de Bomeinsche wereld rustte van het moorden uit. In dezen tijd van vrede werd jezus Christus, de Zoon van God, geboren. Zelfs de Duivel is toch eindelijk niets meer dan een knecht Gods, die zonder weten en tegen zijnen wil aan het plan Gods dienstbaar is. Vrede op aarde, welbehagen en blijdschap worden dengenen verkondigd, die den Heere verwachten. De aankondiging van de geboorte des Messias klinkt door het beloofde land. Eene ster verkondigt den kinderen van sem de geboorte des Konings, op Wiens schouders de heerschappij is eeuwiglijk en altoos! Gods rijk gaat op in eenen duisteren nacht, en de Heere bezoekt zijn volk. Dus ook hier, in de volheid des tijds, is het oogenblik dat de heerschappij des Duivels op aarde haar toppunt bereikt heeft, eene schijnbaar kleine, geen gerucht makende Gods daad, waarvoor Satans magt en de wereld vervullende heerlijkheid vervliegt, als een nevel voor de zon! Gelooft zij God, die ons de zege gegeven heeft. - IV. HET STANDPUNT DES TIJDS BIJ DE KOMST VAN CHRISTUS. Het was vrede in de wereld, toen jezus, de Zoon van God in het vleesch kwam. Wij hebben in de vorige afdeeling den tegenstand van Satan geschilderd. Het was hem ook met behulp der menschen, die hij trots alle vijandschap tot medearbeiders wist te dwingen, gelukt, om zich als overste dezer wereld te laten huldigen. Hoogmoed en begeerlijkheid, dit onkruid door den vijand in den tijd van onbedachtzaamheid, in het menschelijk hart geplant, groeit voort tot dat de door God bestemde dag des oogstes verschijnt. Het korenveld trekt de kinderen nooit meer aan, dan wanneet het vol onkruid is, en korenbloemen, klaprozen en distelen in vollen bloesem, het bont schilderen. De landman ziet het echter met droefheid, dat zijne knechten in het voorjaar het wieden verzuimd hebben. Zij hebben op het goede zaad vertrouwd en geloofden van alle waakzaamheid en bezorgdheid ontheven te zijn. De vijand echter misleidt de oogen door begeerlijkheid , het hart met bonte kleuren en het vleesch met de genren van het onkruid. Satan misleidt met zijne tong het hart, en de eenvoudigheid met het gewaad van eenen Engel des lichts. De lastering van den draak hult zich in vleitaal, en de misleidende leugen, in het gewaad der waarheid. De moord verschijnt als heldenroem, en de ondeugd als manhaftigheid en kracht. Zoo zegeviert het vleesch over den geest. Nooit is deze zege volstandigcr aan het licht getreden, dan in het Romeinsche rijk. Geen troon scheen vaster en heerlijker gegrond, dan die der Romeinsche Keizers. Hier verdedigde Satan zijne wereldheerschappij en de halve wereld offerde op zijne altaren. Gedurende drie eeuwen duurde de strijd van Satan met Christus, om dezen troon. Het bloed der heiligen vloeide voor de altaren der Caesars, in wier offervlammen zij weigerden wierook te^Wpen. De kinderen Gods, die getrouw gebleven waren tot in den dood, moesten, óf Satans knechten worden of sterven. Zij stierven! Dit door Rome vergoten bloed werd echter het zaad van het Evangelie; in zijne. grafheuvels werkte het leven Gods, en hief het kruis omhoog over alle rijken der wereld en hunne heerlijkheid! De laatste adem van julianus is de bekentenis van Satan, dat de Held van Nazareth overwonnen heeft. Een groot getuigenis der hel! Het Romeinsche rijk is echter niet de eenigste schijnbare zege ten tijde van Christus. De andere rijken der aarde hadden niet minder de ketenen van belial te dragen. Het Noorden van Europa is ter zelfder tijd den moordenaar van den beginne toegevallen. De oude dagen doen ons in eene hel blikken, waaraan zich slechts diegenen kunnen verlustigen, voor wie het Woord des Heeren een gesloten boek is. De Duivel werd algemeen aangebeden op aarde. Zit niet heden nog een zoon des hemels op den troon van China , onder de banier van den Draak? Geeft niet tot heden de mensch der zonde in Thibet, als een God, zijne uitwerpsels dengenen die hem aanbidden, tot loon? Maar. kan Satan ook iets anders dan moorden, Uegen, spotten en verderven? Wat hebben de reizigers in Amerika gevonden, dan Semietische zonne-, en Chamietische duivelsdienst? Zoo was de geheele aarde, Satan en zijne werktuigen geworden, toen de Heere op de gevangenen in de woning des doods en op de verbeidende geloovigen op aarde neerzag, en zich hunner ontfermde. In dezen tijd verschijnt de Zoon van God, opdat Hij deze werken, rijken, heerschappijen, troonen des Duivels verstore. Het Woord werd vleesch' — Tegen het Woord had de wereld gezondigd, daar zij de leugen geloofde. Het Woord moet de Held en het middel der verlossing worden. Het werd vleesch en woonde onder ons, de aarde zag nu de leugen, tegenover het nagebootste woord, zijne heerlijkheid: .De heerlijkheid des Eeniggeborenen van den Vader, vol van genade en waarheid."' Dit Woord gaat door de wereld met almagtige kracht, en wie uit God is, die hoort ook Gods Woord. Van Bethlehems kribbe tot op den strijd aan den Olijfberg duurt de nieuwe toebereiding van den akker Gods op aarde. Satan herkent het zaad der vrouw. Herodes en Jeruzalem verschrikken. In het hart van herodes woont de Duivel en moordt, want hij is moordenaar van den beginne. Bethlehems kinderen bloeden, rachel beweent hen en wil zich niet laten troosten. De prijs is verloren, en alleen de zonde blijft den moordenaar; want het heil der wereld is naar Egypte gevlugt! Wat geweld niet vermogt, zal Hst voor hem trachten te verkrijgen. Ben ik niet de overste dezer wereld? Heeft Hij, dien ik Heer en vijand noem, niet reeds eenmaal zich een evenbeeld geschapen? Het gelukte mij immers in het Paradijs, de eerste menschen te verleiden en de vrouw te bekoren. Het zaad adams is mij onderworpen en mijn zijn alle rijken dezer aarde, en hunne vorsten mijne werktuigen, hunne harten mijn buit! Daar waagt hij zich in de woestijn aan het zaad der vrouw. Even als in het Paradijs moet eerst Gods woord betwijfeld worden, of het ook. proefhoudend is? Beproef toch gij Zoon des menschen, wien het hongert, of op Uw woord, de steenen in brood zullen veranderen? Doch zie, dit maal gelukt het hem niet. Eva luistert naar zijn woord, en ziet begeerig naar den boom; maar het woord openbaart zich als algenocgzaam voor iedere behoefte. In grove domheid put Satan zijne kunstenarijen uit, en voert jezus op de tinne des tempels. Zijt gij meer dan Gods evenbeeld,' meer dan adam en eva waren, dan staan de Engelen aan uwe zijde en dragen u op hunne handen; werp u dan van de tinne des tempels, opdat ik zie, of gij Gods Zoon zijt. Gods Woord moet geloofd en niet beproefd worden. Wie God verzoekt, die zondigt tegen het geloof. Dus geene eergierigheid, geen verlangen naar datgene, waarnaar het gevallen schepsel zoo begeerig is. Nu waagt hij nog het laatste. Het is waarlijk duivelsch en wanhopend! Wat hij sinds vier eeuwen door hst verkregen heeft, waarvoor hij zooveel gearbeid heeft, dat schijnt hem niet te veel, als hij den Zoon slechts verleiden kan. De verzensteek is hem.toch toegezegd, al wordt hem den kop verBterwld. Hoe, wanneer om van dezen verzensteek vrij te komen, de Engel des verbonds vriendschap met hem sloot. Hij brengt hem op een' zeer hoogen berg. Hij toont hem de koningrijken dezer wereld, die hij gesticht heeft. Het magtige rijk van augustus, de andere koningrijken en hunne heerlijkheid! Zie de tempels, waarin mijne beelden aangebeden worden; de offers, die op duizenden altaren prijken; ben ik niet God op aarde? Doch erken ik uwe magt. Al deze koningrijken, al deze altarm zal ik u geven, zoo gij nedervalt en mij aanbidt. Daar treft het woord: »Ga weg van mij, Satan! Gij zult den Heere, uwen God aanbidden, en Hem alleen dienen." — Nu vaart Satan ter helle, en de Engelen naderen hunnen Heer als gedienstige geesten, om Zijne bevelen ten uitvoer te brengen. De verzoeking des Heeren leerde de Satan, dat er een magtiger dan hij is, om hem zijne wapenrusting'te ontnemen, en den roof uit te deelen. De Overwinnaar begint nu Zijne omwandeling op aarde. Leerende, lijdende, gelukigmakende, gaat Hij in het kleed der armoede met de armen tot de armen. Het Evangelie klinkt door het Joodsche land en wortelt in de harten der uitverkorenen. De verze van den Verlosser der wereld staat reeds op den kop der slang en haar angel woed. In de gebedsworsteling op den Olijfberg, offert de Verlosser der wereld gebeden en smeekingen met sterke roeping en tranen voor de zonden der wereld. Al de woede van Satan, de ellende der geheele menschheid in Satans magt ligt op den Zoon Gods. Daar wordt de zware.strijd der verlossing gestreden, en de zege op Golgotha behaald! Het voorhangsel in den tempel scheurt, de kop der slang is vermorzeld en de banden des doods zijn geslaakt Zegevierend voert de Heer de verlosten uit den opengebroken kerker. Daar klinkt het zegelied door hemel en aarde: *De dood is verslonden tot overwinning! Dood waar is uw prikkel? Hel waar is uwe overwinning? Maar Go de zij dank:, die ons de overwinning geeft door onzen Heer jezus christus !" De zegepraal des lichts over de duisternis op Golgotha is het keerpunt in de geschiedenis. Satans magt is gebroken, de eeuwige geregtigheid verzoend. Intusschen had de Duivel alles gedaan om den Zoon Gods weerstand te bieden, en nergens heeft zich de boosheid zoo naakt en boosaardig geopenbaard, dan in den tegenstand tegen jezus Christus. Gode de eer te geven is eene zaak, waartoe de Duivel in eeuwigheid niet besluiten kan. Hij heeft eenmaal de heerschappij der aarde met medewerking der verleide menschheid zich aangematigd. Van dezen geoverweldigden aardschen troon op zonden gebouwd, terneer gestort, wil hij zich niet meer aan den Almagtige onderwerpen, maar wendt tot het uiterste alles aan, om tegen God te worstelen. Wel erkende hij, na de mislukte verzoeking, dat de vloek van het Paradijs aan hem vervuld werd en de tijd gekomen was, die zijn hoofd buigt en vertreedt De magt van Satan en van zijne gees- ten (') streedt tot in het laatste oogeuhlik aan het kruis om de zege en wil haar zelfs nu met een vermorzelden kop nog niet erkennen. Wel sidderen de booze geesten, bekennen (Matth. VIII: 29; Luc. IV: 40) en wijken overal, waar de Heere hun tegenkomt. Zij, die door hen gekweld worden, nemen hunne toevlugt tot den Heere, en worden verlost. Overal overwint en beschaamt Hij hem. Maar Satan woedt op zijne wijs. Van herodes aan tot op de krijgsknechten toe, doet hij de boosheid woelen. Viel op zijnen invloed de regtvaardige abel onder de slagen zijns broeders, zou dan ook niet de Zoon Gods, in weerwil van God, gedood worden door dengenen, dien Hij zich als broeder en menschenzoon verwekt heeft? De moordenaar van den beginne hitst den moord aan. Maar alle pogingen mislukken, en Hij gaat door het midden van hen heen, die Hem willen steenigen. Daar vaart Satan in het hart van den arglistigeu, hebzuchtigen judas. Bij de zalving in het huis van simon had hem nijd en wangunst een verwijt des Meesters berokkend, waarvan Satan gebruik maakt, om zijn hart in bezit te nemen. (Joh. XHI: 2). Hij begeerde wel allen te verleiden; maar het gebed des Heeren bewaart hen, en Zijn krachtig, woord waarschuwt hen. Maar judas werpt zich in vertwijfeling ju zijne armen. Hij heeft jezus aan Satan en zijne volgelingen verkocht, onschuldig bloed met bewustheid verraden en ging zijnen weg. Ook petrus valt, maar wordt door de voorbiddende zuchten des Heiligen Geestes gered! Zijn geloof houdt niet op, en deze drijft hem in boete, CO Eens voor al zij hier aangemerkt, dat de Schrijver dezes, de Heiligo Schrift voor onmiddelijke ingeving des Heiligen Geestes , en hare beriglen voor de eenige zuiver- historische waarheid, die wij hebben, erkent. Van daar is voor hem de openbaring over den Duivel en zijne afgevallene geesten, geschiedenis, die hij in geen opzigt betwijfelt, of anders dan letterlijk verklaait Mie het booze zich zonder eenen persoonlijken drager denken kan, mag bet doen. Wiens rede zich niet met den Bijbel verdragen kan, dien moeten wij naar de nieuwere sofisterie, naar de roerende fabelen der Grieksche mylhologie verwijzen! Een ieder zie, waar hij blijft! berouw en tranen, aan de voelen des Heeren. Intusschen gelukt liet Satan, het geheele volk te verdwazen. Zelfs de Winde Heiden werd ontsteld, toen het volk, dat zich beroemde Gods tolk té zijn, den moordenaar bevrijd, om den Onschuldige te kruisigen. Satan bezielde hen, toen zij het onschuldige bloed over zich eu hunne kinderen inriepen, en het »kruist Hem! kruist Hem!" schreeuwden. Het was des Duivels bespotting, die onder het kruis lasterde, en zijn juichtoon, toen hij de zucht van bet vrouwezaai vernam: Mijn God, mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten! Ziet! Hij, die de zondaars uit mijne hand wil redden, sterft, en wordt de spot der zondaars! Zoo maakt de Booze zijne maat vol! — Daar beeft de aarde, en de zondaar roept tot Hem, die ZijDen geest in de handen Zijns Vaders beveelt: »Heere! gedenk mijner, als Gij in Uw koningrijk zult gekomen zijn." Heden opent zich het paradijs Het opent zich voor u en alle zondaren; want de verlossing is votbragt! De dood van Gods Zoon was de verzesteek, die het teeken is, dat de kop der slang vertreden is. De vernedering des Woords is geschied, de zege behaald! Door den Zoon Gods geleid, neemt de menschheid den terugkeer naar het paradijs des Vaders aan: waar geen Cherubim meer den ingang sluit' V. JEZUS GRONDT HET RIJK VAN GENADE, ZIJNE HEILIGE KERK. Geheimzinnig, zoo als de geheele geschiedenis van het rijk Gods buiten onze aarde, en boven de grenzen onzer kennis, is jezus nederdaling ter helle! De Heih'ge Schrift openbaart ze ons als den zegetogt des Heeren door het gebied van Satan en van den dood, de gevangenis der afvalligen. Wij moeten hier onze verbeelding rein houden van de zondengruwelen, waarmede de menschen de aarde bezoedelen, en welke zoowel Heidensche als Christelijke fabelschrijvers, in verschillende beelden tot voedsel voor het bijgeloof verdicht hebben. Nergens meer, dan waar er sprake is van het rijk der duisternis en des doods, moeten wij streng bij het woord blijven, en ons voor alle gevolgtrekkingen en verdere omschrijvingen hoeden. Satan, dood, hel, zijn . zaken, waarvan de Schrift ons zooveel zegt, als noodig is, om te weten dat zij bestaan. De Schrift is daarom ook zoo kort en bondig in. de aanduiding van deze treurige voorwerpen; daarentegen zoo uitvoerig en omstandig in het onderwijs van datgene, wat God, leven, en zaligheid betreft, dewijl het Gods wil is, dat wij in het rijk des lichts, zoo veel het mogelijk is en wij vatbaar zijn, zullen blikken. Satans werk was het, den mensch van Gods beeld te berooven', en hem in zijne magt te krijgen. Door de banden des doods hield hij hem vast. De Zoon Gods kwam, om de werken des Duivels te verbreken (I Joh. III: 8). Dit heeft Hij ook werkelijk volbragt (Joh. XIX .30; Col. H : 15). Dat de Heere dezen gevangenen van Satan in de banden des doods, verlossing en Evangelie bragt, kondigen de Apostelen aan (I Petri UI i 19, 20; Efeze IV : 9). Om te weten hoe dit alles geschiedde, moesten wij een inzigt in den zamenhang der dingen hebben, die ons als aardsche gevangenen onmogelijk is. Zoo veel is zeker, en de Evangelisten zoowel als gelijktijdige Heidenen, spreken van geweldige bewegingen der duistere magteu bij den dood van jezus op Golgotha. De Evangelisten spreken van het beven der aarde, van het scheuren der steenrotsen, van het openen der graven, van het opwekken der ligchamen van ontslapen heiligen, en van eene duisternis over de geheele aarde, die door geene gewone zonsverduistering kan veroorzaakt zijn (Matth. XXVII: 50—55; Luc. XXHI: 15—48). De hoofdzaak is, en dit moet men vast in het oog houden: De zege des Heeren jezus door Zijnen dood over den dood! Satans magt is voor altijd verbroken en zijne zege onmogelijk geworden! De poorten des doods zijn opengebroken en de opstanding der dooden naar Gods raad volbragt! Daarom spreekt het Evan- gclic niet van onsterfelijkheid, maar van eene opstanding, die wel in het Oude Testament verkondigd, in jezus Christus, den Eersteling (I Cor. XV) dergenen, die ontslapen zijn, werkelijk is geworden. Door jezus nederdaling in de nedcrste deelen der aarde, opstanding en hemelvaart is de Satan in zijn rijk verstoord, zijne magt, die hij in het Oude Testament had, van hem genomen. Hij kan niet heerschen; maar hij heeft uitstel tot op den "Oordeelsdag, waarop het oordeel Gods zal voltrokken worden. Tot zoolang gaat hij nog wel om als een brieschende leeuw, zoekende wien bij zon mogen verslinden. Hij kan echter over de Christenen, geen magt meer uitoefenen ; want zij kunnen wederstaan en wederstaan hem in het geloof en overwinnen. Tegenpartij blijft 'hij tot den einde toe; maar die magt, zoo als wij die bij de bezetenen voor Christus vinden, kan in hen, die in jezus naam gelooven, niet meer werken. (II Cor. II : 10 en 11). Wij hebben kracht, middelen, zekerheid, om hem te wederstaan en hem te overwinnen. Hij heeft den boozen wil, maar siddert voor Christus en de Zijnen. Hij kan verzoeken, aan porren, door zijne hem gegeven werktuigen bedriegen en misleiden, maar de geloovigen in Christus niet overwinnen. De Heer besteedde den tusschentijd, die van Zijne opstanding tot Zijne hemelvaart verliep, ter vestiging Zijner heilige Kerk op aarde. Dit geschiedde door uitrusting Zijner Apostelen met de gaven des Heiligen Geestes. Tot op de opstanding des Heeren konden zij het heilsplan Gods niet begrijpen. Zij waren Zijne jongeren, en hun streven was meer, om aan een'onberispclijken, zedclijken wandel te gewennen. Zelfs bij Zijnen dood, begrepen zij nog niets van het heilsplan van God en hingen met hunne verwachtingen nog altijd aan het Messias-idée der gemeenc Joden van denzelfden tijd, dat op eene oprigting van een Davidisch wereldrijk zoo tamelijk uitliep. Eerst nadat onder het kruis des stervenden Heilands, de hoop op een duizendjarig Christusrijk op aarde vervlogen was door den dood en de begrafenis van Christus, konden zij voor den zin en de kern der Schrift vatbaar worden. Dezen zin der Schrift' legde Hij hun nader aan het hart in de zamenkomsten, die Hij met hen had. Hij opende hun de oogen voor de Profeten en verkondigde hun de vergeving der zonden. Met het Evangelie van Zijnèn dood en Zijne overwinning op dood en Satan, zendt Hij hen uit door de geheele wereld, om het aften kreaturen te prediken. Alle volken moesten vernemen, dat Góds toorn en geregtigheid over Satan en de zonde, de ongeregtigheid en de leugen in zijn oordeel wel onveranderd was; maar om des doods wille, van het onschuldige Lam Gods, dat de zonde der wereld gedragen heeft, moet allen die in het geloof aan Christus gevonden worden, genade wedervaren. Bekeert u en gelooft in het Evangelie! Zoo luidt de last, met welken de Apostelen in de wereld gezonden werden. Deze zending der Apostelen is wederom eene zoo geringe, weinig geruchtmakende daad Gods, zoo als zij in den loop der wereldregering altijd voorkomen, en zich van de daden der menschen en van Satan onderscheiden. De Duivel gaat door de wereld, als een brullende leeuw, valt van den hemel als een bliksem, slaat de kinderen Gods met vuisten. De Heere spreekt: »Er zij!" en de wereld staat daar Deze wereld is echter vol gruwelen, afgodendienst en Satans werk. De geweldige magt der hel beheerscht de menschen en deze offeren in de tempelen hunner goden en zielenmoorders, den tiran. Satan zegepraalt in de hel, en zijne kreaturen heerschen op aarde. Daar sterft de zoon des timmermans op Golgotha! Welk eene schijnbaar geringe zaak, dat een arme zoon eens armen mans gekruisigd wordt? Maar de hel beeft en Satans troon stort in! De dood geeft zijnen roof weder, en die slapen, ontwaken om God te aanschouwen. De aarde is vol gruwelen; want Satan heeft er'zijne heerlijkheid ontvouwd. ■ Hoogten en bosschen prijken met zijne tempels, en scharen van Baaipriesters, toovenaars, guichelaais, waarzeggers dienen hem. De volken knielen voor zijne altaren, en luisteren ge'oovig naar de wonderen en orakels in zijne leugenwinkels. Deze- Satansdienst wordt als godsdienst der staten, door de magtigen der aarde, welke Gods majesteit zich aangematigd hebben, beschermd. De keizer tiberias, onder wien Christus gekruisigd werd, regeert over het rijk van augustus. In het Oosten de banier van den draak, en in het Zuiden wordt de slang en de afschuwelijke Behcmoth en leviathan, aangebeden. Om deze Satansdienst te beschermen, staan de legioenen zijner zonen gereed. Zullen nu de volken, over de zege van jezus Christus verblijd, onder het kruis der genade verzameld worden, dan moet Satans rijk ondergaan. De afgodstempels moeten vallen, de Baaipriesters en leugenpredikers verstommen; de volken het Lam, dat geslagt is, prijs; heerlijkheid en dank toebrengen. »In den naam van jezus zullen zich buigen alle knie diergenen, die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn; en alle tongen zullen belijden, dat jezus Christus de Heer zij, tot heerlijkheid Gods, des Vaders," (Phil. II: 10 en 11). Dit zware werk moesten nu die geringe boden, die zich de Heer uit bet arme volk, waaruit Hij naar het vleesch zelf was, verkoren had, volbrengen: «Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve doopende in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes; leerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. En ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wjereld (Matth. XXVffl:19, 20). Men overwege toch eens deze zaak naauwkeurig! Onwaarschijnlijker dan de vervulling van dezen last, is nog nooit iets geweest! Deze arme, verachte Galileërs Deze timmermanszoon op Golgotha den smadelijken kruisdood gestorven. Deze zouden Satans heerlijkheid op aarde, trots alle magtige legioenen priesterscharen en krachten, niet slechts verstoren; maar voor de knielende en aanbiddende menschheid, het kruis oprigten? Welke middelen geeft hun nu jezus van Nazareth, en waarmede rust Hij hun uit? Arm, zonder alle middelen, krachten, bescherming of bijstand van de wereld zouden zij tot alle volken gaan. Alleen het woord! Het eeuwige woord! Het heilige openbaringswoord! zouden zij verkondigen; verhalen den volken, wat God van het begin der wereld tot op Golgotha voor hen gedaan heeft; de lankmoedigheid prediken, waarmede Hij den tijd hunner onwetendheid overzien heeft; maar dan moesten zij hun zeggen, dat het rijk van Satan overwonnen, het geweld des doods gebroken en de deur der genade voor alle menschen geopend was. Kom tot jezus! Dit woord der genade voor alle menschen, moest in degenen, die het gelooven, verzegeld worden; door twee genade-teekenen, welke de kerk des Heeren sacramenten noemt. Zij waren, zoo als de geheele heilsorde in het Oude Testament voorgebeeld: door besnijdenis en het Paaschlam. Maar thans moesten de sacramenten des Nieuwen Testaments werkelijk geven wat in het Oude Testament beloofd was. In den doop moest de-vergeving der zonde voltrokken en de Heilige Geest in Zijne kracht en volheid met het door het Woord geheiligde Uitgegoten worden, in het Heilige Nachtmaal, de pelgrim naar den Hemel, uit de opene wonden des Heeren getroost, teregtgebragt, gesterkt, en in zijn door voortdurende verzoekingen.los gemaakt doopverbond altijd op nieuw bevestigd worden. Met deze genademiddelen, het Woord en de sacramenten toegerust, zegt Hij hun: Gaat dan heen, onderwijst al de volken! Zelfs de schepping der wereld door het Woord is niet onbegrijpelijker dan deze daad Gods! En de Apostelen zegevierden, en de tempefen, wier bouwvallen wij in alle landen bewonderen, stortten in en het kruis is verhoogd. Drie eeuwen, gedurende welke het Woord gepredikt werd, waren voldoende om de nakomelingen van augustus , benevens al zijne volken de knie te doen buigen onder het kruis. Zij hebben het volbragt, die eenvoudige mannen uit Galilea; want zij ontvingen de gaven des Heiligen Geestes! Die heeft hun klaarheid gegeven. Met zijne kracht^volbragten zij de wonderen Gods, bouwden op den hoeksteen jezus Christus Zijn rijk, en onthulden voor het geloof den raad Gods. Zoo werden zij de uitverkoren medehelpers des Heeren, Zijne getuigen en werktuigen en zullen het blijven en voortwerken, tot op den dag, dat het gebouw voltooid is: een bedehuis voor alle volken, eene stad Gods voor al'e begenadigden! Rijk Gods, /ion, liet nieuwe Jeruzalem wordt het genaderijk van jezus christUs genoemd, hetwelk voltooid, eene eeuwige woonstede der begenadigde zondaars zal zijn. Daar verbeidt ons de zaligheid, waarvan wij hier den voorsmaak hebben, en vindt het verlangen bevrediging, dat ons hart beweegt Daar worden ons de verborgenheden Gods onthuld, en is ons na verdelging des Satans en der zonde, de vrede bereid, waarvan het gemis ons aardsche leven bewolkt! Sedert de zege van jezus op Golgotha, wordt het rijk van jezus christus bevolkt. Groote scharen, die niemand tellen kan, verzamelen zich uit alle natie, en geslachten, en volken, en talen. Dagelijks groeit hun aantal aan voor den troon Gods. Zij kennen allen en loven God en zeggen: Amen. De lof, en de heerlijkheid, en de wijsheid, en de dankzegging en de eer, en de kracht, en de sterkte zij onzen God in alle eeuwigheid. Amen. Dezen zijn het, die uit de groote verdrukking komen en zij hebben hunue lange kleederen gewasschen, en hebben hunne lange kleederen wit gemaakt in het bloed des Lams. Zij vieren in den hemel reeds de overwinning, om welke zij hier op aarde gearbeid, gestreden, geleden en hun leven niet hebben liel gehad tot in den dood. Tot dat echter het getal der uitverkorenen vol is, regeert dé Heer Zijne kerk op aarde, door Zijnen Heiligen Geest. Bij den afloop der eeuwen zal echter eerst de geheele heerlijkheid van het groote ver lossingswerk zich openbaren en voleindigen. Het komt ons niet toe te weten de tijden of gelegenheden, welke de Heere zich voor Zijne wederkomst voorbehouden heeft. Maar de Christen moet er op voorbereid zijn, en haar steeds in. het geloof verbeiden. De tijd,' die tusschen de zege op Golgotha de eindelijke voleinding en wederoprigting van den door Satan verstoorden vrede der wereld verloopt, heet de tijd van genade. Hij is de aarde om dergenen wil toegestaan, die van . eeuwigheid verkoren zijn, om erfgenamen van bet rijk Gods te ziju. Ook moeten -de zondaars geene verontschuldiging hebben, dat hun geene genade aangeboden en tot bekeering geen tijd vergund is. Gewigtig is echter de tijd van genade voor alle menschen, dat hij de louteringstijd is, gedurende welken het licht van de duisternis, het geloof van den afval zich scheidt. Jezus Christus en de Heilige Geest hebben het niet verborgen, dat deze tijd een zeer ernstige beproevingstijd is. De overwinning is wel beslist en zeker, maar sinds de nederlaag van Satan, duurt de laatste strijd slechts des te heftiger voort. Satan is geslagen, maar nog niet uitgedreven, nog niet vernietigd. Het eindoordeel is uitgesproken over hem en zijne aanhangers, maar nog niet voltrokken. Ook hun is een tijd van genade door de eeiïwige liefde toegestaan. Wanneer ook hij zelf niet, zoo zullen toch vele dergenen, die hij reeds als zijn eigendom beschouwt, als een vuurbrand uit het vuur gered worden. Daarom verbergt de Heere het Zijnen jongeren niet, dat na Zijn heengaan tot den Vader, de Overste dezer wereld, die geen deel aan Christus heeft, slechts des te heftiger trachten zou, om met geweld en list weerstand te bieden, het Evangelie te bestrijden en de menschen te verleiden. Geen der rampen, geen gruwel, die voor Christus de aarde bevlekten, en de menschen het leven verbitterden, zal verdwijnen. Veeleer zouden alle razernijen der boosheid, alle verleidingen der geloovigen, alle verzoekingen en vervolgingen der uitverkorenen, met moord en leugen, zoo vermenigvuldigd worden, dat slechts eene tweede komst van jezus Christus op aarde in alle goddelijke magt en heerlijkheid, den strijd voleindigen en door voltrekking van het wereldgerigt, den reeds verlangden, eeuwigen vrede herstellen kan. Twee stukken zullen dus nog door de Christenen, die naar het rijk Gods trachten, betracht moeten worden. De strijd van het rijk van Christus met den Overste dezer wereld. De wederkomst van Christus voor het laatste oordeel. Met het oog op beiden roept de Heere ons toe: Waakt en bidt, zalig is de dienstknecht, dien de Heere, als Hij komt, wakende zal vinden. j*v'tó VI. HET RIJK VAN DEN ANTICHRIST. De strijd des lichts met de duisternis heeft zich tot op Christus , den Zone Gods . bijzonder daarin onderscheiden en geopenbaard, dat bij elke voorbereiding van God, om het licht de zege over de duisternis te verligten, zich terstond een tegenwigt openbaarde, dat de voorbereiding van God scheen te verijdelen. De vijandschap, welke Gods ontferming in het hart der gevallenen tegen de zonde legde, wist Satan door ijdele heerlijkheid te overwinnen, en de moord woedt tot op den huidigeu dag. Het beschaafde, kunstlievend moordenaarsgeslacht van kaïn trad het geslacht van sem tegen en verslond het De leugen, japhets afgoderij met zijne philosophisch-mytische menschenvergoding en chams schaamtelooze afgodendienst met gruwelijke dierendieust, wierp zich op tegen het geslacht van sem, dat Gods openbaring bewaarde. Sems geslacht zelf werd aangestoken. De Duivel wierp tegen het volk der Aartsvaders en Israëls bondsrijk, de groote afgodendienst en de wereldmonarchien op, tot dat zelfs in Jeruzalem voor de vorsten dezer wereld altaren opgerigt werden. De komst van jezus Christus grondde het rijk van genade, en breidde de heerschappij cn aanbidding van jehovah over de aarde uit. Het Evangelie werd vau den Pinksterdag af aan, met goddelijke kracht door de wereld gedragen en sinds dien tijd verzamelt zich Gods volk tot den laatsten strijd. Het ligt in de ondoorgrondelijke toelating der Goddelijke, wijsheid, in Zijnen verborgen raad, dat de kerk door het lonjeringsvuur der beproeving gaat. De kinderen Gods moeten bewaard worden, opdat op den algemeenen oordeelsdag, Gods geregtigheid verheerlijkt worde. Niet als gevangenen, maar in de vrijheid der kinderen Gods, zullen wij met Christus ingaan in het rijk, dat ons bereid is, van alle eeuwigheid, Even als de dwang der wet ophield, zonder welken geen mensch God getrouw gebleven ware, zoo hield ook de magt van' Satan op, die de menschen als zijne knechten durfde mishandelen. Maar zoo als het Evangelie als de blijde boodschap van de bevrijding van dood, Duivel, en hel door de wereld gaat; zoo moet ook de aanneming vrijwillig en de vrucht der trouw eu bekeering zijn. Het is alzoo Satan toegestaan tot op de wederkomst van Christus en het eindoordeel over hem , te verzoeken. Christus en Zijn Evangelie, de wereld en hare begeerlijkheid staan tegenover elkander. Jezus Christus heeft ons ook, niet alleen geene verborgenheid van deze omstandigheid gemaakt, maar ons allernadrukkelijkst en met de grootste ondubbelzinnigheid gewaarschuwd en laten waarschuwen. Slechts korten tijd wilde Hij op aarde in zigtbare gestalte vertoevpn, dan naar den Vader heengaan, den Heiligen Geest zenden en ons plaatsen bereiden voor de eeuwigheid. De Heilige Geest zou ons met Zijne gaven in al de waarheid leiden, het toekomstige openbaren en ons op den weg naar de eeuwigheid troosten, versterken, bewaren! 'Maar dezen bijstand des Heiligen Geestes zal de menschheid in dezen laatsten tijd des te meer behoeven, als de Overste dezer wereld, die geen deel aan Christus heeft (Joh. XIV : 30) komen zal. Hij zal ook in de Christenheid zijne listen uitoefenen, en zelfs de uitverkorenen zoeken te verleiden (Matth. XXIV : 24). Ja, bij zal nog meer doen, om jezus. Christus uit de harten der geloovigen te bannen. Hij zal het geloof in Christus door valsche Christussen en valsche Profeten, die groote teek enen en wonderheden doen, trachten te verleiden eu in bijgeloof te veranderen. In weerwil van alle overwinningen van Christus, in weerwil van den vermorselden kop, zal hij zich niet bekeeren, niet buigen voor zijnen Heer en Schepper; maar sidderend (Jac. II: 19), doch met verdubbelde woede en list zich tegen het rijk Gods verzetten en het tegenwerken. Hierin zal zijne vermetelheid zoo ver gaan, dat hij het wagen zal, bedrieger en verleider, met alle magt van Satan en der bel uitgerust, zich tegen den Heer te stellen. Daar liet hem onmogelijk was, om den Heer der heerlijkheid, trots kruisiging en dood, te doodcn, zal hij Hem stoutmoedig menschen der zonde in en buiten de kerk tegenstellen. Tegen Christus moesten deze werktuigen van Satan staan en streven. Eindelijk moest zich alle woede en magt des Boezen in een vereenigen, die werkelijk als de hoogste in het verbond der geweldige vijanden van Christus , in den tempel Gods zich zet als een God, en voorgeeft dat hij God is. Deze magt, waarin Satan zijne laatste, gevaarlijke boosheid ter verleiding en krenking der kerk van Christus openbaart, heet: de antichrist. Voor den Christen, die voor zijne eenwige zaligheid bezorgd is, kan er niets gewigtigcrs zijn, dan de twee zaken, waarop de Heer ons beveelt acht te geven: de Antichrist, van wien ons gevaar en wel het grootste gevaar voor onze zaligheid dreigt, en de wederkomst van jezus Christus , welke aan den Antichrist en met hem aan alle daden en alle gevaar voor onze zaligheid een einde zal maken (Matth. XXHI: 39; Joh XVI: 22; Openb XXn : 20). Wij hebben boven reeds doen uitkomen, hoe het tot de genadige openbaringen Gods behoort, dat Hij zich tot Zijne verdwaalde kinderen nederboog, om hun Zijnen heiligen raad voor te leggen en om tot hunne leiding en waarschuwing, den gang van Zijn rijk en deszeus einde kenbaar te maken. Van de hemelvaart van Christus en de vestiging Zijner kerk door den Heiligen Geest, heeft ons daarom het profetische woord, de geheele geschiedenis van hetzelve tot op de wederkomst van Christus voor oogen gesteld. Reeds het Oude Testament bevat vooral in deu Profeet daniël eene schets van datgene, wat de Christenheid ervaren zal tot de eindelijke zege. In het negende hoofdstuk wordt, nadat de tijd van de komst des Heeren in het vleesch, naauwkeurig bepaald is, het volgende geopenbaard (Dan. IX : 25—27 ; XI en XII): «Weet dan en versta: van den uitgang des woords, om te doen wederkeeren en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias den Vorst, zijn zeven weken en twee en zestig weken: de straten en de grachten zullen wederom gebouwd worden, doch" in benaauwdheid der tijden." »En na die twee en zestig weken, zal fie Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor hem zeiven zijn; en een volk des vorsten, hetwelk komen zal, zal de stad en het heiligdom verderven, en zijn einde zal zijn met een overstroomenden vloed. En Hij zal velen het verbond versterken ééne week; en in de helft der week zal Hij hst) slagtoffer en het spijsoffer doen ophouden, en over den gruwelijken vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de voleinding toe, die, vastclijk besloten zijnde, zal uitgestort worden over- den verwoester." Zonder ons is berekeningen te verdiepen, daar het ons niet toekomt de tijden of gelegenheden te weten, aanschouwen wij hier eene profetie, welke de toekomst van Jeruzalem, dat destijds verwoest en in puinhoopen lag, openbaart. De Heer was van hier geweken. Maar zij zou echter op bepaalden tijd nog eens herbouwd worden, opdat binnen haar, het raadsbesluit Gods ter verlossing voor Christus voltrokken werd. Voorzeker was het een kommervolle tijd, waarin Jeruzalem onder ezra, nehemia en serubbabel wedergebouwd werd; en bleef een kommervolle tijd tot eindelijk de schepler van Juda week en de Idumeër herodes onder Romeinsche hoogheid aldaar heerschte. Christus de Vorst, die hier voor't eerst genoemd wordt, verscheen. Hij werd ook uitgeroeid uit Jeruzalem door den kruisdood, en gold niets meer, toen de geheele Gemeente gevlugt was. Daar kwam nu het volk des vorsten., (kennelijk de Romeinen en de vorst, Satan) als een overstroomerde vloed. Hij deed de offers ophouden en de gruwel der verwoesting stond in, de heilige plaatse. Jeruzalem hield naar Gods raad op, de plaats te zijn, waar Zijne heerlijkheid zich openbaarde, en zij bleef woest. De verwoesting zal over hetzelve tot de 'voleinding toe uitgestort worden. Het wordt alzoo niet meer heilige stad der geloovigen. Denk aan de kruistogten, en alle vruchtelooze pogingen om het weder te herstellen. Het gewigtigste voor ons doel is dat de profeet het einde vermeldt, en zegt dat tot zoo lang de verwoesting zal zijn. Maar van deze zaak spreekt dezelfde DANiëL of liever de Engel, die hem Gods verborgenheden openbaarde, nog duidelijker met het oog op den Antichrist, die gedurende den tijd der verwoesting, de kerk van Christus benaauwen zal. In het elfde hoofdstuk van DANiëL namelijk, wordt na eene schets der wereldgeschiedenis tot op de verwoesting van Jeruzalem gesproken van eenen Koning, »die doen zal haar zijn welgevallen, en hij zal zich zeiven verheffen en groot maken boven allen God, en hij zal tegen den God der Goden wonderlijke dingen spreken; hij zal voorspoedig zijn, tot dat de gramschap voleind zij, want het is vastelijk besloten, het zal geschieden;" »En op de Goden zijner vaderen zal hij geen acht geven, noch op de begeerte der vrouwen; hij zal ook op geenen God acht geven, maar hij 'zich boven alles groot maken. Hij zal den God Maüzzim in zijne standplaats eeren; namelijk den God, welken zijne vaders niet gekend hebben, zal hij eeren met goud, met zilver, en met kostelijk gesteente en met gewenschte dingen. Hij zal de vastigheden der sterkte maken met den vreemden God; dengenen, die hij kennen zal, zal hij de eere vermenigvuldigen, en hij zal ze doen heerschcn over velen, en hij zal het land uitdeelen om prijs. Op den tijd van het einde, zal de koning van het Zuiden tegen hem met horens stooten; en de koning van het Noorden zal tegen hem aanstormen met wagenen, en met ruiteren en met vele schepen; en hij zal in de landen komen, en hij zal ze overstroomen en doortrekken. Hij zal komen in het land des sieraads en vele landen zullen ter nedergeworpen worden; doch deze zullen zijne hand ontkomen, Edom en Moab en de eerstelingen der kinderen Ammons. Hij zal zijne hand aan de landen leggen, ook zal het land van Egypte niet ontkomen. Hij zal heerschen over de verborgene schatten des gouds en des zilvers en over al de gewenschte dingen van Egypte; en die van Lybie en de Mooren zullen in zijne gangen wezen. Maar de geruchten van het Oosten en van het Noorden zullen hem verschrik- ken; daarom zal hij uittrekken met groote grimmigheid, om velen te verdelgen en te verbannen. En hij zal de tenten van zijn paleis planten tusschen de zeeën, aan den berg des heiligen sieraads; en hij zal tot zijn'einde komen, en zal geenen helper hebben." »En te dier tijd zal miciiael opstaan, die groote vorst, die voor de kinderen nws volks staat, als het zulk een tijd der benaauwdheid zijn zal, als er niet geweest is, sinds dat er een Volk geweest is, tot op dien zelfden tijd toe, en te dier tijd zal uw volk verlost worden, al wie gevonden wordt geschreven te zijn in het boek. En velen van die, die in het stof der aarde slapen, zullen ontwaken, dezen ten eeuwigen leven, en genen tot versmaadheden, en tot eeuwige afgrijzing. De leeraars nu zullen blinken, als de glans des uitspansels; én die der vele regtvaardigen, gelijk de sterren, altoos en eeuwiglijk. En gij, Daniël! sluit deze woorden toe en verzegel dit boek, tot den tijd van het einde: velen zullen het naspeuren en de wetenschap zal vermenigvuldigd worden." »Ën ik, daniel zag en ziet, er stonden twee anderen, de een aan deze zijde van den oever'der rivier eu de ander aan gene zijde van den oever der rivier. En hij zeide tot den man, bekleed met linnen, die boven op het water der rivier was. Tot hoe lang zal het zijn, dat er een einde van deze wonderen zal wezen? En ik hoorde dien man, bekleed met linnen, dip boven op het water der rivier was, en hij hief zijne regter- en zijne linkerhand op naar den hemel en zwoer bij Dien, die eeuwiglijk leeft, dat na eenen be stemden tijd, bestemde tijden en eene helft, en als hij zal voleind hebben te verstrooijen de hand des heiligen volks, al deze dingen voleind zullen worden. Dit hoorde ik, doch ik verstond het niet; en ik zeide: Mijn Heer! wat zal het einde zijn van deze dingen? En hij zeide: Ga henen, DANiëL! want deze woorden zijn toegesloten en verzegeld tot den tijd van het einde. Velen zullen er gereinigd en wit g'emaakt, en gelouterd worden; doch de goddeloozen zullen goddelooslijk handelen, geene van de goddeloozen zullen het verstaan, maar de verstandigen zullen het verstaan." 5. Ook wtj ondernemen niet te berekenen en uit te leggen, wat de Messias zelf verzegeld en verborgen heeft. Maar wij willen ons ook niet schuldig maken om er geen acht op te slaan. Wij maken hier slechts opmerkzaam op de gelijkluidende taal en overeenstemming, alsmede óp den vorm der voorzegging. Eene gebeurtenis, die korten tijd daarna zal geschieden, wordt met levendige, onmiskenbare omstandigheden beschreven. Dit wordt als voorbeeld (type) van den tateren Chrïstclijken tijd aangeduid. De geest des tijds wordt antichristelijk, en hij die op dezen tijd zijn zegel tracht te drukken, zal de Antichrist zijn. Hij zal in het verbond met de goddeloozen en met hunne hulp, een' tijd van grenzelooze verdrukking, dat zelfs de nitverkorenen moedeloos worden, daardoor aanbrengen» dat hij de tenten van zijn paleis tusschen de zeeën plant: zich boven al wat God genaamd of als God geëerd wordt, tegenkant en verheft, op de begeerte der vrouwen geen acht geeft, en elke ordening Gods verandert! In dezen tijd worden de godvruchtigen bewaard door het geloof aan de beloften Gods; maar de goddeloozen zullen zich goddelooslijk verharden. Het beste zijn zij er aan, die met DANiëL rusten tot het einde komt, om in zijn lot op te staan, in het einde der dagen! Wie Hij is, die boven op het water der rivier was, en den strijd van den Booze, den Antichrist, benevens de zware verdrukking voor diegenen, welke in het boek geschreven staan, verkondigt, kan niemand twijfelachtig zijn. Zoo openbaart zich God. Zoo wordt de komst des Messias aangekondigd, in den beginne in een zeer verwijderd verschiet, als een uchtendrood ter middernacht. Later klaarder en duidelijker, tot op de duidelijkste en onmiskenbaars te daadzaken, waardoor de geheele keten der voorzeggingen door de eeuwen heenloopt, en in het Paradijs zich aanknoopt; het getuigenis van joiiannes aan de Jordaan en de stem des Vaders vali boven, tot op do gevestigde vijandschap tusschen den mensch en zijnen verleider, bij het gerigt over den eersten val. Even zoo zien wij in de heerlijke gezigten van DANiëL, de ' eerste aankondiging van don Antichrist en het wereldgcrigt, tot Openbaringen XXI. Genoeg! Een boos, met hooger dan menschelijke magt toegerust schepsel zet zijnen strijd tegen Christus en Zijn volk in den genadetijd voort Dit schepsel vindt op den middag, ter middernacht en tusschen de zeeën werktuigen onder de menschen, die het met zijne magt toerust Het magtigste is dat werktuig, hetwelk zich tegen God, alles wat God genaamd wordt tegenstelt en verheft, en eene geestelijke magt ontwikkelt, en aan den berg des heiligen sieraads, dat is, in de Christenheid zelve, zijnen zetel en zijne heerschappij vestigt. DANiëL zelf wenscht nadere openbaringen, maar het zal verzegeld blijven tot den tijd van het einde. De heiligen Gods ontslapen en sluimeren eenen kleineu tijd, maar werden voor het gerigt Gods opgewekt, opdat zij de heerlijkheid in de ontwikkeling en voleinding van het rijk Gods aanschouwen en getroost worden over de verdrukkingen van Satan en zijnen Antichrist. Overigens wordt het rijk van den Antichrist niet als eene voorbijgaande , kortstondige verschijning aangekondigd; maar als een rijk van Satan, dat hij tegen het rijk van Christus op aarde stelt. Het doel is even zoo gelijkluidend. Even als jezus Christus de Heer door Zijnen Heiligen Geest het Evangelie van het rijk der genade door de gansche wereld laat verkondigen; zoo Satan door den Antichrist, de afgodendienst, de dwaling en afgoderij. Het Evangelie moet de wereld van Satan en de zonde tot God in Christus leiden. De afgodendienst en de leugen willen door eenen zigtbaren Antichrist, de menschen van de waarheid des Evangelies tot Satan brengen. Hier stelt zich Satan in zijne aanmatiging nogmaals als vijand tegen God. Hij stelt tegenover Christus, den Antichrist; tegenover de aanbidding van God in geest en in waarheid, de afgodendienst in Vleesch en leugen, tegenover het Evangelie, de fabelen en overleveringen, tegenover de aanbidding, de godslastering. Bij DANiëL wordt dit alles, als gruwel der verwoesting aangekondigd, die tot aan het einde, tot aan de opstanding zal voortduren. Opdat men echter niet dwale, zoo wordt nog gezegd: »Deze gruwel der verwoesting staat in de heilige plaats." Hij'moet dus niet buiten, maar moet binnen de Christelijke kerk gezocht worden. Op het rijk van den Antichrist is in het rijksplan Gods acht gegeven, hetgeen ons tot groote vertroosting kan strekken. Alles wat geschiedt, wat ons en alle heiligen zoo bedroeft, zoo als het DANiëL bedroefd heeft, is door God voorzien en in Zijn gerigt ingesloten! VU. VOORZEGGINGEN VAN JEZUS CHRISTUS VAN DEN ANTICHRIST. Van niets sprak de Heer jezus met Zijne jongeren zoo veel, dan van het rijk, dat Hij stichten zou. Verblind door vleeschelijken zin en wereldliefde, hadden zelfs in het volk Israël slechts weinigen eene rigtige beschouwing van den Messias en Zijn rijk. Omdat de Messias altijd Zoon davids genoemd wordt, zoo konden zij zich des te minder van de gedachten van een wereldrijk scheiden, als zij ook in dayid slechts den wereldlijken koning eerden, onder wien Israël zegerijk was, tegen al zijne vijanden. David, den boetvaardigen geloofsheld, den Profeet Gods, verloren zij geheel uit het oog. Het Joodsche rijk, zoo magtig als onder david, zoo schitterend als onder salomo, over alle heidenlanden verbreid, en alle volken hunne knechten; dit was hunne voorstelling van het Mcssiasrijk. Slechts zou het niet zoo kort duren als davids heerschappij; maar de Priester-Koning Messias zou eeuwig, ten minste duizend jaar lang, heerschen. Dit was niet de beschouwing van het volk alleen, maar ook van de priesters en voornamen. Het streelde ook den geestelijken hoogmoed al te zeer. Wel is waar, de Profeten van het Mcssiasrijk hadden heerlijke dingen beloofd, waardoor hunne voorzeggingen van het lijden en sterven , als ook van de geheele vernedering des Menschenzoons overzien werden. Slechts weinigen, die inniger het woord in hun harte bewaarden en met God wandelden, vermoedden met simeon het zwaard, dat onder het kruis maria. door de ziel dringen, en den tegenstand van Satan en de wereld, die zich tegen het teeken van deu Messias verheffen zou. Het driejarig onderwijs van den Heere jezds, Zijn wandel en werken, konden deze ingewortelde dwalingen, waarin Gods waarheid veranderd was, niet overwinnen. Alleen de oneindige liefde van Christus en de krachtige genadegaven des Heiligen Geestes, bewerken eindelijk eene zoodanige verandering des harten, dat zij de verborgenheid der verlossing konden vatten. Zoowel de Evangeliën als de Handelingen der Apostelen bevatten de geschiedenis der leer en bekeering der Apostelen, die inderdaad niet tot de kleinste wonderen des Heeren behooren. Wij willen hier slechts de bekeering van den Apostel petrus inlasschen. Petrus de Apostel was een broeder van "andreas, die oorspronkelijk een discipel van johannes den Dooper was. Door dezen werd hij tot den Heere gebragt. Hij behoorde tot een vroom visschershuisgezin aan het meer Tiberias of Genezaret, en was gehuwd. Hij was ook visscher, en schijnt burgerlijk bemiddeld geweest te zijn; want hij had een eigen vaartuig en gezellen op hetzelve. Van het eerste oogenblik aan, dat zijn broeder andreas, die met johannes den Evangelist, zich op het getuigenis des Doopers tot jezus had gewend, hem den Heere verkondigde, was simon, een trouw en innig jonger des Heeren. Hij en zijn huis behoorden onder degenen, die het heil van Israël van den Messias verwachtten. De wonderbare herstelling zijner schoonmoeder van eene koorts door den Heere, overtuigde hem van Diens heerlijkheid, en de opvolgende wonderen bevestigden hem. De wonderbare vischvangst vervulde hem met schrik en verbazing, cn hier scheen hij voor de eerste maal den indruk van Goddelijke tegenwoordigheid ontvangen te hebhen. Het oogenblik, dat bij uitriep: •Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig mensch," was wel het oogenblik zijner hekecring. Van nu aan blijft hij de bestendige volgeling des Heeren, die alles om jezus te volgen, verlaat. De Heer .leert hem nu, en de bergpredikatie van jezus , in het vijfde, zesde en zevende hoofdstuk van mattheus ons bewaard, is een voorbeeld, hetwelk onze leeraars nog verre zijn, van te bereiken. Bij vele wonderwerken is petrus tegenwoordig en de Heere schijnt ook veel genade aan hem besteed te hebben, om de gebreken van zijn natuurlijk temperament te verbeteren. Overal nemen wij in hem bij veel trouw cn ijver voor de waarheid en vjor chmstus, bij alle overgave aan Hem, eene voorbarigheid, een hoogen dunk zijner krachten en eenen geestelijken hoogmoed waar, die hem diepe vernedering berokkenen. De verborgenheid der verlossing bleef hem lang duister. In hem leefde vooral de gedachte aan een aardsch Davidisch rijk, en hoezeer ook de overige jongeren daarvan doordrongen waren, blijkt uit den gedurigen strijd, wie onder hen de voornaamste was? Deze strijd is ons door de Evangelisten bewaard, «n petrus schijnt daarbij bijzonder vurig geweest te zijn; want tot hem rigt de Heer (Luc. XXII : 31) Zijne bestraffende rede. Simon, simon!Ziet, de Satan heeft ulieden zeer begeerd, om te ziften als de tarwe. Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude: en gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zoo versterk uwe broeders. Jezus wijst hem alzoo bier de laatste plaats onder de Apostelen aan. Maar zijne hoogmoedige gezindheid wilde zich niet buigen, zij moest gebroken worden. Nog een ander voorval had er plaats, hetwelk mattheus in zijn zestiende hoofdstuk heeft aangeteekend. De Heere jezus spreekt met Zijne jongeren van Zijnen persoon, om hun de verborgenheid der verlossing te openbaren. Hij vraagt hun, wat zij van Hem dachten. Daar is het petrus, die weer vooruit dringt en de bekentenis aflegt: «Gij zijt de christus, de Zoon des levenden Gods. Maar het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt, is zoo ver uit zijne gedachte, dat hij zich geweldig ontzet, toen de Heer hem zeide: Deze bekentenis, waarop wel Mijne kerk zal staan, ongedeerd van aj het woeden der hel, is niet uw geloof, maar eene genadige openbaring van Mijnen hemelschen Vader. Alles is u gegoven, ook het geloof. Ik zeg u: Gij zijt petrus, maar niet op u, maar op dezen rots jezus Christus, dien gij beleden hebt, zult gij bouwen. Aan u als Apostel, geef Ik, zoo als aan uwe broeders (Joh. XX : 22, 23; Matth. XVI: 19) op aarde de sleutels van het koningrijk der hemelen, namelijk de gaven des Heiligen Geestes ter verkondiging van Mijnen Naam en de bediening der verzoening van de menschen met God (2 Cor. V: 18—21). Zoo gij iemands zonden vergeeft, dien worden zij vergeven! Welk onderscheid de Heere tusschen cefas en petrus met zijn hoogmoedig rotsachtig hart cn den rots, waarop Hij Zijne gemeente bouwen wilde, maakte, heeft niemand beter eikend, dan petrus zelf, nadat hij bekeerd was (1 Petri H : 3—9; Hand. IV i 10—12). Men leze wat hij predikt, en wat hij aan de gemeenten schrijft. Toen dacht hij niet meer aan zich zclvcn, maar slechts aan Hem, die hem genade bewezen heeft. In het woord: Gij zijt petrus, ligt een hard verwijt wegens zijn hard gemoed, dat zich ook terstond meer beslist openbaart. De Heere begon namelijk den jongeren van lieverlede het Messias vooroordeel te ontnemen, en hen over den inhoud der Profeten en den raad Gods omtrent de verlossing der wereld in te lichten. Hij spreekt van zijn lijden en sterven en daar verliest de rots Petrus plotseling alle bedaardheid. Heere! wees u genadig! dit zal u geenszins geschieden! Natuurlijk; want dan is de droom van een eersten staatsdienaar in een wereldrijk in rook vervlogen! De bestraffing des Heeren valt nu op hem! Zijt gij mij slechts daarom gevolgd en volstrekt niet om n Van uwe halslarrigheid en hardigheid uws harten te bekeeren ? Wilt gij eene wereldheerschappij hebben, verlaat mij dan en wordt Satans aanbidder, als gij slechts voor het menschelijke, zondige, en niet voor het Goddelijke vatbaar zijt. Evenwel boeren wij denzelfden petros weldra weêr vragen: Heere wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd: wat zal ons dan geworden? De Heere echter, die dieper in zijn hart blikte, het geloof zag, cn zijne liefde, bewaarde hem voor de schipbreuk, hoewel hij ook slechts door een zwaren val te redden was. Geen der Apostelen ontving zoo vele bestraffingen, geene bekeering cischte zoo veel geduld en genade, geen was moeijolijker van hoogvliegende Messiasdroomen te genezen. Een mensch van oogenblikkelijke indrukken, dat was petrus. De Heere waarschuwt, bestraft hem en verkondigt hem in Zijnen lijdensnacht den naderenden val: alles is te vergeefs. Ik ben beter, getrouwer, gelooviger dan alle andere; al verloochenen zij u alles, ik blijf getrouw tot in den dood! Bij de gevangenneming heft hij het zwaard en houwt er op in! Wat zou er van hem geworden zijn, zoo niet het zuchten dés Heiligen Geestes met de voorbede des Heeren hem gered had ? Hij verloochende niet alleen Christus, neen, hij verloochende Hem met eenen eed, hij vervloekt zich en zweert, dat hij dezen mensch niet kent.!— Daar grijpt Satan naar hem, maar de genadeblik des Heeren redt hem. Satan wijkt voor dezen blik, en petrus weent bitterlijk! De rots is gebarsten, en de bron des berouws en der trouw heeft zich geopend! Petrus is door den genadeblik des Heeren jezus gered. Hij is in johannes hoofdst. XXI niet voortreffelijker dan de andere Apostelen, maar heeft, slechts liefde voor den Heer, en ontvangt om deze liefde het verlo ren Apostelschap terug. Van nu aan is hij niet meer rots, maar predikt den Rots. Nu waarschuwt hij in zijne prediking en brieven, voor alles wat niet Christus is. Er is in geen ander heil, en geen andere naam in welken wij zalig kunnen worden, dan jezus Christus. Dit is zijne belijdenis. Hij heeft in eigene zonde, het lijden en sterven van jezus begrepen. Hij heeft in zijn eigen val, Satans boosheid en magt ervaren. Ais een ootmoedige medeouderling (I Pet. V .- 10) smeekt hij zijne medearbeiders, om ten einde toe getrouw te blijven, zich voor den Antichrist te hoeden, de toekomst des Heeren te verheiden, cn Hem te gemoet te ijlen. (2 Petr. II en III). Het was gewis uit zijn hart geschreven, dit schoone woord: God wederstaat den lioo vaardige, maar den nederige geeft hij genade! Aan dit eene voorbeeld kunnen wij zien, hoe moeijelijk het leeraarsambt van jezus Christus op aarde geweest is; hoe moeijelijk het den natuurlijken mensch, zelfs onder de leiding van jezus geworden is, in de diepte zijner openbaring te zien; daarom kon ook zonder eene groote wonderdaad der Goddelijke liefde en almagt geene verlossing van zonde, en zonder Zijne kracht geene zaligheid verkregen worden. Eerst de uitstorting des Heiligen Geestes en Zijne leiding kan ons al de waarheid doen verstaan. Derhalve zegt de Heere ook aan al de Zijnen, dat zij zonder den bijstand van Zijnen Geest niet eens de waarheid kunnen verdragen. Deze onbekwaamheid des zondigen menschen behoefde daarom de nederbuigende liefde Gods tot ons, zoo als Hij die den eersten menschen bewees en eene herhaling Zijner waarschuwingen. Zoo als Hij in het Paradijs waarschuwde voor den boom der kennis, om den dood af te weren; even zoo waarschuwt' Hyii in de Kerk voor het bedrog van den Antichrist, om het eeuwig verderf te ontkomen. Wie uit de waarheid is, die hoort Zijne stem. De jongeren hadden onder andere voordeden ook dit nog, dat zij zich verbeeldden, dat de Heere zeer spoedig Zijn rijk moest voleinden* Toen zij eindelijk Zijn lijden en sterven en Zijn hoogpriesterlijk ambt verstonden, meenden zij, dat het einde der wereld ook tegelijk met de aangekondigde verwoesting van Jeruzalem en de vefstrooijing der Joden over de aarde, volgen moest. Van daar hunne vraag, toen Hij van de straf over Jeruzalem sprak: «Zeg ons, wanneer zullen deze dingen zijn? En welk zal het teeken zijn van Uwe toekomst en van de voleinding der wereld?" En toen de Heere gereed stond om van hen te scheiden, vraagden zij Hem weder: Heere! zult gij in dezen tijd aan Israël het koningrijk weder oprigten? (Handel. Hl: 6) waarop Hij hun antwoordde: »Het komt u niet toe, te weten de tijden of gelegenheden, die de Vader in Zijne eigene magt gesteld heeft. Dit behoort niet eens tot Mijn Messiasambt, maar is een raad der Vaderlijke voorzienigheid, Ten opzigtc van de verwoesting van Jeruzalem, die Hij vijfmaal voorzegd heeft, geeft Hij hun eenige regelen hoe zich te gedragen. Hij zegt dan, dat de ellende, die deze in het klein vergezellen zal, een voorbeeld is van den laatsten tijd en van het einde der wereld. In het bijzonder vermaant Hij daarop te letten, dat zoo als te Jeruzalem in dien tijd valsche profeten en verleiders zouden opstaan, zoo zouden ook in de kerk scheuringen ontstaan. Vooral zullen er valsche Christussen en profetpn opstaan (Matth. XXIV : 24). Zij zouden groote teekenen en wonderheden doen, en met zulke verleidelijke dwalingen komen, dat eindelijk zonder de tusschenkomst des Heeren, ook de uitverkorenen zouden verleid worden. De valsche Christus of Antichrist zal een kwade dienstknecht zijn (vs. 48), die zijne mededienstknechten zal beginnen te slaan, te eten en te drinken met de dronkaards. Dat deze valsche Christus en de Booze, niemand anders is dan de Antichrist, toont Hij ook aan met de woorden: »Ik zal niet meer veel met u spreken; want de overste dezer wereld komt en heeft aan Mij niets" (Joh. XIV : 30). Even zoo waarschuwt Hij Zijne jongeren voor den verleider, als Hij hun zegt: »Er zullen dagen komen, wanneer gij zult bcgeeren eenen der dagen van den Zoon des menschen te zien, en gij zult dien niet zien. En zij zullen tot u zeggen: Ziet hier, of ziet daar is Hij; gaat niet heen en volgt niet. Maar eerst moet Hij (christus) veel lijden en verworpen worden van dit geslacht" (Luc. XVH: 22, 23 en 25). «Gedenkt des woords, dat Ik u gezegd heb: Een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer: Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen" (Joh. XV: 20). Dit zal zoo ver gaan, dat, wanneer de Heere wederkomen zal, Hij geen geloof op aarde vindt, zoo ars in de dagen van NOACH^en augustus. Daarna zal alzoo de afval van christus veroorzaakt worden door de kracht van den vijand Gods en der mensehen. Gelijk keizer augustus zich als een God gedroeg en zijne opvolgers tot julianus tegen christus woedden, zoo zal weder eene opvolging van Satanisch gezinde geweldhebbers zich in den tempel Gods als een God nederzetten en zich verheffen. Deze gruwel der verwoesting in de heilige plaats, zal benevens de prediking van het Evangelie op de gansche aarde, het teeken zijn van Zijne toekomst en het einde der wereld (Matth XXIV; Luc. XXI). Een straal van genade valt hier in de duisternis der verborgenheid. Het getal der uitverkorenen moet vol, allen die door het geloof tot God komen, moeten geboren worden. Daarom verdraagt God met lijdzaamheid den afval. Hij vermaant echter bij het woelen van "den Antichrist, om onze zielen in lijdzaamheid te bezitten; want niet een haar Zijner uitverkorenen zal verloren gaan (Luc. XXI: 18, 19). Dit sterke ons geloof; maar leere ons ook waken en bidden. VIII. DE LEER VAN DEN ANTICHRIST IN DE SCHRIFTEN DER j APOSTELEN. De laatste reden van den Heere, die johannes van het 13e tot het 17° hoofdstuk van zijn Evangelie voor ons zoo getrouw bewaard heeft, onderscheiden zich vooral daardoor, dat zij aan de Apostelen nog groote openbaringen beloven. Om deze te ontvangen, daartoe waren zij nog niet bekwaam. Met het verlies van het beeld Gods, heeft de mensch ook de vatbaarheid verloren, om in de diepte der Godheid in te zien. De natuurlijke mensch, zoo als hij na den val geboren wordt, verneemt niets van den Geest Gods; ja, voor zijn verstand> dat door dc giftsappen van den boom der kennis beneveld is, zijn de daden cn woorden des Heiligen Geestes, dwaasheid. In dezen toestand bevonden zich alle Apostelen, hetgeen uit hunne zwaarmoedigheid , waarmede zij de reden van jezus opnamen, blijkt. Zij konden niet eens, wat voor hunne oogen geschiedde, en uit des Heeren onderwijs in hunne ooren drong, vernemen. Men leze slechts de geschiedenis der Emmaüsgangers. (Luc. XXIV). Ook in het Oude Verbond komt ons dit verschijnsel tegen, en een abraham, mozes, jezaia en EZECHiëX en andere werktuigen Gods, worden eerst door buitengewone genade bekwaam gemaakt, om de openbaringen Gods op te nemen. Jezaia bekend: ik ben een man van onreine lippen! Men leze de schriften der Profeten. Het getuigenis tan jezus zegt ons hetzelfde: »Ik heb u nog veel te zeggen, maar gij kunt het nu niet dragen." Zelfs na de opstanding des Heeren, vinden wij slechts vrees, ongeloof, traagheid bij de jongeren; daarom wordt hun de volle verlichting, wedergeboorte en openbaring van genade eerst later beloofd. Deze moest als eene plegtige Godsdaad, de geldigheid der verlossing van jezus christus, openlijk te Jeruzalem bekend maken. Even als na de nederlaag der Egyptenaren en uitleiding der kinderen Israëls uit het diensthuis, de Heere het rijk Israël plegtig door de wetgeving op Sinaï grondvestte en openbaarde; zoo moest ook na de nederlaag van Satan en uitleiding der in den dood gevangenen, op eene plegtige wys, de kerk van christus gevestigd worden. Gelijk daar het volk van God de bewarende wet; zoo moest het volk van christus de leidende Heilige Geest , met de volheid Zijner genadegaven geopenbaard en gegeven worden. Deze Geest moest de gids van het volk van christus zijn tot den einde toe, en aan hetzelve den geheelen genaderaad openbaren. Verlichting, heiliging, kennis, kracht, troost en ouderwijzing zou van Hem den uitverkorenen ten deel worden. Met eerder zouden zij hunne roeping aanvaarden en Zijnen Naam prediken, dan dat zij deze beloofde gaven ontvangen hadden. Zij zouden het niet zijn, die spraken, maar de Heilige Geest zou hun indachtig maken wat zij te spreken hadden. Door den heiligen doop zouden zij dan deze gaven dengenen mededeelcn, die geloofden. Wie gelooft en gedoopt wordt, die zal zalig worden.. Dit geschiedde, en op den Pinksterdag vervulde de Heere Zijne beloften. Van dit oogenblik af, zien wij de Apostelen veranderd. Een helderen blik slaan zij nu in de diepte der Godheid. Den geloovigen wordt eene kennis medegedeeld, en door het geloof aangenomen en erkend, welke wijzen en verstandigen der wereld niet eens vernemen, maar die zij in hunne blindheid zelfs voor dwaasheid houden. Groote openbaringen zijn van den Heere den Apostelen ten deel geworden. Vooral zijn dit petrus, paulus en johannes, die de roeping hadden, de lotgevallen en bedoelingen Gods met Zijne kerk der Christenheid te prediken. Het geheele heilsplan en de verborgenheid der verlossing is hun duidelijk. De strijd van het Godsrijk wordt door hen nu tegen Satan, wereld en valsche broeders moedig begonnen, met kennis van den vijand en de zekerheid der overwinning. Ja, tot in de heerlijkheid eener onuitsprekelijke verborgenheid laat de Heere hen blikken. »0, diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods! hoe ondoorzoekelijk zijn Zijne oordeelen, en onnaspeurlijk Zijne wegen!" Waarlijk het lijden des tegenwoordigen tijds is niet te waarderen tegen de heerlijkheid, die geopenbaard zal worden dengenen, die Hem liefhebben. Hetgeen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord en in het hart der menschen niet is opgeklommen, heeft God hun bereid. Het kan ons dus niet verwonderen, wanneer de Heere hun ook nader onderrigt omtrent den Antichrist geeft, en hun ook die verborgenheid, welke DANiëL (XI : 36) aangeduid heeft, ons ter waarschuwing en versterking, openbaar werd. Wij beginnen bij den Apostel petrus, en hooren.van hem, wat hij ons van Satans list en werken openbaart. Dan volgt paulus en eindelijk johannes. Deze drie zijn de hoofdgetuigen tegen den Antichrist. Een daadzakelijk getuigenis van petrus tegen den boozen geest der twcedragt en onverdraagzaamheid, die later op de Antichristelijksie wijs de kerk verontrustte en bedroefde, vinden wij in de Handelingen der Apostelen in het 15e hoofdstuk. Hier werd de vraag behandeld: of de uit het Heidendom bekeerden volgens de Mozaïsche wet eerst besneden en dan gedoopt moesten worden; dan of men hen zonder besnijdenis alleen door den doop in de gemeente kon opnemen ? Vooral waren het de Joden van de secte der Farizecn, die geloovigen waren geworden, welke daarover zeer twistten. Toen stond petrus tegen den geest der onverdraagzaamheid op. «Mannen broeders! gij weet, dat God van over langen tijd onder ons mij verkoren heeft, dat de Heidenen door mijnen mond het woord des Evangelies zouden hooren en gelooven. En God, de kenner der harten, heelt hun getuigenis gegeven, hun gevende den Heiligen Geest, gelijk als ook ons. En heeft geen onderscheid gemaakt tusschen ons en hen, gereinigd hebbende hunne harten door het geloof. Nu dus, wat verzoekt gij God, om een juk op den hals der discipelen te leggen, hetwelk noch onze vaders, noch wij hebben kunnen dragen? Maar wij gelooven door de genade van den Heere jezus christus zalig te worden, op zulke wijze als ook zij." Hoe moedig wederstaat hier petrus de menschelijke inzettingen; en hoe waakzaam houdt hij den Antichrist tegen, die reeds in het eerste Concilium, de zaden der hel, de schoonschijnende werkheiligheid en onverdraagzaamheid zaaijen wilde?! Maar de tweede brief des Apostels verdient bijzondere aandacht. Hij schreef hem kort voor zijnen dood. Wij bevelen hem aan onze lezers tot opmerkzame overweging bijzonder in onze dagen aan, en halen hier slechts de woorden aan, waarin hij de Christenheid met nadruk op den Antichrist opmerkzaam maakt en vermaant: zich door het woord Gods tegen hem te wapenen (2 Petri. 1: 12; 2 Thess. II: 7) Alzoo ik weet, dat de aflegging mijns tabernakels haast zijn zal, gclijkerwijs ook onze Heer jezus christus mij heeft geopenbaard. Doch ik zal ook naarstigheid doen bij alle gelegenheid, dat gij na mijnen uitgang van deze dingen gedachtenis moogt hebben. Want wij zijn gecne kunstclijk-verdichte fabelen nagevolgd, als wy u bekend gemaakt hebben de kracht en toekomst van onzen Heer jezus christus, maar wij zijn aanschouwer* geweest van zijne majesteit. Want hij heeft van God den Vader eer en heerlijkheid ontvangen, als zoodanig eene stem van de hoogwaardige heerlijkheid tot hen gebragt werd: Deze is mijn geliefde Zoon, in denwelken Ik Mijn welbehagen heb (2 Petri 1:14—17). Het is voorzeker wel merkwaardig en opmerkelijk, dat de Apostel petrus hier, waar hij znlk eene goede gelegenheid had, om over zijne opvolgers te spreken, en de Christenheid in dit zijn testament op hen, namelijk de opvolgers in zijn ambt te wijzen, zich slechts op het profetische woord, dat zeer vast is, beroept, en zoo dringend vermaant: op dat vaste wootd als op een licht in de duisternis acht te hebben. Nu komt de waarschuwing tegen den Antichrist. Gelijk in het Oude Verbond valsche profeten onder het volk waren, zullen ook onder u zijn valsche leeraars, die verderfelijke ketterijen bedektelijk invoeren zullen, ook den Heer, die hen gekocht heeft verloochenende, en een haastig verderf over zich zeiven brengende." »En velen zullen hunne verderfenissen navolgen, door welke de weg der waarheid zal gelasterd worden 1 »En zij zullen door gierigheid met gemaakte woorden, van u eene koopmanschap maken; over welke het oordeel van over lang niet ledig is, en hun verderf sluimert niet." (2 Petr. II: 1 3). Hij troost de getrouwe Christenen , die vasthouden aan het woord, dat zij uit deze verzoeking verlost en gered zullen worden, en gaat zoo voort in de beschrijving van den Antichrist, dien hij niet als eene enkele korstondige verschijning, maar als eene opeenvolging van personen beschrijft, welke langen tijd zullen woelen. Hij werd zoo niet weggedaan, maar zoo als de Engelen, die gezondigd hebben, bewaard worden tot den dag des oordeels, om gestraft te worden; maar allermeest degenen, die naar het vleesch in onreine begeerlijkheid wandelen, en de heefschappij verachten; die stout zijn, zich zeiven behagen, en die dê heerlijkheden niet schromen te las- teren; daar de Engelen, in sterkte en kracht meerder zijnde, geen lasterlijk oordeel tegen hen voor den Heer voortbrengen. •Maar dezen, als onredelijke dieren, die de natuur volgen en voortgebragt zijn, om gevangen en gedood te worden, dewijl zij lasteren, hetgeen zij niet verstaan, zullen in hunne verdorvenheid verdorven worden, en zullen verkrijgen den loon der ongeregtigheid." • Zij achten (namelijk de geheele Antichristenheid) de dagelijksche weelde hun vermaak." • Zij zijn vlekken en smetten." •Zijn weelderig in hunne bedriegerijen, als zij in de maaltijden met u zijn." •Hebben oogen vol overspel." •Houden niet op van zondigen." •Verlokken de onvaste zielen." • Hebben het hart geoefend in gierigheid, kinderen der vervloeking." •Zij hebben den regten weg veriaten, zijn verdwaald en volgen den weg van balaSm , den zoon van bosor, die den loon der ongeregtigheid liefgehad heeft, maar hij heeft de bestraffing zijner ongeregtigheid gehad, want het jukdragende stomme dier, sprekende met menschenstem, heeft des Profeten dwaasheid verhinderd!" Gij dan, geliefden! zulks te voren wetende, wacht u, dat gij niet door de verleiding der gruwelijke menschen mede afgerukt wordt en uitvalt van uwe vastigheid (2 Petri. UI : 17). De woorden en waarschuwingen des Apostels zijn dus naauwkeurig dezelfde, welke de Heere zelf bij de verkondiging van de laatste dagen en de toekomst uitspreekt. Na het heengaan van christus en den uitgang der Apostelen zullen valsche Christussen, valsche profeten binnen de kerk komen, bedriegers, die als werktuigen van Satan tot dwaling zullen verleiden, ook de uitverkorenen. De herinnering aan biliam stelt ons tamelijk klaar de gansche zaak voor, en laat ons den Antichrist erkenuen. Hij herhaalt echter den troost, dat ons wel des verdraagzaamheid Gods en de vertraging van de toekomst des Heeren moeijelijk zal zijn en waarschuwt voor twijfel wanneer wij zien, dat het na christus zoo erg in de wereld zal toegaan, als voor christus. De grond is dezelfde: de volheid der uitverkorenen moet geboren, bekeerd, ingezameld worden, gelijk het voor den zondvloed geschiedde. Wanneer behouden is, wat te behouden was, dan zal Christus ook met Zijn gerigt niet vertragen. Indien dus de ongeregtigheid de overhand neemt, de liefde verkoudt, de Antichrist zijn bedrog zegevierend uitbreidt, maar de Heer het verbond met Zijne geloovigen versterkt; dan is dit slechts eene vervulling van datgene, wat ons jezus christus en Zijn dienstknecht petrus voorzegd hebben. Het is dan de tijd, om het hoofd op te heffen, omdat de dag des oordeels cn der verdoemenis der goddeloozen nadert. Ons dunkt de langmoedigheid Gods eene vertraging, terwijl wij vergeten, dat voor God en in de eeuwigheid duizend jaar als een dag zijn (2 Petri III : 8). IX. VERVOLG. PAULUS. De eerste ernstige waarschuwing voor den Antichrist vinden wij in den zendbrief aan de Galaten. Hier had de verborgene boosheid zich het eerst begonnen te openbaren. Wat wij in onze dagen het Pelagianismus noemen, namelijk de leer van de verdienstelijkheid van goede werken ter verkrijging der zaligheid, had door lieden van aanzien gefaaeht zich in te dringen. Tegen deze leer treedt de Apostel waarschuwend eu bestraffend op. »Ik verwonder mij: dat gij zoo haast wijkende van dengenen, die u in de genade van christus geroepen heeft, overgebragt wordt, tot een ander Evangelie, daar er geen ander is; maar er zijn sommigen, die u ontroeren, en het Evangelie van christus willen verkeeren. Doch al ware het ook, 6- dat wij of een Engel uit den hemel u een Evangelie verkondigde buiten hetgeen wij n verkondigd hebben, die zij vervloekt. Gelijk wij te voren gezegd hebben, zoo zeg ik ook nu wederom: Indien u iemand een Evangelie verkondigt, buiten hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt." (Gal. I : 6—9). Op deze wijze zijn alle reden en schriften van den Apostel paulus vol vermaningen tot getrouwheid en standvastigheid, eu waarschuwingen voor de strikken des Duivels, vooral door zijne werktuigen der duisternis. »Wordt krachtig in den Heer en in de sterkte Zijner magt. Wij hebben den strijd niet tegen vleesch en bloed, maar tegen de overheden, tegen de magten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeu w, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. — Ziet toe, opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen des Duivels. — Waakt, want de dag des Heeren komt, als een.dief in den nacht! Wanneer zij znllen zeggen: Het is vrede, en zonder gevaar; dan zal een haastig verderf bun overkomen , gelijk de barensnood eene bevruchte vrouw en zij zullen het «eenszins ontvlieden!" Al deze waarschuwingen en aanduidingen in zijne zendbrieven zijn echter slechts wenken, en konden nog vermeerderd worden. Zij verkrijgen echter eerst hare ware verklaring als de Heilige Geest aan de nog overlevende drie Apostelen, het volle licht, over de verborgenheid van den Antichrist geeft. Paulus haast zich dan, om de Christenheid ook het volle licht te geven, en haar de verborgenheid van den Antichrist, zoo als hij het van den Heere ontvangen heeft, mede te deelen. »Ik heb het van den Heere ontvangen!" Dit is zijne plegtige verzekering, wanneer hij de verborgenheden des Verlossers predikt. Hij beroept zich op mededeelingen, Welke hij in gezigtén, zoo als die aan de drie laatste Apostelen dikwijls te beurt vielen, en waaraan men veel te weinig waarde hecht, ontvangen heeft. In den tweeden Zendbrief aan de Thessalonicenscn in het tweede hoofdstuk van het eerste tot het twaalfde vers, lezen wij het antwoord op eene vraag, die destijds de gemoederen der jeugdige kerk geweldig beroerde. Het gaat den menschen dikwijls zoo in hunne gewigtigste aangelegenheden. Zij zijn ongeduldig, vol nieuwsgierigheid, begeerten en gissingen, geheel ontijdig. Zij verspillen hunne krachten en innigheid in het wachten, waar niets te verwachten is, en verslappen in den tijd, dat zij het hoofd moesten opheffen; vandaar dat zij door de groote daden Gods altijd slapende, zoo als de tien maagden, verrast worden. Zoo gaat het ook met de wederkomst des Heeren en het einde der wereld. Jezus christus zoo wel als de Apostelen hadden altijd veel te doen, om de nieuwsgierigheid, het ongeduld en de misleidingen in dit gewigtig punt des geloofs te leiden en te bevredigen. Christus zegt: weest te allen tijde bereid en bidt. Petrus vermaant: De Heere vertraagt de belofte niet (gelijk eenigen dat traagheid achten), maar is langmoedig over ons, niet willende, dat eenigen verloren gaan, maar dat zij allen tot bekeering komen. Maar paulus wijst de ongeduldigen eens voor altijd tot rust, tot geloof, tot lijdzaamheid en geestelijke waakzaamheid. 2 Thess. II : 1—12. •En wij bidden u, broeders, door de toekomst onzes Heeren jezus Christus en onze toevergadering tot Hem, dat gij niet haastelijk bewogen wordt van verstand, of verschrikt, noch door geest, noch door woord, noch door zendbrief, als van ons geschreven, als of de dag van christus aanstaande ware." •Dat u niemand vprleide op eenigerlei wijze, want die komt niet, tenzij dat eerst de afval gekomen zij, en dat geopenbaard zij de mensch der zonde, de zoon dés verderfs, die zich tegenstelt en verheft boven al wat God genaamd of als God geëerd wordt, alzoo dat hij in den tempel Gods als een God zal zitten, zich zeiven vertoonende dat hij God is. • Gedenkt gij niet, dat ik, nog bij u zijnde, u deze dingen gezegd heb? •En nu, wat hem wederhoudt weet gij, opdat hij geopenbaard worde te zijner eigener tijd; want de verborgenheid der on- geregtigheid wordt aireede gewrocht; alleenlijk, die hem nu wederhoudt, die zal hem wcderhouden tot dat hij nit het midden zal weggedaan worden, en alsdan zal de ongeregtige geopenbaard worden, denwelken de Heere verdoen zal door den geest Zijns monds, en te niet maken door de verschijning Zijner toekomst «Hem zegge ik, wiens toekomst is naar de werkingen des Satans, in alle kracht en teekenen en wonderen der lengen; en in alle verleiding der unregtvaardigheid in degenen die verloren gaan; daarvoor dat zij de liefde der waarheid niet aangenomen hebben, om zalig te worden. «En daarom zal hnn God zenden eene kracht der dwaling, dat zij de leugen zouden gelooven; opdat zij alle veroordeeld worden, die de waarheid niet geloofd hebben, maar een welbehagen hebben gehad in de ongeregtigheid." Bij deze ernstige uiteenzetting en waarschuwing ten opzigte van den Antichrist komeu nog andere zeer duidelijke woorden, die over hunne beteekenis geeu twijfel toelaten. (1 Tim. Hl : 16). Buiten allen twijfel is de verborgenheid der godzaligheid groot: God is geopenbaard in het vleesch, is geregtvaardigd in den Geest, is gezien van de Engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerhjkheid! Maar helaas niet allen, die den naam van jezus aannemen, zijn het Evangelie gehoorzaam en vergenoegen zich niet met de gezonde woorden van onzen Heer jezus christus en met de leer, die naar de godzaligheid is. (I Tim. VI : 3—6). Men is opgeblazen en weet niets; maar raast omtrent twistvragen en woordenstrijd, uit welke komt nijd, twist, lastering, kwade nadenkingen, verkeerde krakeelingen van menschen die een verdorven verstand hebben eu van de waarheid beroofd zijn, mcenende, dat de godzaligheid een gewin zij." Maar gij weet, dat in de laatste dagen zware tijden zullen ontstaan. Want de menschen zullen zijn liefhebbers van zich zeiven, geldgierig, laatdunkend, hoovaardig, lasteraars, den ouderen ongeaoor- zaam, ondankbaar, onheilig, zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijk, achterklappers, onmatig, wreed, zonder liefde tot de goeden, verraders, roekeloos, opgeblazen, meer liefhebbers der wellusten dan liefhebbers Gods, hebbende eene gedaante van godzaligheid, maar die de kracht derzelve verloochend hebben. Heb ook eenen afkeer van dezen. (2 Tim. III i 1—5). Verder schildert hij den laats ten tijd: als een tijd, dat zij de gezonde leer niet zullen verdragen; maar ketelachtig zijnde van gehoor, zullen zij zich zeiven leeraars opgaderen naar hunne eigene begeerlijkheden, en zullen hun gehoor van de waarheid afwenden, en zullen zich keeren tot fabelen." (2 Tim. IV : 3 en 4). Vatten wij nu alles, wat de heilige Apostel in deze plaatsen der Christenheid openbaart, te zamen; dan volgt daaruit deze hoogst gcwigtige leer: 1. In de Christelijke kerk, van hare grondvesting tot op de wederkomst van jezus Christus en de voleinding van Zijn rijk, zal een voortdurende zware strijd tusschen het licht en de duisternis gevoerd worden. Want zoo lang wij op aarde leven, zijn wij van de verzoekingen van Satan, die ook in de Christelijke kerk zijn onkruid zaait, niet verschoond. Dit zaad des Boozen, dat de Christenheid dezelfde gestalte doet aannemen, welke het heidendom had voor dat de wereld verlost was zal beginnen te ontkiemen, zoodra de vaderen ontslapen zijn, en opgekweekt worden door menschen, die zich Christenen noemen, en toch slechts werktuigen van Satan zijn. 2. De oude zonde; welke daarin bestaat, dat men de leugen meer gelooft, dan de waarheid, omdat zij met de verdorven natuur beter overeenkomt, zal dit indringen en toenemen des verderfs bevorderen, tot dat de menschen de gezonde waarheid niet meer willen verdragen, Zij zullen daarom door de ergste dwaalleer (ketterij) bevangen worden. Zij zullen ook de getrouwe dienstknechten van Christus, die hun Gods waarheid verkondigen, niet willen dulden, en daarom, in plaats van" de geesten te beproeven, of zij uit God zijn, zich zeiven dwaallccraars (ketters) opgaderen, die naar hunne eigene begeerlijkheden die hun gehoor met fabelen (romans, legenden en sprookjes) zullen Meijemvji; 3. God zal hun dit alles ook toelaten, zoo als Hij de beproeving van job toeliet; dengenen die verloren gaan, tot straf daarvoor, dat zij de liefde der waarheid niet hebben aangenomen, eu welgevallen hadden aan de gruwelijke zonden dergenen, die Gods waarheid veranderd hebben in de leugen. Dan zullen ook al die gruwelijke ondeugden, te voorschijn komen, die eens de Heidenwereld hebben geschandvlekt, en met den afval der wereld van christus eindigen. 4. Dit alles zal echter bestuurd en volvoerd worden door Satan, die zich tot dat doel van diegenen zal bedienen» welke bedektelijk leugenlceraars zyn. Deze werktuigen zijner vijandschap tegen God, eu zijner wraak tegen christus, die hem den kop vermorseld heeft, zal hij: o. Buiten de kerk vinden, in de geweldhebbers en overheden der aarde, die in de duisternis dezer wereld heerschen. Dit waren in den beginne de Joden en vooral hunne Oudsten en Hoogepriesters dan de opvolgers van augustus, die zich als Goddelijke Wezens offeren en altaren bouwen lieten. Later kwam Mohammed in hunne plaats en bestormt en verleidt de Christenheid tot op den huidigen dag. b. Binnen de kerk. Daar traden terstond dwaalleeraars op zoo als cerinthus en arius. Het gevaarlijkste werktuig van Satan werd echter ongetwijfeld de Ongeregtige. Deze is het, die ons als een mensch gekenschetst wordt, welke door den draak of Satan in alle kracht der leugen toegerust, om allerlei teekenen1 en wonderen te doen, tegen den Heere jezus christus ovcrgesteld wordt. Zoo als God Zijnen Zoon jezus christus in de wereld zond, opdat Hij het werk van Satan verstoren zou; zoo zendt en zet Satan de mensch der zonde in de wereld, opdat Hij het werk van jezus christus verstore. Daarom wordt hij ook Antichrist genoemd. Geheel valscb zijn de voorstellingen , welke de meeste Christenen van de verschijning en werkzaamheid van den Antichrist hebben, als zij zich daaronder een gruwelijk wezen voorstellen, dat in» den laat- sten tijd komen, en openlijk als gezworen vijand van christus zal optreden met het kennelijk doel, om het Christendom uit te roeijen. Dit zou even zoo weinig schaden, als wanneer de Duivel in de gestalte, welke hem het bijgeloof toedicht, optreden wilde, om de menschen te verleiden. Het is juist Satan en de Antichrist, die zulke fabelen voeden, om zich achter zulke voorstellingen te verbergen. Het hijg e loof is echter een der sluwste middelen, waarmede Satan en de Antichrist de wereld verdwazen, bedwelmen en verblinden, om te bedriegen. Zij bereiken er een dubbel doel mede. Zij verblinden de tot waken en bidden trage eenvoud, daar zij hunne boosheid achter de domheid derzelve verbergen, en verligten der boosheid der ongeloovigen het loochenen. De Christen uit God Iet op Gods Woord! Dit Woord zegt ons klaar en duidelijk, dat de Heere jezus christus eerst dan zal wederkomen, om Zijn rijk te volmaken, wanneer door de openbaring van den Antichrist, den mensch der zonde, den zoou des verderfs, de afval van christus even zoo algemeen is geworden, als in de dagen toen de Heer in het vleesch verscheen. De toelating dezer verzoeking door den Antichrist geschiedt om de zonde der wereld: «Dat zij de leugen meer geloofd heeft, dan de waarheid." Het is de G^est Gods, die de wereld leert, vermaant, roept, de geloovigen vertroost, maar tegelijk diegenen straft, welke de waarheid niet aannemen, dat zij zalig zouden worden. De wereld wordt alzoo gestraft (Joh. XVI: 7—13) om der zonde wille, dat zij niet in jezus gelooft; om der geregtigheid wille, omdat Hij tot Zijnen Vader heen gegaan is, en om des oordeels wille, dat over Satan gegaan is, waarmede de Overste dezer wereld geoordeeld is, terwijl hij door de wereld nog altijd als haar God geëerd wordt. Maar die, welke Godes zijn, worden door den Heiligen Geest in al de waarheid geleid, en hun valt het ücht ten deel, waarin zij de waarheid erkennen en gelooven. Deze uitspraak van den Heere jezus werd aan den Apostel paulus vervuld, toen Satans boosheid hem openbaar werd; daarom kent hij de verborgenheid van den afval en van den Antichrist, en leert en waarschuwt hij er ons voor. Het verschijnen van dezen Satansdienaar, heeft niet in den laatsten tijd plaats; maar reeds in de dagen des Apostels zelf wrocht hij in het verborgen; hij zal zoodra de mensch, die zijn openlijk verschijnen hindert, weggenomen is, optreden, en blijven tot op de wederkomst van christus, die hem verdoen zal door den Geest Zijns monds en te niet maken door de verschijning Zijner toekomst. Deze woorden moeten derhalve door allen betracht worden, welke luiden: «Want de verborgenheid der ongeregtigheid wordt aireede gewrocht; alleenlijk die hem nu wederhoudt, die zal hem wederhouden, tot dat hij uit het midden zal weggedaan worden; en alsdan zal de ongeregtige geopenbaard worden, denwelken de Heere verdoen zal door den Geest Zijns monds, en te niet maken door de verschijning Zijner toekomst (2 Thess. II: 7, 8). De Antichrist wordt dus eenvoudig de ongeregtige genoemd. Deze benaming geeft ons eenen mensch te kennen, die met de eigenschappen des Duivels, welke eenvoudig de Booze genoemd wordt, bedeeld is, met het booze bevangen, in de magt van den Booze, dus zijn werktuig is. Satan zal hem uitrusten mét zijne krachten en eigenschappen, die leugenachtig zijn, en niet anders zijn kunnen. Zij komen ons verwonderlijk voor, omdat Satan zelf oorspronkelijk tot eene hoogere, met grootere, dan menschelijke: gaven, uitgeruste klasse van wezens toebehoort. Dit' drijven zal duren, van het eerste verborgen woelen in de dagen van den Apostel paulus aan, tot de wederkomst van christus met den adem Zijns mon ds, dus Gods Woord, en tot de eindelijke komst van christus in zijne toekomst. De adem des monds van christus , het woord treft hem doodelijk; maar de komst des Heeren zelve maakt eeneinde aan hem! Het is onbegrijpelijk, hoe de Christenheid tot uu toe, zoo ligtetijk over alle voorzeggingen des Nieuwen Testaments kan heenlonpen, dat in de laatste honderd jaren, er schier niet meer aangedacht werd. Is het welligt daarom, dat hare vervulling zoo nabij is? — De tijd, dien de Antichrist zal blijven, is dus onherroepelijk en duidelijk bepaald; van paulus aan tot op de wederkomst van jezus christus! Hieruit wordt echter ook duidelijk, dat de mensch der zonde, die in de raagt des Boozen, aan de verwoesting van het rijk van christus arbeiden, en de Christelijke kerk in de magt van Satan brengen moet, geen enkel mensch van korten levensduur zijn kan. Het moet ook een persoon zijn, die in eene opvolging van menschen, krachtens hun wereldbestuur naar de ongeregtigheid van Satan, de ligtzinnigste menschen verleidt. Eene hoogstgewigtige vraag is verder deze: Wie is degene, welke de openbaring van den ongeregtige op den tijd, dat de Apostel paulus aan de Thcssaloniccnsen schreef, nog weerhield, terwijl deze niet openlijk kon optreden, vóór dat hij uit het midden weggedaan was geworden. Kunnen wij den persoon vinden, die hier bedoeld is, dan zal het ons ligt zijn, om den Antichrist zeiven te herkennen. Het karakter van den Antichrist moet ons daarbij behulpzaam zijn te vernemen, of de mensch, die zijne openbaring wêerhoudt binnen of buiten de Christenheid te zoeken isfJDaar de Antichrist, wanneer hij openbaar wordt, zich tegen den Heere jezus stelt, zich verheft bovenal wat God genaamd, of als God geëerd wordt, alzoo dat hij in den tempel Gods als een God zal zitten, zich zeiven vertoonende, dat hij God is; zoo is het duidelijk, dat hij'hét rijk Gods niet zoo als van nero tot julianus van buiten verstoort, maar dat hij in de kerk zelve het zal doen. De persoon, die zijne openbaring ten tijde van den Apostel paulus nog weerhield, moet dus ook binnen de kerk gezocht hébben. Bovendien is het duidelijk, dat de magt die den Antichrist weerhield, eene belangrijke, geestelijke persoonlijkheid moet zijn; gewigtig genoeg, om bij haar heengaan, eene plaats te ruimen, die voor den Antichrist ter ontvouwing zijner magt geschikt scheen. Dat "verder het woord: weggedaan gebruikt wordt, duidt wel aan, dat de persoonlijkheid, die den ongeregtige weerhoudt, niet door een natuurlijken dood, maar op eene gewelddadige wijs zal verwijderd worden; en dat, als zij weggedaan wordt, dit ook een werk des Boozen zijn zal. Maar ten tijde van nero, onder wien paulus aan de Thessalonicensen schreef, leefden nog drie Apostelen: johannes, paulus en petrus. Johannes overleefde de beide andere genoemde Apostelen nog ruim dertig jaren. Paulus werd tegen het einde van het jaar 66 te Rome onthoofd. Petrus was dus van hen de eerste, die uit het midden werd weggedaan, en ook degene, die de inbrekende ongeregtigheid weerhield, waarvan johannes als reeds gekomen schrijft (1 Joh. II : 18 en 19): «Kinderkous! het is de laatste ure, cn gelijk gij gehoord hebt, dat de Antichrist komt, zoo zijn ook nu vele antichristen geworden; waaruit wij kennen, dat het de laatste ure is. Zij zijn uit ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet." In den aartsketter marcion, die zich na den dood van petrus ene magt aanmatigde, die zelfs johannes wilde terugdringen, daarna in nicolaus en dergelijke geesten, erkende de vrome johannes de kinderen van Satan. Het was alzoo na petrus , dat de ongeregtige zich begon te openbaren en groot te worden. Johannes beleefde nog, hoe hij zich tegen het Evangelie begon te verzetten en, zich boven de Apostolische verordening te verheffen, en wel zoo spoedig, dat hij reeds in Pergamus waagde, eenen troon in den tempel Gods te plaatsen (Openb. U : 13). De drie woorden van den Apostel: zich tegenstellen, zich verheffen, en eindelijk te zitten in den tempel Gods als een God, duiden den wasdom van den Antichrist aan. Verder zien wij eene zoodanige ontwikkeling in de woorden: Verborgenheid, die openbaar en eindelijk zoo magtig wordt, dat zij met teekenen en wonderen der leugen, de wereld verdwaast. Het spreekt echter van zelf, dat het in de dagen der Apostelen zeer moeijelijk, ja onmogelijk zou geweest zijn, terstond een zoodanig monster, in zijne volmagt en kracht te voorschijn tc doen treden, en het daarheen te brengen, dat het door de nog in de eerste liefde staande Christenheid vereerd en als een God aangebeden werd. Daarom was er tijd noodig, om van lieverlede in te sluipen, zich tc doen gelden en eindelijn, eene Antichristelijke leer en godsdienst benevens den Antichrist in de plaats van christus en Zijn Evangelie te planten. De door paulus vooruitgezieue ontwikkeling van den ongeregtige moest aanschouwd worden. In het eerst moest dc Antichrist onopgemerkt binnen sluipen, als de menscheu sliepen, in dc rust en veiligheid van het eigene heiligdom, moest de vijand het zaad uitstrooijen. Eerst in het vervolg moest het ontkiemen en openlijk en eindelijk sterk worden; maar in den laatsten tijd moest het eerst tot de erkentenis komen, dat het den Antichrist isOm te vernemen hoe de zaak in onze dagen staat, gaan wij in- het onderzoek van de woorden des Apostels voort. Het achtste vers luidt: «En alsdan zal de ongeregtige geopenbaard worden, denwelken de Heer verdoen zal door den Geest Zijns monds, en te niet maken door de verschijning Zijner toekomst." Het verdoen door den Heer wordt ouderscheiden van het einde door de verschijning der toekomst van jezus. Tusschenbeide ligt dus een zekere tijd. De Geest des monds van christus verdoet hem, is de oorzaak en het middel van zijnen val; maar de verschijning der toekomst van christus maakt een volkomen einde aan den Antichrist. Maar de Geest Zijns monds is Zijn woord! Deze uitspraak des Apostels beduidt alzoo, dat de magt van het woord Gods, de Adem , des Heiligen Geestes, uitgaande tegen de Satanische magt dezer op elkander volgende gewelddadige menschen, de volkomene vernietiging van hen banen zal; maar het einde zal plotseling en verschrikkelijk zijn; want onze Heer zal het bewerkstelligen door de verschijning Zijner toekomst! Hebben wij alzoo het afnemen van den Antichrist gezien, toch zagen wij nog zijnen val, zijn einde niet, en hebben dit dagelijks te verwachten. Er volgt nog uit de woorden van paulus : Nadat dit in de magt des Boozen werkzame wezen, Antichrist genoemd, zich ongemerkt verheven heeft tot de schitterendste overwinningen, zal het onmerkbaar van lieverlede dalen tot eenen plotselingen, geweldigen ondergang. Gelijk wij boven aanmerkten, ligt in de toelating van dezen mensch, die een volmaakt werktuig van Satan is, de besturende geregtigheid Gods. «Daarvoor dat zij de liefde der waarheid niet hebben aangenomen, om zalig te worden." Jezus christus de Zone Gods, heeft in de volheid des tijds, het geheele werk der verlossing voltooid. Wat den vaderen gedurende vierduizend jaren beloofd, door de Profeten verkondigd, en door God voorbereid was, werd in Hem vervuld. De boden des Heeren verkondigen dit aan de wereld, en noodigen alle menschen tot de genade en zaligheid uit. De mensch behoeft niets te offeren, slechts aan te nemen! Maar zelfs die, welke het aannemen, en zonder verdiensten uit genade aangenomen zijn, verlangen naar de vleescbpotten van Egypte, naar de altaren der afgoden terug. Zij hebben de duisternis meer lief dan het licht! Satan maakt zich deze liefde tot de wereld en wat in de wereld is, ten nutte, en God straft, omdat zij de liefde der waarheid niet aannemen, door de toelating der zware verzoeking. Alle kracht en wonderen der leugen, in teekenen, die de wonderen des Heeren nabootsten, worden zigtbaar; en zij zijn het, door welke de onder des Boozen hand werkende mensch der zonde diegenen, welke wegens de liefde tot de leugen verloren gaan, verleidt. «Daarom zal hun God zenden eene kracht der dwaling, dus eene het Evangelie ontleende, maar tegengestelde leer zenden, dat zij de leugen gelooven!" Dit is het gerigt en de straf Gods, «Over allen, die de waarheid niet geloofd hebben, maar een welbehagen hebben gehad in de ongeregtigheid." De Antichrist is volgens deze plaats een gezworen vijand des Heeren ; want hij trekt de menschen, die in jezus Naam gedoopt, en Hem daardoor zijn opgedragen geworden, met leugenkrachten en valsche wonderen, tot zich. En waartoe zou hij zich anders van de verdichte en valsche wonderen bedienen, dan om zoo mogelijk ook de uitverkorenen, de vrienden des Heeren te verleiden? Maar daarom neemt hij ook den naam en de houding van den besten vriend des Heeren aan! Het schijnt ook, dat deze Antichrist niet alleen blijven zal op zijnen overweldigden troon, maar een deel van het menschdom aan zijne wetten werkelijk onderwerpen zal. Ook schijnt een deel van dit volk, door zijne leugens bedrogen te worden, zonder aan zijne schuld deel te hebben. Dit bedrog en deze verblinding der volken, moet des te gevaarlijker zijn, daar de Antichrist zijne ïcugens zoowel door uiterlijke magt, als geestelijke misleidingen in verdichte en nagebootste wonderen ondersteunen kan. Daardoor houdt hij dan de bedrogenen in zijne gevangenschap vast. Arme volken! Wie zal u verlichten? Mogt hun toch deze openbaring des Apostels paulus onder de oogen komen, opdat hun de Heilige Geest de oogen openen en het gevaar toonen konde, waarin zij verkeeren! Maar kon de Apostel misschien niet de leugenprofeet Mohammed bedoeld hebben? Doch de Koran toont ons geene enkele plaats, waarin deze valsche profeet zich aangematigd heeft, een wonder te doen. Ook heeft hij zich nergens eene wonderkracht toegeschreven, noch zich de vriend van jezus genoemd. Wie is dan hij, die deze waardigheid bekleedt, welke van den dood van petrus af tot aan het einde, in eene opvolging van menschen, zich als de naaste vriend van christus aankondigt, zich aanmatigt wonderen te doen, of door de zijnen te laten doen? Wie heeft zich dan in den tempel Gods gezet, en zich als Heer van alles wat God en Godsdienst héét, in onbeperkte magt uitgegeven? — De lezer doorloope de geheele geschiedenis, en ziet waar hij hem vinden kan! Zoek en vergelijk, wie alle kenteekenen in zich vereenigt, en weet, dat deze de Antichrist zelf is. Wij nemen de woorden des Apostels getrouw op, en letten op zijne waarschuwing, terwijl wij Ons het beeld van den Antichrist, zooals hij het voorstelt, vertegenwoordigen. Het is de verschijning van den mensch der zonde, den zoon des verderfs. De verderver echter is in de taal der Schrift, niemand anders, dan dc Duivel zelf, van wien alle verderf uitgaat. Hij stelt zich tegen God en Zijn Woord. In zijnen hoogmoed verheft hij zich boven God. Hij maakt zich ook tot heer over de Godsdienst. Hij gaat in zijne boosheid zoo ver, dat hij zich in den tempel Gods zet, als een God en geeft eindelijk voor, dat hij God is!-— Verder kan de ongeregtigheid niet gedreven worden. Hier is de God dezer wereld, die de ongeloovigen verblindt met leugens. Hij, die den tempel Gods schendt door zijne Godslastering, en die de kerk des Heeren in een moordenaarshol verandert! Wij zullen later in de gezigten van johannes nog duidelijker kenteekenen vinden van den draak, den Antichrist, van den tempel, waarin hij zich zet, van de werken, die hij doet, van de stad van waar hij de wereld tracht te behcerschen. Hier kunnen wij nog vragen: Waar is eene stad, die sinds den dood des Apostels petrus , de zetel van eenen plaatsvervanger Gods op aarde voorstelt? Waar vinden wij eenen tempel, waarineen mensch der zonde op eenen troon zit, het hoofd met eenen kroon niet'van eenen koning, maar van eenen God gekroond is? Dit wordt ons niet in de voorzegging van paulus geopenbaard, en blijft den opmerkzamen lezer des Apostels overgelaten om te onderzoeken; daarom voegt hij er bij: «Gedenkt gij hieraan niet? Het gewigt van dit onderwerp wordt echter den Christen zoo dringend op het hart gelegd, dat men wel vermoeden kan, hoezeer het allen Heiligen Schrijvers daarom te doen was, om ons niet in dwaling te laten en ons voor het ongeluk te waarschuwen, waarin de Antichrist de menschheid tracht te storten. Hei kan niet duidelijker gezegd worden, dan de schildering van den Antichrist bij paulus is. Opdat echter alle misleiding voorgekomen worde, zoo schildert ons de Apostel het leerstelsel, waardoor de Antichrist de menschen zal misleiden en verleiden op eene hoogst klare en duidelijke wijs. In den eersten brief van Timotheus in het vierde hoofdstuk van het eerste tot het negende vers, lezen wij het volgende: • Doch de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en leeringen der duivelen, door geveinsdheid der leugensprekers, hebbende hun eigen geweten als met een brandijzer toegeschroeid; verbiedende te huwelijken, gebiedende van spijzen te onthouden, die God geschapen heeft, tot nuttiging met dankzegging, voor de geloovigen, en die de waarheid hebben bekend. Want alle schepsel Gods is goed, en er is niets verwerpelijk, met dankzegging genomen zijnde: want het wordt geheiligd door het Woord van God, en door het gebed. Als gij deze dingen den broederen voorstelt, zoo zult gij een goed dienaar van jezus christus zijn' opgevoed in dc woorden des geloofs en der goede leer, welke gij achtervolgd hebt. Maar verwerp de ongoddelijke en oudwijfsché fabelen. »En oefen u zeiven tot godzaligheid. Want de ligchamelijkc oefening is tot weinig nut; maar de godzaligheid is lot alle dingen nut, hebbende de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens. Dit is een getrouw woord, en aller aanneming waardig." Wij zien, welk gewigt de Apostel aan zijne woorden hecht, en de Christen doet zeer goed, die de woorden van paulus ter harte neemt, en zich in dezelve beweëgt. X. VERVOLG. JOHANNES. Zoo de Apostel paulus van den Antichrist, als van dengenen die in bet verborgen woelt, spreekt, dan spreekt johannes in zijnen eersten Brief reeds meer bepaald, als van eenen die openbaar is geworden. De voornaamste bron, die ons inlichting geeft, omtrent den strijd van Satan tegen de door jezus christus gevestigde kerk, is echter de Apocalypse (Openbaring). Dit heilige, profetische Boek, heeft onder alle schriften van den Bijbel het zonderlingste lot gehad. Door eenige menschen veracht, vooral in den nieuwere» tijd bijna geheel ter zijde geschoven, cn door de leeraars der kerk met afkeer beschouwd, werd het daarentegen door velen, en dikwijls zeer vrome zielen miskend, en als middel om de toekomst te onthullen, misbruikt. Wij wéten, dat uitstekende leeraars der kerk, zelfs het jaar en de dag van de toekomst van christus, de komst van den Antichrist en wie weet wat nog meer, daaruit wilden bepalen. Bovenal heeft het getal 660 veel stof geleverd tot spitsvondige verklaringen. Ik heb dit Boek van kindsehhcid af lief gehad en laaf mij nog aan zijn oneindig vertroostenden inhoud. De zege van jezus christus over het rijk van den Antichrist is zeker! Er geschieden ongehoorde gruweldaden op aarde, en al lang zou mijn geloof geschokt zijn geweest, had niet reê"ds.in mijne kindschheid eene trouwe ziel mij van de eerste drie hoofdstukken van het eerste boek van mozes en de drie laatste hoofdstukken der Openbaring leeren blikken; welker beloften mijn zinkend geloof, altijd weder versterken en opbeuren. Maar wat paulus in zijne brieven, vooral echter in de hoofdplaats der twaalf eerste verzen van het tweede hoofdstuk in den tweeden Brief aan de Thessalouicensen met weinig woorden mededeelt, maakt den uitvoerigen inhoud van de Openbaring uit, De laatste strijd van Satan tegen het rijk Gods. De kop der slang is vertreden, maar haar giftige angel roert zich, tot zonsondergang. Maar jezus leeft, en leeft in alle eeuwigheid. Zijne wederkomst voltooit Zijne zege, en boeit Satan voor altijd. Uit dit gezigtspunt beschouwd, wordt ons de Openbaring van johannes , een licht op den weg des geloofs en eene troostvolle versterking in het gewoel des tijds. De Christen blijft rustig, wanneer de Satan overwinningen liegt, en blikt met vol geloof naar den opgang, wanneer de Antichrist de aarde, als de golven het scheepje, bedekt. Wij vatten nu datgene, wat ons johannes van de openbaring van jezus christus over den Antichrist en diens heerschen op aarde, mededeelt, te zamen, en laten de toepassing aan den lezer over, dien het heil in de eeuwigheid ter harte gaat. Met de hemelvaart van jezus , cn de uitstorting des Heiligen Geestes begint wel het rijk der genade op aarde, maar het moet eerst m de eeuwigheid voltooid worden. Doch er zullen verscheidene, door God voorgeziene tijdperken voorafgaan. Deze worden in geheimzinnige getallen, even als bij DANiëL de tijd van den terugkeer van Israël; tot op de geboorte van christus is aangeduid. Al dezetijdperkenmaken de geheele tijdruimte uit, tot dc Almagtige komt, wanneer als dan de tijd in de eeuwigheid zich oplost. Tot dien tijd toe, wordt het, zoo als petrus verkondigt: >Van dien dag, dat de vaders ontslapen zijn, blijven alle dingen alzoo gelijk van het begin der schepping. Hemel eu aarde worden door Zijn woord gespaard en ten vure bewaard tegen den dag des ooi deels en der verderving der goddelooze mensehen. Intusschen worden al die vele duizendmaal duizenden verzameld voor den troon des Lams. Maar wil ons de tijd te lang worden, dewijl wij met onzen maatstaf den tijd meten; dan moeten wij bedenken, dat dit de maat der eeuwigheid niet is, waarin duizend jaar als één dag zijn. Dat God dit toelaat, geschiedt uit genade, opdat Zijn genadewoord verbreid, *en alle uitverkorenen ingezameld worden. Zijn rijk op aarde echter heeft ongehinderden voortgang. De inleiding der Openbaring bevat het getuigenis van den Apostel johannes. Jezus christus openbaart hem Zijne heerlijkheid en de lotgevallen Zijner Kerk op aarde tot op Zijne wederkomst. »lk ben de eerste en de laatste; en die leef, en Ik ben dood geweest; eu zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. Ik heb de sleutels der hel en des doods." Wat nu de Heere jezus aan johannes aan goddelijke verborgenheden toont en openbaart, moeten alle Christenen weten en zich daarmeê vertroosten. Daarom volgt het bevel: «Schrijf, hetgeen gij gezien hebt en hetgeen is, en hetgeen geschieden zal na dezen. Gelijk in het Oude Verbond door de Profeten zulke gebeurtenissen verkondigd worden, die onmiddellijk volgen, en welker vervulling door de meesten beleefd wordt, zoo geschiedt het ook hier. Zoo worden de lotgevallen en de geloofsweg van zeven gemeenten in Klein Azie geopenbaard. Deze voorzegging treedt spoedig in vervulling, en is ons een krachtig getuigenis, dat ook de groote daden Gods, welke in de volgende gezigten aangekondigd werden, waar en zeker zijn. Het derde tot het zevende Hoofdstuk verkondigt ons de zware bezoekingen der kerk, in haren strijd met de booze geesten onder den hemel en de geweldhebbers der aarde. Zes zegelen worden door betLam geopend, tot eindelijk de zege behaald is en de magt van Satan en het Heidendom gebroken wordt. Wanneer wij de overwonnenen 7. liooren roepen: «Bergen valt op ons, heuvelen, bedekt ons; verbergt ons' voor het aangezigt Desgenen, die op den troon zit en voor den toorn des Lams;" denkt men onwillekeurig aan het roepen eens geweldigen, die zijn bloed, lasterende den Nazarener tegenslingert. Maar tegenover deze lastering wordt reeds de zegezang gehoord: «Het Lam, dat geslagt is, is waardig te ontvangen de kracht, en rijkdom, en wijsheid, en sterkte, en eer, en heerlijkheid en dankzegging," en de hemel weêrgalmt van den lof der gezaligden. Deze voortgang van het genaderijk heeft echter op aarde het bloed der heiligen gekost. Johannes zag bij het openen van het vijfde zegel de martelaren der eerste kerk, welke meenen, dat met deze groote zege over het Romeinsche Heidendom ook de zege des rijks beslist is. Zij roepen om den oordeelsdag. Maar hun wordt een wit kleed gegeven en zij worden tot lijdzaamheid aangemaand. Zij zijn, dit wordt hun geopenbaard, niet de eenigen, welke om het Evangelie gedood worden,- en Satan heeft nog werktuigen en krachten om vele hunner broeders te dooden, zooals zij. Wij leeren hier twee zaken. Vooreerst, dat de gezaligden niet alwetend zijn, anders is hun roepen onzinnig, en ten andere, dat de moord, hij mag uitgaan van wien hij wil, een werk van Satan en het voortgezette werk zijner boosheid tegen christus is. In het zevende Hoofdstuk wordt de kerk Gods op aarde gesticht. Het is een tijd van haren snellen wasdom, van hare uitbreiding. Gods woord houdt alles van de aarde af, wat den voortgang der kerk hinderen kan. De uitverkorenen worden verzegeld, en in een bijzonder gezigt wordt johannes de volmaakte kerk des Heeren, niet in honderdvierenveertig duizend uit de twaalf geslachten Israëls verzegelden, maar in vele millioenen uit alle volkeren en tijden voor den troon des Lams vereenigd en volmaakt, getoond. Hunne zaligheid is onuitsprekelijk en het loon hunner getrouwheid groot! Het is ons doel niet, om de Openbaring te verklaren, maar haren inhoud slechts te doorloopcn, tot dat wij daar komen, waar de aankondiging van den Antichrist ons tot een naauwkeurig onderzoek van den inhoud oproept. Dat de hoofdstukken acht, negen en tien, nieuwe worstelingen van Satan tegen het rijk Gods bevatten; dat de gevallen ster, het onuitsprekelijke drievoudige wee over de aarde brengt, benevens alle gezigten; mogen wel in de wereldgeschiedenis, overal-is-.: de overstrooming van de kerk door ketters, barbaren en Mohammed de vervulling gevonden hebben. Met het elfde en twaalfde Hoofdstuk gaat echter het gezigt in de diepte van den raad Gods. Deze hoofdstukken bevatten wel de geheele wereldgeschiedenis tot christus. Maar in den tempel Gods staat de arke der genade, de arke des verbonds. Die geheimzinnige strijd van den draak met michael wordt vermeld. God zelf strijd niet met don. draak, maar een getrouwe Gods, en overwint den Duivel. Deze wordt met zijnen geheelen aanhang op de aarde geworpen. Hij had de broederen verklaagd, was altijd als verklager verschenen, zooals wij, daarvan in het boek job getuigenis vinden. Hij heeft echter op aarde wemig tijd, maar grooten toorn, met welken hij tegen de menschen woedt. Bovenal is hij op de kinderen van eva verbitterd, die Gods geboden houden, en het getuigenis van jezus christus hebben. Het wee der Engelen, dat zich in den zegezang des hemels wegens de verdrijving van Satan mengt, is des te dieper en dringend, daar hier een gevaar der zielen aangeduid wordt, dat alle andere overtreft, die tot nog toe van huiten de kerk des Heeren gedreigd hebben. Satans wrok is dus geene vinding der dogmatiken of asceten ,• maar eene duidelijke uitspraak der Heilige Schrift en eene daadzaak. In zijnen grooten toorn begint hij den laatsten strijd, en deze is de. vervulling van datgene, wat de Apostel paulus van de Antichrist verkondigd heeft. De strijd in den hemel wordt nu op de Christelijk geworden aarde voortgezet, en door den stroom, die de vrouw verzwelgen wil met, allen , welke wedergeboren zijn , voorgesteld. Of de verzen veertien tot zeventien des twaalfden Hoofdstuks de voorzegging bevatten, dat de stroom die de vrouw en haar zaad verzwelgen wilde, het Mohammadisme zij? laten wij aan de beslissing van anderen over. Maar gewigtig zijn de woorden: »En de draak vergrimde op de vrouw, en ging heen om krijg te voeren tegen dc overigen van haar zaad, die de geboden Gods bewaren, en de getuigenis van jezus christus hebben." De rivier van buiten was afgekeerd van het huis, dat op de rots christus gebouwd was. De aarde had haar verzwolgen. Aardsche krachten waren dus tot hare afdamming en vernietiging voldoende. Nieuwe krachten des afgronds zouden in de kerk zelve opkomen. Deze kracht, het monster van den Antichrist, was lang voorhanden, geboren, voorbereid. In de zee verborgde het zich echter, totdat zijn tijd kwam om openlijk te verschijnen. Het was versterkt in den tijd der verwarring en overstrooming der benaauwdheid en nood. Het is het laatste, maar gevaarlijkste wapen van Satan, en wordt daarom onder een zinrijk beeld van een wonderbaar beest voorgesteld. Maar wat paulus slechts kort aangeduid heeft, dat ziet en beschrijft johannes in uitvoerige gezigten, die hem gegeven waren. Wij volgen hier zijne woorden , en onthouden ons van alle 'Verklaring, daar wij de toepassing aan de Christelijke lezers overlaten. Het dertiende Hoofdstuk der Openbaring bevat een gezigt van johan_ nes , waarin wij de Symbolische voorstelling van het optreden des engere gtigen zien, zooals paulus het aangekondigd heeft. De Antichrisi treedt hierop als een beest, welks magt en eigenschappen aldus beschreven worden: »En ik zag uit de zee een beest opkomen, hebbende zeven hoofden en tien hoornen; en op zijne'hoornen waren tien koninklijke hoeden." (Openb. XIH : 1.) Zonder verdere verklaring ziet de lezer wel, dat hier van een tegenstander Gods sprake is, die van buitengewonen aard moet zijn : kennelijk eene geestelijke magl, die over rijken en troonen het gebied voert. Het komt op uit de zee, dus uit de diepte, waaruit in den algemecnen, profetischen stijl altijd het booze voortkomt. »Op zijne hoofden was een naam van Gods-lastering." De zeven hoofden, waaronder ook met vele kroonen , dragen allen den naam van den valschen profeet; want dit wordt onder «Godslastering" verstaan, «die de waarheid Gods hebben veranderd in leugen." Er zijn hoofden aan het beest, dus met hetzelve van een bloed, een van zin. Zij maken met dit beest slechts een ligchaam uit, en ofschoon er verscheidene hoofden zijn, toch beweegt hen allen een hart vol lastering tegen den Heere. »En het beest, dat ik zag, was eenen pardel gelijk" dus bont gevlekt! »En zijne voeten als eens heers voeten, en zijn mond als de mond eens leeuws." Alzoo eene vereeniging van eigenschappen van wilde, verscheurende dieren. Alle wreedheid van het tijgergeslacht, alle onbeschaamdheid van den beer, alle brullende woede des leeuws. «Voor zijn brullen sidderen alle bewoners des wouds en der woestijn!" «En de draak gaf hem zijne kracht, en rijnen troon, en groote magt." De draak is in den Bijbel altijd het beeld van den Duivel. De zin van het geheel is dus : Johannes zag in zijn gezigt op Patmos, het optreden van den Antichrist, die in stilte, onopgemerkt, als een monster uit de diepte, geboren was. Hij is het gewillige werktuig in dc hand van den Duivel, waardoor hij de heers chappij over de aarde tracht te verkrijgen. Hij had deze zijne magt reeds aan jezus christus zeiven aangeboden (Matth.- IV : 8 en 9), maar was daarbij zeer slecht gevaren. De Antichrist is des te gewilliger daartoe. De Duivel geeft hem zijne kracht, opdat hij even als de Heidensche magten in China en de overige Heidensche wcreldmonarchiën, zoo als wij boven gezien hebben, groote dingen doen kan. Met deze kracht brengt hij de volken onder het juk. Hij geeft hem ook zijnen troon, waarop hij zich neerzet als een God en geeft- voor dat hij God is, laat zich ook'Goddelijke hulde toebrengen, zooals keizer augustus en zijne navolgers deden. Met deze groote magt echter onderdrukt hij-de Christenheid en is er op uit, om het Evangelie te verdelgen. Deze Satanskrachten verheffen zich nu ook weldra tegen christus en rijne jongeren. De Heere zelf is een gevangene des lasteraars. Intusschen ontvangt ook hij eene doodelijke wonde. «En ik zag (vs. 3 en 4) één van zijne hoofden als tot den dood gewond; cn zijne doodelijke wonde werd genezen, en de geheele aarde verwonderde zich achter het beest, en zij aanbaden den draak, die hc beest magt gegeven had, en zij1aanbaden het beest , zeggende: Wie is dit beest gelijk? Wie kan krijg' voeren tegen hetzelve?" Jezus christus, onze Heer en Heiland, is reeds door de zangers Zijns tempels te Jeruzalem, als Koning eeuwiglijk eu altoos geprezen geworden (Ps. X : 16; XXIX : 10; CXLV : 13 ; GXLVI: 10), en alle Profeten erkennen Hem als zoodanig. Ja! Hij f wordt als de Koning aller Goden geprezen. Het Nieuwe Testament verkondigt dat nog'luider: want paulus noemt Hem: »De zalige en alleen magtige Heer, de Koning der koningen en Heer der heeren, (1 Tim. VI : 15. Deut. X : 17). In de Openbaring in het vijfde Hoofdstuk heet Hij: »De Koning aller heiligen." Het was daarom zeker slechts des Duivels werk en list, welke de Oostersche roovers en veroveraars aanspoorde, om zieh koning aller koningen te noemen cn zich Goddelijke eer toe te eigenen. Evenzoo was het Gods toelating, dat met des Duivels magt zulke geweldige menschen eene menigte volken, die van God tot de afgoderij en tot de aanbidding des Duivels afgevallen waren, onder 't juk bragten en als nebukadnezar voor zich de aanbidding cischten. Even zoo had keizer augustus, de geheele vvcstersche godenwereld en alle volksgoden in Rome vereenigd, en zich de aanbidding en de offeranden aangematigd. Eene zoodanige afdwaling, waarbij het schepsel zich opwerpt, en van verdwaasde medeschepselen, zich de majesteit Gods toedichten laat, kan slechts door Satans kracht en magt gelukken, en de troon, dien een zoodanig schepsel zich aanmatigt, kan slechts Satans troon zijn. Nu was van Satans troon der Heidensche keizers te Rome, de vervolging der kerk uitgegaan. De martelaars onder het altaar zijn degenen, die om den naam van christus door deze Heidensche Satansmagten gedood waren geworden.;Maar het rijk des Heeren heeft daarbij goeden voortgang en uit het bloed der martelaren kiemde het zaad des Evangelies. Na drie honderd jaren had het Evangelie gezegevierd, Satans troon te Rome werd door den keizer, die christus aanbad, verlaten, en de zege des Evangelies werd (Openb. VI en VII) in den hemel gevierd. De verslagenen meenden, dat ds oordeelsdag daar was. Zij kregen . echter witte kleederen der gezaligden en hun werd aangekondigd, het woelen van den Antichrist binnen de kerk, hetwelk hun aantal nog zeer vermenigvuldigen zou. Daarom lezen wij hier nu, hoe Satan zijne kracht, zijne groote magt, en den door de bekeering van den keizer konstantijn ledig geworden Satans-troon aan den Antichrist gaf. Deze woelt nog als vertegenwoordiger van alle monsters tegen de kerk van christus. Hij doet het des te gemakkelijker, daar hij zeven hoofden en tien. kroonen ter besdrikknnr. heeft, om zijne Godslasteringen den volkeren met geweld op te dringen. Daar ontvangt hij plotseling aan een der zeven hoofden eene doodelijke wonde. Men geloofde, dat hij aan die wonde zou bezwijken, want zij wordt doodelijk genoemd. Er wordt niet gezegd van wien en door welk wapen deze doodelijke wonde hem toegebragt werd. Openbaar was het alzoo een schijnbaar, zeer onbeduidend persoon , door wien deze wonde was veroorzaakt. Ook het werktuig kon geen aardsch wapen zijn. Evenwel was de wonde doodeüjk. Wij worden onwillekeurig aan de woorden van paulus herinnerd. De Antichrist zal omgebragt worden, door den adem Zijns monds (Christus 1 Alzoo door het woord Gods. De doodelijke wonde maakt niet terstond een einde aan den Antichrist. Ja, gelijk het, dikwijls bij gevaarlijke wonden plaats heeft, zij genezen schijnbaar, ofschoon zij den dood in zich dragen. Ook de wonde van den Antichrist geneest tot verbazing der geheele aarde. Deze verwondert zich ten hoogste, dat het beest weêr genezen wordt. Daardoor brengt de Antichrist het inderdaad daarheen, dat de aarde den draak daarom uit vrees en bewondering aanbidt, omdat hij in staat is zulk eene magt aan het beest te geven. De draak moet dus magtig zijn. Ziet, het beest is niet gestorven! Het leeft, is genezen, stoutmoediger, wilder, moordzuchtiger, geweldiger, dan voor zijne verwonding. »Wie is dit beest gelijk? Wie kan krijg voeren tegen hetzelve?'' Echter behoefde de verdwaasde aarde slechts de liefde tot de waarheid aan te nemen, zich door den adem van den mond van christus te laten aanblazen, en den Heiligen Geest na te volgen. De adem Zijns monds is de adem des Paradijs, doodelijk voor het beest, maar voor de heiligen heilzaam en levend wekken d. Doch omdat de wereld de liefde tot de waarheid niet aanneemt, maar de leugen gelooft, daarom wordt zij de buit der leugen en der dwalingen, die de draak brengt, uit den boozen schat zijns harten. »En (Openb.XII: 5—\0) hetzelve werd een mond gegeven, om groote dingen en Godslasteringen te spreken; en hetzelve werd magt gegeven om zulks te doen twee en veertig maanden. En het opende zijnen mond tot lastering tegen God, om Zijnennaam te lasteren, en Zijnen tabernakel, en die in den hemel wonen. En hetzelve werd magt gegeven, om den heiligen krijg aan te doen en om die te overwinnen; en hetzelve werd magt gegeven over alle geslacht, en taal, en volk. En allen, die op de aarde wonen, zullen hetzelve aanbidden, welker namen niet zijn geschreven in het boek des Lams, dat geslagt is, van de grondlegging der wereld. Indien iemand ooren heeft, die hoore. Indien iemand in de gevangenis leidt, die gaat zeil in de gevangenis; indien iemand met het 'zwaard zal dooden, die moet zelf met het zwaard gedood worden. Hier is de lijdzaamheid en het geloof der Heiligen." Geloof en lijdzaamheid der Heiligen, zijn de gaven om welke de kleine kudde, die God het rijk gegeven heeft, in dezen tijd als Satans magt op aarde woedt, om de Heiligen té verzoeken, bidden moet. Geloof, dat God waarachtig en Zijne zege zeker is. Lijdzaamheid , wanneer christus woord in zijne vervulling de aarde rigt. Twee en veertig maanden lang is het beest, na zijne doodige verwonding tot zijn einde door de verschijning der toekomst van christus, toegestaan de aarde en de volken te louteren, te verzoeken, te scheiden! Geloof en lijdzaamheid kunnen alle Christenen voor den valstrik behoeden. Maar die het geloof verlaten en aan den afval deel nemen,' geven zich in de magt van het beest over. Even zoo zullen hem diegenen toevallen, welkt'bij de magt, het geweld en den duur des Boozen, de lijdzaamheid verliezen. Zij laten zich door de lastering verleiden. Indien christus Zijne kerk bestuurde en Zijn woord en belofte waar ware, hoe zou hij aan het beest de magt laten, de verzoeking der heiligen toegeven, dc leugen, ongeregtigheid en afgodendienst zulk eene speelruimte verleenen? Alles immers gaat zijnen gang zooals hét van den beginne was. Deze menschen hebben opzettelijk geen geduld, Gods woord en belofte naauwkeurig te doorvorschen, op Zijne openbaring ten opzigte der genadewerking acht te geven, en keeren Jeruzalem even als de Emmaüsgangers, uit vertwijfeling den rug toe. O, Heere! ga hen na, openbaar hun Uwe heerlijkheid, breek voor hen het brood des levens en ontsteek het heilige licht van Uw woord in hunne harten. Geleid hen op den laten avond Uwer komst nog naar Sion terug, opdat zij de verschijning van Uw leven en Uwen vrede deelachtig worden! Ach, Heere, versterk in ons het geloof en geef ons lijdzaamheid bij Satans woelen! Nog grimmiger door de verwonding van zijn werktuig, den Antichrist, raapt de Duivel alle krachten der hel, alle boosheid van zijnen haat tegen God bijeen. Hoe meer dit rampzalige schepsel zijne magt, die de Heer hem ingeschapen heeft, in onmagt voelt overgaan, des te wanhopiger brengt het in boosheid aHe. middelen, alle krachtige dwalingen, alle lastering bijeen, opdat het van het zaad adams zoovele als mogelijk is in zijne verdoemenis medeslepen en in het eeuwige verderf storten kan ! De wonde van zijn werktuig den verleider, dien: Satan als valsche christus van valsche profeten omgeven, gevestigd heeft, wordt geheeld. Zij wordt, ofschoon doodelijk, echter voor de oogen dergenen, die niet geschreven lijn in het boek des Lams genezen. De geheele aarde verwonderde zich ! Ziet! wie is dit beest gelijk? Daar bekleedt Satan het antichristelijke monster met groote magt. De draak leent hem zijnen mond, met welken bij plegtig , met misleidenden ernst en gehuichelde feestelijkheid over de groote dingen des geestelijken'levens, over het Heilige zelfs, gedurende twee en veertig maanden, Gods-lasteringen spreekt. Geloofd zij God door jezus christus onzen Heer, dat Hij, voor Wien duizend jaar als Oen dag zijn, den ongeregtigen een grens en den verzoekenden verleider, een perk gesteld heeft, die hij niet zal overschrijden! Die om geloof en lijdzaamheid gesmeekt hebben, worden niet verdwaasd, noch door de krachten, teekeuen noch wonderen, welke door Satan gewerkt worden; maar werden deze dagen om de uitverkorenen niet verkort, dan zouden eindelijk ook deze aan geloof en lijdzaamheid schipbreuk lijden, en geen mensch zalig worden. Wij zullen dit geloof zeer geregtvaardigd vinden, als wij op vers twaalf van het twaalfde Hoofdstuk dezer Openbaring acht geven. Sedert christus zege op Golgotha is Satan uitgestooten en de hemel juicht. Hg kan niet meer met de kinderen Gods voor den Heere verschijnen, en de broeders der Engelen verklagen! Hij is sedert op de aarde afgekomen, en heeft grooten toorn, wetende dat hij eenen kleinen tijd heeft. Hij doet echter zijnen mond slechts open om Gods-lasteringen, te bpreken. Alle woorden van den Antichrist sinds zijne verwonding , zijn gruwelijke lasteringen tegen God, in Wiens plaats hij zich tusschen God en menschen, als Middelaar, dus als een valschen christus, Anti-Cbristus indringt. Hij lastert den naam Gods, daar hij zijn Heilig Woord lastert, het moeijelijk te verstaan, onvolkomen en dubbelzinnig verklaart, het lezen van hetzelve als schadelijk verbiedt. Hij lastert den tabernakel Gods, vloekt diegenen, welke daar uit- en ingaan, en dwingt de menschen in zijnen afgodstempel heil te zoeken. Hij lastert ook de ootmoedige, door christus verdienste en bloed verloste en zalig geworden Heiligen, die in den hemel wonen, daar hij hunne namen, ja, hun rustend gebeente tol tooverij en afgoderij misbruikt en de gruwelijke afgodsbeelden op zijne altaren met de namen der Moeder van jezus eu Zijner geloovigen versiert, om des te gemakkelijker de arme menschen te verleiden- Daarmede vergenoegt zich echter, volgens vers zeven, de Antichrist niet. Hij mishandelt, verblindt, berooft, beangstigt de menigte die hij in zijne afgoderijen en lasteringen verstrikt heeft. Beangst dwalen zij in geheele scharen van bet eene afgodsbeeld tot het andere, offeren voor zich en de hunnen, wat zij aan aardsche goederen bezitten, om zich voor het vuur, dat hen na hunnen dood opneemt, te bewaren, of de hunnen daaruit te verlossen. Zoo leven zij onder de heerschappij van den Antichrist in Gods-lastering; en daarom zander Verlosser en Zijnen troost in den angstvoor den dood en de pijniging aan gene zijde. Maar diegenen, welke om deze heerschappij te ontvlugten, alle geloof met het bijgeloof verwerpen, dienen het vleesch en sterven in vertwijfeling tot blijdschap van den draak en zijnen Antichrist. Daarom is hij met de ongeloovigen zeer verdraagzaam, Maar er is in al deze jammer en ellende, toch nog eene schaar van Heiligen, en de Heer weet de godvruchtigen te redden , en die in Zijnen Heiligen Naam gelooven, te bewaren. Zij leggen de geestelijke wapenen hunner ridderschap niet weg; maar roepen vertrouwend, ofschoon de geheele aarde den draak en het beest aanbidt: «God schelde u Satan!" Daar vertoont hij zich, en het is eene heilige toelating des Heeren, dat ih Zijne volgelingen christus gebonden, verraden, versmaad, bespot, gegeeseld en gedood schijnt. Gelijk in dien heiligen nacht, schijnt de Heere jezus en Zijn volk in den dood overwonnen! Ziet, de Antichrist zegeviert, maar wij, zegt de Apostel, moeten zijn als het schaap ter slagting, door eer en oneer, door goede en kwade geruchten doorgaan. Onbekend, stervend , getuchtigd, treurig, arm gaan zij, door Satan gekreukt, door zijnen Antichrist bespot en overwonnen, een schouwspel der ongeregtigheid , door de wereld! Heb ik niet overwonnen t Is niet mijne wonde die doodelijk scheen genezen geworden ? En allen, die op de aarde wonen, wier namen niet geschreven zijn in het boek des Lams stemmen met ligchaam en ziel in deze bewondering in: «Ja, dat is eenheid, dat is orde, dat is glans, dat is tooi en pracht, dat streelt het oog, verrukt het oor, kittelt de zinnen, vult den buik. «Nu, bidden zij het beest aan. Dus de groote aanhang, de verleiding , de bewondering, die hem de aarde brengt de genezing der doodelijke wonde, zijn verdubbelde hoogmoed, de moord der Heiligen, en hunne schijnbare nederlaag, zijn de kenteekenen van den Antichrist. Hoe grooter het gejuich en gejubel is dergenen, die niet geschreven zijn in het boek des Lams, des te duidelijker en zigtbaarder is de Antichrist. Waar een andere naam met, naast of boven den Naam van jezus staat, is de troon van den draak en zijnen Antichrist. Valsche Christussen, zoo noemt de Heere hen zelf. Dit is eene zeer genadige openbaring, opdat de kinderen Gods zich niet zouden laten misleiden, wanneer de Antichrist ook den Naam van jezus christus gebruikt, en om zekerder te verleiden onder zijne bedriegerijen ook iets, waardoor de Naam van jezus gelasterd wordt, aanneemt. Gelijk hij zich zelf tot een middelaar of Christus , tegen over den waren christus als Antichrist opwerpt, zoo zal hij ook wel afgodsbeelden onder de ontelbare gruwelen zijner afgoderij plaatsen, en zeggen: Ziet, hier is de christus, daar is de christus I Ziet nier heb ik hem in de kamer! De Heer heeft ons dit alles ter waarschuwing gezegd en laten opteekenen, daarom: Wie ooren heeft, die hoore! Voorwaar! het is de schuld, des Heeren niet, als er zoo weinigen in de verzoekingen staande blijven, en zoo velen verloren gaan! Heeft Hij niet gewaarschuwd? Heeft Hij niet een beider licht ontstoken, om te herkennen en te onderscheiden? «Mijne schapen hooren Mijne stem! Zij kennen Mij!" Zij worden dan niet door de stem van den dief ën den moordenaar bedrogen! Weliswaar moet de Christen zijnen goeden Herder kennen willen, zijne stem een weinig leeren onderscheiden, op haar letten en met den bijstand des Heiligen Geestes, die in al de waarheid leidt, om een oor bidden, opdat hij de stem van jezus moge hooren, ten einde bij niet omkome en de Antichrist hem niet uit Zijne hand rukke. XI. HET BEEST UIT DEN AFGROND. De magt des Boozen, wien inderdaad, in verbinding met eene hoogere wereldorde, die.ons de Openbaring aanduidt, een tijd lang de magt om te verleiden, verleend is, toont zich altijd werkzaam, om het Godsbestuur tot het uiterste te weerstaan. God wil nu eenmaal het gemoed der menschen door Zijn woord regeren, en door hetzelve de harten voor Zich en Zijne genade toegankelijk maken. De Duivel tracht van den beginne aan Gods woord in. ons te hinderen. Hij wekt onheilige begeerten, wil Gods woord tot leugen maken, en eindelijk tot afval van God, verleiden, opdat wij, voor wie de aanbidding Gods eene behoefte is, deze hem wijden. God komt ons in genade, van tijd tot tijd, als het ons bange wordt, ter hulpe; van daar de ervaring, .wanneer de nood het hoogste is, dan is Gods hulp het meest nabij. Toen het beest het hoogste stond, had zijne doodelijke verwonding plaats. Zij wordt geheeld, maar blijft toch doodelijk. Daar komt door de magt van den draak, het eerste beest een tweede beest ter hulp. De doodelijk gewonde Antichrist krijgt onverwacht bijstand, die tot aan het einde van den hem gestelden tijd, zijne verleidende magt staande houdt. »En Ik zag een ander beest uit de aarde opkomen, en het had twee hoornen, des Lams hoornen gelijk, en het sprak als de draak. En het oefent al de magt van het eerste beest, in tegenwoordigheid van hetzelve, en het maakt, dat dp aarde, en die daarin wonen het eerste beest aanbidden, wiens doodehjke wonde genezen was. En het doet groote teekenen, zoodat het ook vuur uit den hemel doet afkomen op de aarde voor de menschen. »En verleidt degenen, die op de aarde wonen, door de teekenen, die aan hetzelve te doen gegeven zijn in de tegenwoordigheid van het beest; zeggende tot degenen, die op de aarde wonen, dat zij het beest, dat de wond des zwaards had, en weder leefde, een beeld zouden maken. En hetzelve werd magt gegeven, om het beeld van het beest eenen geest te geven, opdat het beeld van het beest ook zou spreken en maken, dat allen, die het beeld van het beest niet zouden aanbidden, gedood zouden worden. En het maakt, dat het aan allen, kleinen en grooten, en rijken en armen, en vrijen en dienstknechten , een merkteeken geve aan hunne reslerhand of aan hunne voorhoofden: en dat niemand mag koopen of verkoopen, dan die dat merkteeken heeft, of den naam van het beest, of het getal zijns naams. Hier is de wijsheid: die het verstand heeft, rekene het getal van het beest; want het is een getal eens menschen en zijn getal is zeshonderd zes en zestig." (Openb. XIÏÏ : 11—18). Hier is de wijsheid! Deze woorden duiden ons aan, dat het geheele verhaal van het tweede beest hoogst gewigtig is, eu het is daarom de pligt van een ieder, die naar de wederkomst des Heeren uitziet, het met de grootste opmerkzaamheid te beschouwen. Wij zullen daarom moeten besluiten, dezen wenk des Heiligen Geestes te gehoorzamen, zonder dat wij, ons eene verklaring veroorloven. Deze laten wij gaarne den opmerkzamen lezer over. Dat de draak den Duivel, en het eerste beest den Antichrist, die door de Profeten, Apostelen en jezus christus aangekondigd is, beduidt, daarover zijn wij het wel eens. De Antichrist had van den draak magt en glans en den schijn van christus vriend te zijn, terwijl bij zijn vijand is, van daar zijn naam: valsche Christus, Antichrist. Het is alzoo geene ster, die van den hemel valt; geen uitwendige vijand zoo als de Heidensche Cesars, die eindelijk tot de vreugde des ganschen hemels, Satans troon verlieten. Het is een valsche, een tegen-Christus, wat hij slechts in de kerk zelve zijn kan, zoo dat paulus zegt: «Zittende in den tempel Gods als een Go:l, zich zeiven vertoonende, dat hij God is." De draak geeft hem zijnen ledig staanden troon. Maar hij ontvangt eene doodelijke wonde, waaraan hij omkomen moet. Het veertiende vers zegt ons nu: dat hij deze wonde door het zwaard gekregen heeft. Het zwaard des Geestes is echter het woord Gods (Efez. VI : 17) en het wapen der Christenheid tegen den hoosdoener, den boosaardige, of Antichrist. Hij heeft alzoo de doodelijke wonde door het woord Gods ontvangen. Deze wonde werd schijnbaar geheeld, en de aarde, altijd de tegenstelling van het rijk Gods en der geloovigen, is verbaasd, bewondert, bidt aan! Maar het beest zelf kan slechts nog Godslastering spreken; maar zijne donders hebben geene kracht meer. Het kan niet meer dooden, het kan slechts groote dingen, pralende woorden en Godslasteringen uitbraken. Daar komt 'nu het eerste beest ter hulp, uit de aarde, een tweede beest op. Het heeft niet de gestalte van het eerste beest en zijne verschijning is niet wild. Het komt langzaam en bescheiden in gedaante en houding van het Lam op. Het heelt twee hoornen, des Lams hoornen gelijk, alzoo geheel zijne bescheidene, onschuldige gedaante. Het kan in het eerste oogenblik door gedaante, gebaren, zachtmoedigheid en ootmoed, die het aanneemt, misleiden en innemen. Daarom is er wijsheid noodig, die van Boven gegeven wordt, cn oplettendheid op Gods woord, om niet riiïsjeid en in zijne strikken verward te worden. Dit tweede beest bootst dus christus beeld, gedaante, gebaren na, maar is voor diegenen, die zich door Gods woord Jaten leiden, toch ligt te onderkennen. Het kan namelijk alles wat jezus christus en de Zijnen kennen, slechts een ding niet! Zijne spraak is niet jezüs spraak, want het spreekt als de draak! Dit tweede beest is de gevaarlijkste verzoeking voor de jongeren des Heeren! Gelijk Gods genade zich krachtiger ontwikkelt, en Zijne baimhartigheid de kerk te hulp komt, stijgt ook Satans list. Tegen den Antichrist geeft de Heere het zwaard, dat hen de doodelijke wonde heeft toegebragt in de handen. De uiterlijke verschijning var, den Antichrist was nog altijd den Christen zoo ongelijkvormig, dat hij door allen, die in het Boek des levens geschreven staan, niet miskend werd. Maar thans treedt een tweede beest op, dat in zijne verschijning als het Lam van dit niet te onderscheiden is. Zijne gedaante, gebareu, blik, waardigheid, zelfverloochening, ootmoed en zachtmoedigheid zijn de schijn van een zoo godzalig wezen (2 Tim. IU : 5), dat het zeer ligt voor het Lam aangezien kan worden. Door den naam en den schijn van een Lam, brengt, het zelfs de uitverkorenen (Matth. XXIV : 24) in gevaar van verleid te wordenI Maar het woord Gods geeft echter een zeker middel aan de hand, om voor deze laatste verzoeking van Satan bewaard te blijven! Het spreekt als de draak ! Uwe spraak maakt u openbaar. Dit tweede beest predikt met groote kracht. Maar bet predikt niet wet, niet Evangelie, maar de geheele volheid der dwaling, der valsche leer en handhaaft alle gruwelen, boosheden, ondeugden en verleiding, waarmede het eerste beest den tempel Gods verontreinigd heeft. Alle afgodendienst, beeldendienst:, zondenkraam, eigen verdiensten en alles wat jezus de eer rooft, wordt door hetzelve gepredikt, om der wereld het heil in christus, en de genade door Zijne verdiensten te bederven en te onttrekken, daarbij sluipt het in schijnbare onschuld in. Gelijk het de taal van het eerste beest, alsmede van den draak spreekt, zoo heeft het ook van hem alle magt ontvangen, welke de draak aan het eerste beest gegeven heeft. »En het doet alle magt van het eerste beest voor hem." Het eerste beest is door het zwaard des Geestes Gods doodelijk gewond, daarom onmagtig geworden. De draak geeft nu het tweede beest, deze magt. Zij bestaat daarin, dat het fle Heiligen Gods bestrijdt, overwint, misleidt en doodt. Daarbij houdt het zich, alsof het van deze magt onbewust is, tefwijl het haar gebruikt, om het aanzien van het doodelijk gewonde beest die genezen is, te herstellen. Het maakt dat de aarde, en die daarin wonen het eerste beest aanbidden, wiens doodelijke wonde genezen was." Hettweede beest legt daarom de gedaante des Lams niet af, zooals het eerste beest, dat zich door ittjdf pardelvel, beerenvoet en leeuwenmond heeft verraden. Het blijft schijnbaar het Lam. Het spreekt als de draak, en gebruikt deze middelen, om het eerste beest te laten aanbidden. Het wil voor zich zelf de magt, en geeft het eerste beest den schijn daarvan. Daarbij weten rij deze magt altijd te vergrooten, werkzamer te maken, en zoo de aarde te verleiden. Het doet groote teek enen en doet ook vuur uit den hemel afkomen op de aarde, voor de menschen. Dit vuur is vooral een middel van zijne magt. »En verleidt degenen, die op de aarde wonen, door de teekenen, die aan hetzelve te doen gegeven rijn in de tegenwoordigheid van het beest: zeggende tot degenen, die op de aarde wonen, dat zij het beest, dat de wond des zwaards had, eh weder leefde, een beeld zouden maken. Dit is nu het werk van den draak. Het beest blijft altijd als het Lam, het spreekt slechts als de draak. Dit ontwaart men vooral, dat het tot de beeldendienst verleidt, gelijk zelfs aüron tot het gouden kalf verleid werd. Het eerste beest heeft alzoo geen eigen leven meer. Menschen naar aanleiding van het tweede beest, houden het staande. Maar het is slechts beeld, afgod, die in zich zeiven geene kracht meer heeft noch geest; daarom geeft het tweede beest, dat in gedaante en gebaren spreekt, gelijk de draak, aan dit beeld van het eerste beest zijnen geest. Nu spreekt door den geest van het tweede beest het beeld, de nabootsing van het eerste beest, dat voor zijne verwonding zelfstandig was en in magt en geest leefde en handelde. Daardoor oefent nu het tweede beest zeer groote magt en geweld op aarde uit, gelijk nooit te voren geweest was. Dit tweede beest misleidt nu des te gemakkelijker, daar het altijd den schijn van ootmoed en onderwerping aan het eerste beest huichelt, zelf in dienende gestalte verschijnt, altijd zelfverloochening en opoffering veinst en zijne magt voor zijne doeleinden door het magtelooze en willenlooze eerste beest laat uitoefenen. De draak gaf hem de geheele magt van het eerste beest. De magt van den draak is echter van den beginne aan, gelijk de Heere jezus zegt, op Wiens getuigenis alleen wij elk woord kunnen bouwen en gronden, moord en leugen (Joh. VIII: 44). Dit tweede beest maakt, dat door bet beeld van het eerste beest, alle menschen, die het niet aanbidden, gedood worden. Moord is dus zijne vreugde. Wanneer uit een volk honderdduizenden in eene zamenzwering gedood worden, dan is dit voor hetzelve eene oorzaak van jubeleu en vreugdebedrijven. Hoe meer bloed vergoten wordt, hoe meer allen, die. den Antichrist niet huldigen , maar jezus christus getrouw zijn, gemarteld en op de wreedste wijze gedood worden, des te vrolijker worden de beesten. Wie ooit het eerste beest niet aanbidt, is een voorwerp van hunnen moordlust. Maar zij versmaden ook andere middelen niet. Waar het beest op 8. aarde heerscht, en ovcrmagt heeft, daar worden de andere menschen, die niet aanbidden, gedood, het land uitgewezen, en mogen niet koopen, noch verkoopen. Zij, de beide beesten, weten door alle kracht, en teekenen, en wonderen der leugen en door allerlei middelen, die tot het doel van den draak bevorderlijk zijn, op de menigvuldigste wijs, de verschillende klassen der menschen in alle standen te verdwazen. Zij zoeken, of liever het tweede beest zoekt slechts de magt, welke de draak aan hetzelve gegeven heeft, alzoo het rijk des Duivels te bouwen en te bevestigen. Daartoe is hun alles, zelfs het woord Gods, gelijk Satan het bij de verzoeking des Heeren gebruikte, een werktuig. Het doel heiligt alle middelen. Daardoor gelukt het hem, ook alle standen te verdwazen. »De kleinen en grooten, en rijken en armen, en vrijen en dienstknechten." Allen en een ieder worden verdwaasd, want de hartstogten en neigingen van allen worden gevleid en in beslag genomen. Allen in hunne gemeenschap in te lijven, daarom is het hun te doen. Het tweede beest, in vereeniging met het eerste beest en door hetzelve, zoekt zijn net over alle standen, geslachten en volken te werpen. Het geeft daarom aan allen, die het bereikt, een teeken. »Het gaf hun een merkteeken aan hunne regterhand of aan hun voorhoofd." Daartoe beweegt het de onvoorzigtige menschen des te Hgter, daar het van hen geene innerlijke verknochtheid, geloof of overtuiging, maar slechts uitwendige merkteekenen, dus niet het zegel des Heiligen Geestes, na inschrijving in het boek des levens; maar slechts uitwendige gemeenschap eischt. Aan deze uitwendige gemeenschap verbindt echter het beest het dagelijksch brood, uiterlijke welvaart en gemakkelijk leven op aarde, maar verdelgt daarentegen diegenen, welke zijne gemeenschap, als Gods kinderen, ook uiterlijk vlieden en zich door geen merkteeken, het verlossingsbloed van christus laten bedekken, zoo roofde Satan eens het kleed van aangeschapen heerlijkheid. Waar eenmaal het beest zijne magt van den draak doet gelden, daar kan niemand koopen of verkoopen, die niet het merkteeken, of den naam, of ten minste het getal zijns naams aan zich draagt. Wij zien dus, dat elk teeken van gemeenschap hem voldoende is. Alleen het bloed van jezus christus, den Zoon Gods, het eenige zegel der geloovigen , kan en mag het beest niet dulden, daarentegen schikt hij zich in alle vriendschap met allen, die tot hem komen. Wilt gij het merkteeken niet dragen', zoo neem dan slechts den naam aan. Is het u ongemakkelijk den naam te dragen, zoo neem slechts het getal aan. Het beest vergenoegt zich met alles, als gij slechts tot de zijnen behoort! Men heeft over het getal van het beest veel gepeinsd en gerekend. De Schrift zegt: het is het getal eens menschen. Dus de naam eens menschen of ambts, die niet moeijelijk tc vinden is, nadat de Antichrist zelf lang openbaar is! Heelt iemand ooreu, die hoore! XII. HEERE, HELP ONS, WIJ VERGAAN! Het moet den Christen, naar hetgeen ons het dertiende Hoofdstuk verkondigt, wel bang wórden! De beschrijving van den Antichrist, die in weerwil der doodelijke wonde door een tweede beest gevaarlijker'dan hij zelf op aarde woedt, verschrikt! Doch gij, kleingeloovigen! waarom zoo vreesachtig ? Meent gij dan, dat de Heere Zijne belofte niet gedenkt? «Ziet Ik ben met u lieden tot aan de voleinding der wereld." Wel is waar is het heerschen van den Heere, ook in het grootste oproer dei hel op aarde rust en zachtmoedigheid. Het Lam staat op den berg Sion (Openb. XIV .- 1—5); daar is vreugde, en de blijdschap der gezaligden wordt niet verstoord door den laatsten strijd op aarde. Het groote in het boek der Openbaring bestaat juist daarin, dat wij vernemen, dat al het kwaad dat op aarde geschiedt, vóórgezien is. Alle verdrukkingen der Christenheid en der geloovigen, alle jammeren, die de boosheid van Satan en van den Antichrist over de laatste tijden brengt, wordt door den Heer gadegeslagen, die de hulp Zijner uitverkorenen is, in eiken tijd! Hij ziet de zware verzoeking der geloovigen, de groote gevaren voor hun geloof, de smarten van hunnen strijd op aarde. Maar uit de hoogte van Sion zendt Hij hulp,' en door de lofzangen der gezaligden en heiligen dringen de gebeden en het geroep om hulp der bedrengde, en door de twee beesten geplaagde Christenheid op aarde heen. Het is ons dus tot troost, tot lafenis, en tot opwekking, ter volharding in den strijd, in dit boek der hemelen geopenbaard. De Heere vergunt ons in den toestand der volmaakt geloovigen te blikken, hunne lofzangen der zaligheid te hooren, en tevens het heerschen des Heeren aan de regterhand des Vaders te vernemen. Zeer zeker zon het het tweede beest, dat de gestalte heeft als het Lam, spreekt als de draak, en van dezen magt en geweld heeft, die het aan het eerste beest geeft, gelukt zijn. De arme, kleine schare der tot in den dood getrouwe zielen, zou geheel uitgeroeid worden, zond de Heere tegen deze nieuwe listen van Satan niet eene krachtige hulp. »En ik zag eenen anderen Engel, vliegende m het midden des hemels, en hij had het eeuwig Evangelie, om te verkondigen dengenen, die op de aarde wonen, en aan alle natie en geslacht, en taal en volk, zeggende met eene groote stem: • Vreest God en geeft Hem heerlijkheid, want de ure Zijns oordeels is gekomen; en aanbidt Hem, die den hemel, en de aarde, en de zee, en de fonteinen der wateren gemaakt heeft" (vs. 6 en 7). Hier geschiedt dus weder, wat in ouden tijd in Egypte met het volk Israëls plaats had. In de grootste verdrukking blikt de Heere op Zijn volk, ziet zijne ellende, en gedenkt aan Zijn verbond. Zoo ziet de Heere ook op het woeden van den Antichrist en zijn beest, dat hoornen heeft, des Lams hoornen gelijk en spreekt als de draak. Gelijk wij in het vorige Hoofdstuk gezien hebben is het Satan inderdaad gelukt; de wonde van het eerste beest, ofschoon door het zwaard des woords doodelijk gewond, geneest. Het beest ontvangt hulp van het tweede beestf, '«lat met zijne verleidelijke Lams-gebaren, de spraak van den draak over de aarde verbreidt, zoo als eene spin haar web. Schijnbaar zijn al de krachten in het eerste beest, in den Antichrist om wiens aanbidding het den draak te doen is. Hij moet christus voorstellen, in Zijne plaats treden, wanneer jezus christus, de Zone Gods met de taal van den draak en waar het kan, met moordend zwaard uitgeroeid is. Zoo omvat het tweede beest de geheele wereld. Maar nu vangt de laatste tijd aan. Wanneer gij alle jammeren, waanzin, verwarring in staat en kerk, zooals dit nooit op aarde geweest is, zult zien: «Heft dan uwe hoofden op, omdat uwe verlossing nabij is!" Nu , wij heffen uit de verdrukking der tijden, onze hoofden op tot den Heere! Ziet, daar vliegt van den berg Sion, waarop het .ware Lam staat, en sinds de draak zich verwijderen moest, de Engelen dienen; een dezer Engelen in het midden des bjmels! Hij is uitgezonden door den Heere, om de taal van den wolf in schaapsklederen, te vernietigen. Waarmede? — Met het Evangelie! Met het eeuwig Evangelie! Hallelujah ! Dit Evangelie verkondigt de bode des Heeren aan degenen, die op aarde wonen. Het wordt in den tijd , dat de beesten antichristelijk allergrimmigst woeden en verleiden, aan alle heidenen verkondigd. Het ecuwig Evangelie wordt aan alle geslachten der aarde verkondigd. Eindelijk wordt het, in alle talen aan alle volkeren verkondigd. Ik verzoek den vromen Christelijken lezer het geheele verband regtzinnig en ernstig te beschouwen: het verschrikkelijke woeden van den Antichrist in het vorige Hoofdstuk; de verbazende gebeurtenissen, welke Satans boosheid door het beest laat uitvoeren, en nu de daad van jezus. Wij zullen Lij deze plaats der Openbaring, levendig aan de woorden van paulus herinnerd worden. »11 ij zal hein verdoen met den geest Zijns monds." Tegen niets woedt de Antichrist zoozeer, als tegen Gods Evangelie. Niets is zoo bij hem gehaat, dan de verbreiding van hetzelve.. Is het dan niet lang gezegd, dat het Evangelie het zwaard des Gees.tcs is? Wandelt niet de Heer onder Zijne gemeente, terwijl dit tweesnijdend zwaard uit Zijnen mond gaat ? Wordt niet in den brief aan de Hebreën het woord, scherper dan cenig tweesnijdend zwaard genoemd? Het gaat door tot de verdeeling der ziel en des geestes, en der zamenvoegsclen, en des mergs, en is een oordeeler der gedachten en der overleggingen des harten. Dit zwaard had het eerste beest'de doodelijke wonde geslagen, zonder het te verootmoedigen. Het bekeerde zich niet, maar legde het laatste masker af, en sprak groote Godslastering. Uit de aarde komt het het tweede beest ter hulp, hetwelk met den mond en de houding, waarmede men anders Gods woord spreekt, de taal van den draak spreekt. Het lastert, vermoordt de heiligen en verleidt de aarde door teekenen en wonderen der lengen. Daar komt nu de Heere te hulp, Hij wapent de Zijnen. Het eeuwig Evangelie, het zwaard des geestes, het woord des levens, gaat tweesnijdend uit den mond van jezus. Een Engel draagt het op Zijn bevel tot allen, die op de aarde wonen. Het wordt tot alle heidenen, geslachten, talen en volkeren gebragt! Waarlijk! dit is klaar en in onze dagen geene verborgenheid! De Engel is de geheele vereeniging der ware jongeren van jezus, alzoo de geheele kerk des Heeren. Zij wordt als Godgczantc erkend, in hare roeping, als Engel des Heeren. Wie den Bijbel verbiedt, vervolgt, lastert, zijne verspreiding verhindert, bij de menschen in verdenking brengt, kan wel de Antichrist, maar niet des Heeren Evangelische kerkbode zijn. Dezen erkent men daaraan, dat hij het eeuwig Evangelie, den heiligen Bijbel, in alle talen, tot alle heidenen, geslachten en volkeren brengt! Wij zien dus, dat dc Bijbelverspreiding in alle talen, tot allen die op aarde wonen, eene daad Desgenen is, die ter regter hand Gods gezeten is! Hij wapent met dit zwaard des geestes Zijn volk op aarde, tegen liet woeden van het beest. Maar opdat wij niet in twijfel zouden staan, zoo zal de verspreiding van het eeuwig Evangelie over de aarde met dc dringendste vermaningen vergezeld gaan. De Engel brengt niet alleen liet eeuwig Evangelie, hij predikt het ook, en wet niet in het verborgene, maar in het midden des hemels, opdat allen, die op de aarde wonen, het hooren en behouden kunnen worden. Vreest God! Vreest niet voor Satan en zijnen Antichrist, noch diens hulp in schaapskleederen met de spraak van den draak! Vreest God! Geeft Hem heerlijkheid! Ziet toe, dwaalt niet, God laat zich niet bespotten! Geeft Gods heerlijkheid niet aan den draak! Geeft Gods heerlijkheid niet aan het beest! Geeft Gods heerlijkheid niet aan het beeld, dat het tweede beest voor u neerzet, om u te verleiden! Hoedt u voor de afgoden! Alleen God, in de hoogte zij heerlijkheid! De dag des oordeels is gekomen! Het tweede beest heeft de maat der zonde van den draak en zijnen Antichrist vervuld! Daarom o volken, geeft acht op hetgeen de Engel van jehovah verkondigt: ■Vreest God, en geeft hem heerlijkheid; want de ure Zijns oordeels is gekomen; en aanbidt Hem, die den hemel en de aarde, en de zee en de fonteinen der wateren gemaakt heeft." Wij herinneren hier weèr aan de uitspraak van jezus (Matth. XXIV : 13 en 14) «Wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden. En dit Evangelie des koningrijks zal in de geheele wereld gepredikt worden tot eene getuigenis allen volken; en dan zal het einde komen." Vergelijken wij deze plaats des Evangelies met de boven aangetogene der Openbaring, dan treedt een zeer ernstig teeken des tijds ons tegen. Zooveel blijft intusschen onwrikbaar waar: verspreiding en prediking zijn de wapenen van christus tegen den Antichrist. Gaan nu eenmaal deze wapenen Gods uit in alle einden, der aarde, dan is ook het oordeel, de toekomst des Heeren daar! De Engel, die het eeuwig Evangelie verkondigt, heeft het gerigt ingeleid, een tweede Engel verkondigt het oordeel! Wij zien, dat het als een valstrik over allen komt, die op aarde wonen. Zoo heeft bet jezus , gelijk alle Evangelisten getuigen, gepredikt en verkondigd. De langmoedigheid, goedheid, en barmhartigheid heeft langen tijd geduld gehad. Nu is de tijd des oordeels daar, en de voleinding volgt snel. En de vrouw, die gij gezien hebt, is.de groote stad, die het koningrijk heeft over de koningen der aarde." Te midden van dit woelen gaat het oordeel des Heeren voort. Het negentiende en twintigste Hoofdstak behelst de aankondiging daarvan. Niemand kan dit verklaren. Te vergeefs tracht men deze openbaringen duidelijk in te zien. Zoodra men van datgene, wat God ons wil laten weten, verder gaat, vervalt men in dwalingen. De nieuwsgierigheid naar tijd en toekomst, heeft van het begin der kerk aan, vele dwalingen, zoo als die der Chiliasten, Apokatasten enz. verwekt Voor ons is het volgende genoeg, dat de Heere, tot versterking van ons geloof en bewaring van de lijdzaamheid Zijner heiligen heeft willen openbaren. In den laatsten tijd zal het woeden der belsehe magten vreessehjker zijn dan ooit; doch de Heere regeert te midden van dit oproer, De uitverkorenen houden zich verre van het woeden der wereld en mengen zich niet in haar doen. Juist in het oogenblik, dat Satan volkomen los zal zijn, de ketenen verbroken heeft en zijn masker zal afgeworpen hebben, zal de Heere Zijn oordeel voleinden! Het einde zal verschrikkelijk zijn : voor den draak, het beest, den valschen profeet en allen, die niet geschreven zijn in het boek des levens! Op de opstanding der dooden volgt de heerlijkheid der gezaligdeu in het rijk van jezus christus. Het nieuwe Jeruzalem wordt hier het rijk van jezus Christus genaamd ! Eeuwige vrede woont er. Geen vijand dreigt meer , want de booze, de verleider met zijnen geheelen aanhang is voor eeuwig gebonden. De dooden verrijzen. De tranen van den strijd worden van hunne oogen gewischt. God is hunne zon en zij verheugen zich in het licht. Leven, blijdschap , vrede en vreugde genieten zij voor Gods aangezigt, eeuwiglijk en altoos! Niet meer blootgesteld aan het gevaar, zoo als in het Paradijs, zijn de poorten van hetzelve bewaard, zoodat in haar niet zal inkomen iets, dat ontreinigt, gruwelijkheid doet en leugen spreekt! Deze woorden zijn getrouw en waarachtig, en de Heere.de God' der heilige profeten heeft Zijucn Engel gezonden, om Zijnen dienstknechten te toonen, hetgeen haast moet geschieden.'' (Openb, XXII : 6). Maar hoewel wij ons niet willen vermelen de toekomst te verklaren, zoo moeten wij toch de woorden dezer voorzegging altijd voor oogen hebben: «Ziet Ik kom haastelijk! Zalig is hij, die de woorden der profetie dezes hoeks bewaart" (Openb. XXII : 7). Tot heden zijn alle voorzeggingen vervuld geworden, die de Heilige Geest door de heilige mannen gesproken heeft. Beschouwen wij het Oude Testament of het Nieuwe, dan vinden wij het duizendmaal bevestigd. Mannen der tegenwoordige eeuw, die met hun verduisterd verstand alle Openbaring en elke Goddelijke wereldregering lang verworpen hebben, treden onwillekeurig, als getuigen voor de waarheid der profetiën op. Menschen, die met vele geleerde scherpzinnighe d, elke Godsdienst, bovenal bet bijbelsche Christendom bestreden hebben gaven zonder het te vermoeden getuigenis, dat de voorzeggingen van een jesaïa en jeremia, van een paulus en johannes letterlijk vervuld zijn. Men leze de reisbeschrijvingen van den Atheïst volney en van andere zijner landslieden, wat zij over de steden der oudheid in Klein- en Groot-Azië te boek gesteld hebben, en vergelijke hunne woorden met die der profeten,. Men zal onwillekeurig de overeenstemming met verbazing waarnemen. Gaan wij nu van het uitwendige leven der menschen over tot het innerlijke, geestelijke leven der volken eu landen, dan zullen wij zien, hoe de strijd tusschen het goede en het booze, tusschen het licht en de duisternis, de waarheid en de leugen, de aanbidding Go ls in geest en in waarheid en de afgodendienst overal en te allen tijde, over het geluk en de ellende der menschheid beslissend te voorschijn treedt. Daartegen helpt geen redeneren, noch ontkennen, de daadzaken dóen zich hier gelden. Evenzoo overwegend is de invloed van den Bijbel op het lol der menschen. De beschouwing van den Bijbel rigt zich naar de mate des geloofs en der erkentenis in verschillende tijden, bij verschillende volkeren, secten en individuen, nu eens bevestigende, dan weder ontkennende, en ook daar weder in verschillende tijden onderscheiden. De invloed van den Bijhei, beslissend op de menschheid, blijft' iu alle tijden1 en bij alle volken en personen altoos en eeuwig dezelfde. Er is niets dat er zoo bont en verward uitziet, dan de wereldgeschiedenis in het algemeen, evenzoo alles wat onder de benaming van geschiedenis, in welk eene phase ook, die het duizendvlakkigc kristal des menschelijken geestes aanbiedt, voorkomt. In elke dezer phasen echter, doet zich eindelijk de goddelijke openbaring van den Bijbel gelden, cn iu weerwil van alle tegenkanting der tegenpartij, bedwingt zij alles en wordt de maatstaf van al het doen en laten. De tegenpartij uitgaande van eene magt, die zich met de magt, welke in den Bijbel zich levendig en krachtig doet gevoelen, tracht gelijk te stellen, delft sedert zesduizend jaren altijd en te allen tijde het onderspit Geen trotschheid, geen kracht, geen glans, die zij ontvangt, geene kunst, waarmede zij verblindt, beschut haar voor den val. Hoe dikwijls hij het hoofd weder opsteekt, zijne gedaante verwisselt, zijne roengvuldigheid in uiterlijke verschijnselen uitlokt, en de menschheid verleidende ontvouwt; alles valt, en de magt van bet Bijbelwoord plant bare banier, wet of kruis te allen 'tijde op de puinhoopen! Een volk of staat mag verborgen, magtig, door duizendjarige wetten en gebruiken zamen gehouden en tegen den geest van den Bijbel beschut schijnen; eindelijk wordt hij bereikt, door deze magt aangeraakt, cn deze aanraking is doodend en verpletterend. Daarenboven wordt deze geest van den Bijbel, of de Heilige Geest, die in den Bijbel spreekt, trots de vijandschap der wereld en de verborgene krachten der tegenpartij, nooit overwonnen. Hij gaat rustig zijnen gang door den tijd, bereikt altijd zijn doel, en de schijnbare zege, welke de tegenstanders meenen te behalen, is slechts eene zelfmisleiding, die hen zelfs aan den dood en de ontbinding overgeeft. De aarde is van het eene einde tot het andere met de puinhoopen overdekt, welke Van de heerlijkheid dér wereld getuigen, die vooj den adem van den Geest Gods vielen. Maar de God, dien adam aanbad, met Wien henoch wandelde, Wien noach otterde en Dien abraham geloofde, Die Israël zijne heerlijkheid toonde, enz. is nog altijd dezelfde. Zijne volgelingen vermeerderen van dag tot dag. De zielen, die Hem zien, verblijden zich heden als voor 4000 jaar over hare redding (Gen. XXXII : 30) en gaan als simeon in vrede heen. Zoo lang deze daadzaken vaststaan, zal het den vorst van den tijd nooit gelukken, om zich tot heer over den Geest der eeuwigheid op te werpen, of om over Hem te zegevieren. Wij gelooven in deze stellingen de groote verborgenheid: «wat God en de menschen en de wereld is?" zoo tamelijk getroffen en uitgesproken te hebben. Gelukte het een werktuig Gods, dit tot eene duidelijke bewustheid bij-, tot eene levendige erkenning door de menigte te brengen , dan zou op eens het doel Gods bereikt, en de geest der eeuw voor altijd door den Geest der eeuwigheid overwonnen zijn. Dat echter de menschen met bewustheid den geest der eeuw huldigen , hem dienen en zich tot slaven van denzelven stellen, om den Geest der eeuwigheid te wederstaan: dat is de zonde der wereld en hare straf! »Saul, saul ! wat vervolgt gij mij? Ik ben jezus, dien gij vervolgt. Het zal u hard vallen, de prikkels tegen de verzenen te slaan." De kinderen Gods hopen van oudsher op den zaligen tijd, wanneer Satan geheel overwonnen, de zonde weggenomen en het goede alleen geldende en heerschende zal zijn. Alle verwachtingen en pogingen der edelste kinderen Gods zijn op dat doel gerigt; zij hopen op de verwezenlijking van hunne vermoedens. Deze tijd is het, die alle Profeten wenschten *e zien. Zoo dikwijls de Heere Zijn volk bezocht, geloofden de betere, door Satan onoverwonnene zielen, dat de magt der zonde verbroken was. Daar brak in een' diepen middernacht voor de wereld, de morgenglans der eeuwigheid, in de openbaring des Heeren, aan. Sedert worstelt de duisternis met het licht, zoo als zij van den beginne geworsteld heeft. In het Paradijs, was het licht als de dag, De Heere was licht en zon. Toen kwam dc duisternis en worstelde met het licht. Het verduisterde, lot dat het in diepen middernacht der afgodendienst onderging. Oe draak heerschte in het oosten, de moord in het westen. Toen klonk het hemelsche lied : >Eere zij God, inde hoogte !" Het werd van lieverlede helderder. Voor de zon gaat echter koude wind voor , en ruischend vliedt de nacht. Het zijn de laatste vleugelslagen der duisternis en van den nacht,die voor den opgang der zon vliegt 1 Zoo is ook het gewoel, het verwarde geschreeuw, het huilen der wilde dieren, nachtuilen en vleermuizen , van onze dagen: het teeken van de naderende komst des Heeren! XV. BESLUIT. Het is , zoo als wij reeds aangeduid hebben, niet het doel van deze proeve om in den raad God», dien Hij in Zijne diepe wijsheid zich voorbehouden heeft, in te dringen; maar veeleer het verledene te onderzoeken, het tegenwoordige met Gods waarschuwingen te vergelijken, en ons voor de toekomst toe te rusten. Wie Christen zijn wil, moet het geheel zijn. Hij moet zijn leven zijne hoop, zijn. geloof aan dc Schrift onderwerpen, en door de Schrift in alle deelen laten regelen. Het leven eu de zaligheid kunnen niet van standpunten, meeningen, stellingen en magtspreuken afhangen. Zij, die zich uit dergelijke bouwstoffen toekomstige woningen bouwen, bouwen ze op zand en als de stormen en waterstrooraen komen, zullen zij instorten. De Apostel petrus verwijst ons naar het profetische woord, dat zeer vast is. Jezus christus beveelt den verstandigen op de steenrots te bouwen; want dan zullen de golven van het wercldgcngt hen niet overvallen. De wederkomst van jezus christus en het wereldgerigt zijn echter twee profetische woorden, welke een wezenlijk deel van het Christelijk geloof uitmaken. Zonder te bekennen: «Ik geloof, dat jezus chbistus aan de regterhand des Vaders gezeten is, van waar Hij komen zal, om te oordeelen beide de levenden en de dooden;" kan niemand op den naam, veel minder op de toekomstige zaligheid van een Christen aanspraak hebben. Wanneer in onze dagen aan dit geloofsartikel zoo weinigigewigt gehecht wordt, en diegenen welke om hun eeuwig lot bekommerd zijn, zoo zeldzaam zijn, dan is dit weder eene vervulde voorzegging. Jezus christus zegt uitdrukkelijk : »dat in den laatsten tijd de ligtzinnigheid zoo toegenomen zal zijn, als in de dagen van noach." Daar heeft de Heere, omdat het eene bijzondere bezoeking betrof, zelfs den tijd aangekondigd, wanneer het strafgerigt zou aanvangen. De menschen waren gewaarschuwd en noach bouwde op Gods bevel de arke, en toch. werd de ongeloovige wereld door den vloed overvallen. Nog eene andere verschijning moest inderdaad de menschen voorzigtig maken. Toen het jaar een duizend, na christus geboorte, aanbrak, verbeeldde zich de Christelijke wereld, dat met dezen aanvang ook de wederkomst van jezus christus verbonden was. ,Hoe weinig dit bijgeloovig;gevoelen, door de uitspraken:van christus, de Profeten of Apostelen geregtvaardigd was, greep het toch de Christelijke wereld aan. Deels had dit bij ernstige gemoederen, eene opregte bekeeringvten gevolge; want men leest, dat velen hun .huis bereidden, zich met vijanden verzoenden, onregtvaardig goed teruggaven , enz.; maar bij het meerendeel werkte dit gevoelen verkeerdheden, onzinnigheid en zelfs wrevel. Opmerkelijk blijft echter het verschijnsel, dat de mensch zich door zijnen eigen zin cn inbeeldingen tot de grootste offers en besluiten laat leiden; door sluwe drogredenaars tot de waanzinnigste dwaasheden laat verleiden; terwijl hij Gods woord wederstaat en de overtuigendste waarheid veracht. Ook hier geldt het weder: «De menschen hebben de duisternis liever dan het licht! Op dit, door Satans verleiding in ons gewerkt verderf, bouwt hij zijne plannen. Ongelukkig rekent hij , die op menschelijke dwaasheid rekent, altijd goed! Arme, arme menschheid! Maar nu vermaant jezus christus, zoowel als de Apestelen en Profeten de Christenen te allen tijde bereid te zijn. Wij worden zoo dikwijls gewezen op den uitlogt der kinderen Israëls uit Egypte. Zij moeten gegord, den staf in de hand, staande, en tot den uittogt gereed, het offerlam eten. Te middernacht kwam het bevel, en zij togen nit. Zoo moet ook de Christen zich niet in de wereld verstrikken, alsof hij altijd hier zal blijven ; maar > waakt dan te allen tijd, biddende, dat gij moogt waardig geacht worden te ontvlieden al deze dingen, die geschieden zullen, en te (taan voor den Zoon des menschen. Als een valstrik zal de Heere komen voor allen, die op de aarde wonen. Als een dief in den nacht, zal Hij hen overvallen. Hij zal komen, wanneer het de menschen niet meenen. Zalig is de dienstknecht, dien de Heere wakende zal vinden." Aan deze en alle andere vermaningen geloofden wij de vrienden des Heeren en diegenen , welke Zijne verschijning verbeiden, te moeten herinneren in eenen tijd, waarin zooveel ons aanleiding geeft, om onze hoofden op te heffen, dewijl onze verlossing nabij is. Maar ook de zorgeloozen, die de verschijning des Heeren in eene tweede' toekomst nog verre stellen , wilden wij waarschuwen. Eindelijk diegenen, welke verstrikt in vreemde ketens, de zorg voor hnnne zielen tegen het bevel des Heeren geheel verwaarloozen, of ligtzinnig anderen toevertrouwen, wilden wij op dc bedreigingen van jezus opmerkzaam maken, en als de Engelen aan lot die in Sodom verwijlde, toeroepen: «Haast u om uws levens wil!" Zijn ons de tijden of gelegenheden verborgen, zoo hebben ons toch de Heere jezus zoowel als Zijne Apostelen, dringend, ernstig, gestreng, waarschuwend en dreigend bevolen, op de tseëkenen der tijden en op het profetisch woord acht te geven ^iMaimeer gij 'dit en dat zult beleven; wanneer de ongeregtigheid, verdrukking, verzoeking zoo als zij nooit geweest zijn, de overhand zullen nemén,'tfa n zal Ik verschijnen. Hetgeen wij in dit geschrift in het bijzonder, beschouwd hebben, betreft vooral den Antichrist. De Heilige Schrift, zoowel bet Oude als bet Nieuwe Testament, kenschetst den Antichrist als werktuig van Satan, van welken deze zich bedient, om de mmschen in de voorbereiding op de toekomst van christus te verhinderen, hen van jezus christus af te trekken, hun het heil te doen verliezen en in de eeuwige dienstbaarheid van de leugen, den moord en de hel te brengen. Deze verzoeking is ter beproeving des geloofs, ter oefening der nieuwe gehoorzaamheid in Christus en der liefde tot Hem, onontbeerlijk. In dezen strijd met Satan, den Antichrist en den valschen profeet, moet het geloof, de liefde, en hoop der heiligen schitteren en openbaar worden. O, zalig zijt gij lieve ziele, die geloofd hebt! Zoo zal eens de welkomsgroet des hemels diegenen tegenkhhken: »die uit de groote verdrukking komen; ën zij hebben hunne lange kleederen gewasschen en hebben hunne lange kleederen wit gemaakt in het bloed des Lams!" Maar opdat geen mensch zeggen kan, dat hij boven vermogen verzocht is geworden, staat de genade waarschuwend en de Heilige Geest leerende ons ter zijde! Wij hebben tot hiertoe alleen op Hem gelet als wij Gods woord en Zijne waarschuwingen en leeringen lazen. En ten opzigte van twee gewigtige dingen: den antichrist en de wederkomst des Heeren is ons het volgende duidelijk geworden: 1. Jezus christus heeft beloofd weder te komen, zooals Hij ten hemel gevaren is (Matth. XVI: 27 ^- XXIV: 30 — XXV : 31; I Thess. IV: 16; Hand. I : 11). 2. Tot op Zijne wederkomst ten oordeele, schilderde Hij zoowel als Zijne jongeren, den tijd op aarde, als een zwaren strijd van het licht met de duisternis, van het rijk Gods met Satan. 3. Zoowel in- als uitwendige vijanden, zal Satan, de vorst dezer eeuw, die na het heengaan van jezus komt, tegen Hem en de Zijnen oproepen. 4. De gevaarlijkste dezer vijanden, zal de ongeregtige zijn, die door .Satans magt als een Antichrist, valsche Christus, tegenover den waren christus gesteld wordt. 5. Deze verschijnt,nog ten tijde der laatste Apostelen, zoodra-die onder hen, die hem nog wederhoudt, weggedaan wordtl 6. Maar de Antichrist duurt voort van den dood van dezen Apostel tot op de toekomst van christus. Hij beweegt- zich in het verborgen ten tijde van padxü», is openbaar ten tijde van «mannes; maar wordt omgebragt door den adem des Geestes Gods en de verschijning der toekomst van jezus christus, 7. Het is alzoo eene opvolging van menschen in langen tijd, welke sleeds hetzelfde doel van Satan vervolgen. 8. Deze Antichrist is echter niet buiten, maar binnen de kerk. 9. Hij maakt zich meestérivan geloof, leer en geweten, en verheft zich boven al wat God genaamd, of als God geëerd wordt 10. Hij' matigt zich eindelijk Goddelijke eer aan, daar hij zich óp den troon van christus plaatst. Hij gaat zelfs zoo ver, dat hij zich, in den tempel Gods als een God neerzet en zich vertoont, dat hij God is. 11. Dit alles geschiedt door de werking van Satan , die daarom zulk eeneiigroote magt verkrijgt, daar de menschen de liefde der waarheid niet hebben aangenomen, dat zij zalig zouden worden. 12. De Antichrist zal door den bijstand van den Duivel, in alle kracht, en teekenen en wonderen der leugen werken, en daardoor het bijgeloof door'krachtige dwalingen versterken en straffen. 13. De begeerte naar de ongeregtigheid, waardoor de menschen1 de waarheid niet gelooven, is oorzaak dat de verzoeking hun tot strafgerigt wordt. Daardoor wordt de boosheid van den Antichrist zoo gesterkt, dat indien de Heere zijne dagen niet Verkortte, geen mensch zalig zou worden. 14. Om echter de Zijnen te bewaren, openbaart de Heere al de boosheid van den Antichrist, en vertoont in beelden, die schrede voor schrede den gang der dingen vergezellen, den Christen tot waarschuwing, het woelen van dén Antichrist. 15. Zijn optreden wordt bij het opkomen van een beest uit de zee vergeleken. De zeven hoofden, tien kroonen, en tien hoornen kondigen zijne groote magt en aardsche heerlijkheid aan, die hij verkrijgen zal. Als een pardel zal hij alle kleuren aannemen, met beerenvoeten zal hij de kerk"vertreden, en met de wreedheid eens leeuws , brullen en moorden. 16. De draak, dat is de Duivel,' zal hem zijne kracht, zijnen troon en groote magt geven. 17. Het zwaard des Geestes, dat is het woord Gods, verwondt hem doodelijk. Intusschen wordt deze wonde genezen en de aarde maar niet de geloovigen in christus verwondert zich daarover en gaat voort het beest aan te bidden. Wie is het beest gelijk! ? 18. Maar het beest is een mond gegeven, vol Godslastering, of zooals paulus zegt: vol leeringen des Duivels. Zij verbieden te huwelijken, en bevelen zich van spijzen te onthouden, die God geschapen heeft, dat zij met dankzegging ontvangen worden. 19. De Antichrist lastert God, lastert Zijnen naam, Zijn tabernakel, en die in den hemel zijn. 20. Het beest voert krijg met de heiligen, eu overwint hen. Hier op wordt het van allen aangebeden, wier namen niet in het Boek des levens geschreven zijn. 21. Maar wijl de Antichrist van het zwaaid des woords Gods doodelijk gewond is, zendt de draak een tweede beest hem ter hulp. 22. Dit tweede beest onderscheidt zich daardoor van het eerste, dat het onder den naam en de gedaante des Lams optreedt, maar de spraak van den draak, en alle lastering en leeringen van het eerste beest spreekt. Het wordt ook de valsche profeet genoemd. 23. Het beest doet alle magt van het eerste beest voor hem, dat van de doodelijke wonde is genezen. Het doet groote teekenen enverleidt door list en huichelarij, diegenen, welke op de aarde wonen, dat 'ÜJi 'voor bet eerste beest een beeld maken en het aanbidden. 24. Satan geeft dit beest ook alle magt, en dit tweede beest geeft deze magt aan het eerste beest. 25 Het tweede heest maakt nu overal, waar het heerscht; dat allen, die bet eerste beest niet aanbidden, vermoord, vervolgd, verbannen en niet geduld worden. Iedereen moet naar het eerste beest genoemd, zijnen naam, zijn merkteeken of getal dragen. 26. Dit getal is 666! De ambtsnaam, dien dit beest, dat een mensch is, op aarde draagt, bevat dit getal. De geheele zamenspanning van Satan tegen jezus christus en Zijne kerk, wordt alzoo onder de volgende beelden duidelijk en kenbaar gemaakt. a. De draak, welke is de Duivel. b. Het eerste beest in bet huichelachtig kleed, maar met beerenvoeton, leeuwenmuil, zeven hoofden, tien hoornen en tien kroonen; alzoo wild , met groote magt en werkzaamheid, Godslastering aan het hoofd : de Antichrist. c. Het derde wezen insgelijks een beest van dezelfde natuur, en met twee hoornen, des Lams hoornen gelijk; maar nog wilder dan het eerste beest, aan hetwelk het zijne duivelsche, groote magt geeft, en welks aanbidding bet moordende en vervolgende van de aarde afperst : de valsche Profeet. d. Op het eerste heest, den Antichrist, zit : de heere. Een corps door den Antichrist gedragen, in al hunne leden heerlijk versierd, met goud en kostelijke gesteenten overdekt, iu purper en scharlaken gekleed! Verzamelplaats van alle schatten, rijkdommen, pracht en heerlijkheid der aarde. Zij houdt in hare band den beker der hoererij: Godslastering, valsche leer, leugen en moord. Zij reikt daten beker, vol gruwelen en onreinheid harer hoererij aan de hoofden van bet beest. Haar oog is rood geverwd van het bloed der heiligen. De residentie van al deze gruwelen is de groote stad Babyion. Zij is op zeven heuvelen gebouwd. Zij ligt op de wateren tusschen, twee zeeën. Al deze maglen van den afgrond, de Duivel, Antichrist, valsche profeet cn de hoere zijn dronken van het bloed der heiligen en der getuigen van jezus. In de stad op zeven heuvelen, Baby Ion, is het bloed der profeten en heiligen gevonden geworden, en van al degenen, die op de aarde gedood zijn. Van haar is dus al het vervolgen, al het vermoorden van de getuigen van christus en alle oorlogen onder Christelijke volken uitgegaan. Tegen dit alles, en als Satan door deze zijne werktuigen, het toppunt zijner magt bereikt beeft en in de zegepraal zijner boosheid jubelt, doet de Heere eene stille Godsdaad. De hoere houdtden beker harer onreinigheid omhoog, maakt magtigen en geweldigen dronken en bedwelmt met den tooverdrank harer gruwelen en hoererij de volken. Alles bidt beelden, de hoere, beesten, draken aan: daar staat het Lam op den berg Sion. Het zendt eenen Engel, vliegende in het midden des Hemels, die heeft het eeuwig evangelie te verkondigen aan degenen, die op de aarde wonen. Hij brengt het in alle talen, aan alle heidenen, geslachten en natiën. Deze daad Gods zien wij in onze dagen in hare vervulling. Het is de verspreiding der heilige schrift in alle talen, over de gansche aarde. Wij weten dus, waar wij staan! Deze algemeene verspreiding van het eeuwig Evangelie in het midden des hemels, in alle talen, aan alle heidenen, geslachten en natiën, wordt door de levendige verkondiging vergezeld. De evangelische zending predikt aan allen, in alle talen, bij alle heidenen en natiën : Vreest God! geeft Hem heerlijkheid, die den hemel, en de aarde, en de zee en de fonteinen der wateren gemaakt heeft Wie dit ontkennen kan, wien de duidelijkheid dezer voorzegging in hars vervulling in onze dagen niet in het oog springt, voor dien zijn de profetische Schriften over 't algemeen niet voorhanden. 10. Maar God wil, dat de voorzeggingen op bet oogenblik van hare vervulling erkend en duidelijk worden. Zoo werden voor de Jongeren de Profeten duidelijk, wanneer zij schrijven: »Opdat vervuld zou worden, hetgeen door den Profeet is gesproken." Maar de Heere spreekt: «Deze dingen heb Ik daarom tot u gesproken, opdat, wanneer zij geschieden zullen, gij gelooven moogt. Wij laten het aan den lezer over om den draak, het beest, de doodelijke wonde, het tweede beest, de hoere, den beker, de stad Babyion, met een blik op het verledene en het tegenwoordige voor zich zeiven te verklaren. De verspreiding van den Bijbel en de Evangelische zending echter kunnen wij niet met stilzwijgen voorbijgaan; want zij zijn de vervullingvan het Goddelijke, profetische woord voor onze oogen! Dat dit zoo het geval is, wordt ook door de tegenpartij erkend. Of zou de sluwe magt van den vijand met zulk een verschrikkelijk brullen, met zulk eene woede tegen Bijbelgenootschappen en Bijbelverspreiding, Bijbelvertalingen en Zendingen, welke het Goddelijke woord tot de heidenen, geslachten en natiën brengen, vloeken, tieren en woelen, wanneer zij daarin niet de kracht van Dengenen moest erkennen, voor Wien zij siddert? Wat ons echter in dezen tijd vooral oproept, om op de profetie der Openbaring acht te geven, is de plaats, welke dezelfde Engel, die het eeuwig Evangelie in het midden des hemels draagt, en aan de aarde predikt, er bij voegt: «Geeft God hc erlij k heid; want de ure (niet de dag) zijns oordeels is gekomen ! Men moet óf de Heilige Schrift geheel verwerpen, óf geheel aannemen. Neemt men haar aan, dan moet men zich ook voorbereiden op het oordeel en de toekomst des Heeren. Maar wanneer zal men meer op zijne hoede zijn, dan wanneer de Heere dingen doet, waaraan Hij Zijne toekomst en Zijn oordeel beloofd heeft te verbinden ? Nu zegt echter jezus christus , dat wanneer het Evangelie aan alle volken der aarde, niet tot bekeering, maar hun'tot eene getuigenis gepredikt wordt, alsdan zal het einde komen! In de Openbaring wordt door den .Engel het eeuwig Evangelie werkelijk in alle talen tot alle volkeren gebragten zij worden opgeroepen met luider stem, God heerlijkheid te geven en te gelooven. Als beweeggrond, waarom zij gelooven moeten, voert de Engel aar. : «want de ure Zijns oordeels is gekomen." Onmiddellijk daarop volgt een tweede Engel en kondigt Babylons val aan. Een derde Engel waarschuwt nog eens voor de aanbidding van het beest, den Antichrist, het aannemen van zijn merkteeken en de bedreiging van den Goddelijken toorn. De heiligen worden weggenomen zoo als voor den zondvloed. Eindelijk verschijnt de Zoon*des menschen in de wolken! (Openb. XIV : 14: Matth. XXV : 31). Men moet of aan den profetischen inhoud der Schrift, dus ook aan den 'Bijbel en de Openbaring, volstrekt geene waarde. hechten; of gebeurtenissen erkennen, die God voor onze oogen doet plaats grijpen. Het volgende is echter duister; van daar behoort alles, 'gelijk het einde zelf, tot de toekomst. Maar het geschiedt niet, zoo als vele geloovigen zich "door aangename bespiegelingen voorstellen, door eene algemeene bekeering, of door den ingang van de volheid der Heidenen, die voor anderhalf duizend jaar reeds begonnen is; maar: door den afval, zoo als dit ook bij Zijne menschwording het geval was. Het is een verwonderlijk schouwspel, dat ons van het zestiende tot het twintigste Hoofdstuk voorgesteld wordt. In het veertiende Hoofdstuk wordt ons de oordeelsdag plegtig aangekondigd, de Zoon des menschen verschijnt, de sikkel wordt uitgezonden en de wijnpersbak gelreden. Zoo als bij elke groote daad van jezus stemmen in bet vijftiende Hoofdstuk de hemelen een inleidend lied tot lofzegging van God aan. Van hooge beteekcnis is de vermelding van het lied van mozes , den knecht van God; want het bezong de redding van Israël uit de strafgerigten, welke in Egypte de heerlijkheid Gods openbaarden. In de volgende Hoofdstukken worden de fiolen vaa Gods gramschap over de aarde uitgestort! Alle aanhangers van den Antichrist en zij, die zijn merkteeken hebben aangenomen, worden bezocht, om den afval, de , gruwelen der afgodendienst en bet vermoorden der heiligen en Profeten. Daarbij klinkt bestendig de boetpredikatie: «Gaat nit van haar!" Maar de geheele zamenspanning van den draak, den Antichrist, den valschen profeet en de hoere, benevens allen, die het merkteeken of het getal, of den naam, en ook deze verscheidenheid kan ?ol beteekenis zijn, aangenomen hebben: «Bekeert u niet, om Hem heerlijkheid te geven!" maar gaat voort te lasteren." (Openb XVI: 9,1 i , 21). In plaats van zich te bekeeren, rusten zij zich tot tegenstand nit en wagen stoutmoedig met het Lam zelf, nn eindelijk als openbare verklaarde vijand van jezus christus, den strijd en bon val is daar!" Zji is gevallen, het groote Babyion, en is geworden eene woonstede der duivelen, en eene bewaarplaats van alle onreine geesten en eene bewaarplaats van alle onrein en hatelijk gevogelte. Dewijl nit den wijn des toorns harer hoererij alle volken gedronken hebben, en de koningen der aarde met haar gehoereerd hebben, en de kooplieden der aarde rijk zijn geworden uit de kracht harer weelde. En ik hoorde eene andere stem uit den Hemel, zeggende : «Gaat uit van haar, mijn volk opdat gij aan hare zonden geen gemeenschap hebt, eH opdat gij van hare plagen niet ontvangt." (Openb. XXVIII: 2—4). Het oordeel des Zoons Gods wordt dus niet in een oogenblik voltrokken; maar in eene reeks van daden, welke allen, die nog, al ware het ook als een vuurbrand uit het vuur, zich willen laten redden, daartoe gelegenheid geeft. Zoo als in de uitleiding van Israël nit Egypte voorgebeeld is, gaan voorbereidende straffen de laatste straf- feu vooraf. Zoo als daar de gehoorzaamheid Israëls millioencn voor den verdervende!) Engel Gods redt, zoo voert ook thans de Heere Zijn volk uit Babyion. «Gaat uit van haar, mijn volk! opdat gij aan hare zonden geene gemeenschap hebt, en opdat gij van hare plagen niet ontvangt. Want hare zonden zijn de eene op de andere gevolgd tot den hemel toe en God is harer ongeregtigheden gedachtig geworden." Het negentiende en twintigste Hoofdstuk geeft treffende heelden van het eindlot van Babyion, den Antichrist, den valschen profeet en van alle levenden en dooden, die niet gevonden worden geschreven in het boek des levens. Het rijk des vredes, het rijk van jëzus neemt Zijne uitverkorenen op : «Ziet, de tabernakel Gods is bij de menschen en Hij zal bij hen wonen en zij zullen Zijn volk zijn, en God zelf zal bij hen en hun God zijn. En God zal alle tranen van hunne oogen afwisschen; en de dood zal niet meer zijn; noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn, want de eer*te dingen zijn weggegaan." «En die op den troon zat, zeide: Ziet, Ikmaak alle dingen nieuw: Eb Hij zeide tot mij: Schrijf, want deze woorden zijn waarachtig en getrouw. En Hij sprak tot mij: Het is geschied. Ik ben de Alfa en de Omega, het begin en het einde: Ik zal den dorstigen geven nit de fontein van het water des levens voor niet. Die overwint, zal alles beërven : en Ik zal hem een God zijn, en hij zal Mij een zoon zijn!" (Openb. XXI : 3—7). Wij herhalen nog eens onze woorden. Men moet óf de geheele Heilige Schrift verwerpen , dus door den afval daarvan, hare voorzegging op eene voor zich zeiven hoogst ongelukkige wijze vervullen; óf aan eene zoo plegtige betuiging uit Gods mond vol geloof en opmerkzaamheid schenken. Er is in de geheele Heilige Schrift geene Godsdaad, geen woord Gods , geene belofte, die plegtiger, krachtiger en verhevener is uitgesproken, dan de zoo even- aangetogene rede van den Almagtigen Cod. Indien het vier en twintigste Hoofdstuk van het eerste boek van mozes met onweerstaanbaar geweld aangrijpt, en schier onwillekeurig tot aanbidding voor den troon Gods stemt ; 200 is deze Nieuw-Testamentischc verschijning Gods in Zijne genadevolle heerlijkheid en magt verpletterend! Wij kunnen sléchts loven en aanbidden. »De lof en de heerlijkheid en de dankzegging en de kracht zij onzen God en het Lam." Onmogelijk kan de Heilige Geest deze openbaringen, die waarachtig en getrouw zijn, gegeven hebben, zonder dat het Zijn wil is geweest, haar de aandachtigste, ernstigste en opmerkzaamste behartiging te verzekeren ! Wij gelooven, dat zij bijzonder in onzen tijd aan allen, die eene hoop op het eeuwige leven en geloof aan Gods getuigenis in zich omdragen, ter harte moeten gaan. Thans nu zelfs de meest wereldschgezinden bekennen, dat zij zonder uitzigt, wensch en verwachting op de toekomst zijn, zal het des te meer tijd zijn op den Engel met het eeuwig Evangelie heen te wijzen. De magten der duisternis hebben een duister voorgevoel van haar oordeel, zij beraadslagen, sluiten hare gelederen,'trachten hare magt te Versterken» spannen de netten harer verleiding over de geheele aarde uit! Waakt en bidt, hij is daar de verrader! Maar die uit God is, die hoort het woord Gods! INHOUD. INLEIDING Bladz. 1. I. DE PROFETEN EN HUNNE VOORZEGGINGEN . . » 5. II. DE PROFETEN EN HET OUDE TESTAMENT . . » 19. III. DE VERSCHIJNING VAN DEN MESSIAS OP AARDE. > 30. IV. HET STANDPUNT DES T1JDS BIJ DE KOMST VAN CHRISTUS p 46. V. JEZUS GRONDT HET RIJK VAN GENADE, ZIJNE HEILIGE KERK » 52. VI. HET RUK VAN DEN ANTICHRIST » 60. VII. VOORZEGGINGEN VAN JEZUS CHRISTUS VAN DEN ANTICHRIST » 68. VIII. DE LEER VAN DEN ANTICHRIST IN DE SCHRIFTEN DER APOSTELEN » 75. IX. VERVOLG. PAULUS | 81. X. VERVOLG. JOHANNES » 95. XI. HET BEEST UIT DEN AFGROND » 108. XII. HEERE , HELP ONS, WIJ VERGAAN! ... » 115. XIII. DE BRUID VAN DEN ANTICHRIST » 122. XIV. DE WEDERKOMST VAN CHRISTUS TEN OORDEEL. » 129. XV. RESLUIT n 4 38