HANDELINGEN IN BESLUITEN DER SYNODALE VERGADERING VAN DK CHRISTELIJK AFGESCHEIDENE GEREFORMEERDE KERK IN NEUFiliLMD, i BEHOUDEN DEN 16 SEPTEMBER EN VOLGENDE DAGEN VAN HET JAAR 1846. SYNODALE VERGADERING CHRISTELIJK AFGESCHEIDENE GEREFORMEERDE KERK te CjtoiAAM^eii. AMSTERDAM, P. GROENEND IJ K.. Nieuwe Spiegelstraat, CC. 561, 1854. Volgens Art. 6 en 7 van de Achtste Sessie der Handelingen van de Synode der Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Kerk in Nederland, gehouden den 88ten Junij 1854 en volgende dagen, te Zwolle, is besloten, dat de Notulen der Vergadering van het jaar 1846 voor de Gemeenten gedrukt, maar niet in den boekhandel overgegeven zullen worden. Dien overeenkomstig worden geene exemplaren voor echt erkend als die voor iedere Provincie door den Provincialen Correspondent geteekend zijn, terwijl deze onderteekening alleen strekt tot bet bedoelde einde. HANDELINGEN EN BESLUITEN DEE NATIONALE SYNODE VAN DB CHRISTELIJK AFGESCHEIDENE GEREFORMEERDE KERK ra NEDERLAND, gehouden overeenkomstig en op grond van de Synode te Amsterdam, in het jaar 1840; vergaderd binnen Groningen, den 16 Sepi. en volgende dage» van het jaar 1846. Woensdag voormiddag. Artikel 1. De Vergadering is geopend met Ps. 133 en het gebed, op verzoek van de tegenwoordig zijnde Leden door D«. T. F. de Haan. Akt. 2. Zijn de lastbrieven gevraagd en gelezen, en daaruit de afgevaardigden opgeteekend. De navolgende personen zijn tegenwoordig: Uit Gelderland en Overijssel vereenigd: De Herder en Leeraar J. Wildenbeest. ■ C. G. de moen. Uit Friesland. De Herder en Leeraar D. J. van der Werp. " b. Amsing. De Ouderling H. P. Hettema. " R. D. Hamming. Uit Groningen. De Herder en Leeraar D. Postma. F. A. Kok. De Ouderling H. Dekens. » F. Hekma. Uit Drenthe. . De Herder en Leeraar W. A. Kok. i G. K. Kerssies. De Ouderling J. Nuus. » G. Withaar. Uit Zuid-Holland. De Herder en Leeraar P. Dijksterhüis. S. Los. De Ouderling D. Verheij. » .... le Loüp. Uit Noord-Holland. , De Herder en Leeraar S. van Velzen. De Ouderling G. Haan. Uit Zeeland waren geeneafgevaardigden gekomen, maar van daar was een brief gezonden, dat men aan de Vergadering geen deel konde nemen, omdat zij onbepaald was uitgeschreven naar de Dordtsche Kerkeorde. Art. 3. Is men overgegaan tot het stemmen van eenen Praeses en Scriba, waar omtrent vooraf bepaald is, dat de naastvolgenden in de stemming tot secundus Praeses en secundus Scriba zullen dienen. Bij de opening der stembriefjes bleek dat verkozen zijn: D«. D. postma, tot Praeses. » P. Dijksterhüis, tot secundus Praeses. » D. J. van der Werp, tot Scriba. » F. A. Kok, tot secundus Scriba. Art. 4. Geëindigd met het gebed door den Praeses, Ds. D. Postma. Woensdag namiddag. Art. 5. De Vergadering is geopend met Ps. 119: 3 en het gebed door Ds. F. A. Kok. Art. 6. De ingekomene brieven voorgelezen, zijn tot nadere behandeling ter zijde gesteld. Art. 7. Is men overgegaan tot het onderzoek der onderscheidene lastbrieven, of men zich vereenigen konde met de uitschrijving, om eene Nationale Synode te houden, zoo als die geschied is door de Vergadering van drie vereenigde Provinciën, gehouden in Groningen in Junij 1846. Hierover is eerst lang en breed gesproken met de Afgevaardigden van Gelderland en Overijssel, en hun eindelijk gevraagd; vooreerst: Of zij deze Vergadering honden voor eene Synode in den geest onzer Vaderen? Of zij de kerke-orde met ons kunnen volgen tot eenen regel omtrent de regering der Kerk? Waarop door hen geantwoord is: Zoover als de kerke-orde met Gods Woord overeenkomt, dan wel, tenzij zij het tegendeel met Gods Woord kunnen bewijzen. Art. 8. De Vergadering is gesloten met het gebed door Ds. J. Wildenbeest, na het zingen van het 7de vers uit den Avondzano-. Donderdag voormiddag. Art. 9. De Vergadering is geopend met Ps. 90: 9 en het gebed door Ds. S. van Velzen. Art. 10. Ds. p. Dijksterhüis is wegens ziekte niet in de Vergadering tegenwoordig. Art. 11. Terwijl den vorigen avond de voorrede van het Kerkelijk Handboekje was voorgelezen, zoo wordt thans aan de Vergadering gevraagd: Of zij de Broeders van Gelderland en Overijssel, op grond der aanschrijving, in de Vergadering kan toelaten, of wel op hun antwoord voorkomende in Art. 7, hier boven? Waarop de Vergadering als uit eenen mond antwoordde: Niet anders dan op grond van de kerke-orde, in verband met het voorberigt, in 1840 vóór het Kerkelijk Handboekje geplaatst. Art. 12. Hierop stelden de Geldersche en Overijsselsehe Broeders het volgende voor: 1* Broeders! Om de zwakken onder de Broederen te gemoet te komen en den duivel geen plaats te geven, hebben wij besloten op deze te houdene Vergadering, met zelfverloochening en ter zijde stelling van bijzaken, met U te vergaderen volgens de Dordtsche kerk-orde, zoo als die in eenen gezonden zin behoort opgevat te worden; dewijl wij het aan de Vergadering, dfe wij vertegenwoordigen, willen overlaten, om de handelingen, zoo van ons als van deze Synode, goed of af te keuren. Wij verlangen echter tevens, dat de Broeders ons evenzeer in onze zwakheden gelieven te dragen en het niet euvel opnemen, als wij in gevallen, die zouden kunnen voorkomen, zullen protesteren, ten einde ons geweten te ontlasten en zooveel mogelijk aan onze roeping te beantwoorden. Deze verklaring geven wij uit zucht en begeerte, om van onze z'ijde te toonen, dat wij eene wederzijdsche vereeniging, zoo die mogelijk is, willen bevorderlijk zijn, opdat men het ons niet wijte, indien de vereeniging niet tot stand worde gebragt. Groningen, -De Afgevaardigden van Gelderland 17 September 1846. en Overijjntl. Hierbij is voorgelezen het eerste lid van de 156ste Sessie der Post-acten van de Dordtsche Synode, en gezegd dat ook zij dan daarin moeten medewerken. Art. 13. De Vergadering nog eenige zwarigheden overhoudende, zoo is aan de Afgevaardigden van Gelderland en Overijssel gevraagd: Of zij zich dan als bijzondere personen uit die Provinciën aanmerken, alleen ter bijwoning dezer Vergadering? dan of zij in ware gehoorzaamheid, gelijk Leden der Christelijke Gemeente en van eene Vergadering betaamt, als Afgevaardigden van die Provinciën, gezind zijn met ons Synode te houden en zich daarin met de gemeenten hunner Provinciën aan dezelve te onderwerpen? Op de laatste vraag is door hen toestemmend geantwoord, met inachtneming van Art. 38 der Dordtsche kerke-orde, zoo men met Gods Woord het tegengestelde niet konde bewijzen. Art. 14. De lastbrieven van Friesland, Groningen, Drenthe en Zuid-Holland waren van dien aard, dat daarop niets viel aan te merken; daar de Broeders in last hadden om op grond der aanschrijving Synode te houden. Art. 15. Is men overgegaan tot den lastbrief van Noord-Holland, die inhield, dat de Afgevaardigden met deze beooging van hunne Provincie zijn afgezonden, om pogingen aan te wenden, opdat, indien het mogelijk is, eene goede kerkelijke vereeniging onder de ChristelijkAfgescheiden of Oud-Gereformeerde Gemeenten in Nederland mogt verkregen worden; doch dat deze Vergadering niet als eene Nationale Synode, gelijk in Art. 50 der Dordtsche kerk-orde van 1619 voorkomt, kan erkend worden, en dat haar derhalve ook de magt niet toekomt om besluiten te maken, die voor alle de gemeenten in ons Land, alleen krachten* het gezag der Vergadering verbindend zoude zijn; terwijl de Noord-Hollandsche Provincie geoordeeld heeft, dat voor het tegenwoordige deze vereeniging in de gewigtigste zaken ontbreekt. Hierover is lang gehandeld door en onder de Leden der Vergadering, ook met de Broeders Afgevaardigden van Noord-Holland. Daarna is men overgegaan om de Leden der Vergadering hun oordeel af te vragen: Of men de Afgevaardigden van Noord-Holland, volgens hunnen lastbrief en hunne verklaring, met ons zitting zoude kunnen verleenen als Leden der Synode zelve, om ook beslissende stemmen te hebben, of dat men hen, die miskennen dat deze Vergadering eene wettige Nationale Synode is en zich aan hare besluiten krachtens de magt van zoodanige Synode, niet willen onderwerpen, slechts als Broeders zouden in ons midden toelaten met eene raadgevende stem, gelijk ieder ander Leeraar, niet afgevaardigd en hier tegenwoordig zijnde, heeft? Het oordeel was algemeen, dat zij slechts in de laatstgenoemde betrekking konden aangemerkt worden. Nogmaals is door de Vergadering gestemd, of men de Broeders uit Noord-Holland eene consulerende stem als Afgevaardigden van die Provincie zal toekennen, of dat men hen zal toelaten om met de Vergadering te corresponderen, dan wel, of zij als afgevaardigde Broeders van Noord-Holland, alleen toegelaten kunnen worden om de onderhandelingen aan te hooren, en wanneer zij gevraagd worden, raad en inlichting te mogen geven? Het laatste is wederom met meerderheid van stemmen besloten. De Noord-Hollandsche Broeders vragen op diezelfde wijze te mogen zitten, als zich de Geldersche en Overijsselsche Broeders geopenbaard hebben. De Vergadering oordeelt, dat er een groot onderscheid is tusschen hen en die van Gelderland en Overijssel; want laatstgenoemden erkenden de Vergadering als eene Synode, volgens den geest onzer Vaderen, maar die van Noord-Holland willen wel in vereeniging met de Dordtsche kerke-orde vergaderen, doch deze Vergadering niet voor eene Nationale Synode houden, daar wij dezelve nogtans als zoodanig hebben uitgeschreven en ook alzoo vergaderen. Abt. 16. De Vergadering is gesloten met het zingen van Ps. 125: 4 en de dankzegging door den Broeder J. B. Sondag. Donderdag namiddag. Abt. 17. De Vergadering is geopend met Ps. 106:3 en het gebed door D*. C. G. de Moen. Abt. 18. Is men overgegaan om te handelen over eenige verschillen in de leer, voorkomende in den last- brief van de Provincie Zuid-Holland, waarover de Broeders de overeenstemming der Vergadering begeeren te hooren. De Vergadering is ter beantwoording dezer voorstellen niet overgegaan om te treden in liet behandelen van geloofsstukken, die duidelijk in onze formulieren uitgedrukt zijn, maar ter voldoening aan de Znid-Hollandsche Afgevaardigden, die daaromtrent dwalingen in hunne Provincie ontdekt hebben, en eer wij ter behandelin g der Synodale zaken gezamentlijk zullen overgaan, onze overeenstemming daarin begeeren te weten, waarom wij om die Broeders te voldoen, ons niet onttrokken hebben onze gedachten daaromtrent op grond onzer formulieren nader te verklaren. lo. In een der Artikelen van de ütrechtsche kerkeorde staat het gevoelen uitgedrukt, hetwelk in vele gemeenten in praktijk is gebragt, dat al de Leden, die op belijdenis des geloofs zgn aangenomen, ook voor ware begenadigden moeten gehouden worden, zonder dat het geoorloofd zij daaraan te twijfelen. De Vergadering heeft zich verklaard vereenigd te zijn met W. A. Beakel's UÜleg over Art. 28 der Nederl. Geloofsbelijdenis (zie hoofdst. Over de Kerk, § 10. 20. Is het gevoelen geleerd, dat een geloovige, die veeltijds in twijfel verkeert omtrent de waarheid van zijnen staat, geen waar geloovige kan zijn, maar dat de zoodanige een paapsch geloof heeft. De Vergadering oordeelt dat het twee onderscheidene zaken zijn, genade te bezitten en te weten dat men genade bezit, en dat het eerste aanwezig kan zijn zonder het laatste; ja, dat vele opregt geloovigen veeltijds aan veel bestrijding over de .waarheid van hun geloof onderworpen zijn, hetwelk wel zeer lang duren en het geloof zoo zwak zijn kan, dat zij tot eene gansche verwerping van hunnen staat zouden overgaan. ., 3°. Is geleerd, dat alleen behooren gedoopt te wezen kinderen van begenadigden, en dat deze kinderen door dien doop eene heiligheid deelachtig worden, gelijk aan die, wanneer de Apostel de geloovigen noemt, heilige broeders. Dat deze kinderen, al vertoonen zij in het opwassen geene de minste godzaligheid, echter als bondgenooten behandeld en hun de pligten en regten des verbonds voorgehouden moeten, maar zij en niet als geheel onbegenadigd behandeld mogen worden. De Vergadering oordeelt, dat alle kinderen dergenen, welke zich tot de gemeente gevoegd hebben, behooren gedoopt te worden, dat daardoor echter aan de kinderen geene inwendige heiligheid wordt medegedeeld, en deze kinderen, wanneer zij in het opwassen geene blijken van godzaligheid vertoonen, als kinderen des toorns zonder onderscheid moeten behandeld worden. 4°. Sommige Leeraars hebben niemand als Lid willen aaanemen, dan die van zich zelve geloofden en daarvan getuigenis afleiden, begenadigden te zijn. De Vergadering oordeelt: Dat een iegelijk moet worden opgenomen tot Lidmaat der Kerk en toegelaten tot het Heilig Avondmaal, die het ware voorwerp des geloofs regt belijdt en naar de ware godzaligheid zoekt te wandelen; evenwel volgt daaruit niet, dat die allen ware en levendige geloovigen zijn, gelijk ook Art. 29 der Nederl. Geloofsbelijdenis spreekt, dat er onder de Leden der Kerk hypocryten zijn. 5°. Er is geleerd, dat de geloovigen zonder dadelijke opwekking van den Heiligen Geest, zich de beloften kunnen toeëigenen en daarmede werkzaam zijn en strijden tegen het ongeloof, zoodat een geloovige, die in dorheid verkeert, gelijk moet geacht worden aan eenen rijken gierigaard, wiens eigen schuld het is, als hij armoede lijdt. De Vergadering oordeelt: Dat God door Zijnen HeihV gen Geest een geloovige steeds door vernieuwenden m- vloed moet bekwaam maken tot de oefening van geestelijke daden, en dat hij, zonder dien vernieuwenden en gedurigen invloed niet waarlijk geestelijk kan werkzaam zijn; doch het niet werkzaam zijn moeten de geloovigen zich tot schuld rekenen. 60. Door sommigen is geleerd, dat het niet noodzalijk is, dat iemand, die opregt tot den Heere de toevlögt zal nemen, alvorens overtuigd worde van zijne schuld en onmagt, volgens de praktijk van den Heidelbergschen Catechismus, maar dat iedereen tot omhelzing van Christus, ook zonder die voorbereiding geroepen wordt. De Vergadering oordeelt: Dat de Heere Jezus nimmer noodzakelijk noch dierbaar kan zijn, tenzij de zondaar eerst door den Heiligen Geest overtuigd zij van zijne doemwaardigheid en onmagt, en dat de bovengenoemde stelling aanleiding geeft, om inbeelding voor een opregt geloof te houden. Niemand zal ook tot den Heere Jezus willen komen, dan die alvorens van zijnen ellendigen staat in zich zeiven overtuigd zij, zonder dat wij hierdoor de vrijheid van de werkingen des Heiligen Geestes beperken, maar alleen de gewone wijze zijner werking opgeven, in opzigt tot maat en trap van overtuiging. Art. 19. Hierop ging de Vergadering over ter behandeling der betwist wordende Leeraars, waar over onderscheidene gedachten en gesprekken zijn openbaar geworden en deze en gene voorstellen worden gedaan, maar het oordeel daar over is uitgesteld. Art. 20. De Broeder G. Haan, nam afscheid van de Vergadering, dewijl hij naar huis moest vertrekken. Art. 21. De Vergadering is geëindigd met het zingen van Ps. 74: 2 en de dankzegging door Ds. H. Büdding. Vrijdag voormiddag. Art. 22. De Vergadering is begonnen met het zingen van Ps. 25: 2 en het gebed door Ds. K. J. Timmerman. Art. 23. De Secundus M. Sijpkens is vervangen dooiden Ouderling, als primus afgevaardigde H. Dekens. Ds. Dijksterhüis is wegens ongesteldheid nog niet tegenwoordig. Art. 24. De notulen van de vorige zittingen zijn voorgelezen, en nadat de aanmerkingen er dadelijk bijgemaakt zijn, goedgekeurd. Art. 25. De Voorzitter is voortgegaan, om Art. 19 te vervolgen, ter behandeling van de zaken betreffende de betwiste Leeraars, waar over wederom lang gesproken is en vele voorstellen gedaan zijn, doch waar over men nog niet tot een stellig besluit gekomen is. Art. 26. "Wordt een brief voorgelezen van Ds. H. de Cock, welke nader behandeld zal worden. Art. 27. De Vergadering is gescheiden met het zingen van Ps. 72: 11 en het gebed en de dankzegging door D8. S. Los. Vrijdag namiddag. Art. 28. De Vergadering is geopend met het gebed door Ds. G. Kerssies, na het zingen van Ps. 102: 8. Art. 29. Voor den Afgevaardigden J. Nuus van Drenthe, die uit oorzaak van omstandigheden naar huis moest, is met goedkeuring van de Vergadering en overleg der overige Drentsche Afgevaardigden, de aanwezig zijnde Secundus der Leeraren Ds. J. Bartels in plaats getreden. Art. 30. Is de Praeses wederom teruggekomen op de zaak der, betwiste Leeraren, ter beantwoording van de vragen der Broeders van Noord-Holland, hetgeen dienstig kan zijn tot vereeniging van het ligchaam van Christus, en door Ds. S. van Velzen, aldus is voorgesteld: 1°. De Vergadering verklare dat er van de aangenomene bepalingen, betrekkelijk het aanstellen van Leeraars is afgeweken. Hierop heeft de Vergadering de navolgende verklaring gedaan: De Vergadering belijdt, dat er van de aangenomene bepalingen, betrekkelijk het aanstellen van Leeraars somtijds is afgeweken, maar betuigt dit niet gedaan te hebben, om af te wijken, doch door omstandigheden daartoe geleid, heeft men zich in alle eenvoudigheid en opregtheid beholpen, en wij verbinden ons onderling, om hierna ons in alle voorzigtigheid te gedragen. 2°. Nog is door 'Ds. van Velzen voorgesteld, dat de Vergadering het volgende oordeele: Dat wanneer iemand tegen eenig particulier Leeraar grondige bezwaren meent te hebben, ontstaande uit de wijze van aanstelling tot het Leeraarsambt, de classis daarover zal oordeelen, ook overeenkomstig de tweede vraag, beantwoord door de generale Synode van Middelburg. De Vergadering vond zich hier over bezwaard, en heeft dit voorstel verworpen, maar daarentegen besloten, om de bovengestelde verklaring aan die Broeders, welke om de bezwaren tegen de aanstelling der Leeraren gecensureerd zijn, voor te stellen, ten einde zich daarmede te vereenigen en verder met ons te werken, om volgens nadere bepalingen in het vervolg daarin mede te werken, dewijl dan mitsdien] de censuur zoude vervallen, waar onder zij deswege gekomen zijn. 3°. Ds. van Velzen stelt nog voor: Dat Leden of Opzieners, die tegen iemand als Leeraar gemoedelijk bezwaar hebben, niet deswege bemoeijelijkff zullen worden, wanneer overigens op zulke Leden of Opzieners geene aanmerking kan gemaakt worden, doch ingeval de bedoelden Kerkeraads-Leden zijn onder dusdanige Leeraars, zoo moeten zij hunne dienst onderlaten. Dit voorstel is van de Vergadering verworpen, dewijl zij oordeelt, dat zulke Leden altijd onder het opzigt van hunnen Kerkeraad zijn, volgens en overeenkomstig de gewone Kerkregering. 4°. Eindelijk is voorgesteld door Ds. van Velzen, dat deze vergadering een besluit make, over de wijze waarop voortaan de toelating tot het Leeraars-ambt zal geschieden. Door den Praeses zijn hierop voorgelezen, de bepalingen en besluiten, die omtrent, het onderwijs en het examen voor de Provinciën Groningen en Friesland genomen zijn, en daar er in sommige lastbrieven voorkomt, om over de opleiding der Leeraren te handelen, zoo is de Praeses daartoe overgegaan, waarmede dit voorstel van D». van Velzen beantwoord zal worden. Abt. 31. Over de zaak van opleiding tot het Leeraarsambt, het toelaten tot deze bediening, en het oprigten van eene algemeene Theologische School onzer Kerk, werd zeer lang gesproken en wederzijds gedelibereerd, waarvan het oordeel en de beslissing is uitgesteld, tot morgen. Abt. 32. De Vergadering is gesloten met Ps. 133: 3 en de dankzegging door Ds. R. Hummelen. Zaturdag voormiddag. Abt. 33. De Vergadering is geopend met Ps. 102: 9 en het gebed door Ds. D. J. van deb Weef. Abt. 34. De notulen van den vorigen dag zijn door den Scriba voorgelezen, en met eenige aanmerkingen goedgekeurd, met bepaling dat men ook nog een nader artikel tot verdere verklaring en in verband van het eerste gedeelte van Art. 30 zal maken. Abt. 35. Is Ds. P. Dijkstebhüis weder in de vergadering gekomen en heeft zitting genomen. Abt. 36. De Vergadering is teruggekomen op Art. 31 der vorige zitting, en deswege door den Scriba een voor- stel gedaan, hetwelk door twee voorstellen van den Praeses is vervangen, waarin dat van den eersten opgesloten lag; waarover vele wederzijdsche gesprekken plaats vonden eer men tot een oordeel daar over konde overgaan; te meer daar er andere voorstellen bij kwamen, inzonderheid een van Ds. Dijksterhüis, welk voorstel gepaard ging met vele bezwaren naar de denkwijze der vergadering, zoodat de uitvoering hiervan onmogelijk scheen. Men is tot het voorstel geraakt, om het oordeel der Vergadering daarover in te winnen; dat men tot het voorbereidend examen uit elke Provincie een of twee Leeraren afvaardige, om het examen af te nemen van de studenten, ten einde beroepbaar gesteld te worden en hunne gaven allerwege te laten hooren, en beroepen zijnde, het voleindigend examen geschiede in de Provincie waar zij beroepen zijn. Dit voorstel niet aangenomen kunnende worden wegens" de onuitvoerbaarheid in de tegenwoordige omstandigheden, is daarentegen het volgende door de Vergadering vastgesteld. Men beroepe niemand, dan die vooraf in zijne Provincie door Gecommitteerden van wege dezelve een praeparatoir of voorbereidend examen ondergaan heeft, het eind of beslissend examen behoort te geschieden in de Provincie waar de Proponent beroepen is, op grond van Art. 4 der kerkorde van 1619. Die Provinciale Vergadering geeft vooraf kennis aan de overige Provinciën en verzoekt een of twee afgevaardigden ter bijwoning der Vergadering. Het examen zal evenwel voortgang hebben, al is het dat de afgevaardigden niet verschijnen. De studenten zullen naar verkiezing het praeparatoir examen kunnen ondergaan in de Provincie waar zij van daan of waar zij onderwezen zijn. Art. 37. Om te zamen te werken tot opleiding van Leeraren, kan men thans nog niets vast bepalen, dan dat elke Provincie werke ter bekoming van goede regelen, gelijk reeds die van Friesland en Groningen zijn voorgelezen, of dergelijke; en dat men de Provinciale Vergaderingen zoeke op te wekken tot die zamen werking, hetzij zulks dan worde eene eenige werking, of ook van Provinciën met Provinciën; en dat om den zwakken toestand der Kerk te gemoet te komen. Art. 38. Door den Praeses is in rondvraag gebragt, of ook iemand iets tegen de aanstelling van sommige Leeraars heeft. Hierop is eerst ingebragt, betrekkelijk die Leeraars, welke door Ds. Scholte tijdens zijne schorsing zijn aangesteld, hetzij door hem alleen of met anderen, hetzij in den Kerkeraad of in eene andere Vergadering, waar over men begonnen is te handelen en ook voorstellen zijn gedaan; doch daar de ï Jdjd verstreken was moest men afbreken en is de beoordeeling daarvan tot Maandag uitgesteld. Art. 39. De Vergadering is gescheiden met het zingen van Ps. 134: 3 en de dankzegging door Ds. W. A. Kok. maandag voormiddag. Art. 40. De Vergadering is geopend met Ps. 69: 14 en het gebed door Ds. T. F. de Haan. Art. 41. Is in de Vergadering ingekomen een brief van J. J. Klok van Delfzijl, die gelezen zijnde, ter nadere overweging bij de andere brieven is nedergelegd. Art. 42. Zijn de notulen der vorige zitting voorgelezen, en is eerst bepaald, om tot den inhoud van Art. 37, terug te keeren, dewijl sommige Broeders het niet hadden opgemerkt dat zulks tot een besluit was geworden. Art. 43. Ds. Dijksterhüis, die zich omtrent Art. 36, eerst had onderworpen, verzoekt nu, dat het navolgende protest worde aangeteekend. De ondergeteekende heeft zich onderworpen, maar meent dat het doel niet getroffen zal worden, hetwelk men beoogt, namelijk algemeene werking en vertrouwen; dewijl de correspondentie der andere Provinciën, indien zij getrouw wordt opgevolgd meer kostbaar is, dan het vervatte in zijn voorstel. En : niet genoodzaakt wordende om te coresponderen en ziekte vertegenwoordigen, zoo zullen de meesten terugblijven. Dit gevoelen oordeelende te moeten opgeteekend worden in de notulen maan door de vergadering geweigerd zijnde, zoo protesteert hij tegen dat besluit, als ondoelmatig en het algemeen vertrouwen niet bevorderende. (TPas get.) P. Dijksterhüis. Ter toelichting van het gemaakte besluit, betrekkelijk de aanstelling van leeraren, vindt de Synode zich genoopt, het volgende te verklaren, dewijl Ds. Dijksterhüis tegen hetzelve protest heeft laten aanteekenen: Als wij het praeparatoir voor het peremptoir examen laten gaan, doen wij niets nieuws, maar keeren terug tot de oude wijze van examineren, zooals dit tweehonderd jaren in ons land h^jft plaats gehad, alleen met die uitzondering dat nu de provincie in plaats van de classis het peremptoir examen uitoefent; dewijl de dassen nog niet van een genoezaam aantal Leeraren voorzien zijn. Dat wij tevens bepaald hebben dat aan de overige Provinciën kennis zal worden gegeven, wanneer in eene Provincie een peremptoir examen zal plaats hebben, geschiedt alleen, opdat de overige Provinciën verzekerd zullen kunnen zijn, dat het examen naar de orde der Kerk heeft plaats gevonden. Art. 44. De afgevaardigde Ouderling Dekens, geeft schriftelijk, kennis, dat hij wegens huisselijke omstandigheden, de zitting van dezen dag niet kan bijwonen, en maakt de Vergadering opmerkzaam op het stuk, dat behandeld staat te worden als zeer gewigtig, en wekt hen dus op tot voorzigtigheid en getrouwheid. Abt. 45. Is men teruggekeerd tot de werkzaamheden, die ter beoordeeling tot heden zijn uitgesteld, volgens Art. 34, over welke zaken door den Praeses en door Ds. de Haan voorstellen gedaan zijn, waar over men ter deliberatie is overgegaan, en nadat men alles wel verstaan had, verklaarde de Vergadering de uitgezondene Leeraren in - verband met het eerste gedeelte van Art. 30, als erkend. Abt. 46. De Vergadering is geëindigd met Ps. 84: 6 en de dankzegging door den Scriba Ds. D. j. van deb "Webp. Maandag namiddag. Abt. 47. De Vergadering is weder begonnen met het zingen van Ps. 146: 1 en het gebed door Ds. F. A. Kok. Abt. 48. Ingekomen een brief van j. Kiesel van Amsterdam, over zijne afzetting als Diaken en censuur als Lidmaat, en een anderen van G. Kbans, geschorst als Diaken te Amsterdam, over de handelwijs van den Kerkeraad aldaar, welke met bijgaande stukken en toegezondene boekjes ter nadere overweging zijn ter zijde gesteld. Abt. 49. Nu is men teruggekomen op Art. 38, en heeft daarbij in acht genomen de Provinciën en de Leeraren, welke niet met ons vereenigd zijn. De Vergadering heeft het navolgende aangenomen: Dat er zal aangeschreven worden, aan de Provinciën, die nog niet in alles met ons vereenigd zijn, dat wij hen bidden, om met ons te vereenigen in leer, tucht, dienst en kerkregering. Wanneer zij dit doen, zal men hunne Leeraars erkennen, al is het dat de zending in alles naar de orde der Kerk niet is toegegaan; doch wanneer zij met ons niet willen vereenigen en de Leeraars in onze Provinciën beroepen worden en willen dienen, aan de Classen aanbevelen hen af te vragen, verbinding aan onze leer, tucht en dienst. Zoo de Classis- be» halve dit, den persoon onregtzinnig hevindt, zal ze hem niet bevestigen, tot tijd en wijle van betere blijken en bewijzen, en zoo zich die leeraar ontevreden mogt bevinden met het oordeel der Classis, zal h§ zich tot de Provinciale Vergadering moeten wenden, die daa' ook, om zoodanig geval niet te lang op te houden, te zamen zal komen, om de zaak te behandelen. ^ Hierdoor wil de Vergadering geene Provincie of Classis binden, dat indien er regtmatige verdenking is, er geen onderzoek zou mogen plaats hebben, hetzij! omtrent hunne leeraars, of die uit andere Classen of Provineita tot hen overkomen, op grond van onze kerkregeriug. De aanschrijving van deze Vergadering, omtrent den inhoud van dit Artikel en de andere algemeene besluiten, is opgedragen aan LX T. F. de Haan. Art. 50. Op verzoek van sommige Afgevaardigden wordt er onderzoek gedaan naar de aanstelling, van IX Veenstra in de H. Dienst, waarvan door dezen en gene» verslag is gedaan. Dit verslag heeft der Vergadering voldoening gegeven, alzoo in zijne uitzending berust tende, met de ernstige opwekking en vermaning aan de gansche kerk, om in dergelijke gevallen toch voorzigtig en getrouw te handelen. Dergelijk onderzoek wordt ook gevraagd, omtrent D.Ds. Daay en Leemans, doch de Vergadering oordeelt, dat zulks onderzoon* moest worden bij hunne eigene kerkhejstnreu.. Art. 51. Is men nog eens weder teruggekomen op Art. 37, betrekkelijk het.eprigten eener algemeene Tfefcf* lqgbehe Sehool voor onze kerk, omdat men meende, Jïefe toch eens te moeten beproeven of het niet zoude kunnen verkregen worden. Hierover is een voorstel gedaan, door Ds. de Haan, waarop de Vergadering beslot», heeft, dat ieder deze zaak op zijne Provinciale Vergadering zal 2 voorstellen, en daarvan verslag inzenden bij eene commissie te Groningen, waartoe benoemd zijnD.D8. de Haan, Postma , F. Kok en Poelman , en is aan Ds. de Haan opgedragen, een ontwerp daartoe aan iedere Provincie toe te zenden, hetwelk ook door Z.Eerw. is aangenomen. Akt. 52. De Vergadering gehandeld hebbende over het houden van eenen algemeenen Dank-, Vast- en Bededag, wordt na eenige gesprekken bepaald om de najaars dank-dag welke in sommige Provinciën op den eersten Woensdag in November jaarlijks wordt gehouden, nu op den vierden der genoemde maand, in dit jaar, zooveel mogelijk daartoe af te zonderen. D.Ds. Los en Wildenbeest zijn benoemd, om tegen morgen een klein opstel te maken, dienende, om de gemeenten daarbij te bepalen en daartoe op te wekken. Abt. 53. De Vergadering is begonnen te handelen naar aanleiding van de zaak van Ds. de Vos, over het ambtsgewaad. Onderscheidene gesprekken worden gehouden, doch de overweging en verdere beoordeeling is uitgesteld tot den dag van morgen. Abt. 54. Men heeft geëindigd met het zingen van Ps. 143: 10 en de dankzegging door Ds. B. Amsing. Dingsdag voormiddag. Abt. 55. De Vergadering is geopend met Ps. 119: 3 en het gebed van Ds. G. Kebssies. Abt. 56. Is de Ouderling Dekens weder in de Vergadering gekomen om zijne plaats te vervullen. Abt. 57. Zijn de Notulen van den vorigen dag aan de Vergadering voorgelezen en na eenige vera;n gelijk zij hierboven geschteven zijn, goedgekeurd. Abt. 58. Men is teruggekomen op Art. 53, over het ambtsgewaad. Onderscheidene voorstellen zijn gedaan , daar wederom vele gesprekken en beoordelingen uit voortvloei- den. Op verzoek van LX Los wordt Eom. 14 aan de Vergadering voorgelezen, daarna, op verzoek van Ds. de Moen, Coll. 2:16, 17. Hierop is men tot de beslissing overgegaan en het navolgende tot regel der Kerk aangenomen. De Vergadering besluit omtrent het gewoon gewaad der Leeraren, dat men het zal behouden, daar waar men in de Classen en Provinciën hetzelve gewoon is en het afleggen ergernis zoude geven. Is zulks het geval nfet, dat men het dan in de vrijheid late, echter met vermaning, dat dan zoodanige leeraar naar zijnen stand en burgerlijke of landsgewoonte gekleed ga, opdat het blijke, dat vSMr consciëntie-bezwaar hem zulks doet doen. Hiertegen hebben de Broeders de Moen en Wildenbeest het navolgende protest ingediend: De ondergeteekenden, afgevaardigden van Gelderland en Overijssel, protesteren tegen het besluit, betrekkelijk het dragen van het ambtsgewaad, daar zij overtuigd zijn, dat zulk eene kleeding niet geboden is, door de kerke-orde of formulieren, noch door God in Zijn Woord. Wij erkennen en gelooven, dat in het Konirigrijk van Chbisttjs, als zijnde een geestelijk Rijk, en °dus niet van deze wereld, geen ambtsgewaad behoort gedragen te worden. Waren wij in burgerlijke bediening, wij zouden gaarne erkennen, dat wij dan verpligt zouden zijn tot het dragen van een uiterlijk onderderscheidingsteeken, hetwelk onze aardsche Koning ons beveelt te dragen, doch daar wij dienaren zijn van onzen Hemelschen Koning, die zulks nimmer geboden noch gewild heeft, zoo gelooven wij, volgens de kanttèekening op 2 Kon. 10:22, dat onder het Nieuwe Testament alle bijzondere kleedïng behoort afgeschaft te worden. Wij erkennen dat de tegenwoordige predikants-kleedïng eerst aa®*1 honderd en vijftig jaren in de Kerk in ons land g%bröikt is, toen de Kerk niet meer zóó bloeide en geestelijk was als weleer; gelijk zulks kan gelezen wor- 2° den in de Beschouwingen Si/o/ns van den godzaligen Lodenstein, en w\j verwijzen allen naar de Dordsche Vaderen op de algemeene Synode, die zoo als bekend ia, even als wij eene gewone burgerlijke klflffding gedragen hebben. Wij behouden ons zelfs voor, om onze gevoelens door den druk nader uiteen te zetten, indien wij door omstandigheden daartoe volgens co^ojfntjie ons zullen verpligt rekenen. Wq bidder* echter alle geloovigen, om toch, toe te zien, om die Leeraren niet te verwerpen, die volgens, Gods Woord^idi gedrongen gevoelen, om zulk een kleed niet te dragen, dewijl wy evenzeer niet verwerpen, maar gaarne verdpgen, ken, die van een ander- gevoelen, z^n als wij. Groningen, (v>as 9etJ WiiflESOTESf, 22 Sspterober 184.6. Moen. Hierop is aan Ds. F. A. Kok opgedragen, dit protest van wege de Vergadering, te beantwoorden. Art. 59. Gesproken over de zaak van Ds. de Vos zeiven en hoe nu verder met Z.Eerw. te handelen. Twee voorstellen zijn gedaan, waarover het oordeel der Vergadering is ingewonnen,, maar het besluit hierop is tot heden namiddag uitgesteld. Art. 60 De Vergadering is gescheiden met Ps. 25: 5 en. het gebed door Ds. W. A, Kok. Dlngsdag namiddag. Art. 61. De Vergadering is geopend met P% 119: 14 en het gebed door Ds. Los. Art. 62. Is men terug gekoinen tot Art. 59 der vorige zitting, om het eindoordeel uit te brengen over de hande\wgze van Ds. de Vos, waarogr men met inachtneming van de oad^sch^dene; omstandigheden, ia \EeJfce Z.Eerw, gefteden is en waarin hij zich Bcfeulr dig gemaakt heeft, heeft besloten i dat het beslmt, vervat in Art, 58 op hem toepasseHjk zal nj», tëf vermijding van alle verdere ergernis en sefifefting. Hiertegen hebben D.Ds. de MoSn en WildenbiIbsi! weder geprotesteerd, als volgt: ; De ondergeteekenden protesteeren evenzeer tegen het beslttit, omtrent Ds. de Vos in Friesland, en verklaren,, dat de handelwijze tegen hem even verkeerd is, afeidfe, betrekkelijk hét ambtsgewaad, als leidende regelrégt tot scheuring met de provinciën, Gelderland, Overijssel en anderen, waarvoor wij de Synode verantwoordelijk stellen. Groningen , (was ggt ) WlLDENBEEST> 23 September 1846. DE MoE}J_ Af gen. van Gelderland en Overijssel. Ook- tegen dit protest zal Ds. F. A. Kok op Verzoek der Vergadering eene verklaring schrijven. Abt. 63. Is aan eene commissie, bestaande uit D.Ds. T. F. de Haan en F. A. Kok en den Onderling R. P. Hettema opgedragen, om hierover met D». de Vos, den kerkeraad en de gemeente van Marrüm en Classis van Wanswerd te onderhandelen, om deze zaak ten uit, voer te brengen. Abt. 64. Zijn de beide opstellen ter opwekking om eenen Dank-, Vast- en Bededag af te zonderen,0door D.D». Los en Wildenbeest, voorgelezen, en bepaald-, dat iedere correspondent in de Provincie waar hij behoort, deze zaak zal bekend maken. Ook aan de overig*. Provinoiën zal dit worden aangeschreven. Abt. 65. Nu is men gekottien tót de zaak (welke verzocht wordt te behandelen) van Ds. van Velzen en détt Kerkeraad van Amsterdam, die den afgeftftta Leeraar B. Fynebuik hebben laten prediken en dat D*. van Velz«h dö bondzegelen bediend had aan gecensureêrde Leden m Friesland, waarover zeer lang wedörzyds gesprok** is, zoo van de zijde van Ds. van Velzen ter verdediging van Z.Eerw. gedrag, als ook van de Vergadering ter beschuldiging van Z.Eerw. omtrent die daden. Eindelijk is door den Praeses hierover een voorstel in de Vergadering gedaan, doch door tusschenkomende gesprekken, kon men tot geen oordeel over deze zaak komen, maar moest dezelve tot den volgenden morgen uitstellen. Aet. 66. De Vergadering is geëindigd met het gebed door D». Postma na het zingen van Ps. 25: 3. Woensdag voormiddag. Art. 67. De Vergadering is geopend met Ps. 40: 8 en het gebed door Ds. S. van Velzen. Art. 68 De Broeder Ouderling J. NüiS is weder binnen gekomen en heeft in zijne betrekking zitting genomen. Ds. C. G. de Moen was wegens huisselijke omstandigheden vertrokken. Art. 69. De notulen van den vorigen dag zijn voorgelezen en zonder aanmerkingen goedgekeurd. Art. 70. Echter door spreken en wederspreken over vroegere besluiten, heeft de Vergadering nog dit navolgende besluit genomen: De approbatie eens Leeraars, beroepen in eene andere Classis, zal eerst bij de Classis daar hij beroepen is, plaats vinden door overzending der attesten, en in geval die Classis, behalve goede attesten j grondige redenen van vérdeiiking in leer of leven heeft, zal zij vooraf eer h^met ter woon overkomt, den beroepen Leeraar onderhouden in hare eigene Vergadering of door eene Commissie bij de ©lassis,°daar de Leeraar nog dient; en dan, alk* wel bevonden zijnde, zal de Leeraar vrij vertrekken en in de roepende gemeente bevestigd worden overeenkomstig Art. 5 derkerkordevanDordrecht, 1619 en het verbindings-formulier, voorkomende in de 164ste Sessie der Nahandelmgen. Art. 71. Men is teruggekomen op Art. 65 van den vorigendag, ook volgens den Drentschen lastbrief, omtrent de handelingen in opgemeld Artikel aangevoerd. Hierop is het oordeel op de navolgende wijze uitgebracht: De Vergadering verzocht door den lastbrief van Drenthe, om te spreken over het laten prediken van den afgezetten Leeraar B. Ftnebuik door den kerkeraad van Amsterdam, als ook dat de Leeraar S. van Velzen aan gecensureerden de bondzegels had bediend; doch na lang gesproken te hebben, heeft men bevonden, dat deze dingen en meer dergelijke gevloeid zijn, daaruit, dat de Provincie Noord-Holland, sedert 1843, de Provinciën, volgens de verklaring: van Ds. van Velzen als gescheiden heeft beschouwd; welk oordeel deze Vergadering afkeurt, en zegt dat zij aïtijS van oordeel was geweest, dat mén aich geplaatst bevond op het standpunt van 1840, en dus is er verwarring geweest. De Vergadering treedt derhalve niet in bijzondere zaken, die nog niet door de betrekkelijke Provinciën op de Vergadering gebragt worden, daarom wil de Verga:dering niet treden in ophaling tot bestraffing van het gebeurde door Noord-Holland, maar wekt die Provincie op, om nu tot de Vereeniging toe te treden, om dan alles te vergeten en te vergeven, wat achter is en voorts te wandelen in alle eenheid. Art. 72. Ingekomen twee brieven van onderscheidene Leden der gemeente te Groningen, welke hier niet behooren, daarom verwezen ter plaats waar zij behooren. Art. 73. Nog ingekomen brieven en stukken van Bakker, voormalig student te Arnhem, wegens zijne afsnijding; welke stukken in handen van eene Commissie gesteld zijn, om daarover nader verslag uit te brengen. Art. 74. Zijn behandeld de stukken van den student Bosch en van de gemeente Hattem, inhoudende een vérzoek, om den broeder Bosch in deze Synode te exami- neren, waarop geoordeeld is, dat zulks niet welvoegelijk zoude zijn, maar dit kan geschieden in de Provincie» waar hij beroepen is, of met toestemming van dezelve, in die Provincie waar hij gestudeerd heeft. Art. 75. De Vergadering is gescheiden met het zingen van Ps. 86: 6 en de dankzegging door den Ouderling Hekma. Woensdag namiddag. Art. 76. De Vergadering is geopend met Ps. 74: 20 en het gebed door den Ouderling VerhEU. Abt. 77- Is men overgegaan, om te beschouwen den toestand der Kerk in het Graafschap Bentheim en van den aldaar werkzamen Proponent J. B. Soïïi>ag, die zelve tegenwoordig is en verslag aan de Vergadering doet. Uit dit verslag blijkt, dat de Chr. Afgescheidenen aldaar noo- werkzaam en worstelende zijn met de aldaar bestaande Kerk en Staat. Hierop is besloten, die broeders op te wekken, aldaar verder in 's Heeren kracht voort te gaan tot eene meer volmaakte afscheiding van de Kerk in het Graafschap, of God mogt nog eene wel gewenschte, doch niet verwachtte hervorming der Kerk geven. Dus stek men de bevestiging van J. B. Sondag uit, totdat gemelde afscheiding daargesteld zij. Daarenboven raden wij de Graafschappers inmiddels met de naast gelegene Classis en Provincie onzer Kerk te consuleren over hunnen toestand en voorkomende zaken. Art. 78. De Commissie belast met het onderzoek der stukken van den gewezen student Bakker, geeft veaslag yan den haar opgedragenen last, en verklaart dat dezelve hier niet behooren, vermits de kerkeraad er nog maar alleen over gehandeld heeft; deswege worden zij verwezen naar de betrekkelijke Classsis en Provincie. Art. 79. In overweging genomen zijnde de brief van IX J. Bijzitter, uit naam van den kerkeraad vanMedemblik, inhoudende eene klagt, wegens miskenning vad s§ne uitzending en weigering om aldaar bevestigd te worden door de Provincie Noord-Holland. Hierop is besloten, dat Z.Ew, geschreven zal worden, dat de Vergadering zich op heden met deze zaak niet konde inlaten, dewijl de Provincie Noord-Holland zich met ons nog niet dadelijk vereenigd heeft. De Vergadering raadt echter Ds. Bijzitter met den kerkeraad vooreerst af te wachten, hoe zich Noord-Holland omtrent de Vereeniging gedraagt, doch zoo deze Provincie aich niet vereenigt, of Z.Ew. mogt meenen aldaar verongelijkt tê worden, dat hij zich dan wende, als de gemeente, zulks begeert, tot de naastbijzijhde Provincie, om te beproeven of zij daar ingelijfd kunnen worden. Aan Ds. Postma is opgedragen, om dit aan Ds. Bijzïtter en de Gemeente Medemblik te berigten. Art. 80. Is de brief van den afgezetten leeraar K. S. van der Schuur behandeld, waarvan de inhoud was, dat de Vergadering hem weder mogt in dienst stellen, doch men heeft geoordeeld hem te moeten verwijzen tot zijne Gemeente, Classis en Provincie, waar het bijzonder aan staat, na eene ware verzoening, over zijne zaak te oordeelen, want hij klaagt zijne Gemeente, Classis noch Provincie aan deze Synode aan. Art. 81. De ontvangene stukken van Krans als een geschorste en van KlESEfcals een afgezette Diaken, worden beoordeeld, en de Vergadering besluit dezelve;ffifet te k unnen behandelen, omdat de Provincie Noord-Holland zich nog niöt heeft vereenigd met deze Vergadering. Ds. van Velzen , maar alleen tegenwoordig zijnde, had bovendien, de stukken -hiertoe betrekkelijk,,, noch uit de handelingen van den Kerkenraad, noch die der Provincie bij zich. Art. 82. Wordt aan de Vergadering een voorstel ge- daan, omtrent het onderhoud van weduwen en wezen der Predikanten onzer Kerk, waarover geoordeeld is, dat dit hoofdzakelijk uitgedrukt staat in Art. 13' der kerkeorde van Dordrecht, 1619, met deze bepaling, dat de Gemeenten hun best doen, en wanneer zij toch onvermogend hiertoe zi'n, in vereeniging met de Classis en de Provincie werken. Art. 83. Is een voorstel gedaan over het aanvragen van vrijheid van het lager onderwijs voor ons Kerkgenootschap, en is geoordeeld, dat de Provinciën aangeschreven zullen worden, de gemeenten op te wekken, om daartoe een adres aan den Koning te zenden, en dat men er bij in aanmerking neme tot eene drangrede, het vertrek van velen naar Amerika, die dit ook onder de bezwaren wegens het verlaten van het Vaderland hebben ingebragt. Art. 84. Wordt aan de Vergadering voorgesteld de zaak omtrent het Armwezen in betrekking met de Burgerlijke Wet. Hieromtrent is besloten, om wegens den onderscheidenen toestand der Provinciën in den burgerstaat, dit aan iedere Provincie over te laten, met de opwekking om Christelijk in consciëntie daaromtrent te handelerii Art. 85. Is bepaald, om een Tijdschrift voor de Kerk uit te geven, echter met alle voorzigtigheid en niet grooter dan men leveren kan, volgens den inhoud van een voorgelezen, reeds vroeger gedrukt prospectus, waarvan de de redactie uitmaken: D.Ds. de Haan, Büdding, F. Kok en Poelman, tot secundus, Ds. Postma. Waaromtrent verder bepaald is, dat de Leeraren Dijksterhüis en W. Kok, de herziening der uitkomende stukken zullen waarnemen en belast zijn, om te zorgen, dat indien er dwalingen of verkeerde stukken in voorkomen, zij in een volgend nummer herroepen worden. Tot secundus, in deze betrekking is Ds. van Velzen benoemd. Art. 86. Gesloten met Ps 68 : 14 en dankzegging door den Ouderling le Loüp. Donderdag voormiddag. Abt. 87. De Vergadering is geopend met Ps. 80: 9 " en het gebed door den Ouderling K. D. Hamming. Abt. 88. Ds. Wildenbeest was vertrokken omdat Z.Eerw. noodzakelijk naar huis moest terugkeeren. Abt. 89. De notulen van den vorigen dag zijn voorgelezen, en, nadat eenige aanmerkingen in dezelve dadelijk gemaakt zijn, goedgekeurd. Abt. 90. Is in rondvraag gebragt, hoe men D3. Ledeboeb moet beschouwen» die in verwijdering van onze Kerk leeft en afzonderlijke gemeenten sticht en ordent, en hoe men met de Leden moet handelen, die zich afzonderen van de Chr. Afgescheidene Kerk en bij de gemeente van Ledeboeb of Smit hebben aangesloten of op zich zelve houden: Over Ds. Ledeboee is geoordeeld, dat eene Commis;si# Z.Eerw. onderhouden zal omtrent liet standpunt waarop hij zich thans bevififlt:, dewijl Z.Eerw. handelwijze in strijd staat met zijne verklaring op de Synode in 1840. Denkt Ds. Ledeboeb van ons gescheiden te zijn, dat de CoiAüiissie dan zoeke hierover eene verklaring van Z.Eerw. te verkrijgen. Maar blijft hij met ons vereenigd, dat hij dan geene gemeenten oprigte uit, of Leden aanneme van de andere afgescheidene gemeenten en dat zij, die nu gemeentent van hem genoemd worden, wederom vervallen en insmelten in de Chr. Afgesch. gemeenten. En omtrent die Leden, oordeelt de Vergadering: Dat wanneer er overigens op hnnne leer en wandel niet te zeggen valt, men met alle voorzigtigheid met hen, handele en hun eindelijk schriftelijk te huis zende eene verklaring, dat zij om hunne handelwijze niet meer bij de gemeente erkend worden, zonder het gewoon formulier van afsnijding op hen toe te passen. Doch zoo zij ergerlijk :irijn in leer of leven, dat men dan met hen de gewone orde der Kerk volge. De Commissie, die met Ledeboer zal zoeken te spreken, bestaat uit de Leeraren van Zuid-Holland, Leden der Vergadering. I' Art. 91. Zijn voorgelezen de beide antwoorden op de twee protesten van D.Ds. Wildenbeést en öbMoen, Welke, volgens last der Vergadering, door Ds. F. A. -Kok waren opgesteld en zijn door de Vergadering goedgekeurd en aangenomen, welke men hier laat volgen: Antwoord op het eerste protest. De Vergadering antwoordt op het protest Van D.DS. de Moen en Wildenbeest, dat een kenbaar gewaad der Leeraren zelfs ook door de natuur wordt geleerd} daarom ook, dat het zoo diép in de harten van hèt Volk is ingedrukt, zoodat men vele moeite zou móéten doen, öm hetzelve eenigzins weg te nemen, en in Gröds Woord wel degelijk geboden, zoover het opzigt heeft op orde en stichting, daarom ook reeds in de Synode van 1840 aangeraden. En ofschoon het Koningrijk van ChbistüS in de dagen des N. T. geestelijk is, 8öö is datzelfde Koningrijk in het O. T. niet vleeschelijk geweest; ook was het tóen even zoo min van deze wereld in het wezen dér zaak als nu. En toch gebood de Koning der Kerk eenambtsof priester-gewaad. En al gelooven wij, dat de hoedanigheid niet alleen, maar ook de uitzondering zelve scha*duwachtig was, dan immers vindt men nog een profetengewaad, zoo als een harigen mantel, die-ook Joannesde Dooper kenmerkte. De randteekening op 2 Kon. 10: 22 spreekt niet van een kenbaar emeghvoudig gewaad der Leeraars, maar van het gewaad der priesters. Wij staan wel toe dat het tegenwoordig gewaad niet altijd geweest is, maar dat toewijst niet, dat men doorgaans geen onderscheiden gewaad heeft gehad, indien de Kerk het om de vijanden hebben kon. Hetwelk de geschiedenis voor eenen opmerkzamen lezer genoeg aanwijst, schoon het gedurig vowndestd ia. Uit welke verandering dan ook genoegzaam blijkt, dat de Kerk er geene heiligheid aan toegekend heeft. Dit doen wij oofeïniet, en hechte» er in zich zeiven beschouwd, ook geene waarde aan. Wanneer er door den druk iets tegen genoemd gewaad openbaar w«rdt, vreest de Vergadering niet of het kan wederlegd word*»: met den Bijbel en een gedurig gebruik der Kerk. Hiermede wil zij echter pj^t «eggen dat zulks geschieden zal, want de Vergadering oordeelt, dat de gebréke»-va» Sion niet moe* ten gehoord worden te Dan, noch verkondigd op de straten van Askele», en beschouwt het nadeelig dat broeder, tegen broeder in strijd staat; waarover de vijanden SOUn den juich?» en de kinderen Gods bedroefd zijn, dewijl het hunne begeerte en bede is» dat degenen die. geleaVen, één hart en ééne ziel mogen zijn. Wat het getuigenis van verdraagzaamheid aangaat, dojöc de^ej^ter.e»de Jede» betuigd, i»goed, en wij wijle» hopen, dat het hartelijk is, maar zifci echter niet zonder yoreefl da>, indien zij de meerderheid hadden, zij ook zouden ophouden verdraagzaam te zijn, omdat men nu reeds een kenbaar gewaad voor Leer-aren, op deze Vergadering in es»' brief met de beaaming van stomme afgoden hoort bestempelen* en er steeds werk wordt gemaakt om andere» over te halen tot het afleggen van een kenbaar gewaad, tot opoffering- zelfs vand^i^st en vrede der gemeenjte djsa Heefen. De Vergadering waarschuwt derhalve een ieder Leeraar erns% hierdoor, om de eenvoudigheid te bek©»-, den, te meer omdat zij zich overtuigd houdt, dat het niet zoo zeer geinunt is, op het eenvoudig ke»haa# gewaad eens leeraars, als wel, omdat het voortvloeit viü een niet gereformeerd beginsel van kerkregering. Aptjwoord op het tweede protest. Daar uit bovengenoemd antwoord bj^t, dat het dragen van een, kenbaar gewaad door eene*Leeraar, om de rust en vrede der gemeente te bewaren, thans neodri zaM$Ü5 is> verklaart de Vergadering z/ch genoodzaakt te bevinden, al zoo met den leeraar H. A. de Vos te handelen gelijk besloten is; dewijl de Provincie Friesland door zijn gedrag in dezen, reeds geschokt is, en dat het besluit omtrent hem, niét leidt tot scheuring maar tot vrede. Mogten er eens ^scheuringen uit ontstaan, aan de zijde dergenen die niet gereformeerd willen zijn' in de regering der Kerk, en het zoo nuttig, stichtelijk en voor het tegenwoordige noodzakelijk ^kenbaar gewaad niet willen dragen, maar eigenzinnig en ligtvaardig afleggen, dat dan <ÜV scheuring nimmer toegekend worde aan de Vergadering, maar aan hem die deze zachte, liefelijke en welluidende banden en regels verscheurt en van zich werpt. Art. 92. Is men overgegaan tot het behandelen der kwestie tusschen de Provinciale Kerkvergadering van Drenthe en den Kerkeraad van Assen, welke opzieners de Dordsche kerke-orde niet willen aannemen, noch daarnaar hunne gemeente regeren, maar zoo als zij verklaren naar Gods Woord en hun huishoudelijk reglement. Hierover oordeelt de Synode, dat met zulke gemeenten op de navolgende wijze zal gehandeld worden: dat men ze in de Vergadering der Classis als broeders aanmerke, die geene beslissende stem hebben, noch ergens toe kunnen benoemd of afgevaardigd worden. Art. 93. Is door de Zuid-Hollandsche afgevaardigden voorgesteld: of het niet goed zoude zijn, dat op deze Synode de kerke-orde werd overgezien en volgens het laatste artikel behandeld, echter onder dat beding, dat, indien men veranderingen maakte, deze echter niet dadelijk1 in werking gebragt worden, maar eerst ter beoordeeling aan alle Provinciën en Classen worden toegezonden, om hunne goed- of afkeuring in te winnen; en dat er eene commissie benoemd worde, die na drie of zes maanden vergadere, om al de ad vijzen der Classen en ProvBBfiS* in te zien, en indien de groote meerderheid zich vereenigd bevindt, het als dan voor verbindend aan te nemen. De Vergadering oordeelt over bovengemeld voorstel, dat zulks niet alleen onnoodig maar ook gevaarlijk zoudè zijn, en verklaart dus te blijven bij de i kerke-orde, zoo als die met het voorberigt in 1840 is aangenomen. Aet. 94. Is overwogen een brief van de Provineüde Vergadering van Zeeland, omtrent de handelwijze van Ds. Budding, dat Z.Eerw. kinderen zou gedoopt hebben van menschen, die tegenover de gemeente staan, of zich daarvan onttrekken. De Vergadering oordeelt, dat die Provincie aangeschre^ ven moet worden, dat daar zulks somtijds voortvloeit uit onvereenigdheid der onderscheidene Provinciën,, en daarenboven Ds. Bddding thans niet aanwezig is, zij deze zaak niet kan behandelen; maar dat ook de zaak zelve tot den Kerkeraad, en Glassis van Groningen behoort. Daarom heeft de Synode die Provincie derwaarts verwezen...mj - Abt. 95. Is de brief behandeld van de gemeente Beilen, betrekkelijk sommige leden, woonachtig te Tieneveen, die te Beilen tot de gemeente behooren, maar te Hoogeveen steeds naar de godsdienst gaan; waaruit verschil ontstaan, is, wegens het onderhoud der armen te Tieneveen. De Vergadering gehoord de Afgevaardigden van Drenthe, en vernomen het besluit van die Provinciale Vergadering, overweegt deze zaak, maar zal er na dezen op terugkomen. Art. 96. De Vergadering'is gescheiden met het zingen van Ps 134: 1 en 2 en het gebed en dankzegging door Ds. S. van Velzen. Donderdag namiddag. Art. 97. De Vergadering is geopend met Ps. 133:3 en het gebed door den Oudebling Dekens. Art. 98. Ds. van Velzen was niet meer tegenwoordig, dewijl Z.Eerw. met de zitting van heden morgen met het gebed de Vergadering gesloten hebbende, zijn afscheid genomen heeft. Art. 99. Omtrent den inhoud van Art. 95 oordeelt de Synode: Dat, daar de opzieners van Beilen, de zaak op de Provinciale Vergadering van Drenthe behandeld wordende, ■iet door protest hebben tegengesproken, noch verklaard de zaak op de Synode te willen brengen, zij diensvolgensin hunne eigene Provincie dezelve eerst moeten ten einde brengen. Art. 100. Is gehandeld over de stukken van T. de Boer, gecensureerd lidmaat van Scharnegoatum. Hierover is geoordeeld, omtrent zijne ontevredenheid over de aanstelling van leeraren, hem te verwijzen tot het genomen besluit in deze Vergadering, opdat hiji izicb op die wijze ook wederom met de Gemeente vereenige. In opzigt tob den Doop, wordt hij verwezen naar onze formulieren, kerke-orde en godgeleerde Schrijvers. Art. 101. De brieven van D.Ds. Groen en de Cock zal de Vergadering beantwoorden overeenkomstig de gemaakte besluiten, betrekkelijk de betwist, wordende Leeraars dezer Provinciën. Art. 102. De inhoud van eenen brief van J. J. Klqht van Delfzijl is behandeld, welke aanmerkingen behelsde tegen de uitgave van Francken, kerm der godgeleerdheid» en van den Catechismus naar de nieuwe spelling: waarover de Vergadering oordeelt, dat daaromtrent geene bepalingen bestaan en er dus ook geene overtreding is, en wij voorts nog denken te blijven bij de gewone spelling in de Statenbijbels bij de uitoefening der openbare godsdienst. Art. 103. Is gehandeld over het visiteran van boeken. De Vergadering oordeelt, dat de Gemeenten mek tóeritt moeten gedragen, overeenkomstig Art. 55 der Dordsche kerke-orde van 1619. Aet. 104. De Vergadering oordeelt het nooJig en nuttig, dat de Classen de herderlooze gemeenten verdeer len onder de Leeraars, opdat zij mef dezelve zullen consuleren ; en de Leeraren zijn gehouden met raad en daad de gemeenten bij te staan, als ook het opzigt over dezelve te hoüdèn en bij het bèroepèn van eenen Leeraar tegenwoordig te zijnf. AeT. 105. Is bepaald oin tot het eindexamen de Af-* gevaardigden van de andere Provinciën ten minsten twee maanden voor den bepaaldèn tijd aan te schrijven,. Art. 106. De aanschrijving tot eene volgende Synodale Vergadering is aan de Gemeente van Groningen opgedragen, dit te doen met advijs der Provincie; Art. 107. De Provinciën die zich met óns vereenigen, züHen daarvan kennis geven aan dén Praeses D». D. P. Postma, die zulks aan de andere Gemeenten zal vermelden. Art. 108. De in orde stelling en overschrijving van deze handelingen is opgedragen aan de Leeraren: Postma, van der Werp, de Haan en F. Kok. Art. 109. De Vergadering heeft geoordeeld dat het BtichteKjker zoude zijn volkomene afschriften dezer handélingen aan de vereenigde Provinciën, door de Commissie in het vorige Artikel vermeld, toe te zenden, opdat die bij de onderscheidene correspondenten berusten en altoos in de Provinciale Vergaderingen tegenwoordig zijn, van welke afschriften de Kerk, dezelve begeerende, zich kan bedienen. Art. 110. De Vergadering is eindehj'k gesloten met het zingen van Ps. 69: 14 en het gebed en de dankzegging door den Praeses. Hierop is men gezamentlijk in de kerk gegaan, waar de gemeente vergaderd was en is door den Praeses eene de Vergadering sluitende predikatie gedaan uit Jeremia 31: 20, in welke Z.Ew. 3 de gemeente heeft bedankt voor de weldadigheid, in de huisvesting en voeding aan de leden der Synode bewezen, en opgewekt tot het zoeken bevorderen van Sions heil door gebed en godzaligheid. Eindelijk is aan de medeleden der Vergadering dank toegekend voor hunne goede hulp en ernstigen bijstand in het behartigen van het algemeen belang der Gemeente Grods en zijn zij tevens opgewekt om met hem hierin getrouw en standvastig voort te gaan, hen troostende met de barmhartigheden van onzen getrouwen Verbonds-God. Alzoo heeft men ten slotte Gode gezamentlijk opgezongen Ps. 68: 14 en 17. En zoo is men dank betuigende en heil wenschende broederlijk uit een gegaan. Aldus gedaan en besloten in de Nationale Synode, gehonden binnen Groningen van den 16den tot en met den 248teB September des jaars 1846. (Wasget.)T>. P. Postma, Praeses. D. J. van der Werp, Scriba. Voor afschrift conform: {Was get.) T. F. de Haan. D. P. Postma. F. A. Kok. PLAN VAN EENE ALGEMEENE SCHOOL, TOT OPLEIDING VAN JONGELINGEN TOT DE HEILIGE PREDIKDIENST. Daar zal eene algemeene school zijn tot opleiding van jongelingen tot de heilige predikdienst. Er zullen daartoe twee Opleiders, Hoofdonderwijzers, of Hoogleeraars, algemeen verkoren en aangesteld worden, die bekwaam zullen zijn om in alle noodige wetenschappen, kundigheden en godgeleerde studiën te kunnen les geven en opleiden. Zij zullen zamen op eene plaats wonen en de opleiding onder elkander verdeelen, met eene jaarlijksche afwisseling. Zij zullen op zon- en feestdagen wel mogen dienst doen, maar dan moeten de roepende Gemeenten de reiskosten betalen. Zij zullen ook kunnen geroepen worden tot het afnemen van het voorbereidend en afdoend examen, in alle Provinciën, waar en wanneer zulks plaats zal hebben. Zij zullen onder zich eenen rector kunnen stellen die hen helpt in het onderwijs der talen, die uit de leergelden der studenten kan of moet bezoldigd worden. De leergelden der studenten zullen een gulden in de week zijn voor ieder die betalen kan, waarvoor hij alle lessen zal kunnen bijwonen. Zij zullen eene maand vacantie in het jaar kunnen nemen. Zij zullen ook warme voorstanders zijn van de leer, tucht, en dienst onzer vaderen en onder het opzigt staan van de geheele Kerk. Zij zullen leden zijn van den Kerkeraad, Classis en Provinciale Synode, waaronder zij met ter woon behooren. Zij zullen op de algemeene Synode ook stem hebben of adviseren. De plaats waar zij zullen wonen, zal eene goedkoope en geschikte plaats zijn voor de studenten. Groningen, Assen, Smilde, Meppel en Zwolle zijn voorgeslagen. Iedere Provincie zal haar quota of aandeel tot de bezoldiging van de opleiders betalen; ten dien einde zal een algemeene Correspondent en Penningmeester worden aangesteld en verkozen. De Provinciën zullen de jongelingen opwekken om naar de algemeene school te gaan, zoo zij eenigzins kunnen, doch zoo zij volstrekt uit behoefte niet kunnen, zullen zij bij hunne Classicale Leeraars kunnen gaan en leeren in de noodige wetenschappen, zooveel die iü staat zullen zijn om hen daarin te onderwijzen; doch. zullen zij zich eenmaal bij de Hoofdonderwijzers laten onderzoeken en zoo deze oordeelen, dat zij nog een half of nog een vierde jaar moeten gaan op de algemeene Schooi, dan zullen zij zich daaraan onderwerpen. Daar zal m iedere Provincie eene algemeene Kas zijn, waaruit behoeftige studenten in hunne opleiding kunnen ondersteund worden. De gelden daartoe kunnen alle twee of drie maanden, bij collecte uit de gemeenten verzameld worden, zoo als reeds in de Provinciën Groningen en Friesland plaats vindt, waarover men twee Leeraars kan aanstellen, die het opzigt hebben over de studenten die daaruit zullen trekken,* en bepalen wie daaruit zullen ondersteund worden en hoeveel zij daaruit zullen hebben. En daar ik reeds als Hoofdonderwijzer voor de Provinciën Groningen en Friesland ben verkoren en aangesteld, en als zoodanig bezoldigd word, nu ook eenige jaren daartoe gediend heb, en ik, zoo als ik vertrouw, daartoe nog lust en ijver heb van den Heeré, en mij vrijheid van de gehoudene Synode gegeven is, om mij zeiven in de eerste plaats tot Hoofdonderwijzer van de algemeene School aan te bieden en tevens eenen anderen Leeraar, nevens mij, op te geven, die als Hoofdonderwijzer op de algemeene School zal dienen, zoo doe ik dit ook bij deze gelegenheid, door mij zeiven tot Hoofdonderwijzer van de algemeene School, voor de overige Provinciën aan te bieden en nevens mij op te geven, vooreerst den Wel-Eerw. Leeraar Bbummelkamp te Arnhem, of den Wel-Eerw. Leeraar van Velzen, te Amsterdam, of den Wel-Eerw. Leeraar < Büdding, te Groningen, of den Wel-Eerw. Leeraar Meerburg, te Almkerk. De Eerw. Broeders kunnen uit de algemeene besluiten van de gehoudene Synode zien, wat er van de algemeene School bepaald is, en met wien zij daarover kunnen corresponderen. Uit naam van de Algemeene Synode bovengenoemd, (Was get.) T. P. de Haan. Hoofdonderwijzer.