EEN J» M E IV W M$ T V Ëj El M T, Zijnde eene ernstige leerrede tot onldekkiogen van valsche gronden, en tot opwekkingen, om met ijver voort te gaan op den naauwen weg der Godzaligheid. GEPREDIKT uit Prov. XIV s 12. door T. 3. FRIIilHeHlTISElT, In leven Predikant der Gereformeerde Nederduitsche Gemeente op de Raritans, in den Jare 1728. (Letterlijk overgedrukt). Te Zwolle , Big W. F. ZWEERS, Boekhandelaar in de Voorstraat, 1857. AAN DEN LEZER. Deze predikatie ons van verre landen door des Heeren goede Voorzienigheid, ter hand gekomen zijnde, vonden wij om derzelver getrouwheid in het waarschuwen van zulken, welke zich verbeelden, dat hun weg goed is, nuttig aan ons Oud Nederland mede te deelen, te meerder aangezet zqnde, door dien de Heere nu zoo merkelijk door ziekten en brandende koortsen, zijne hand hier en elders aan ons legt, waardoor er brj duizenden uit het land der levenden worden weggerukt, en dat te beklagen is, dat vele zoo ongevoelig zijn over de hand Gods, wordende wel geslagen, maar voelen geenen pijn, veel minder keeren zq zich tot Dien, die hen slaat, de Heere laat dit nevens andere middelen nog gezegend zijn, tot ontdekking van onbekeerden, en tot opwekking van des Heeren volk. AMEN. EEN H SPIEGEL DIE NIET EN VLEIT, enz. ProV. XIV: 12. Daar is een weg, die iemand regt schijnt, maar hel laatste van dien zijn wegen des doods. Aanmerkelijk, en niet te min waarachtig, zijn de woorden van den Propheet Jeremias, cap. 17: 9. Arglistig, is het hart meer dan eenig ding, ja doodelgk is het: wie zal het kennen? Door het harte moet^verstaan worden, de ziele des menschen, dat geestelijke, redelijk Wezen, begaaft met verstand, oordeel Consciëntie, wil en genegenheid. Dit harte der menschen nu, na den val» zoo lang het door .den Geest der wedergeboorte niet is vernieuwd, is arglistig. Het grondwoord dat hier staat is hetzelve daar van den Patriarch Jakob zijnen naam gekregen heeft, omdat hij zijnen broeder in de geboorte bij de hiel had; maar het beteekent ook list, lagen, bedrog. Gen. 27: 36. Zoo dat arglistigheid hier beduidt, bedrieglijk, achterhoudend, genegen tot overtreding. Zoo is het hart gesteld bovenal, ja doodelgk, ten dood strekkende, daar de dood aan vast is, ongeneeslijk, boven mate boos. Zoo bedrieglijk en verdorven zijn de harten der menschen, het welk zij openbaren wanneer zij zich zeiven, en anderen bedriegen, in het verbergen, of in het bedekken van hare listige boosheid. Toen Herodes Christus wilde vermoorden, zoo wendde hij nogthans voor, Hem tc willen aanbidden, Matth. 2: 8. Judas bedekte xg'ne gierigheid met genegenheid tol de armen. Zoo zij het kwaad of hunne zonden niet geheel verbergen ku.nnen' 200 verkieinen zij die: Hier uit ontstaan alle veinzereijèn, waardoor zij eenen schijn van zich geven als of zrj wat waren. Maar het geen de arglistigheid van het harte nog naauwer openbaart, is het zelfbedrog, waardoor de menschen meenen zoo kwaad niet te zijn, als zij inderdaad zijn, en waardoor zij meenen in eenen goeden staat te zijn, en hopen zalig te worden, daar zij inderdaad nog ellendig zijn, voorwerpen der verdoemenis; zoo was het met de kerk van Laodicea, die meende rijk en verrijkt te zijn en geens dings gebrek te hebben, nogtans was zij arm, jammerlijk naakt «.blind. Openb. 3:17. Zoo iemand (zegt Paulus) meent iets te zijn, daar hij niet en is, die bedriegt zich zeiven in zijn gemoed, Gal. 6 : 3 Een bedrog voorwaar, dat yemeen, en met een, zeer gevaarlijk is; want in dit geval maakt hel bedrieglijk hart, het gelijk een mmsch, die hongerig en dorstig is, en in zgnen slaap droomt, dat hg eet en drinkt, maar als hg wakker wordt vindt hij zich zeiven bedrogen, en gevoelt nog zijn honger en dorst, Jez. 29 : 8 Zoo zal hel arglistig hart, dat gemeend heeft tra de gunst van God te zijn, na den dood, en in den dag des oordeels, zijn bedrog gewaar worden, dat zijne inbeelding maar als een droom geweest is, als hij met eenen ingebeelden Hemel, zijne oogen tra de hel zal opendoen. Dat iemand zich zeiven inbeeldt een geloovige te zijn, (zonder grond) dat maakt hem des te rampzaliger. Beklagelijk is het, dat dit bedrog, dat zoo vervaarlijk is, ook zoo alge- Hier van zegt Salomo in de woorden onzes tekst, daar is een ,„*/, ifi'o rent „rhnnt.. P.nz. Woorden die eene trouwhartige waarschouwing in zich bevatten, die een iegelijk die schrikt voor zelfbedrog, om toch niet bedrogen un ie Kuiyeii, en te worden, in des Heeren Jezus toeüomsie, wei op "j" mag drukken. Twee hoofdzaken hebben wij hier in acht te nemen. I. Het voorstel: Daar is een weg die iemand regt schijnt. I g$ De uitspraak : Maar het laatste van dien zijn wegen des doods. In het voorstel, hebben wij nader te overwegen, hetgene, waar van gesproken wordt, te weten, eenen weg, en van de inbeelding die iemand daar van heeft namelijk , dat die hem regt schijnt. I. Een weg is een manier van doen of van leven, die een mensen gebruikt, waarin hij zich een zeker einde heeft voorge„,„m .JLt.t t„ ,,„rWnn„n • want. pon wandelaar gebruikt eenen BlUIU , U11111 LIL il iLinii gvii. ' . . . . " t-ij «; ' . . . . J . . i„M tn omrali'fln. weg als een middel om ioi zijn voorgesieiu cuul « e--—-— Dus vinden wij veel malen in de H. Schrift van tweederlei wegen, een breeden en een naauwen weg, en tweederlei wandelaars, en derzelver tweederlei uiteinde: Zoo staat er Ps. 1 : o. De Heere kent den weg der regtvaardigen (haar bedrijf en manter van leven) maar de weg der goddeloozen zal vergaan, dat is hun ievrn en bedrgf. Nu is er een weg, eene manier van leven, die iemand regt schijnt, en evenwel een ellendig uiteinde heelt. i Salomo heeft hier het oog op de menschen, die zich zeiven bedriegen, uitgedrukt op het woord iemand. Door iemand verslaat hij personen, en wel zulke, die hij hier en elders dwaze noemt, als Prov. 12:15 die niet verlicht zijn, de wijsheid die van boven is , niet deelachtig, zonder vreeze Gods, daarom natuurlijke menschen, die hij ook goddeloozen noemt; met een woord i onbekeerde menschen. Dat blijkt, om dat hij hun een rampzalig uiteinde toeschrijft. / amm Deze hebben eenen weg, eene manier van leven, waar in zij zich voorstellen, een verkeerd einde. Aan de eene zijde stellen zij tot hun oogmerk aardsche gelukzaligheid, rijkdom, eer en wellusten. Dit is hun binnenste gedachte, dat hunne huizen mogen zijn in eeuwigheid Ps. 49 : 12 Zij maken den hak tot hunnen God, en bedenken aardsche dingen. Phill. 3 : 19 Zij zgn meer liefhebbers der wellusten dan liefhebbers Gods, 2 Tim. 3 : 4 Met een woord, het zgn Heden van deze wereld, welker deel in dit leven is, Ps. 17 : 14. Aan de andere zijde stellen zij hun ook wel voor den Hemel en de eeuwige zaligheid, namelijk, als zij de aarde niet langer houden kunnen, zoo wilden zij^den Hemel wel hebben, om maar van de helle verlost t«iiïiau' En zoo is deze hunnen weg, die hun regt schijnt- 1. Een weg der zonde, of een leven in de zonde; zoo dat zij de begeerlijkheden den vollen toom geven en de verdorvenheid der booze natuur opvolgen, weten niet van het vleesch te kruisigen, leven in nijd. twist, haat, wraakgierigheid, onkuiscliheid. onregtvaardigheid, liegen en achterklappen (hoewel de eene meer dan de ander) met ee/i woord, zulk een leven waarin zij nog eenige zonden moedwillig aan de hand houden; zoo Mebrijft David den weg des goddeloozen, dat hij onregt bedenkt op zijn leger, hij stelt zich op eenen weg die niet goed is, het kwaad verwerpt hij niel Ps. 63: 2-5. Dat het zulk een weg is, blijkt uit de uitkomst, dewelk is de dood; nu de bezoldinge der zpnde is de dood , Hom. 6 : 23. 2. Deze weg is ook zelfs een weg van burgerlijkheid en zedigheid ; zoo dat zij uit vreeze voor de hel, of voor schade of schande, of uit natuurlijke overtuiging van de conscicnte, haar WWDte,n voor openbare grove zonden , en het uitwendige en WeffiMe van de wet naauwkeurig betrachten, en zoo leven dat men er niet op weet te zeggen, dit kan men zien in dien rijken jongeling Matth. 19 : 19, 20, dit alles had hij onderhouden, wat den uiterlijken zin aangaat; maar zij geven weinig acht op de inwendige gestalte huns harten, niet kennende de geestelijkheid der wet, die de minste begeerlijkheden veroordeelt, die zij niet kennen. 3. Het. is ook een weg van uiterlijke godsdienstigheid, van zekere oefening en pligtsbetrachting , die zij waarnemen , waar op zij God dagelijks zoeken, en eeu last hebben aan de kennisse zijner wegen, gelijk er van de zelfs bedriegende Joden gezegd wordt, Jez. 58: 2. Zoo zullen i4t ten geiten- dage vele opslaan , zeggende, Heere, Heere hebben w'g niet in uwesteganwuopHi digheid gegeten en gedronken, hebben wij niet- ,vele krachten gedaan en w uwen natw duivelen uitgeworpen, Matth. 7,:■ 22 , 23 Luc. 13: 26 , 27, , 4. Ja , zelfs is dit een weg van uiterlijk berouw en bekee ring waardoor zij somtijds overtuigd beroerd en ontsteld worden, en hunne zonden belijden en daar over schreijen , gelijk Saul, 1 Sam. 24 , 25 , en met Agrippa bewogen worden , Act. 26 en verscheidene zonden en kwade gewoonten beginnen na te laten , gelijk Herodes, die hoorde Johannes gaarne, en hij deed veel dingen, Mare. 6 en nogtans bleef hij Goddeloos Zij kunnen door de kennisse van Jezus Christus de besmetting der wereld ontvlieden, en echter nog op hunnen ouden weg van onbekeerlijkheid blijven , 2. Pet. 2: 20. 5. Het is een wpg van eigen geregligheid, dat zij dit alles doen om daar op te rusten, en daarop hunne zaligheid vast te stellen en hunne Consciëntie gerust te stellen , en God daarmede te paaijen, menende den Hemel zal hun geenszins ontgaan, nu zij zoo veel goeds gedaan hebben, dat is hetgene de Heere zegt, Gij hebt vertrouwd op uwen weg Hos. 10: 13. 6. Het is een weg , die zij na hun eigen goeddunken hebben verkoren, waarop zij zorgeloos zijn, zonder waar berouw over hunne zonden, zonder naauwkeurige onderzoekingen van zich zei ven , waarop zij zich zeiven zoeken, eigen eer, gemak en voordeel in de wereld; de godsdienst nemen zij waar zooveel de wereld missen kan , of uit gewoonte en sleur. of om welstaans wille, of om menschen wille, om daar van gezien te mogen worden, om voor een eerlijk man en goed Christen te mogen passeren, of om hun gewisse den mond te stoppen, dat het hun niet knage, of om God zelf eenen dienst daarmede te doen, en als te verpligten om hen zalig te maken, daarom is hun gtnsche leven en bedrijf nog zonde, dewijl zij maar voor zióh zeiven leven, en niet voor God, om dat zij zich in al hun doen het regte oogmerk, Gods eer en wil, zich niet hebben voorgesteld; en dus zijn zij liefhebbers van zich zeiven, 2 Tim. 3: 2. Hoe verkeert dit ook is , hoe rampzalig ook dit leven is, zoo dunkt hun nogtans, dat deze weg regt is, en dit leven goed, gelijk Salomo zegt, dat deze weg mgt schijnt: Die iemand regt schijnt. Eigenlijk luiden deze woorden na de grondtaal, voor het aangezigt des mans, dat is in zijne oogen , en na zijn oordeel, welke spreekwijze wij ook vinden Ecles 2: 26, die goed is voor zijn aangezigte Salomo wil zeggen dat de geestelooze mensch meent en denkt, dat zijn leven en bedrijf regt en goed is, en Gode aangenaam, en (met een woord) dat lijn weg opregt is, oordeelt en meent dat bij zich zeiven, hij stelt het voor vast, en maakt er staat op ; want dit schijnen is hier geen gissen, maar voorwaar rn zeker hou Jen en buiten twijfel stellen, gelgk de Beidenen zoo gezegd worden te meenen, dat zij door de veeïheid der woorden zullen verhoord worden. Matth. 6 : 7. Dg Heidenen waren hier in veel verbasterd, maar bij' hen stond hel evenwel vast , en zij hielden het daar voor , zoo ook hier, hy' heeft hiervan eene inbeelding, hem dunkt hel zoo, en niet alleen heeft hy' die inbeelding bij zich zeiven, maar wil ook dat hem anderen daar voor zullen houden, daarom zal hij met Herodes veel goede dingen doen, Mare. 6 : 10 om een schijn te hebben. Zoo was het met Saul, hg wilde hg het volk aangenaam wezen , ais een die de» Heeren dienst en eere behielt, daarom wilde hg offeren eer hij aan den strijd ging. 1 Sam. 15 : 15. Zoo was hel ook met de Phariseen. Joh. 5: 44. Zoo gaat het den onbekeerden zondaar hier ook, dat hij niet alleen meent, dat zgn neg regt is, maar ook wil hg dat hem anderen voor een vroom mensch zullen houden, omdat hg zoo wat sehnnl te zgn, gelijk Simon de toovenaar van zich zeiven zeide, dat hy wat grootsch was, Act. 8: 2. Zoo was het met de Joden, die meenden dat zij" Abrahams zaad waren, en nogthans deden zij zijne werken niet, maar waren uit den vader den duivel, Matth. 3, Job, 8: 44. Zoo is het met den geesteloozen naamchristen , het schijnt hem ook toe dat zijn weg regt is, en dat zij zalig zullen worden, en ondertusscben zijn zij het spoor bijster. Hier kunnen wij naspeuren de oorzaken, wat toch de reden is , waarom zich de zondaar met valsche overleggingen bedriegt, en meent dat zijn weg regt is, daar toch God zoo klaar onderscheidt maakt tusschen den breeden en naauwen weg, dat is lusschen den weg der goddeloozen en der regtvaardigen, tusschen den staat der natuur en der genade, tusschen diegene, die God vreezen; zoo dat deze staat zoo veel van malkanderen verschilt als licht en duisternis, hemel en hel, de redenen zijn veel en verscheiden, wij zullen er eenigen van'ophalen. Het is wel Gods regtvaardig en heilig oordeel over de menschen, God slaat hen met blindheid en verduisteringe des verstands. Van natuur is de mensch wel geestelijk blind, doch hij heeft nog eenige natuurlijke kennis van Goddelijke dingen; maar ook dat hij nog heeft wordt hem regtvaardig ontnomen, Matth. 13: 12. Zgn onverstandig hart wordt nog meer verduisterd Rom. 1:21. Waarop hij zich zeiven dan misleid, zoo dat hg' zegt, ik ben rijk en verrykl geworden. Apoc. 3 : 17. Dit kunnen wij ook zien, 2 Thes. 2 : 10, 11. Daarbij komt nog de verhardinge des harten dat hg als een steen ongevoelig en onbekeerlgk wordt, voorheen konde hg over zgne zonden nog eens week worden en voor het vei derf vreezen; maar God zeer tegen hem vergrimd, laat zgn hart vet worden maakt zgne ooren zwaar en sluit zgne oogm, op dal hg' niet me met zgne oogen, noch met het harte versta, noch zich bekeere, en Hij het geneze, Jez. 6: 9, 10. God geeft hem over aan zich zeken, en als een slaaf aan de zonde , waardoor hij dan van de eene zonde valt in de andere , ziet dit Ps. 81 : 12 , 13. De begeerlijkheden worden op hem losgelaten, waardoor hg wordt gedreven, en wordt zoo overgegeven, in eenen verkeerden zin, om te doen dingen die niet betamen. Rom. 1 : 28. (b) De Satan , de wraakgierige en groote vg'etnd van des menschen geluk en zaligheid, die houdt den armen zondaar niet alteen vast met strikken, naar' zijnen "ttó, naar de taal vak-Paidus, 2 Tim. 2: 26, maar hg' verblindt hem zoo de zinnen,- édl het licht des Euangeliiims , {dat anders zijnen rampzaligen staat "eoud»'«0U^ ken) niet en bestraalt , als er staat, 2 Cor. 1 I 6. Dit leert ook de Heiland. LuC. 8: 12. Hg' ntemt hetzaad,het woord Godspwt het harte weg. op dal zg niet zouden gelooven iti'zaUq worden. Hier van daan is hef, dat het woord Gods geene kracht op hunne harten heeft, dat het niet is als een hamer en vuur, Jer. 23 noch levendig en krachtig, Hebr. 4: 12, maar het is hun eene doode letter 2 Cor. 3. Het woord der prediking doet geen nut om dkö het met geloof niet gemengd is, Hebr. 4: 2. Even gelijk de Satan Eva, door zijne arglistigheid bedroog, zoo verleidt en verstrikt hij nog den mensch, hij blaast hem als in, o Zondaar, gij zult niet sterven; en daarom steekt hij hem een valsoh waangeloof in de hand in plaats van het ware zaligmakende geloof: O (zegt hij) gij moet gelooven dat gij zalig zult worden , dat Jezus uw Zaligmaker is, en dat bestaat in een vertrouwen, dat u al uwe zonden vergeven zijn; en daar naoogt-gij wel gerust in zijn, of dan de Predikant al anders zegt en u in twijfel wil brengen, laat U niet afleiden, gelooft het niet: en zoo steekt de duivel hem een burgerlijk leven in de hand. in plaats van een geestelijk, en een waangeloof in plaats van een opregt. en zoo wordt de zondaar ?béor#geftfH (c) Dit bedrog wordt veel gestijfd door zulke leeraars die de menschen niet getrouw waarschuwen voor dit vreesselijk zelfbedrog, dat zij niet zoeken te ontdekken, en de listen des Satans, en de bedriegerijen des harten niet aantoonen, do valsche bijwegen niet afwijzen, het woord niet regt Snijden, maar (op zijn Armeniaans) de beloften zoo te grabbel gooijen, en als nietige geneesmeesters, de breuke en wonde op het ligtste genezen, pleisteren met looze kalk, kussens naaijen onder alle akselen, roepende, vrede, vrede! en daar is geen vrede. •;*> ƒ Jer. 8. Uit gebrek van ontdekkend, overtuigend, krachtig prediken, blijven de menschen. in den droom dat hun weg regt js. (d) Aan der menschen zijde is dit de reden, om dat hij ver- dorven en blind is, en zijn harte arglistig, na de taal van'den Propheet Jeremla Gap. 17 arglistig is het harte; het bedrogen hart verleidt hem door eigen liefde, zoo dat hij zich met assche voedt Jes. 44: 20. De valsche overlegginge des vleesches, de verkeerde sluitreden die zijn verdorven arglistig harte opgeeft, verblinden zoo zijn oordeel, dat hij een valsch oordeel van zich zeiven velt, en meent iets te zijn daar hij niets is, zoo bedriegt hij zich zeiven in zijn gemoed. Gal. 6 : 3. Hier van daan is het dat hij Gods woord verdraait tot zijn eigen verderf, 2 Petr. 3. De leere van de onvolmaaktheid der heiligen en in het bijzonder, de klagte van Paulus Rom. 7, deze gebruikt hij tot een oorkussen van zorgloosheid, gelijk ook de leer van de regtvaardigmaking des zondaars, en verandert zoo de genade onzes Heeren Jezus Christus in ontuchtigheid Jud. vers 4. Het ware geloof stelt hij in eene stijve inbeelding, dat Christus zijn Zaligmaker is, en zoo doet hij met meer andere waarheden, en daarom meent hij dat zijn weg regt is. (e) Ook schijnt deze weg regt in hunne oogen, om dat het een gemakkelijker weg is voor het vleesch, zijnde daarom de breede weg genaamd , ten opzigte van die losse, ruime manier van leven, waarin zij in allerlei begeerlijkheid en wellusten leven ; want die weg is ligt en gemakkelijk voor hen, om dat hun verstand, wille en genegenheid derwaarts hellen hij is aangenaam, om dat zij daar de vleescheiijke begeerlijkheden naar hunnen zin kunnen voldoen:, want zij weten van geen vleesch te kruisigen Gal. 5: 24. van geen dooden der leden, die op aarde zijn Coll. 3 : 5 van zteh zeiven te verloochenen Mat. 1€ : 24. van geen slry'den om in te gaan Luc. 13: 24 van geen geweld doen op het koningrgk der hemelen Mat. 11:12 van geen jagen naar de heiligmaking Hebr. 12:14 van geen lijden van smaadbeid en verdrukking om Christus wille, maar het gaat alles met hen voor den wind. Zij weten van geene verborgene godsdienstige oefening, nog omgang met den Heere, nog van geen naauwkeurig leven voor God en de menschen, want zij doen de wille des vleesches en der gedachten en omdat deze weg hun zoo gemakkelijk is, daarom schijnt hun die regt Jf) Nog meer, deze weg schijnt regt in hunne oogen, om dat zij daarop veeltijds verkrijgen , eer, aanzien, rijkdommen , uitwendige zegeningen en voorspoed, zoo dat zij hier uit wel besluiten, dat hun weg regt is , daarom vraagt Jeremia, waarom is der godloozen weg voorspoedig ? Jer. 12 Prov. 1: 23. De voorspoed der zotten zal ze verderven. (g) Ook meenen zij dat deze weg regt is, om dat het is een algemeene weg, daar zij veel op wandelen, gelijk Christus zegt: breed i» de weg , die tot het verderf leidt, en velé zijn er die door denzelven ingaan. Matth. 7 : 13. Immers deze wordt van alle natuurlijke menschen bewandeld , waarop de eene den anderen stijft , en gerust stelt. Ziet, dit zijn de redenen waarom de onbekeerde menschen meenen dat hun weg regt is ; maar hoe vast en sterk dat zij zich dit ook inbeelden, al schijnt het in hunne oogen, dat deze weg regt is zoo zal nogthans de uitkomst geheel anders leeren, het einde zal het openbaren, gelijk blijkt uit de uitspraak van Salomo, uit het tweede deel van onzen tekst, zeggende, maar: het laatste van die zijn Wegen des doods. II. Door het laatste moet men verstaan het achterste, hel. einde, en het uiterste, zijn wegen des dóóds, wijzen van doen, die ter dood leiden, dood en verderf veroorzaken, waar op de dood volgt: want gelijk iemand die op eenen vermakelijkenweg is wandelende, doch op welker einde een verborgen put is, en hij gaat al gaande en wandelende met gerustheid, tot dat hij in de put nederstort, en ontwaakt als het te laat is, en dan zijn gevaar ziet en geWaar wordt: Zoo is het hier ook in dezen met den zondaar, hij gaat met die inbeelding en ijdele hoop dat zijn wég regt is, dat is: dat zijne levenswijze goed is, gerust henen, tot dat hij op het laatste, op het einde, verloren gaat, want het einde van dezen weg (hoe regt hij ook schijnt in hunne oogen) is het verderf, of, gelijk hier staat de daodv Daar is driederlei dood, 1) de natuurlijfee dood, bestaande in alle ellende dezes levens, en eindelijk in de scheiding' vim ziel en ligchaam. 2) Een geestelijke dood, zijnde eene ontberen van het leven Gods. 3) Een eeuwige dood, bestaande in het gemis, van Gods gemeenschap, en in het dragen van oneindige pijnen en straffen, beide in ziel en ligchaam. Hier ter plaatse moeten wij door het woord dood, den eeuwigen dood verslaan. Deze bestaat 1) in het gemis van de zalige gemeenschap van God, wanneer de verdoemde zal ontberen al wat zaligheid is> alle licht, vrede, blijdschap, rust, vergenoeging, liefde, heiligheid, ja alle goed, dat God hem in zijne langmoedighêid in dit leven nog heeft laten genieten, zal hun dan ten eenemaal ontnomen Worden. Dit missen tan Gods gunst zal dan onverdragelijk zijn, schoon zij nu daar voor ongevoelig zijn, omdat zij zich daarvoor met ligchamelijke goederen verlustigen. 'Van dezen staat spreekt Peulus, 2 Thes. 1:9, dat zij zullen tot straf lijden het eeuwige verderf van het aangezigte des Heeren, en van de heerlijkheid zijner sterkte: Aldaar zal zijn weeninge en knarsinge der tanden, wannéér zij zullen zien Abraham, Isaak en Jacob en al de Profeten in het Koningrijk Gods maar zich zeiven buiten geworpen Luc. 13:28. Dan zullen zij zich beklagen over het verlies i en missen van God, en zij zullen knarsen op hunne tanden, om dat zij zullen nijdig zijn over het geluk van Gods kinderen. 2) De eeuwige dood bestaat in het gevoel van de grootste pijn, en om Gods toorn, in verstand, in wille en consciëntie te ondervinden en eene nare wanhoop in alle krachten van ziel en ligchaam, en eeuwige straf lijdende in de plaatse der pijniging, gelijk ons zoo de grootte en zwaarte van de eeuwige dood wordt beschreven, Apoc. 16 : 10 , 11. Zij kaauwen hunne tongen van pijn, en zij lasteren God, het zal zoo vreesselijk zijn, dat het onbegrijpelijk is, Paulus drukt het uit verbolgenheid en toorn; verdrukking en benaauwdheid over alle zoodanige zielen des menschen. (N.B.) die het kwade werken. Rom. 2:8,9 Hun worm sterft niet, noch hun vuur wordt niet uitgebluscht. Mare. 9 : 44. En dit is de eeuwige dood, het rampzalig einde van dezen weg, en geen wonder. 1. God heeft er geen behagen in maar heeft er een gruwel van Prov. 15 : 9. Hij haat den weg der zonde, welke zij naar hun eigen goeddunken hebben verkoren. 2. Zij meenen nu dat hun weg, hunne burgerlijkheid, hunne uitwendige godsdienstigheid, hen zullen tot de zaligheid brengén, al houden zij de zonden aan de hand, al geven zij het vleesch* den toom, zij denken evenwel dat hun weg regt is, en dat zij zalig zullen worden; maar deze hun weg zal te kort schieten,: hij zal hen niet brengen tot de zaligheid, gelijk Christus voorzegd heeft, vele zullen zoeken in te gaan en zullen niet kunnen. Luc. 13:24. 3. Al schijnt deze weg regt, zoo is het nogtans een weg der; zonde, der onbekeerlijkheid' waar van het einde is de eeuwige: verdoemenis, want de bezoldinge der zonde is de dood Rom. 6 : 23. Dit is ook de uitspraak van den mond der waarheid, die zegt dat <|e breede weg tot het verderf leidt. Matth. 7:6. en van David de weg der goddeloozen zal vergaan. Ps. 1 : 6. En hier van Salomo, daar is een weg die iemand regt schijnt; maar het laatste van die, zijn wegen des doods. TOEPASSING. Ziet daar, aandachtigen, zoo kan men zich jammerlijk bedriegen en meenen dat zijn weg regt is, dat men in eenen goeden staat is, dat men wel zalig kan worden , waar van nogtans het laatste van die zijn wegen des doods. Wat zegt gij van u zei-ven ? Meent gij ook niet dat uwjpveg regt is ? Immers fiefc schijnt wel van ja ; want anders zoudt gij zoo gerust niet henen gaan, want zoo men u eens vraagde wat gedachten gij hadt > waar gij zoudt belanden indien gij kwaamt te sterven, gij zoudt u immer» inbeelden dat gij zalig zoudt worden: Maar o ! weet en eeaenK nier aan. aaar is een wet; me ïemauu rem »cunu» maar nei laaisie van aien znn wegen ues uoous Men zal weinig menschen vinden, al is het een dronkaard, gierigaard, leugenaar , achterklapper, onkundig wereldsch gezind mensch, of hij meent dat zijn weg regt is, hij hoopt zalig te worden, zoo wel als de beste, en geen wonder}, de satan, die menschenraoorder, en het arglistig hart verblinden den mensch door eigenliefde, daarom vleit zich bijna een ieder met eene sterke hoop van zalig te zullen worden. Maar ei 1 gedenk er aan, daar is een weg die iemand regt schijnt, maar het laatste van dien zijn wegen des doods. De mond der waarheid leert ons, dat de poort eng en de weg naauw is die tot het leven leidt; en dat er maar weinigen zijn die dezelve vinden: Matth. 7 : 14. Dat is, dat er weinig zullen zalig worden. Zoo het nu waar was, dat die alle zalig wierden die daar meenen zalig te worden, dan zouden er veel zalig worden, en weinig verdoemd, dan leide de naauwe weg ter helle , en den breeden weg ten hemel; want wie is er die zich zeiven niet wijs maakt, dat hij zalig zal worden. Och 1 wat is er eene menigte van zulke verdoolde zielen , die meenen dat hun weg regt is, die op hunne harten vertrouwen gelijk de zotten , na de taal van Salomo, Prov. 28: 26. Och! hoe vele zijn er die geene de minste rekenschap kunnen geven van de hoop , die in hen is, geen de minste grond hebben, maar zijn zonder geest en leven, onwetende, vleeschelijke onwedergeborenen, en betoonen dat genoegzaam, evenwel meenen zij dat hun weg regt is. Maar, mijne vrienden! meent gij dat uw weg regt is, dat uw staat goed is, hoopt gij zalig te worden ? Maar hebt. gij grond en bewijs dat uwe hoop u niet bedriegen en beschamen zal? o! weet toch en legt het ter harte, daar is een weg die iemand regt schijnt, maar het laatste, (o let er op!) zijn wegen des doods. Ei zeg eens wat toch uw grond is. 1) Is dit uw grond (dat gij meent dat uw weg regt schijnt) om dat gij gelooft, dat uw hart opregt is, dat gij eene goede meening hebt, hoe wel uwe werken slecht zijn; maar weet dat, die op zijn hart vertrouwt is een zot, Prov, 28 ; 26. Dat uwe werken slecht zijn, geeft te kennen dat uw hart niet deugt: want de kwade mensch brengt het kwade voort uit den kwaden schat zijns harten Matth.12: 35. 2.) Is dit uw grond, dat gij voor vast houd, en daar niet aan 'twijfelt, of Christus is uw Zaligmaker, en gij zult wel zalig worden, en meent dat die stijve inbeelding het ware geloof is, en daarom dat gij een' geloovige zijt; maar weet dat deze grond valsch is, de satan, die listige verleider, en ons bedriegelijk hart kunnen ons dit wijs maken, en ons jammerlijk bedriegen, gelijk het geen bewijs is, dat iemand wijs is, als hij meent wijs te zijn, maar integendeel, dat is veeleer een bewijs van een dwaas, zoo is het ook waarlijk geen bewijs dat iemand in éehen goeden: staat is, als hij zich dat inbeeldt en gelooft: want de Joden zeiden, wij zijn kinderen Abrahams, en noemden God hunne Vader, doch Jezus zeide hun integenteel, Gij zijt uit den duivel. Joh. 8 : 44. De dwaze* maagden meenden ook vast dat zij zalig zouden worden , als zij riepen. Heere! Heere! doet ons open: maar ■zij kregen tot antwoord, Ik ken u niet Matth. 7 ï 11,12 En behalve dit, zoo kan dit een ieder zeggan en zich inbeelden: O! tot den staat der Genade behoort wat anders; niet een iegelijk , die zegt Heere, Heere, Matth. 7 : 21. 3) Of is dit de reden dat gij denkt dat uW weg regt is, éhi'djwöstaat goed; om dat gij;dwijizijt van opedbare grove zonden , geen vloeker, dronbaarAndiaèreerdeh, diéf of roover zijt, of diergelijfte gruweTeüijü'inaar weet ('gij wel, dat was de grond van den Phariséër, die nogtans bedrogen uitkwam Luc. 18:12, en omdat gij burgerlijk gesch kt en deugdzaam1 leeft, en uitwendig onberispelijk zijt, dat er op U niet te zeggen valt; maar wëet, dat dit geen bewijs is, want Paulus getuigt -van zich zeiven, dat hij onberispelijk was naar de wet, toen hij nog een vervolge» (was van Christus Phit 8i Let eens op het verhaal- van den rieten jongeling, Matlh. ;Mrsl6. dewelke tot Jezus kwam en zeide, Goede Meester, wabonoet ik doen opdat ik het eeuwige leven hebbe? Jezus antwoorde hem, onderhoud de geboden: de Jongeling zeide, al deze dingen heb ik van der jeugd af gehouden, wat ontbreekt mij nog? Ziet hoe ver hij gekomen was., hij had alle geboden onderhouden, niet dit of dat gebod, niet itoor eenen korten tijd, maar van zijne jeügd af, ja hij is begeerig nog irer* der te .gaan; hij zegfc, wat ontbreekt mij nog ? Hij is bekommerd over zijne zaligheid, en vraagt, Goede Meester, wat moet ik doen? Maatö|Msï.ïiij hoort, dat al deze dingen niet helpen mogen, ten zij hij zich zeiven verloochene en Jezus navolgt, zoo gaat hn bedroeft weg, ten blijke dat hij in het koningrijk der Hemelen niet kon ingaan. 4) Of is dit uw bewijs, dat üw weg u regt schijnt, omdat gij zeer Godsdienstig schijnt, veel bidt, veel en gaarne Gods woord hoort en leeklL^veeii aalmoezen geeft ? Dit zijn noodige en nuttige dingen, maar altijdi geen bewqs|8a*'>mièn op eenen goede» wag en in eenen goeden staat is, want dan moesten ook de Phariseën en Schriftgeleerden hun weg regt geweest zijn, en hun staat goed, dewijl veel van hen zulk een groot werk maak- ten'van zulke pligten, ook zóo jverre dat zij (gelijk Christus feere) uit de godsdienstigheid veel gebeden deden, tweemaal per week vasten Luc. 15 en veel aalmoezen' gaven. De Zaligmaker leeft,; dat men Gods woord/vk-an prediken , wonderen doen, ten avondmaal gaan, en dat Hij nogtans tot vele zulken zal zeggen, Ik heb u nooit gekend. Matth. 7. Ja de Aipóstel Paulus zegt ,s af ghf iki al mijn goed aan den armen enz. 1 Cor.'!3. Dus te kennen gevende, dat een menschjiai^t alleen! van grove zonden kan vrij zijn, en naarstig alle godsdienstige middelen kan waarnemen, maar zei» zoo ver kan Komen om al zijne goederen oenarmen te geven, en zich voor de waarheid kan overgeven om verbrand te wordeay zonder in eenen goeden staat te zijn en deel aan de zaligheid te hebben. 5) Of is dit uw grond, dat gij vermaak en blijdschap in Gods woord hebt? Dat gij bevfeest ontsteld; verlegen, bewogen en bedroefd geweest zift, en wel schreijeBikimt over uwe zondend^.jaanschouwinge uwer oogen en vermaken u in allerlei pleisieren en wellusten, en hebben uitwendig voorspoed, gij zult hiei^.pok een groot gezelschap hebben, die zich nevens u ver- maken, en spreken en doen zoo als gij het gaarne hadt, maar weet, dat God u om al deze dingen zal doen komen voor het gerigte; Eccl. 9:11. En weet dat, indien uw deel in dit leven is met dien lijken brasser, uAdeel zal ook met hem in de helle zijn. f Daar worden u twee wégen voorgesteld, aan de eene zijdè eenen breeden weg, daar gij een groot gezelschap hebt , waarop gij gemakkelijk kunt leven na zin, lust en begeerlijkheid , en u bezig houden met de aardsche dingen, en die gebruiken zoo als het u belieft, en doen zoo als de groote hoop , het meeste slag van menschen doet; en met een woord waarop gij kunt leven zoo als gij nu doet, zonder smartelijk gevoel en droefheid over de zonde, zonder bekommernis over uwen ridenstaat, zonder strijden doodingë des vleesches, zonder bidden en worstelen en vlieden naar • Jezus tot verzoenibg en heiligmaking, maar weet en maakt er staat op, het einde van dien weg is de eeüwige dood en rampzaligheid. Aan de andere zijde wordt u voorgesteld, een naauw weg, waar in gij u zeiven moet verloochenen, uw eigen verstand, eigen geregtigheid eigen wil en zin, ejgen waardigheid en krachten; waar in gij moet afstand doen van uwe liefste zonden, en van de ijdelheden dezer wereld, waarin gij het koningrijk Gods en zijne geregtigheid moet boven alles zoeken, Mat 6. en vrachten voortbrengen der bekeering waardig ; waarin gij moet pré&ies en heilig leven, Christus in zijne voetstappen en deugden navolgen; een weg die ook bezet is met vers drukking, tegenspoed; ongemakken, die strijdt tegen vleesch en bloed; maar o ! wat een zalig en heerlijk einde heeft deze weg want het einde is het eeuwige leven , de eeuwige heerlijkheid., eeuwige blijdschap en zaligheid. Hier zijn ^dan twee wegen , maar gij kunt die beiden niet te gelijk bewandelen , daar zijn twee heeren, maar gij kunt die niet te gelijk dienen ; gij moet den eenen verlaten , wilt gij den anderen aanhangen, gij moet kiezen een van tweeën of geheel goddeloos, of geheel Godzalig, koud of heet; want die laauw wil zijn, die wil.de Heere Jezus uit: zijnen mond spuwen, Apos. 3: 17. Hier stel ik u dan heden voor het leven en dus dood, den zegen en den vloek, ei kiest, dan het leven t op dat gij moogt leven: o! zondaar , verlaat dan uwen weg, die u zoo regt schijnt uw zorgelooze gerustheid, uw eigen geregtigheid, uwe zonden en: lusten, uw eigen gedachten, en bekeer u tot den Heere Jez. 55: 7. iSTerlaat de slechtigheden, die valsche steunsëls en gronden , en treed op den weg des verstands. Gij hebt nu 20, 30', 40 i 50 , en sommigen meer jaren gewandeld op den weg die regt schijnt in uwe oogen, nu zijt gij al zoo na aan de eeuwigheid. en God waarschuwt u( nog, zult gij nog langer voortgaan op die eigen wegen? ei weest toch niet niet langer zoo uitzinnig, dat gij u tegen al deze waarschuwingen en overtuigingen zoudt willen vast houden dat uw weg regt is. ljfcguwe arme ziele nog verder verleiden; hoort na den raad Gods. Jer. 6: 16. Zoo zegt de Heere, staat op de wegen en ziet toe, vraagt naar de oude paden,* waar toch de goede weg zij, en wandelt daarin, zoo zult gij ruste vinden voor uwe ziele. Maar daar is ook een weg die verkeert schijnt in het oog der wereld, maar die nogtans de regte weg is; en dat is de weg des geloofs, der wedergeboorte, der heiligmaking, der zelfsverloochening, een weg van hemels gezindheid en liefde, dat is de naauwe weg daar de Heiland van spreekt. Matth. 7. Maar, o! gelukkigen, die daar hun' voet hebben opgezet, kinderen Gods, die overgegaan zijt van den breeden weg der zonde op dezen naauwen weg van deugd en Godzaligheid, die den weg der waarheid verkoren hebt Ps. 19: 30. 1. Geeft God toch de eere van zijne vrije genade aan u bewezen , dat Hij u de schadelijkheid van dien weg die regt schijnt, en de beminnelijkheid van den weg des levens, heeft ontdekt, en' dat Hij u op denzelven gebragt heeft. 2 Blijft toch volstandig op dien weg, laat het u nooit berouwen, dat gij de keus hebt gedaan voor dien weg. En dewijl van dezen weg zoo kwalijk gesproken wordt, en nu in deze dagen zoo veel Elemassen zijn, die de regte wegen des Heeren verkeeren, zoo vernieuwd nog ditmaal uwe keuze voor dien weg, om er al vaster in voort te gaan; komt er des te meer voor uit. Vooral, wilt dezen weg versieren door vele vruchten van eenen heiligen wandel , op dat zij , in het geen zij kwalijk van dien weg spreken, nogtans uit de vruchten God verheerlijken mogen, om zoo mede tot dien weg getrokken te worden. Ten dien einde bid veel met David. Ps. 119: 32, 33, 35 Ps. 25: 5. 3. Gaat er met een hoogachting van dien weg al gedurig voor, zij zullen zingen van de wegen des Heeren, staat er Ps. 138:5. 4. Zoekt anderen ook uit te lokken en over te halen tot dien weg, hij is niet alleen voor u, maar ook voor anderen; men moet gezelschap naar den Hemel zoeken, dies moet uwe begeerte wezen om die wegen aan anderen bekend te maken, en de voortreffelijkheid van dien weg voor te stellen en uit te leggen. 5. Draagt u op dien weg, die de weg des levens is, de weg der wijsheid, die naauwe heilige weg, voorzigtig, levendig , wijs, heilig en teeder van consciëntie, draagt wel zorg dat gij nooit iets doet dat op dezen weg onbetamelijk is : Tm m Maar gelïjV Hij , die u geroepen heeft heilig is, wordt gij vok zelve alzoo heilig in al uwen wandel 1 Petr. 1 :15. Denkt eens wat onderscheid is er tusschen Hemel en hel , en wat zigtbaar onderscheid, moet er dan niet zijn tusschen uwen wandel op den naauwen weg en den wandel van die gene op den hreeden weg; en indien gij dus uwe gangen rigt op den weg. zoo zult gij in sterkte en vrede toenemen, en zeker zijn dat uw weg regt is, jgnJdj *al u brengen en leiden naar den Hemel. Maar zoo het ut gebeurt, dat gij met vreeze, bekommering en twijfelinge te strijden hebt, of uw weg ook zulk een niet is, die regt schijnt, maar welkers einde nogtans het verderf is, zoo volgt DavidJen worstelt ernstig voor den troon in gebeden om bevestiging jen opklaring van uwen staat, zeggende, Doorgrond mij, ol God, en kent mijn harte, beproeft mij, en kent mijne gedachten, en ziet of bij mij een schadelijke weg zij, en leidt mij op den eeuwigen weg: Ps. 139: 23 , 24, en steunende op de beloften van den getrouwen God, gedaan bij Jeremias, 31: 9, Ik zal u leiden in eenen regten weg, daarin zij zich niet zullen stooten. Wacht maar op den Heere en houdt zijnen weg, en Hij zal u verhoogen, Ps. 37. 34, En u bij zijn licht de donkerheid doen doorwandelen; en Hij die uwe regterhand gevat heeft, zal u gelijden door zijnen raad, door deze woestijn van de wereld, en u daarna in heerlijkheid opnemen, om zoo altijd bij den Heere te zijn,