HANDELING EN VAN DE SYNODE DEK CHRISTELIJK AFGESCHEIDENE GEREFORMEERDE KERK IN NEDERLAND, GEHOUDEN VAN DEN 8,u* TOT DEN 22"«,> JONW 1854, TE ZWOLLE. Te AMSTERDAM, hoogkamer & comp'. 1S5 4. VOORWOORD. Heeft de algemeene Synode der Christelijk Afgescheidene Gereformeerde kerk in ons vaderland altijd hare handelingen openlaar gemaakt, ook nu heeft zij daartoe besloten; en wel om niet slechts een Verslag, door eene daartoe benoemde Commissie, uit de oorspronkelijke notulen zamengesteld, maar de notulen zelve, zoo als zij door de gansche Vergadering zijn goedgekeurd, in het licht te geven. Deze notulen hebben wel niet dat beknopte, sierlijke en nette aanzien in stijl en vorm, maar geven toch beter het eigen werk der Synode. Be Gemeenten mogen er uit zien hoe hare Opzieners, bij al het gebrekkige dat hun aankleefde, waarheid, vrede en orde in liefde hebben zoeken te handhaven en bevorderen, naar Gods Woord en op Gereformeerde wijze; hoe de Eeere zich nog ontfèrmend heeft betoond, door vooral deze Vergadering te verwaardigen tot daarstelling van twee begeerlijke zaken, namelijk de bevestiging van eene langgewenschte vereeniging tusschen broeders en broeders, en grondslagen te leggen ter oprigting eener algemeene Theologische school. De verstrooide broederen luiten onze gemeenschap, mogen er uit bespeuren, dat de Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Gemeente zich blijft kenmerken als de voortgezette Historische Gereformeerde kerk in Nederland, zoowel in wezen als in vorm, waartoe elk qpregt Gereformeerd Christen, met een vrij geweien zich kan, ja behoort te voegen, om God te dienen naar Zijn Woord. De verlaters der Gereformeerde belijdenis mogen er uit beschaamd worden, wegens hunne aanmatiging van titels, goederen en regten, die deze kerk alleen toekomen, en die zij dut diefachtig of gewelddadig in bezit houden, opdat zij mogen eerlijk worden, door niet langer zich toe te eigenen hetgeen hun niet toekomt, of gave het de Heere, zich bekeer en van hunnen treurigen afval. Daartoe make de Koning der Kerk deze bladen dienstbaar om Zijns grooten Naams wil, en geve het welvaren Sions te zien aan allen die daarom bidden. Groningen, DwKSTEBHTJB. den 4 Julij, 1854. Syn. Praes. SYNODALE VERGADERING, gehouden den gsten junjj 1854 en volgende dagen, in het kerkgebouw der Christehjk Afgescheidene Gereformeerde Gemeente te Zwolle. Tegenwoordig zijn: Uit de Prov. Groningen, de Leeraren: T. F. de Haast , H. G. Poelman, P. Di jkstekhtjis , B de Beu. Ouderlingen: J. Alleeshof, P. Douma. n n 1/ Friesland, de Leeraren: D. J. v. d. Wesp , K. J. v. Gooe. Ouderlingen: H. P. Hettema, D. B. t. d. Metjlen. // // // Drenthe, de Leeraren: D. Thijs, J. Bavinck. Ouderlingen: K. Ensing, J. Joffers. n ii u Overijssel, de Leeraren: J. W. te Bokkel, D. Postma. Ouderlingen: J. Talen, G. J. Landeweeed. ii n ii Gelderland, de Leeraren: A. Beummelkamp, D. Breukelaab, E. Weees. Ouderlingen: S. v. Jeveben , J. Vissee. u ii ii Utrecht, de Leeraren: P. J. Oggel, N. H. Doskee. Ouderling: J. G. Geimbeegen. 1 Uit de Prov. Noord-Holland, de Leeraar: S. v. Velzen. Ouderlingen: J. Hooft, W. v. Hakten. // u ii Zuid-Holland, de Leeraren: H. Joffers, S. O. Los. , Ouderlingen: J. Gezon, J. Drost. // // // Noord-Braband, de Leeraren: C. Steketée Az. , P. J. d. Brtjijn. Ouderling: J. Burghout. // // ii Zeeland, de Leeraren: C. Steketée , Cz., A. G. d. Waal. t t Eerste Sessie. Donderdagmorgen, den 8,ten Junij. Art. 1. Wordt opgegeven om te zingen, door Ds. S. van Velzen, Praeses der Synode van 1851, Ps. 95: 1, 2. Daarna door ZEw. uit Gods H. Woord voorgelezen Openb. 2. Naar aanleiding hiervan houdt ZEw. eene opwekkende toespraak met betrekking tot het werk, waartoe wij zamen gekomen zijn. Voorts opent ZEw. de Vergadering door het gebed tot God. Art. 2. Zijn aan ZEw. de lastbrieven der afgevaardigden van de onderscheidene Provinciën overgegeven, en door ZEw. voorgelezen, opdat het blijke wie als leden in de Vergadering zitting kunnen nemen, om te kunnen overgaan tot de verkiezing van eenen Praeses en Scriba. Art. 3. Wordt intusschen door ZEw. in zijne vorige betrekking, Ds. D. J. tan der Werp verzocht, om voorloopig, wat er geschiedt, op te teekenen. Art. 4. 1". Uit den lastbrief van de Provincie Groningen blijkt, dat benoemd zijn tot afgevaardigden, behalve de beide Hoofd- onderwijzers T. F. de Haan en H. G. Poelman, de Predikanten P. Dijkstebhuis en B. de Beu, en de Ouderlingen J. Alleeshof en F. Douma; waarop onderzoek gedaan wordt naar het doel van de zending der beide eerstgenoemde broeders. Hierop worden aanmerkingen gemaakt door onderscheidene broeders, met wederkeerige verklaring en toelichting der afgevaardigden van Groningen. Nadat de zaak in omvraag gebragt is, blijkt het, dat de broeders van oordeel zijn, dat Groningen zich ten onregte beroepende op de Vergadering van 1851 en art. 52 der Kerkorde van 1578, er echter niet op staat, dat dezen broederen eene beslissende stem verleend worde; waarom men meent, de zaak te kunnen laten rusten totdat de Vergadering zal zijn geconstitueerd. 2°. Uit den > lastbrief van Friesland blijkt, dat als afgevaardigden benoemd en gezonden zijn D.Ds. J. van dee Weep en K. J. van Gooe, en de Ouderlingen H. P. Hettema en D. B. van dee Mettlen, alle hier tegenwoordig, en worden deze broeders als wettige leden der Vergadering erkend. 3". Volgens den lastbrief van Drenthe, zijn als afgevaardigden dier Provincie tegenwoordig D.Ds. J. Bavinck en D. Thijs , en de Ouderlingen J. J. Joffees en K. Ensing. Deze afgevaardigden worden door goedkeuring van den lastbrief als wettige leden erkend. 4°. Daarna wordt de lastbrief van Overijssel overwogen. Na de afgevaardigden te hebben hooren noemen, als D.Ds. D. Postma en J. W. te Bokkel, en de Ouderlingen J. Talen en G. J. Landeweeed, wordt door Ds. Joffees opgemerkt, dat onder hen voorkomen Ds. J. W. te Bokkel en de Ouderling G. J. Landeweeed, die niet als wettige leden kunnen erkend worden, voordat de vereeniging bekrachtigd is. Hiertegen komt Ds. Beummelkamp op met de verklaring, dat ZEw. het er voor houdt, dat dit zoude zijn eene krenking van het regt der Provinciën, die hare afgevaardigden zenden, welke dan ook als wettige leden moeten worden erkend, totdat de Synode geconstitueerd zal zijn; terwijl alsdan de bezwaren, die er worden 1* geopperd, moeten worden beoordeeld." Hierop spreken ook nog andere broeders, waarna door den Praeses wordt voorgesteld, om het beslissend oordeel hierover uit te stellen, totdat de andere personen door de Provinciën benoemd, bekend zijn geworden. Ook hiertegen verklaart zich Ds. Beummelkamp op vorige gronden, dat weder aanleiding geeft tot spreken aan andere broeders; waarop de Praeses verklaart, wat daarmede zijn doel is, namelijk om, wanneer eerst de andere lastbrieven goedgekeurd zijn, en er personen gevonden worden, die kunnen oordeelen over de wettigheid van die beide broeders, daarna zulks te doen, voordat men tot het verkiezen van eenen nieuwen Praeses overgaat, en zoo lang alleen de broeders Ds. D. Postma en de Ouderling J. Talen te erkennen. De Vergadering keurt dit goed. 5". Nu komt de beurt aan den lastbrief van de Provincie Gelderland,, waarin voorkomen, die ook tegenwoordig zijn D. Ds. A, Bettmmelkamp en D. Beeukelaak en de Ouderlingen J. Vissek en S. van Jeveeen. Doch in dezen lastbrief wordt verlangd, dat Ds. Beümmelkamp vervangen zal worden door Ds. E. Weees, als uitgemaakt wordt, dat de Hoofdonderwijzers van Groningen als zoodanig zitting bekomen. Daar weder dezelfde aanmerking gemaakt wordt, als op den lastbrief van Overijssel, zoo wordt voorgesteld en aangenomen, den Ouderling J. Vissee te erkennen, en met de anderen te handelen als met Ds. te Bokkel en den Ouderling Landeweeed geschied is: 6". De lastbrief van de Provincie Utrecht wordt overwogen. Als afgevaardigden zijn tegenwoordig D.Ds. P. J. Oggel en N. H. Doskee, en de Ouderling J. G. Geimbeegen. De tweede Ouderling is, volgens de verklaring der andere afgevaardigden, teruggebleven uit gevoel van onbekwaamheid. Overigens is er niets aan te merken op dezen lastbrief en worden de drie genoemde broeders als leden erkend. 7°. Wordt voorgelezen de lastbrief van de Provincie Noord-Holland, waaruit blijkt, dat tegenwoordig zijn de Leeraar S. van Velzen, en de Ouderlingen J. Hoopt en W. van Hakten. Ds. Nentjes, mede benoemd, is, naar de verklaring van Ds. van Velzen, denkelijk wegens ongesteldheid teruggebleven, maar zal welligt aanstaanden Maandag tegenwoordig zijn. Wordt voorgesteld, een' brief aan Ds. Nentjes te zenden tot kennisgeving dat zijn Secundus zich niet tegenwoordig bevindt, en wordt dit aan Ds. H. de Cock van Kampen, hier tegenwoordig, opgedragen. Eindelijk wordt deze lastbrief goedgekeurd en worden de broeders als leden erkend. Hierbij komt nog in bedenking, of er niet gezorgd moet worden, dat er een tweede Ouderling van Utrecht komt, en wordt geoordeeld ook een brief aan B. Kaksemeijer, benoemd afgevaardigde, te schrijven. Dit wordt opgedragen aan Ds. de Haan. 8°. De Provinciale Vergadering van Zuid-Holland heeft gezonden, volgens gelezenen lastbrief, de Leeraren H. Joffers en S. O. Los, en de Ouderlingen J. Drost en J. Gezon , waarbij de toelichting wordt gegeven, dat toen J. Gezon benoemd werd, hij wettig Ouderling was, maar met het Nieuwe jaar is afgetreden; dat alle middelen zijn aangewend, om zijnen Secundus te zenden, maar vruchteloos, daar ZEw. volstrekt geene gelegenheid had hier te komen. Nu is de vraag, of broeder Gezon , hier tegenwoordig, als lid der Vergadering kan erkend worden, met de overige benoemde en hier tegenwoordig zijnde leden; waarop de Vergadering toestemmend antwoordt en den lastbrief goedkeurt. 9°. Uit Zeeland zijn tegenwoordig, overeenkomstig hunnen lastbrief D.Ds. C. Steketée, Czn., en A. G. de Waal, zonder Ouderlingen. Als redenen hiervan worden opgegeven het kleine getal der gemeenten en de zware kosten. Genoemde Leeraren worden als leden der Synode erkend, maar op het terugblijven der Ouderlingen worden onderscheidene aanmerkingen gemaakt, en na de verklaring dat het niet ontbrak aan Ouderlingen, die konden komen, wordt besloten, dewijl er geene benoemd zijn, de Provincie Zeeland broederlijk te bestraffen, en te vermanen, in het vervolg niet weder zoo te handelen. Dit wordt opgedragen aan Ds. Postma. 10°. Eindelijk komt men tot den lastbrief van NoordBraband, en blijkt dat benoemd en aanwezig zijn D.Ds. C. Steketée, Az. en P. J. de Bruijn, en de Ouderling J. Burghout. De andere benoemde Ouderling heeft zijnen Secundus aangeschreven, die ook deze week niet kon, maar toch beloofd heeft, in de volgende te komen. Ds. Steketée, Az. wordt verzocht, ZEw. nog te schrijven, om in allen gevalle te komen, of den anderen Secundus dadelijk aan te schrijven, met dringende aanmaning om zoo spoedig mogelijk zich hier te bevinden. Hierna worden de overige personen als leden der Vergadering erkend en de lastbrief van deze Provincie goedgekeurd. Art. 5. Wordt deze zitting geëindigd met het zingen van Ps. "119 : 3; en de dankzegging door Ds. A. Beummelkamp. Tweede Sessie. Donderdagmiddag. Art. 1. De Vergadering wordt geopend met het zingen van Ps. 84: 3 en het gebed door Ds. de Haan. Art. 2. De notulen der morgenzitting worden voorgelezen, en na gemaakte aanmerkingen, iets ingelascht of veranderd zijnde, goedgekeurd. Art. 3. Nadat eenigen tijd is gesproken, wat eerst zal behandeld worden: <5f in hoe ver de Hoofdonderwijzers, uit Groningen afgevaardigd, zitting en stem zullen hebben, <5f wat geoordeeld moet worden over de wettigheid van het Deputaatschap van Overijssel en Gelderland, verklaren de afgevaardigden van Groningen er in te berusten, dat overeenkomstig de aangenomene notulen van de zitting van heden morgen, vooraf gehandeld wordt over de wettigheid van de afgevaardigden uit Overijssel en Gelderland, en dat als de Synode geconstitueerd zal zijn, alsdan zal gehandeld worden over de zitting en stem van de gezondene Hoofdonderwijzers. Art. 4. Men gaat over tot het onderzoek der vereeniging met Ds. Brummelkamp c. s. en wordt voorgesteld, of het niet goed ware, dat twee broeders, namelijk Ds. Joffers en Ds. Postma daarover spreken. Aan de afgevaardigden van Zuid-Holland die het eerst bezwaren ingebragt hebben, wordt nu vrijheid gegeven te spreken, en die bezwaren te ontwikkelen. Hierop verzoekt, Ds. Joffers te mogen voorlezen uit den Instructiebrief van Zuid-Holland, op welke gronden zich die Provincie met Ds. Brummelkamp c. s. zonde kunnen vereenigen. Dit geschied zijnde, verklaart ZEw. dat de vereeniging niet op de gezegde gronden tot stand gebragt is ; want dat er geene terugkeering heeft plaats gehad, gelijk uit daadzaken is gebleken, en geene schuldbelijdenis, van bedrevene feiten, begaan tegen de regten en orde der Kerk. Hierop wordt door Ds. Postma, met tusschengevoegde ophelderingen , verslag gedaan van de vereeniging en allereerst voorgelezen de grond van vereeniging uit het Verslag van de Synode van 1851, bladz. 9, enz. Daarna doet ZEw. verslag van de vereeniging, van haren oorsprong, voortgang, én einde, volgens het voorgevallene op de Provinciale Vergaderingen te Zwolle en te Arnhem, gelijk aan de gemeenten in dé kerk, door eene gedrukte circulaire in der tijd is bekend gemaakt. Ds. Joffers wederom het woord ontvangen hebbende, geeft verder de bezwaren tegen deze vereeniging te kennen; en wel dat de broeders verklaard hebben, niet terug gekomen te zijn van den ingeslagen weg, door met die broeders, die nog afgeweken of wettig gecensureerd zijn, in vereeniging te blijven voortleven; en welke pogingen zij vruchteloos aangewend hebben om met hen te vereenigen. Waaruit ZEw. bewijst, dat de bedoelde broeders nog dezelfde zijn, die zij vroeger waren, en door de Synode nog als buiten de Kerk moeten beschouwd en behandeld worden. Hierna verantwoordt Ds. Postma dit weder, en doet blijken dat, naar zijn oordeel, met voldoening aan hetgeen op de Synode van 1851 is gevorderd, de vereeniging is tot stand gebragt; maar dat als er iets ligt ten laste van Gelderland met betrekking tot Ds. Donneb, de beide Provinciën ieder afzonderlijk moeten behandeld worden, eerst Overijssel en dan Gelderland. Ds. Los en Ds. Joffees zeggen, dat de verklaring (*) is, dat wij ons Tnet Ds. Bbtjmmelkamp c. s. en zij zich niet met ons vereenigen. De Praeses toont aan dat overeenkomstig het Verslag van 1851 gezegd kan worden, dat de eerste pogingen tot heréeniging door de Synode aangewend zijn. Ds. Postma zegt, dat hij de aanhef van het bedoelde besluit wel eene hoogte van die zijde noemt, maar dat zij er toen ter tijd en nog in konden berusten. Hierover blijft verschil bestaan tnsschen de gedachten van Ds. Joffees en Ds. Postma, zoodat de Vergadering moet oordeelen, of de vereeniging op goede gronden is tot stand gekomen. Daarom wordt gelegenheid verleend aan de andere broeders, om inlichting te vragen of te geven over de zaak, die in behandeling is, gelijk sommigen daarvan ook volgens hunne behoefte en die van anderen gebruik maken. Onder anderen spreekt de Praeses met Ds. Joffees, en bewijst dat de vereeniging in zich behelst, hetgeen van de broeders gevorderd konde en moest' worden, en dat hun standpunt met betrekking tot de Hervormde Kerk, uit den inhoud van de gedrukte en aan de onderscheidene gemeenten rondgezondene stukken blijkt. Ds. Joffees echter zoekt het tegendeel daaruit te betogen. Eindelijk wordt door den Praeses voorgesteld, dat, Ds. Beummelkamp c. s., gehoord hebbende de bezwaren van de Provincie Zuid-Holland tegen de vereeniging, eene nadere (*) Zie het gedrukte en aan de gemeenten toegezondene besluit van de Provinciale Vergadering, gehouden te Arnhem, den 17dB en 18«« November 1852. verklaring geven, tot bewijs dat zij door die broeders verkeerd verstaan en begrepen zijn; waarop Ds. Joffers zegt, niet te kunnen rusten, voor dat Ds. Brummelkamp c. s. eene duidelijke en ronde verklaring geven van hunne vereeniging, zonder eenjge dubbelzinnigheid, met weglating van hetgeen in het slot van den brief voorkomt (*). De Praeses wendt zich tot de broeders van Overijssel en Gelderland met verzoek om deswege de begeerde verklaring te geven en houdt hun het Verslag voor van de Synode van 1851. Intusschen geeft Ds. Brummelkamp eene verklaring aan Ds. Joffers van de opregtheid zijner afscheiding, dewijl hij oordeelt dat dit het hoofdbezwaar van Ds. Joffers uitmaakt. Ds. Joffers daarentegen doet de vraag aan Ds. Brummelkamp, of ZEw. dan sedert de Synode van 1851 veranderd is; waarop ZEw. verklaart niet van standpunt veranderd te zijn, en meent, dat er eene fout in het Terslag van 1851 is ingeslopen. "Vele broeders dit hoorende, worden bezwaard, daar zij het anders weten, en het tegendeel moeten beoordeelen uit de gansche redenering met Ds. Brummelkamp , in dat "Verslag voorkomende. Ds. Brummelkamp verklaart nogmaals, dat ZEw. ten allen tijde, in strijd met de verklaring in het Verslag van 1851 voorkomende, met lijf en ziel afgescheiden is geweest, zoowel van het thans bestaande Hervormde Kerkgenootschap, als van het Kerkbestuur, gelijk blijkt uit zijne woorden en schriften. Tot afwisseling en verpozing wordt gezongen Ps. 122: 3 en des Heeren Naam aangeroepen door den Praeses. Nu wordt aan ieder der broeders gelegenheid gegeven, om zijn gevoelen over de aanhangige zaak in het midden te brengen. Het blijkt, dat verre de meeste broeders denken, dat er omtrent de vereeniging nog wantrouwen ligt, hetwelk door de gesprekken nog vermeerderd is; zoodat men verlangt eene (*) Zie den gedrukten en aan de gemeenten toegezonden brief van de Provinciale Vergadering, gehouden te Arnhem, den l,le en 2ie September 1852. nadere verklaring van die zijde, opdat de wensch naar bevestiging der vereeniging, op goede Gereformeerde gronden, moge vervuld worden, en men van goeder harte in den Heere moge kunnen juichen. De Praeses vraagt, of die verklaring reeds op papier gebragt is, waarop Ds. Brummelkamp zegt, eerst heden avond nog eens het Verslag van de Synode van 1851 op dat punt te willen nalezen, ten einde morgen ochtend zulk een opstel mede te brengen. Hierbij is het vooreerst gelaten, met de bijvoeging dat de andere broeders, afgevaardigden uit de Provinciën Gelderland en Overrijssel, diezelfde verklaring ter geruststelling dienen te geven. En geeft dé Praeses aan de leden in overweging, of wij na al het gehoorde niet met die broeders kunnen vereenigen; en aan Ds. Brummelkamp c. s. om eene verklaring op te stellen, die zij in goede consciëntie doen kunnen. Art. 5. Deze zitting, die reeds lang geduurd heeft, wordt gesloten met het zingen van den Avondzang, vs. 7, en de dankzegging door Ds. Dltksteehtjis. Derde Sessie» Vrijdagmorgen, den 9Jen Junij. Art. 1. De Vergadering wordt geopend met het zingen van Ps. 72: 6, en het gebed door Ds. Postma. Art. 2. De notulen van de zitting van gisteren middag worden voorgelezen, en met onderscheidene opmerkingen en noodige veranderingen goedgekeurd. Art. 3. De Praeses vraagt, of de broeders van Overijssel en Gelderland met hunne verklaring gereed zijn. Ds. Brummelkamp antwoordt iets voor zich zeiven opgesteld te hebben, volgens den stroom der gedachten, die ZEw. gisteren uit de Vergadering medegenomen had, dat hij wenscht voor te lezen. Dit stuk is van den volgenden inhond: VERKLAEING. Daar ik iets meen te gevoelen van hetgeen de Apostel noemt verbannen te willen wezen van Christus, voor zijne broederen, die zijne maagschap zijn naar den vleésche, zoo is het mij zeer gemakkelijk eene verklaring te geven en mijn best te doen tot geruststelling der Zuid-Hollandsche broeders, die bezwaar geopperd hebben tegen de vereeniging, gelijk die in Gelderland en Overijssel den 17dea en 18tlea Novemb. 1852 tot stand kwam, en waaraan vele Provinciën hare goedkeuring reeds hebben te kennen gegeven. Vooraf merk ik aan, dat de broeders van Zuid-Holland ten onregte er over gesproken hebben, alsof wij vereenigd geweest zijn tot op het jaar 1851, en ons toen eerst door de meerderheid de gemeenschap zoude geweigerd zijn geweest. Wij kwamen ten jare 1851 bij elkander om te spreken over hereeniging, met betrekking tot de verwijdering , die plaats gevonden had in het jaar 1847. Toen in het jaar 1851 die hereeniging niet tot stand gekomen was, werden er daarna in de Provinciën Gelderland en Overijssel pogingen toe aangewend en met den besten uitslag bekroond. Uwerzijds hielden de broeders ons voor datgene wat de Vergadering van 1851 ons voorgehouden had, en onzerzijds maakten wij geen bezwaar dat aan te nemen. Van weerskanten deden wij ons best elkander de struikelblokken voor de voeten weg te ruimen. Het bleek dat het wantrouwen', dat in het jaar 1851 nog niet geweken was, door vertrouwen vervangen was, en de bezwaren waren verdwenen! Daar wij vroeger den ander de schuld gaven van onze verwijdering, wekten wij nu elkander op dat niet te doen, en ieder zijn eigene schuld daarin op te zoeken, en die te belij- den voor den ïïeere. In plaats van verwijdering was er nu vereeniging, in plaats van hardheid liefde, en des Heeren goedkeuring ondervonden wij kennelijk op dit ons doen. Ook bij de andere Provinciën vond dit veel goedkeuring, en van alle kanten kwamen de meest verkwikkende bewijzen er ons van toe; zoo zelfs, dat er van de Provinciën thans in hunne Instructiebrieven bevestiging der hereeniging vragen aan deze Vergadering. Zoo wij 't wel hebben, vloeit deze vraag vooral voort uit den tegenstand, dien men in Zuid-Holland er tegen bespeurt. En de tegenstand uit Zuid-Holland is ons gisteren gebleken, voornamelijk voort te vloeijen uit een paar woorden, die, toen wij over de hereeniging onderhandelden, gesproken zijn met betrekking tot hetgeen voor het jaar 1851 was gebeurd, terwijl de Zuid-Hollandsche broeders die toepassen op het gebeurde in 1851, en bepaaldelijk op woorden die ik ter Amsterdamsche Vergadering persoonlijk zoude geuit hebben. Waarde broeders! geve de Heere ons hier duidelijkheid en den geest des onderscheids. Als eenmaal Jonathan tot Saul, zoo zeg ik hier uit heel mijn hart: //moet ik sterven, ik weiger zulks niet;" maar laat daarom de hereeniging van het gescheurde ligchaam niet achterblijven. Wij zijn toch elkanders leden, en de voet kan niet zeggen tot de hand: // ik heb u niet noodig." Laat ons thans — gelijk de Provinciën Gelderland en Overijssel, toen zij zich hereenigden —. laat ons bidden om levendig gevoel van behoefte aan elkander, en waar wij die gevoelen, zullen wij het ons de meeste eer rekenen zulks het meest te openbaren. En wat nu mijne woorden aangaat op de Vergadering in het jaar 1851 gesproken, die opgeteekend staan in haar Verslag — en waar de Zuid-Hollandsche broeders op toepasselijk maken hetgeen tijdens onze hereeniging gezegd werd om losse geruchten tegen te gaan, en het geweten aan weerskanten vrij te houden — zij staan in onmiddellijk verband met hetgeen toen mijne ziel vervulde: de oprigüng van het Seminarie te Amsterdam. Wat ik daarmede wil, zal wel duidelijk zijn aan ieder, ook zonder dat ik het zeg: de meer degelijke opleiding van toekomstige dienaren des Woords voor nabij en verre. Heb ik daarmede de scheiding, de verwerping van het Hervormd kerkbestuur of van het Hervormd kerkgenootschap in het meest of in het minst kunnen of willen verloochenen? Mijn standpunt en twintigjarig strijden moest mij zoo ik meende, tegen elke soortgelijke verdenking in veiligheid hebben gesteld. De gedachte is niet bij mij opgekomen dat men mij hiervan kon verdenken, ook al had iemand gemeend er den schijn van te ontwaren, voor dat het mij gevraagd werd, zelfs van de zijde der broederen die met mij «stonden. Ik vernam dit met groote verwondering! — Kan het mij daarbij vreemd voorkomen dat ook zij het dan meenden, die in meerdere of mindere mate tegen mij overstonden — zeker niet. En vraagt men of ik op die Vergadering te Amsterdam al het mogelijke gedaan heb tot hare geruststelling, zoo wil ik gaarne zegden dat ik dit ontkennend moet beantwoorden. c/Ik was daar niet op uit, en ook bij mij was wantrouwen." Ook wil ik niet ontkennen dat er vrees bij mij bestond, dat ik of een woord te veel zou zeggen, of dat men het, ingeval wij hereenigden, daarna zou kunnen gebruiken om mij, met betrekking tot het op te rigten Seminarie, te bemoeijelijken. Ik wist toch dat men dat wantrouwde, dat men meende dat wij niet zonder verloochening van beginselen met niet-afgescheidenen te zamen konden werken. En wat meende ik? Bij de wetenschap dat de niet-gescheidenen ons standpunt kenden, en ook volstrekt niet gevorderd hadden dat wij iets daarvan zouden opgeven, was ik veilig in de gedachte: // Zoo de Heere ons maar getrouw maakt en bewaart voor afwijking, zal het ;/ ordelooze" zich van zelve verliezen in het // ordelijke," het //onkerkelijke'' in het //kerkelijke." Onze Gereformeerde beginselen zijn daartoe positief en beslist genoeg. Niet door ons, maar door een der niet-gescheidene broeders was meermalen zelf gezegd: // wat doen wij ? Eigenlijk rigten wij niets nieuws op; hetgeen thans te Arnhem is komt over naar Amsterdam en krijgt uitbreiding." En voor zoo ver die niet-gescheiden broeders medewerken, dacht ik , worden zij daardoor geleidelijk gebragt op den weg, dien zij zeggen te willen bewandelen, den kerkdijken en wel Gereformeerden, dien zij echter maar volstrekt niet willen onder den naam van Afgescheidenen. Onder dien naam — zit het hun echter ook meer in de .kerkelijke goederen, dan in den naam, welnu: wat nood, indien zij alzoo meenen minder beschuldigd te kunnen worden dan wij, afstand daarvan te hebben gedaan; ja wat nood ook voor ons om daarin te rusten, indien zij die, na lange of korte jaren uit handen van den vijand, die ze ons gemeenschappelijk heeft ontfutseld, weer magtig konden worden. Kan het echter waar zijn dat ik door het een en ander verward geweest ben, gelijk hier is gezegd, ik weerspreek dit niet. Kan het waar zijn dat in de vlugheid der improvisatie het woord kerkgenootschap door mij eenmaal of ook meermalen is gebezigd in de plaats van kerk, zoodat ik letterlijk gezegd heb, mij wel van het kerkbestuur, maar niet van het kerkgenootschap te hebben afgescheiden — het kan zoo zijn. In opregtheid voeg ik er echter bij: Zoo ver ik mij zeiven ken is dit nimmer mijne meening geweest, maar wel heb ik steeds, en voor al ook toen, nadruk gelegd of meenen te leggen op het onderscheid, dat daar is tusschen de Gereformeerde kerk en het Hervormd kerkgenootschap. Onder de leiding van onzen eersten Koning heeft men het laatste in de plaats gesteld van het eerste. De Afscheiding heeft zulks ontmaskerd, maar door de wijze waarop men ons dwong erkenning te vragen in de burgerlijke maatschappij, heeft men dat weer in de schaduw gesteld. Ik ontveins niet, dat ik hoopte dat door de vereeniging van niet-gescheidenen met gescheidenen aanvankelijk in de opiigting van het Seminarie, die schaduw weêr mogt verdreven worden, eh zoo men in verband met het een en ander, uit hetgeen ik broeder Ploeg antwoordde op zijne vraag betrekkelijk onzen toestand vergeleken met dien van voor de Synode van 1618, heeft opgemaakt, dat ik van oordeel was dat daar in plaats van degelijke afscheiding, volgens art. 29 onzer Geloofsbelijdenis, redding mogelijk was in den weg van — in mijn oog altijd beragohelijke en gemystificeerde uitdrukking! — r hervorming der kerk in .de kerkdan wil ik gaarne erkennen dat ik daarvan dé schuld moet dragen. , Geldt nu het bovenstaande slechts mijn persoon, ik twijfel niet of de andere broeders zoowel als ik, zullen bereid zijn, ter geruststelling, verklaringen te geven aan wie ze ons hier vraagt, met betrekking tot leer en kerkregering, - Zwolle, 9 Junij 1854. A. BrüMMELKAMP. Daarop leest Ds. te Bokkel eene korte schriftelijke verklaring voor, vertrouwende, dat de andere broeders die wel mede,zullen onderteekenen. De Praeses wendt zich tot de broeders van Zuid-Holland, om te vragen, hoe zij over die verklaringen denken; waarop eerst Ds. Los, daarna Ds. Jofpers zegt, niet in die verklaringen te hebben gehoord, wat noodzakelijk ter geruststelling moest verklaard worden, namelijk, dat de bedoelde broeders, overeenkomstig het besluit der Synode van 1851, wederkeeren van, hun kerkelijk standpunt en terugkomen van hunne verkeerdheden. Hiermede stemmen hoofdzakelijk de Ouderlingen van die Provincie in. Daar het dus blijkt, dat de broeders uit ZuidJïïolland geen genoegen nemen, stelt de Praeses voor, opdat deze dag niet weder vruchteloos worde doorgebragt, of men nu de hereeniging kan bevestigen, dan of de broeders nog vooraf daarover begeeren te spreken. Het blijkt, dat het laatste verlangd wordt. Derhalve krijgt ieder daartoe de gelegenheid. Ds. Postma brengt in het midden, dat de Vergadering, zonder te letten op feiten, behoort te onderzoeken, of de vereeniging geschied is op de gronden, door de Synode van 1851 gelegd, en dit alzoo bevindende, haar eenvoudig te bekrachtigen. ZEw. leest daarbij een voorstel, om door die broeders te laten onderteekenen, ter nadere ge- rnststelling der Vergadering, dat de Praeses dadelijk in omvraag brengt, en wel eerst bij de broeders uit Zuid-Holland. Ds. Los antwoordt, dat er alsdan niet anders overblijft, dan eenige begane feiten; maar Ds. Joeeees vereenigt zicb wel met het eerste / doch zegt het laatste dubbelzinnig te vinden, en nog er niet in te kunnen berusten, terwijl dan nog ZEw. blijft vorderen schulderkentenis van begane feiten. En vragen de broeders van Zuid-Holland vooreerst de verklaring: Dat zij van het verschil tusschen ons en hen, in het kerkelijke geopenbaard, waarom wij in de Synode van 1851 niet konden vereenigen, zijn teruggekomen. Hierop geeft Ds. Beummelkamp de volgende verklaring: // Gaarne erken //ik, dat het mijn wantrouwen, en slechts mijn wantrouwen //en vrees was, die mij in het jaar 1851 verhinderden, toe //te treden tot hetgeen de Synode ons voorhield, en dat ik //later zonder eenige terughouding en met blijdschap des // harten toegetreden ben." Hierna leest de Praeses iets uit het Verslag van 1851, dat aan de gemeenten is bekend gemaakt als door Ds. Beummelkamp en te Bokkel te Zwolle met //ja" beantwoord te zijn. Ds. Beummelkamp ontkent, dat zij die verklaring hebben afgelegd, die te vinden is bladz. 17 , N°. 3; waarna de Praeses, uit de Synode van 1851, met Ds. Beummelkamp spreekt over de betêekenis van de gronden der vereeniging, die daar gelegd zijn. Ds. Beummelkamp verklaart, het zóó niet begrepen te hebben, maar zich er mede te vereenigen, wanneer het niet beteekent, dat hij en die met hem waren, van de Gereformeerde leer en kerkregering zijn afgeweken geweest. Eindelijk wordt tot bevestiging der vereeniging, aan de broeders ter onderteekening voorgelegd eene verklaring, door Ds.' tan dee Weep opgesteld waarin alle de broeders, ook die van Zuid-Holland, zouden kunnen berusten. Sommigen aan de zijde van Ds. Beummelkamp vinden daarover bezwaar, waarop ZEw. eene andere schriftelijke verklaring inlevert van dezen inhoud: //Tot dusver heb ik gemeend, dat bladz. 17 van de Ver- i/gadering van 1851 beteekende, dat ons kerkelijke gemeen//schap geweigerd werd, alsof wij niet Gereformeerd zouden //zijn, en heb mij daarom steeds buiten die bladzijde gehou//den. Thans vernemende, dat het niet anders beteekent, als // dat het niet den grond waarop, maar slechts onze toetreding h tot de broeders inhoudt, verklaar ik gaarne, er evenmin //bezwaar in te hebben als in bladz. 9, dat ons door de v Vergadering is voorgelegd." In deze verklaring zeggen de broeders van Zuid-Holland niet te kunnen berusten. Ds. Beummelkamp verzoekt zich met de broeders zijnerzijds te mogen verwijderen, om over het een en ander te raadplegen, en hun best te doen, de voorgestelde verklaring, opgesteld volgens den Instructiebrief van Zuid-Holland, waarin die broeders zouden kunnen berusten en tot genoegen der Vergadering, te onderteekenen. De Vergadering keurt 'het goed en oordeelt tevens deze zitting te sluiten. Art. 4. Na het zingen van Ps. 84: 6 doet Ds. Los de dankzegging. Tierde Sessie. Vrijdagmorgen. Art. 1. De zitting wordt geopend met het zingen van Ps. 97: 6 en het gebed door Ds. Poelman. Art. 2. De notulen worden voorgelezen, en met enkele aanmerkingen en veranderingen goedgekeurd. Art. 3. Door onderscheidene gesprekken uit de lezing der notulen voortgevloeid, komt men terug op hetgeen Ds. Beummelkamp ontkend heeft, bevestigend in de vergadering te Zwolle den 23,ten en 24"en Junij 1852 beantwoord te hebben, voorkomende op bladz. 17 , N°. 3, van het Verslag der Synode van 1851. Ds. Joffees eischt, dat Ds. Beummelkamp eerst 2 moet verklaren, dat hij het aangenomen heeft, waarmede D'. van bek, Weep zich vereenigt, zeggende dat, wanneer zulks niet erkend'wordt geschied te zijn, de geheele grond van vereeniging vervalt en zij niet bekrachtigd kan worden, maar nog eerst hier móet worden gesloten. Ook Ds. Postma erkent, dat zulks regt is. Hierop heeft Ds. de Cock van Kampen in het midden gebragt, dat de notulen van de gezegde Vergadering te Zwolle gehouden, waaruit dit extract genomen is, voorgelezen zijn, vóórdat Ds. Beummelkamp en Ds. te Bokkel vertrokken waren, en dat zij die mede hebben toegestemd en goedgekeurd. Ds. Beummelkamp en Ds. te Bokkel zeggen zich dit niet te kunnen herinneren, maar verklaren eindelijk beide broeders, dat zij hetgeen op bladz. 9 van het Verslag der Synode van 1851 voorkomt, hebben aangenomen en aan hetgeen op bladz. 17, N°. 3 te vinden is, hebben voldaan, waarop de Vergadering in dat punt genoegen neemt. Hierdoor nu kan de Vergadering het extract uit de notulen van Zwolle voor echt aannemen, en daar de uitdrukking, heden morgen door Ds. Beummelkamp gedaan, thans teruggenomen is, kan de Vergadering in die verklaring berusten. Nu vraagt de Praeses aan Ds. Beummelkamp c. s. de verklaring door Ds. van dee Wbep gesteld, (zie pag. 16), met de onderteekening; waarop Ds. Beummelkamp nog vooraf vraagt: hoe het dan moet met onafgedane zaken in particuliere gemeenten? en van den Praeses ten antwoord ontvangt, dat die zaken door de Synode zullen behandeld worden, overeenkomstig de aangenomene Kerkorde. Een der broeders Ouderlingen, namelijk van Jeveeen van Arnhem, vraagt nog eenige inlichtingen omtrent de voorgestelde verklaring, die hem gegeven worden, waardoor zijne bezwaren grootelijks wegvallen. Nu brengt Ds. Beeukelaae zijne bezwaren in omtrent het laatste gedeelte van die verklaring, als te onbepaald gesteld. Waarop aan ZEw. gezegd wordt, dat dit niet van toepassing kan zijn op de scheuring, of op zaken uit die scheuring ontstaan; maar dat ook volgens hunne betuiging", zij, die door een wettig Kerkbestuur zijn gecensureerd of afgezet, door het wettig Kerkbestuur moeten behandeld worden, totdat de Synode daarover beslist. Nu eindelijk wordt de voorgelegde verklaring, met eene korte nota door de broeders Ds. Beummelkamp c. s. voortgebragt. Het bedoelde stuk luidt aldus: Wij ondergeteekenden verklaren in goeder consciëntie, dat wij bevestigen, volkomen vereenigd te zijn met Gods Woord, de Formulieren van Eenigheid en de aangenomene Dordsche Kerkorde van 1619 en wat daarmede in verband staat. Ook kunnen wij wel intrekken den brief, door de Leeraren de Moen en Schuueman geteekend, voor zoover daarin iets voorkomt, dat zoude strijden tegen de gronden van vereeniging, door de Synode in 1831 gelegd, of dat zoude kunnen stooten en wantrouwen verwekken. En eindelijk, wat sommige daden aanbelangt, waarin wij mogten overtreden hebben, geven wij ons volkomen in de handen der Synode over, en zijn bereid, schuldbelijdenis te doen van datgene, waarin ons op goede gronden kan aangetoond worden, dat bijzondere personen in bijzondere zaken zich mogten hebben misgaan, hetwelk de Vergadering verklaart, dat van beide zijden geschieden zal. Nota. Ter geruststelling der broeders, onderschrijven wij gaarne bovenstaande verklaring, daar wij achten, slechts te bevestigen, wat te Zwolle en te Amsterdam verklaard is. Dit stuk voorgelezen zijnde, oppert Ds. Jofeees nieuwe bezwaren over de nota, daarbij voorkomende. ZEw. verklaart te oordeelen dat het stuk niets bevat als de nota er in blijft. Dit wordt door sommige broeders tegengesproken, die beweren , dat dit moet aangemerkt worden als eene beschouwing van Ds. Beummelkamp , c. s. om zich voor hunne Provinciën te kunnen verantwoorden. Breedvoerig wordt over die nota 2* of bijvoeging voor en tegen gesproten, totdat de Praeses eindelijk Ds. Brummelkamp c. s. vraagt, of die nota of bijvoeging niet weggenomen, of met een woord veranderd kan worden: Waarop zij antwoorden, dit niet te kunnen doen, er bijvoegende, zooveel gedaan te bebben als zij met een goed geweten konden doen. Nadat intusscben nog veel over en weder gesproken is, worden de broeders Ds. Beummelkamp c. s. door den Praeses opgewekt de nota weg te laten op grond dat, daar zij er geene bedoeling mede bebben, zij zulks gemakkelijk kunnen doen, en daartoe, ten einde de vereeniging te'bevestigen, zich verpligt zullen houden. Zij oordeelen, dat dit van hen niet mogt gevergd worden, daar zij gedaan hebben wat zij kunnen doen, en de andere broeders hun in het geheel niet te gemoet komen. Wordt verzocht tusschen beide eens te zingen, en daartoe opgegeven: Ps. 86: 6. In het gebed gaat Ds. Joffees de Vergadering voor. Daarna wordt de verklaring weder door den Praeses voorgelezen , en gevraagd: indien van de vereeniging niets in het vérslag van de Synode van 1851 was uitgedrukt en daarover te Zwolle en te Arnhem niets gebeurd was, of Ds. Beummelkamp c. s. dan op de voorgestelde gronden zich zouden kunnen vereenigen en dat stuk onderteekenen. Nog wordt voorgesteld , of bij die nota kon worden gevoegd: en in de Synode van 1851 wordt gevorderd. De broeders oordeelen dit wel te kunnen doen; maar daartegen verzet zich Ds. Joffees, en zegt hierin niet te kunnen instemmen, of het woord slechts, daarin voorkomende, moet doorgehaald worden. Ds. van Gooe stelt voor, of de nota, die thans onderaan staat, niet in het hoofd van de verklaring zoude kunnen invloeijen. Dit geschied zijnde, vraagt de Praeses aan Ds. Beummelkamp c. s., of zij nu de verklaring kunnen onderteekenen j waarop Ds. te Bokkel, Ds. Beummelkamp, de Ouderlingen van Jeveeen en Landeweeed en eindelijk ook Ds. Beeukelaae verklaren zulks te kunnen. De toestemming op die verklaring door alle de broeders gegeven zijnde wordt dat stuk door den Praeses bij vernieuwing aan de geheele Vergadering voorgelezen, opdat zij beoordeelen of zij op die gronden de vereeniging kan goedkeuren en aan de bedoelde broeders zitting verkenen. Nu luidt de verklaring aldus: Opdat de vereeniging, gemaakt te Zwolle en te Arnhem, thans voltrokken kunne worden, verklaren de ondergeteekenden ter geruststelling der broeders, in goeder consciëntie, door dezen, volkomen vereenigd te zijn met Gods Woord, de Pormulieren van Eenheid, en de aangenomene Dordsche Kerkorde van 1619 en wat daarmede in verband staat. Ook kunnen wij wel intrekken den brief van de Vergadering van den lsten en 2dBn September 1852, gedateerd Arnhem ctóüj 7aon September 1852, door de Leeraren de Moen en Schuurman geteekend, zoo ver daar in iets voorkomt, dat zoude strijden tegen de gronden van vereeniging, door de Synode in 1851 gelegd, of.dat zoude kunnen stooten en wantrouwen verwekken. En eindelijk wat sommige daden aanbelangt, waarin wij mogten overtreden hebben, geven wij ons volkomen over in de handen der Synode, en zijn bereid, schuldbelijdenis te doen van datgene, waarin ons op goede gronden kan aangetoond worden, dat bijzondere personen in bijzondere zaken zich mogten hebben misgaan, hetwelk de Vergadering verklaart» dat van beide zijden geschieden zal. A. Brummelkamp, S. VAN JeVEREN, D. Breukelaar, J. W. te Bokkel, G. J. Landeweerd. Na rondvraag en opneming der stemmen blijkt thans, dat de vereeniging algemeen goedgekeurd en voltrokken wordt j waarom aan de betrokkene broeders als leden der Vergadering tótting wordt verleend. Art. 4. De Vergadering wordt voor dezen dag geëindigd met het zingen van Ps. 103: 3, en het gebed door Ds. Steketée, Czn. Vijfde Sessie. Zaterdagmorgen, den llden Junij. Art. 1. Deze zitting wordt geopend met het zingen van Ps. 90: 9 en het gebed door Ds. te Bokkel. Art. 2. De notulen der vorige zitting worden gelezen, en na eenige daarin gebragte veranderingen, goedgekeurd. Art. 3. Wordt- gevraagd, of nu de Vergadering als eene wettige Synode kan voortgaan, dan of eerst onderzocht moet worden naar de betrekking, in welke Ds. de Haan en Ds. Poelman tot deze Vergadering staan. Het oordeel van alle broeders wordt eerst hierover ingewonnen, en daarna door stemming beslist, dat eerst de zaak omtrent de Hoofdonderwijzers zal uitgemaakt worden. Art. 4. Aan een ieder de gelegenheid gegeven zijnde om te spreken, vraagt Ds. de Haan aan Ds. Beummelkamp of de school te Arnhem ook eene school uitmaakt van de geheele Provincie. Ds. Beummelkamp antwoordt bevestigend. Verder wordt door Ds. de Haan gewezen op het 14" Art. van het 4" Hoofdstuk van de Kerkorde van het Graafschap Gelderland en Zutphen, en op het gebruik, dat thans plaats heeft in het Hervormd kerkgenootschap, waarin de Professoren eene praeadviserende stem hebben. Waarop Ds. Beummelkamp aanmerkt : wanneer die van Gelderland en Zutphen zooveel regt gaven aan de niet-afgevaardigden, wat zouden zij dan niet doen aan de afgezondenen; ofschoon ZEw. verklaart, er niet voor, maar volgens Kerkorde er tegen te zijn, dat Hoogleeraars als .zoodanig zitten. 'Nadat nog eenige leden gesproken hebben tot opheldering der zaak, oordeelt de Praeses dat de Vergadering moest besluiten, om aan de Hoofdonderwijzers geene beslissende stem in de Vergadering te geven, dewijl onze Kerkorde slechts spreekt van vier afgevaardigden ,■ twee Leeraren en twee Ouderlingen; en het ook niet uitgemaakt is hoedanig de Kerk over de Hoofdonderwijzers denkt, zoodat men hun niet meer dan eene adviserende stem mogt en konde geven; terwijl men hen erkent in hunne betrekking als Hoofdonderwijzers van . hunne Provinciën. Ds. Bavinck verklaart geen Hoofdonderwijzer te zijn, maar wel Predikant van de gemeente te Hoogeveen, en in die betrekking afgevaardigd van de Provincie Drenthe. Ds. Brummelkamp zegt, te wenschen, dat deze zaak duidelijk uitgemaakt worde, maar dat de Onderwijzers zich in Gelderland nog nimmer anders dan als Leeraars hebben aangemerkt, en dat zij hun werk ook niet anders dan als zoodanig verrigt hebben. Intusschen wordt een brief gelezen van Ds. G. W. van Houte, waarin ZEw. verklaart, afgezonden te zijn voor de Theol. school van Gelderland en Overijssel, maar dat hij thans nog niet tegenwoordig is, omdat hij buiten de scheure (in geestelijken zin) was geboren en opgevoed, ZEw. is echter bereid op nadere aanschrijving te komen. Verder is een drieledig voorstel gedaan en gevraagd, of zij eene beslissende, raadgevende, of in het geheel geene stem zullen hebben; waarop de Vergadering oordeelt, dat zij thans eene raadgevende stem zullen hebben. Hierop wordt verklaard, dat Ds. Brummelkamp dan ook als zoodanig zitting bekomt, wegens den lastbrief van ZEw3. Provincie, en Ds. Weers als zijn secundus voor Gelderland optreedt als lid der Vergadering. Art. 5. De Vergadering gaat over tot het verkiezen van eenen Praeses en Scriba, Vice-Praeses en Adjunct-Scriba. Met meerderheid van stemmen zijn verkozen tot Praeses Ds. P. Dijksteehtjis, tot Vice-Praeses Ds. D. Postma, tot Scriba Ds. D. J. van dee Weeë en tot Adjunct-Scriba Ds. P. J. Oggel. Art. 6. Door Ds. P. Joffees wordtde vraag in het midden gebragt, of het besluit nopens de hier tegenwoordig zijnde Hoofdonderwijzers genomen, ook betrekking heeft op Hoofdonderwijzers in andere Provinciën, hetgeen door ZEw. beweerd, doch door anderen tegengesproken wordt. Daaromtrent besluit de Vergadering, dat regt aan ieder hunner voor deze Vergadering toe te kennen. 0^ Art. 7. Ds. van Velzen draagt onder toewensching van des Heeren ondersteuning, aan den nieuw benoemden Praeses het praesidium over en betuigt aan de Vergadering zijnen dank voor het vertrouwen, hem geschonken. Ds. P. Dijkstekhtjis aanvaardt zijnen post met een kort woord, en stelt voor deze zitting te besluiten, daar ook de tijd reeds verstreken is. Dit wordt goedgekeurd. Art. 8. De Vergadering wordt voor deze week geëindigd met het zingen van Ps. 119: 83 en dankzegging door Ds. van dee Weeë. Zondag den llden Junij is de predikdienst in de Gemeente te Zwolle waargenomen door D.Ds. S. van Velzen, C. Steketée, Czn. en H. Joffees, terwijl vele andere broeders in de omstreken gepredikt hebben. Zesde Sessie. Maandagmorgen, den 12ien Junij. Art. 1. De Vergadering begint met het zingen van den Morgenzang, vs. 2, 3 en 4. De benoemde Praeses doet eene opwekkende toespraak aan de broeders, naar aanleiding van Hand. 20: 28, en opent daarna de zitting met het gebed. Voor den Ouderling J. Talen is tegenwoordig zijn Secundus J. Bosch. Art. 2. Wordt voorgesteld dat de afgevaardigden van de onderscheidene Provinciën bij elkander en naar orde der Provöciftt zitting zullen nemen, en dat iedere Provincie op hare beurt het eerst zal stemmen. Dit voorstel wordt aangenomen. Art. 8. Wordt besloten, dat zij, die geene Kerkeraadsleden of studenten zijn, en de Vergadering wenschen bij te wonen, daartoe vergunning moeten vragen van den Praeses. De leden der Vergadering behouden echter het regt zich te laten hooren, zoo zij meenen, dat hier misbruik gemaakt wordt van gezag. Art. 4. Wordt gevraagd of men ook kan voorkomen, dat de zaken, die hier besproken worden, in de openbare dagbladen worden bekend gemaakt, vóór dat de Synode daaraan zelve publiciteit geeft. De Vergadering besluit in de notulen op te teekenen, dat het haar wensch is, dat hare Handelingen niet door den druk openbaar gemaakt worden, zoolang de notulen niet op haren last zullen zijn uitgegeven. Art. 5. De lastbrieven en andere stukken worden door den vorigen aan den tegenwoordigen Praeses alsmede aan den Scriba, bij wie ze behooren, overgegeven. Art. 6. Er wordt voorgesteld, niet gelijk in Art. 2 voorkomt, bij volgorde te stemmen, maar dat zulks bij loting zal geschieden, om in dezen eenen ordelijken en eerlijken weg te houden, zoodat ieder, naar het lot valt, het eerst zijne stem uitbrengt, en dan de andere Provinciën naar volgorde. Art. 7. De notulen der vorige zitting, door den Scriba voorgelezen, worden goedgekeurd. Art. 8. De brieven, aan de Synode gerigt, worden den Praeses overhandigd, en wordt geoordeeld, dat die niet allen dadelijk openbaar zullen worden gelezen, maar éérst door den Praeses en Vice-Praeses zullen worden onderzocht. Art. 9. Om behoorlijk orde te houden wordt besloten, dat iedet onderwerp zal worden besproken door zoo vele broeders, als zich daartoe vooraf bij den Praëses1 zullen hebben doen inschrijven. Ieder voorstel (motie) wordt 2, 3, of 4 maai in discussie gebragt, hoewel er geen onvoorwaardelijk besluit ge-» nomen wordt, zoo het noodig mogt geoordeeld worden, nog meerdere ruimte te laten. Geen voorstel (motie) wordt echter in discussie gebragt, tenzij dan dat eenig lid den voorsteller ondersteunt. Art. 10. De Vergadering gaat alsnn over tot de behandeling der zaken , voorkomende in de circulaire, die de kerkeraad van Zwolle had rondgezonden aan de Provinciën, nadat. de meesten hem gemeld hadden, welke zaken zij wenschten behandeld te zien. Art. 11. De Vergadering gaat over tot het eerste punt: Eene opent lijke, bij het houden van elke Synode, hernieuwde verklaring, van instemming umet de Belijdenisschriften der Gereformeerde Kerk. Dit punt wordt door Ds. van Velzen toegelicht, als van de Provinciën Noord-Holland en Utrecht uitgegaan. ZEw. toont aan, dat de . Kerk eene belijdende kerk moet zijn, en zich openbaren voor de geheele wereld, in tegenoverstelling van het Hervormde kerkgenootschap, dat geene belijdenis heeft, om te doen blijken, dat ;»j> volhardt in de leer der Apostelen, en dus vereenigd is met al onze formuliemn. In verband hiermede vraagt Ds. Los, of men dan ook onder- zoek kan doen naar gevoelens, door dezen of genen geopenbaard, aan wier overeenstemming met de leer twijfel is. Nadat Ds. van Velzen geantwoord heeft, dat dit niet bedoeld wordt, heeft Ds. Los geen bezwaar. Onderscheidene leden hebben hierover nog gesproken, waaruit blijkt dat men algemeen de zaak wenschfelijk keurt, doch slechts daartoe, opdat het mogt blijken, dat wij blijven instemmen met de leer, tucht en dienst der Gereformeerde Kerk. Het gevoelen der broeders gehoord zijnde, blijkt het, dat allen instemmen met het verlangen, dat zulk eene verklaring zal worden opgemaakt, en aan de goedkeuring der Synode onderworpen. De Praeses benoemt Ds. van Velzen en Ds. Beummelkamp om deze verklaring op te stellen en morgenochtend in te dienen. Art. 12. Komt de Vergadering tot het tweede punt: Be bekrachtiging van de hereeniging met Ds. Beummelkamp, c. s., en de openilijke met bijgevoegde behoorlijke verklaring, bekendmaking van deze hereeniging. Daar het eerste gedeelte wegvalt, omdat de hereeniging geschied is, zoo wordt het tweede gedeelte toegelicht : De afgevaardigden van Noord-Holland en Utrecht zeggen daarvan, dat het doel hiermede is, om tegen het vervolg het misbruik tegen te gaan, dat uit die scheuring zoude kunnen worden gemaakt, en stellen het volgende voor: //Bij de be//krachtiging der vereeniging met Ds. Beummelkamp c. s. //voege de Synode eene verklaring, dat zij al hetgeen tijdens //de scheuring, in strijd met onze kerkordening is verrigt, // afkeurt en betreurt, wenschende dat de Kerk zooveel mo// gelijk voor dergelijke scheuringen bewaard worde, opdat // geene ongeregeldheden verder plaats grijpen." Nadat enkele broeders hierover gesproken hebben, worden de discnssiön voor deze zitting afgebroken, en tot de volgende uitgesteld. Art. 13. De zitting gesloten met het zingen van Ps. 102: 7 en de dankzegging door Ds. de Waal. , Zevende Sessie. Maandagmiddag. Art. 1. De zitting wordt geopend met het zingen van Ps. 25: 2 en het gebed door Ds. de Belt , terwijl gelezen wordt 1 Cor. 13: 4 enz. Art. 2. Is in de Vergadering gekomen Ds. J. Nentjes, afgevaardigde van Noord-Holland, die door ziekte verhinderd was eerder te verschijnen, en neemt als lid der Vergadering zitting. Ds. Steketée, Azn. uit Noord-Braband, is wegens ongesteldheid afwezig. Art. 3. Wordt de beraadslaging van de zaak, in Art. 12 der vorige zitting voorkomende, voortgezet, en door flen Praeses opgemerkt, dat Ds. Brummelkamp begeerde er iets in veranderd en bijgevoegd te hebben. Ook andere broeders- verlangen nog eene nadere verklaring en duidelijke omschrijving, met wie wij nu vereenigd zijn, en wel of dat voorstel zoo aangenomen zal worden, of dat er nog iets zal worden bijgevoegd. Er wordt in rondvraag gebragt of het voorstel zal aangenomen worden , met deze verandering aan het begin, ingevolge het voorstel van Noord-Holland: //Dewijl de vereeniging nu is bekrachtigd //(zie pag. 21) verklaart de Synode, dat zij al hetgeen enz." Ds. Joffers wil bij dat voorstel den wensch, dat de bijzondere gemeenten, die nog niet tot de vereeniging zijn toegetreden, zulks mogen doen. ZEw. wordt echter herinnerd dat, wanneer deze vereeniging niet geschiedt op deze Synode, die voornemens is daaraan te arbeiden, ZEw. dan op zijn voorstel terugkomen kan. Het voorstel, daarop in omvraag gebragt, wordt met de gemelde verandering aan het begin, met algemeene stemmen aangenomen. Art. 4. De Synode gaat nu over tot de behandeling van het derde punt: De vereeniging met de gemeenten, genoemd: onder het hruiê. Er was bezwaar geopperd tegen vereeniging, op de wijze waarop die met Ds. W. H. van Leeuwen aan den Helder is tot stand gebragt; terwijl verlangd werd het besluit daaromtrent in de Synode van 1851 gemaakt, te herzien, de Leeraren te onderzoeken en hun zending te geven. Nog is door eene andere Provincie bezwaar ingebragt tegen de vereeniging met die gemeenten, als zij blijven bij haar antwoord aan onze Commissie en de verklaring desaangaande, gemeld in het Verslag van hare Vergadering te Apeldoorn 1851. Door den Praeses wordt aan de leden der Vergadering gelegenheid gegeven over het eerste punt te discutiëren. Ds. Postma wenscht ook volgens den Instructiebrief van Overijssel, de Synode aangeraden te hebben geene vruchtelooze pogingen meer aan te wenden tot hereeniging met die broeders, daar zulks door hen, in de tegenwoordige omstandigheden, ligtelijk zoude worden misduid. ZEw. deelt eenige stukken, tot bewijs van zijn gevoelen mede, en geeft der Vergadering in bedenking, of zelfs de gronden van vereeniging in de Synode van 1851, deswege niet gewijzigd moeten worden. Ds. van Velzen verhaalt, hoe Ds. W. H. van Leeuwen van den Helder, na eenig onderzoek te hebben ondergaan, en met oplegging der handen is bevestigd; en wenscht overal waar die broeders vereeniging zoeken, ditzelfde in toepassing gebragt te zien. ZEw. vraagt derhalve ook herziening van het besluit van vereeniging, gemaakt in de Synode van 1851. Ook Ds. Beummelkamp stemt hiermede in. Beide laatstgenoemden vereenigen zich tevens met een voorstel, dat Ds. Joeeees vroeger reeds had voorgedragen, namelijk, om broeder van den Oevee, die gezegd wordt heden in de stad te zijn, met broeder Klinkeet te verzoeken, ten einde met hen over de vereeniging te spreken; ook had ZEw. verzocht, de gronden van vereeniging wat naauwer te bepalen. Over deze voorstellen wordt door onderscheidene leden der Vergadering veel voor en tegen gesproken. Ten laatste wordt dit voorstel in rondvraag gebragt: Betreffende de hereeniging .met hen, die zich noemen: //Gereformeerden onder het Kruis," wordt, met herziening van het besluit der laatstgehoudene Synode, bepaald, dat niemand van hen onder ons als Leeraar erkend wordt, tenzij hij met oplegging der handen onder ons bevestigd zij, ook worde aangedrongen op inachtneming van het gestelde in de particu* liere vragen van de Synode van Middelburg. 1581, vraag 2. Dit voorstel wordt met algemeene stemmen aangenomen, waardoor het tweede punt tevens behandeld is. Art. 5. Een lid der gemeente te Zwolle laat verzoeken om bij de Vergadering tegenwoordig te zijn; hiertegen worden echter bezwaren van twee leden ingebragt, en bijna alle leden oordeelen dit dien broeder te moeten weigeren. Ds. Joffees laat hiertegen protest aanteekenen. Art. 6. Nu komt men tot de vraag: Wat men houden zal van de lediening der Sacramenten door de Leeraren onder het Kruis. Den broederen wordt gelegenheid gegeven, daarover te discutiëren. Waarop door Ds. Los gewezen wordt op, en voorgelezen het beslotene in de Synode van 1849 bladz. 32, en wat daar aangehaald is uit het kerkelijk handboekje. Inmiddels is in de Vergadering gekomen de afgevaardigde Ouderling B. Kaesemeijee uit Utrecht, en heeft deze als zoodanig zitting bekomen. Tot verpozing wordt gezongen Ps. 68: 14. Lang en uitvoerig wordt over de aanhangig zijnde zaak gesproken, alsmede over den daarmede in betrekking staanden doop der Leeraren van het. thans bestaande Hervormde Kerkgenootschap, omdat daarin door vele Predikanten de voornaamste grondwaarheden geloochend worden. Ieder bekent de moeijelijkheid wel van de zaak, inzonderheid Ds. v. d. Weep en Ds, de Betjijn , doch sommigen be- weeren dat, de Leeraars daar geene wettige zending hebbende, hunne doopbediening ook geen wettigen doop kan genoemd worden, en zij daarom wel konden besluiten, als het vereischt werd, die kinderen — niet weder, maar eenvoudig — die kinderen te doopen. Ook vraagt men of de erkentenis van den doop, in het Hervormde Kerkgenootschap bediend, niet nog meer bezwaar geeft dan die van de broeders zich noemende: onder het kruis. Anderen zien daarin echter groote bezwaren. Eindelijk komt men tot het voorstel, of men bij het besluit van de Synode van 1849 zal blijven, of dien doop als onwettig moet verwerpen. Door de Vergadering wordt aangenomen te blijven bij het besluit van.de Synode van 1849. . Art. 7. De Vergadering wordt voor deze zitting geëindigd met het zingen van Ps. 119 : 47 en het gebed door Ds. van Gooe. Achtste Sessie. Dingsdagmorgen, den \§iea Junij. Art. 1. Geopend met het zingen van Ps. 119: 53 en het gebed door Ds. Bavinck, nadat ZEw. voorgelezen had Ps. 133. Art. 2. De broeders tegenwoordig, behalve Ds. Steketée, Azn. uit Noord-Braband, die nog ongesteld is, en de Ouderling van Jeveeen, die wegens noodzakelijkheid naar huis moest. Ds. Beummelkamp geeft te kennen, dat de Secundus van gemelden broeder aangeschreven is. Echter wordt opgemerkt, dat niemand mag vertrekken, voordat hij de toestemming daartoe heeft verkregen. Art. 3. De notulen worden met eenige wijzigingen goedgekeurd. Art. 4. Naar aanleiding van de thans voorgelezene notulen wordt gevraagd, of zij zullen worden gedrukt, en zoo ja: of dit aal geschieden hij wijze van verslag, zoo als zij hier zullen worden goedgekeurd. Art. 5. Stelt Ds. Beummelkamp bij wijze van orde voor : ieder voorstel worde, behoorlijk afgeschreven zijnde, vóór iedere discussie met luider stemme voorgelezen; dat algemeen goedgekeurd wordt. Art. 6. Daarna stelt Ds. Beummelkamp voor, dat de Vergadering besluite: de notulen van het jaar 1846 zullen tegelijk met die van dit jaar worden gedrukt. Hierover wordt gelegenheid gegeven te delibereren. Ten slotte in rondvraag gebragt, wordt het door de meerderheid aangenomen. Art. 7. Wordt gevraagd of zij (de notulen van 1846) inden boekhandel overgegeven, of alleen voor de Gemeente zullen gedrukt worden. Het "laatste wordt aangenomen. Art. 8. Deze zitting geëindigd met het zingen van Ps. 84: 3 en de dankzegging door Ds. Thijs. Wegende Sessie. Dingsdagmiddag. Art. ]. De Vergadering wordt in deze zitting geopend met het zingen van Ps. 115: 1 en het gebed door Ds. Weees. Art. 2. Komt in de Vergadering de afgevaardigde van Nbord-Braband, de Ouderling J. van Andel, die als zoodanig zitting krijgt. Art. 3. Men komt terug op hetgeen in de Circulaire voorkomt: Nog wordt door eene andere Provincie bezwaar ingébragt tegen de vereeniging met de gemeenten, genaamd onder het kruis, als zij blijven bij haar antwoord aan onze commissie, en hare verlclai 'ing , gemeld in het Verslag van de Vergadering te Apeldoorn 1851. De Vergadering verklaart hierop: Wij achten de hereeniging ten eenemale onmogelijk, zoolang die broeders de conditiën, vermeld in N°. 3 van hunnen brief, aan onze commissie, alsmede de verbindtenis, vermeld in het Verslag van den 6° Mei van de Vergadering te Apeldoorn, niet geheel intrekken. Art. 4. Op het voorstel van Ds. Joffees, ondersteund door twee leden, om de broeders van den Oevee en Klinkeet in de Vergadering te verzoeken, ten einde met hen over de vereeniging te handelen, blijkt na rondvraag, dat zulks om onderscheidene, te voren opgegevene redenen, wordt afgekeurd. Art. 5. De Praeses verzoekt de daartoe benoemde commissie, thans voor te lezen het opstel, waardoor de Vergadering hare vereeniging wenscht te verklaren met de Belijdenisschriften der Gereformeerde Kerk, hetwelk geschiedt. Daarop wordt door Ds. Joffees voorgesteld, er bij te voegen de verbindtenis aan de Kerkorde; dat wel ondersteuning vindt, maar waarover geene discussiën gevallen zijn; zoodat het blijkt, nadat dit amendement in rondvraag gebragt was, dat de Vergadering met eene kleine wijziging, gelijk Ds. van Velzen die er intusschen had ingevoegd, daarmede vereenigd is. Art. 6. Daarop wordt door den Praeses aan al de leden die verklaring afgevraagd, en door allen plegtig, als in de tegenwoordigheid des Heeren afgelegd, en door den Praeses en Scriba geteekend, zoo als het stuk hieronder woordelijk volgt: Opentlijke Veeklaeing. Van alle kenmerken, waardoor de ware Kerk zich van menschelijke genootschappen onderscheidt, mag de belijdenis der waarheid in de eerste plaats genoemd worden. De Zaligmaker zeide daarom: // indien gij in Mijn woord 3 blijft, zijt gij waarlijk Mijne discipelen," Joh. 8: 81. En wederom: //een iegelijk dan, die Mij belijden zal voor de //menschen, dien zal Ik ook belijden voor Mijnen Vader, //die in de hemelen is," Matth. 10: 32. In gehoorzaamheid aan den Heere, en tot onderrigting van een.ieder, acht de Vergadering van Opzieners, afgevaardigd uit de Christelijke Afgescheidene Gereformeerde Gemeenten in de onderscheidene Provinciën van Nederland, het betamelijk, dat opentlijk worde verklaard, welke de belijdenis der genoemde Gemeenten is. Alle deze Gemeenten erkennen de Belijdenis des geloof s der Gereformeerde Kerken in Nederland, den Catechismus en de Leerregels der Synode van Bordrecht, gehouden in de jaren 1618 en 1619 als de volledige uitdrukking van haar geloof. In overeenstemming met deze Gemeenten, en als hare algemeene Kerkvergadering betuigen wij gaarne, dat wij van harte gevoelen en gelooven, dat alle artikelen en stukken der leer, begrepen in de gemelde drie Pormulieren van Eenigheid, in alles met Gods Woord overeenkomen; waarom wij elke leering daartegen strijdende, verwerpen; alle onze handelingen daarmede in overeenstemming wenschen te brengen, blijkens de onder ons aangenomene Kerkordening van Dordrecht van 16*8 en 1619; en ieder in onze kerkelijke gemeenschap wenschen op te nemen, die met deze belijdenis instemt. Moge de Koning der Kerk dit geloof in vele harten werken en vermeerderen, en zij, die even dierbaar geloof met ons verkregen hebben, de genade hun bewezen, in gemeenschapsoefening betoonen, tot verheerlijking van Hem, die gebeden heeft dat al de Zijnen zullen één zijn. In naam der Vergadering: {Was get.) P. Dtjksteehuis, Praeses, D. J. van dek Weke, Scriba. Art. 7. Komt men tot het vierde punt in de Circulaire voorkomende : Be erkenning' van de geheele Kerk door den Staat, enz. Ds. van Velzen geeft vooraf verslag, als lid van de Commissie der vorige Synode, voor die zaak benoemd. Een ontwerp-adres was tot dat einde opgesteld, en ter beoordeeling aan de Provinciale kerkvergaderingen toegezonden. De hoofdpunten hiervan waren: ln. Welken naam de Kerk algemeen zoude aannemen ? en 2°. Welke de" inhoud van het adres moest zijn ? Daarop was gebleken dat, wegens de uiteenloopende denkbeelden van de Prov. kerkvergaderingen, niet in werking had kunnen komen, hetgeen de Synode in 1851 besloten en aan de bedoelde Commissie in last gegeven had. Naar aanleiding van vroegere, afwijzende beschikking van den Minister van Eeredienst, opperen sommige broeders de bedenking, of het aandringen op erkentenis onder den naam van Gereformeerd, niet weder aanleiding geven zou tot vernieuwde afwijzing. Anderen oordeelen, dat sedert de Wet op de Kerkgenootschappen ten vorigeU jare uitgevaardigd, onze toestand ten dezen geheel is veranderd, en wij der Regering eenvoudig hebben te zeggen »dat// en n wie// wij zijn. Hierover is veel gespreken. Algemeen erkent men het noodig, als ligchaam, als Kerk zich bij het Gouvernement kenbaar te maken. Eindelijk openbaart de Synode, dat zij zich van nu af als c/de Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Kerk" titelt. Zij besluit hiervan aan de Regering kennis te geven; en haar verlangen te openbaren, dat deze, op grond van Art. 1 van de Wet, regelende het toezigtqp de onderscheidene kerkgenootschap' pen, haar als zoodanig erkenne. — Aan de drie aanwezige Hoofdonderwijzers wordt opgedragen daartoe een adres te ontwerpen. 3* Art. 8. Deze zitting wordt gesloten met het zingen van Ps. 105 : 26. en de dankzegging door Ds. Bretjkelaae. Tiende Sessie» Woensdagmorgen, den 14den Junij. De zitting wordt geopend met het zingen van Ps. 184: 1, 2 en het gebed door Ds. Oggel. Art. 2. Een brief is ingekomen en gelezen van broeder Steketée, Az. waarin ZEw. kennis geeft, dat hij door ongesteldheid genoodzaakt was te vertrekken, en reeds zijnen Secundus had aangeschreven. Voor den Ouderling van Jeveben is als Secundus, J. L van Apeldoorn aanwezig. Art. 3. De onderscheidene brieven worden door den Praeses in handen van eene Commissie gesteld, om die te onderzoeken, en daarvan zoo mogelijk getrouw verslag uit te brengen. Art. 4. De notulen worden voorgelezen, en met eenige aanmerkingen, goedgekeurd. , Art. 5. In de Vergadering komt Ds. P. A. Kok, als Hoofdonderwijzer van Zuid-Holland, wien, op grond van vroeger besluit dezer Vergadering, zitting verleend wordt. Art. 6. Is aan de orde het vijfde punt der Circulaire: De benoeming eener Synodale Commissie, aan welke de za- 'ken worden opgedragen, van de eene Synode tot de andere. Onderscheidene Provinciën hadden dit begeerd. Er wordt voorgesteld: a. Zal er zulk eene Commissie zijn? Nadat eenige bezwaren geopperd en opgelost zijn, en tevens is vastgesteld, dat de bevoegdheid der Commissie bepaald zal worden, wordt dit punt bij acclamatie aangenomen. b. Nu is de vraag: waaruit die Commissie zal bestaan? Naar aanleiding hiervan, wordt voorloopig betuigd, dat aan de bedoelde Commissie volstrekt niets opgedragen moet worden, van hetgeen tot de gewone werkzaamheden van eene Provinciale of mindere kerkvergadering behoort, maar alleen hetgeen tot de correspondentie der Kerk met de wereldlijke Regering betrekking heeft, en wat haar door eenige Provinciale kerkvergadering zal worden opgedragen. Nu willen sommigen, dat er eene Commissie gevormd worde, bestaande uit tien personen, namelijk uit iedere Provincie één; anderen willen eene kleinere Commissie. Daarop wordt in rondvraag gebragt, of er eene groote of eene kleine Commissie zal worden gekozen? De meerderheid besluit tot het laatste, met de opmerking, dat hierin zoowel Ouderlingen als Predikanten zitting kunnen hebben. Daarop wordt gevraagd, of zij uit vijf of uit drie leden zal bestaan; en wordt bij meerderheid tot het laatste besloten. Eindelijk wordt bepaald geene Commissie te benoemen, tenzij eerst het besluit genomen is omtrent den omvang der werkzaamheden. Aan de vier Hoofdonderwijzers wordt opgedragen zoodanig stuk te ontwerpen, waarin de omvang der werkzaamheden wordt bepaald. Deze zitting wordt gesloten met het zingen van Ps. 113:1 en de dankzegging door Ds. de Beultn. Elfde Sessie. Woensdagmiddag. Art. 1. De zitting wordt geopend met het zingen van Ps. 126: 2 en het gebed door Ds. Dosker, na het lezen van Ps. 115 : 9—18. Art. 2. De Vergadering gaat over tot het zesde punt van de Circulaire: Het verleenen van subsidie door den Staat aan de Kerk; terwijl dit punt der ernstige overweging wordt aanbevolen, naardien de gevoelens desaangaande in onze kerk, bij Dienaren en leden zeer uiteenloopen. Hierbij wordt herinnerd aan Hoofdstuk 17 der Synode van 1849, hetwelk aan de Vergadering wordt voorgelezen. Nadat hierover reeds iets gesproken was, werd voorgesteld: dat de Synode een adres aan de Hooge Regering zende, waarin wij als burgers ons regt aantoonen op geldelijke toelage uit 's Landskas, en als Christenen aan de Regering haren pligt voorhouden , om de Kerk met bijdragen te ondersteunen. Dit voorstel wordt door de Vergadering met groote meerderheid aangenomen. Aan den Ouderling van Andel wordt opgedragen een Concept in gereedheid te brengen. Art. 3. Het zevende punt van de Circulaire wordt daarop in behandeling gebragt: De oprigting eener algemeene Theologische school. Vooraf echter betaalt Ds. Joffers aan de Synode de som uit van vijftig Gulden, als voordeel van het Weekblad: «rde Stem," volgens belofte van den eersten Redacteur, om tot ondersteuning der Theologische school gebruikt te worden. Gemelde Leeraar verklaart dat dit geld het verschuldigde is over het laatste halfjaar, waarin ZEw. Redacteur van dat blad geweest is. Daarna beginnen de discussiën over de aanhangige zaak. Deze kunnen echter niet worden voortgezet, omdat de tijd voor deze zitting bepaald, verstreken is. Op begeerte der gemeente van Zwolle, zal Ds. Oggel de predikdienst heden avond waarnemen. Art. 5. Deze zitting, wordt geëindigd met het zingen van Ps. 68:17 en de dankzegging door Ds. Nentjes. Twaalfde Sessie. Donderdagmorgen, den 15den Junij. Art. 1. De zitting wordt geopend met het zingen van Ps. 119: 17 en het gebed door den Ouderling Gezon. Art. 2. De notulen worden voorgelezen en goedgekeurd. Art. 3. Ia de Vergadering is gekomen Ds. W. A. Kok, als afgevaardigde van Drenthe, die tevens Hoofdonderwijzer is van die Provincie, en wordt ZEw. de keus gelaten in welke betrekking hij zitting verlangt. Genoemde Leeraar geeft te kennen als Primns'-afgevaardigde, de plaats voor zijn Secundus te zullen innemen, hetwelk geschiedt. De Vergadering komt terug op de vraag, of de Synode thans wel of niet tot de oprigting eener Theologische school moet besluiten. Voor en tegen wordt veel gesproken. Ofschoon de afgevaardigden van Zuid-Holland verklaren, zich in dezen, overeenkomstig hunne instructiën, onzijdig te zullen houden, en zich aan de stemming te onttrekken, wordt overigens, onder opzien tot den Heere, met algemeene stemmen tot de bedoelde oprigting besloten. Art. 4. Tot verpoozing is intusschen gezongen Ps. 133: 3. Art. 5. Ds. W. A. Kok oppert bezwaar, doordien Zuid-Holland zich aan de stemming heeft onttrokken, als zijnde dit eene geheel onordelijke zaak, die in de kerk vreemd is. Daar deze Provincie sterk is en alzoo buiten de zaak van de school zoude bhjven, meent ZEw. zijne stem niet meer te kunnen geven tot oprigting der school. Uit kracht daarvan wordt door eenige broeders verzocht, daarover eenige oogenblikken in de Vergadering te spreken; hetwelk daarop gebeurt. Art. 23 van 1578 en Art. 31 der kerkorde van de Synode van Dordrecht 1618 en 1619 zijn door een der broeders voorgelezen, en daar deze zaak nu niet kan afgedaan worden, dewijl de tijd der zitting ten einde is, wordt dit tot de volgende uitgesteld. Art. 6. De zitting eindigt met bet zingen van Ps. 86: 6 en de dankzegging door Ds. W. A. Kok. Dertiende Sessie. Donderdagmiddag. Art. El De zitting wordt geopend met het zingen van Ps. 103: 10 en het gebed door den Ouderling Hbttema, na het lezen van 2 Tim. 2: 1—7. Art. 2. Wordt kennis gegeven dat de Ouderling van Harten, afgevaardigde uit Noord-Holland, door de koorts verhinderd is deze zitting bij te wonen. Art. 3. Aan de Vergadering worden voorgelezen twee adressen ontworpen door de Hoofdonderwijzers de Haan, Brummelkamp en Poelman, ten einde Z. M. de Koning in de gelegenheid te stellen, de kerk te kennen en te erkennen, als ligchaam in den staat. De Vergadering heeft hierover breedvoerig gesproken. Eindelijk zijn die broeders verzocht uit de beide bedoelde één korter en beknopter adres te formeren, en hebben zij» daarop een derde voorgelezen, dat met weinige veranderingen onmiddelijk is goedgekeurd. De vraag wordt vervolgens geopperd, of het niet noodig zoude zijn, uit de handelingen van deze en vroegere Vergaderingen de onderscheidene bepalingen te verzamelen, en met de kerkorde afzonderlijk aan Z. M. aan te bieden. De Vergadering heeft besloten, bij een exemplaar van het Kerkelijk Handboekje, uitgave van het jaar 1840, het Beglement te voegen, dat getrokken uit het concept-adres van de Commissie der laatstgehouden Synode hieronder met het aangenomen adres volgt: Aan Zijne Majesteit den Koning der ■' Nederlanden, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. SIEE! Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, de Synodale Vergadering der Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Gemeenten in Nederland, thans vergaderd te Zwolle, Dat zij gelet hebbende op Art. 1 van de Wet // regelende het toezigt op de onderscheidene kerkgenootschappen" van nu aan ook met betrekking tot den Staat, zich als Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Kerk betitelt, en het van haren pligt rekent, om bij hare eerste zamenkomst na de in werking treding van bovengenoemde wet, Uwe Majesteit hiervan kennis te geven, met eerbiedig verzoek, dat het Hoogst Dezelve moge behagen, haar als zoodanig te erkennen. Wij verklaren hierbij dat de Christelijke afgescheidene Gereformeerde Kerk als hare geloofsformulieren volledig erkent: ii de Geloofsbelijdenis der Gereformeerde Kerk in Nederland, n den Catechismus, en de Leerregels der Synode van Dordrecht wan 1618 en 1619." En wat de Kerkregering aangaat, zich .regelt naar het kerkelijk handboekje, in verband met de voorrede door de Synode van de Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Gemeenten van 1840 gesteld; van welk handboekje wij de eer hebben een exemplaar aan Uwe Majesteit aan te bieden. Hiernevens het Eeglement voegende, dat wij aangenomen hebben, verzoeken wij Uwe Majesteit op grond hiervan ons verzoek in te willigen. En terwijl wij overeenkomstig nevensgaand Reglement eene commissie benoemd hebben, bestaande uit *) S. van Velzen , Predikant te Amsterdam, A. Beummelkamp, Predikant te Arnhem, en P. J. Oggel, Predikant te Utrecht, verzoeken wij Uwe Majesteit aan die Commissie, het antwoord op dit adres toe te zenden. Het welk doende, Uwer Majesteits getrouwe onderdanen, In naam van de Synode: {Was get.) P. Dltkstebhuis, Praeses. D. J. van dee Weep, Scriba. REGLEMENT, of Artikelen van onze algemeene overeenstemming. (Behoorende bij het adres van den 15 Junij 1854, aan Zijne Majesteit den Koning opgezonden). ln. De Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Kerk in Nederland erkent volledig en zonder eenige zinsbehouding als uitdrukking van haar geloof: Be Nederlandsche geloofsbelijdenis, vervat in 37 Artikelen, den Heidelbergschen Catechismus, en de Leerregels, vastgesteld in de Synode van Bordrecht van 1618 en 1619. In de openbare Godsdienstoefening gebruikt zij, de formulieren van Doop, Avondmaal, Oefening der kerkelijke Tucht, Bevestiging der Kerkedienaren en Inzegening des Huwelijks, die in de Synode van Dordrecht van 1618 en 1619 zijn goedgekeurd, In de kerkelijke regering wordt, zoo veel de omstandigheden het niet verhinderen, het Kerkelijk Handboekje en bepaaldelijk de Kerk-orde van genoemde Synode gevolgd. 2°. Allen, die vrijwillig tot deze Kerk toetreden, en door hare Opzieners worden aangenomen, worden als leden der *) Deze Commissie, in de volgende zitting verkozen, wordt alhier ingevoegd. Kerk erkend. Het lidmaatschap vervalt, wanneer iemand door het wettig kerkbestuur daarvan vervallen is verklaard, volgens de vigerende Kerk-orde, reeds in Art. 1 boven gemeld, en is men van af dien tijd van alle voorregten der Kerk verstoken, tot dat men weder naar behooren, boven omschreven, als lidmaat is opgenomen. De vervallen verklaring door het Bestuur moet aan den persoon, dien het aangaat, of in eene wettige vergadering der leden van de Gemeente, ter plaats waar die persoon laatstelijk als lid aangeteekend is, geschieden. 3°. In alle kerkelijke zaken is de regering en uitvoering aan het Kerkbestuur opgedragen. De leden der Kerk' zijn aan de uitspraak van het Kerkbestuur onderworpen. 4°. Het Kerkbestuur der Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Kerk wordt uitgeoefend door de Kerkeraden, de Classicale vergaderingen, de Provinciale Kerkbesturen, en de Algemeene Synode. De uitspraken van dit bestuur en in het laatste ressort van de algemeene Synode, worden door de Burgerlijke overheid gehandhaafd. 5°. De Algemeene Synode benoemt eene Commissie en zorgt dat de Overheid van de benoeming kennis drage. Deze benoeming is voor den tijd tusschen de eene en de daarop volgende Synode. Alle zaken de Kerk in het gemeen, of, eenige gemeente in het bijzonder betreffende, waarmede de bemoeijing van de Hooge Begering wordt vereischt, worden door deze Commissie aan de Eegering medegedeeld. Deze Commissie doet verslag van hare werkzaamheden in de jaren, wanneer de Algemeene Synode niet gehouden wordt, aan het Provinciaal Kerkbestuur, dat hiertoe door de Synode wordt aangewezen. 6*. Elke gemeente die bij de Hooge Begering wenscht bekend te staan, als behoorende tot de Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Kerk, geeft hiervan kennis door middel van haren kerkeraad. Van dat oogenblik af is zij verbonden aan al de instellingen der Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Kerk, en deelt zij in alle de regten, die* door den staat aan deze Kerk worden toegekend. Aangenomen in de Synodale Vergadering te Zwolle, den 15 Junij 1854. {Was get.) P. Dijksterhuis, Praeses. D. J. tan der Werp, Scriba. Art. 4. Nogmaals wordt met betrekking tot de Tbeol. school veel gesproken over de onzijdige positie, ingenomen door de Provincie Zuid-Holland. Vele broeders brengen daar bezwaar tegen in. Na uitvoerig spreken is eindelijk voorgesteld en met meerderheid van stemmen aangenomen, ondanks het terugblijven van Zuid-Holland, met de oprigting der genoemde School voort te gaan. Art. 5. De Primus-afgevaardigde Ouderling van Noord-Holland, S. C. Siemons, is ingekomen, om de plaats van zijnen Secundus te vervullen. Art. 6. De Praeses stelt nu de vraag aan de orde: waar de Theologische school moet worden opgerigt ? Onderscheidene broeders noemen de steden: Amsterdam, Groningen, Zwolle, Meppel, Kampen en Franeler, om, na het voor en tegen van ieder dezer plaatsen te hebben overwogen, eene keus te doen. Inmiddels is in het belang van Groningen een brief voorgelezen van studenten aan de school aldaar, aan de Synode gerigt, gedateerd den 30" Junij 1854. Art. 7. De Vergadering gaat daarop over tot het beoordeelen van hetgeen er voor en tegen de steden, eerst Amsterdam en daarna Groningen te zeggen valt. De tijd voor het houden der Vergadering bestemd, verstreken zijnde, wordt de beoordeeling der steden, die vervolgens genoemd zijn, uitgesteld tot morgen. De afgevaardigde, Ouderling van Drenthe J. Joffers geeft kennis dat hij morgen wenscht te vertrekken en de Primusafgevaardigde Ouderling J. Ntjijs, hier tegenwoordig, hem zal vervangen. — ook de afgevaardigde Ouderling van NoordHolland, Hooft geeft hetzelfde te kennen, zeggende: dat de broeder van Harten in zijne plaats zal blijven. Art. 8. Deze zitting wordt gesloten met het zingen van Ps. 90: 9 en dankzegging door Ds. F. A. Kok. Veertiende Sessie. Vrijdagmorgen den 16den Junij. Art. 1. De zitting wordt geopend met het zingen van Ps. 147: 6 en het gebed door Ds. de Haan. Art. 2. De notulen van gisteren worden gelezen en goedgekeurd. Ait. 3. De afgevaardigde van Noord-Holland. Ds. Nentjes, berigt ontvangen hebbende van de gevaarlijke ziekte van zijn kind, verzoekt te mogen vertrekken, hetgeen hem wordt toegestaan. Aan Ds. H. de Cock wordt opgedragen den Secundus, Ds. Uitterdijk uit te noodigen de plaats te komen vervullen van Ds. Nentjes. Art. 4. Ds. Joffers maakt bezwaar omtrent de wijze, waarop de zaak van Zuid-Hollands onzijdigheid in de notulen van den yorigen dag staat opgeteekend. Dit bezwaar wordt echter niet geldig verklaard, zoodat de notulen te dier zake onveranderd blijven. Ds. Joffers laat protest daartegen aanteekenen. Art. 5. De lastbrief, bepalende den omvang van de werkzaamheden der Synodale Commissie, vermeld in Art. 6, laatste lid der zitting van Woensdagmorgen, wordt gelezen, en na geringe wijzigingen, die gemaakt worden, geeft de Vergadering bare goedkeuring over dien brief te kennen. Art 6. Nu wordt voorgesteld over te gaan tot de verkiezing van eene Synodale Commissie, en vooraf besloten bij eenvoudige meerderheid en niet bij volstrekte meerderheid van stemmen te kiezen; terwijl de drie volgende, die de meeste stemmen op zich vereenigd zullen hebben, als Secundi zullen optreden. Tot leden der bedoelde Commissie zijn verkozen D.Ds. van Velzen, A. Beummelkamp en P. J. Oggel, en als Secundi Ds. H. Joffees, de Ouderling J. van Andel en Ds. Postma. Daarna wordt gevraagd: welke Provinciën zullen gekozen worden, waaraan die Commissie elk jaar verslag behoort te doen, volgens Art. 5 van het Algemeen Beglement. Wordt goedgevonden dit bij loting aan te wijzen, in dier voege dat de gekozene Provincie het eerste jaar, en voor de volgende jaren de daaropvolgende Provinciën in aanmerking komen. Uit de stemming blijkt dat. eerst de Provincie Utrecht benoemd is; zoodat voor de twee daarnavolgende jaren de Provinciën Noord-Holland en Zuid-Holland invallen. Vervolgens wordt gesprokén over de onkosten door de Synodale Commissie te maken, en wordt de Ouderling J. van Andel benoemd tot Thesaurier, welke broeder zich die benoeming laat welgevallen. De lastbrief voor de Synodale Commissie luidt aldus: Lastbrief voor de Synodale Commissie. Art. 1. De Synodale Commissie bestaat uit de WelEerw. Heeren: S. van Velïen, A. Beummelkamp en P. J. Oggel. Art. 2. Deze Commissie wordt aangesteld voor den tijd, loopende van deze tot de eerstvolgende Synode. Art. 8. Aan deze Commissie wordt opgedragen het uitvoeren van alles wat de Synode haar heeft in last gegeven. Art. 4. Verder wordt haar opgedragen, alles te bezorgen hetgeen uit de betrekking der Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Kerk tot de Hooge Regering des lands voortvloeit, of hetgeen haar van eenige Provinciale Kerkvergadering wordt opgedragen, met inachtneming der bepalingen, in dezen lastbrief voorkomende. Art. 5. De Synodale Commissie ontvangt alle aanschrijvinvingen van de Regering des lands, en geeft, van Haar gevraagd wordende, alle inlichtingen die zij betamelijk oordeelt; Zij voert echter niets uit bij de hooge Regering, tenzij in het belang van eenige Gemeente, Classis, of Provinciale Vergadering daartoe aangezocht zijnde; en handelt voorts over geene kerkelijke belangen, tenzij door eene Provinciale Kerkvergadering daartoe gemagtigd. Art. 6. De Commissie ontvangt de stukken, die van buiten 's lands aan de kerk in Nederland gerigt worden, en brengt die ter kennis waar het behoort. De Commissie wordt gemagtigd in eenig dagblad, al hetgeen zij noodig acht, officiéél ter kennis der Gemeenten te J^rengen. Art. 7. De Synodale Commissie door eenige Provinciale kerkvergadering tot eenige zaak, die de kerk in het gemeen betreft, aangezocht zijnde, handelt daarover gelijk zij zelve het nuttig en goed oordeelt. Zij kan echter geene kerkelijke Vergaderingen in hare handelingen belemmeren. Art. 8. Jaarlijks, zoo lang de aanstelling der bedoelde Commissie duurt, doet zij schriftelijk verslag aan eene Provinciale kerkvergadering van alle hare werkzaamheden. Voor het 1" jaar aan de Prov. kerkvergader. van Utrecht, " " 2" n tf i/ // n Noord-Holland, " ii 3° ii ii ii „ Zuid-Holland. Aan de eerstvolgende Synode geeft zij schriftelijk verslag van al hetgeen, gedurende den tijd van hare aanstelling, door haar verrigt, behandeld of bij haar ontvangen is. Elke nalatigheid tegen de bepalingen van dit artikel, maakt de handelingen der Commissie met betrekking tot de kerk krachteloos. In naam van de Synodale Vergadering: {Was get.) P. Dltksterhtjis, Praeses. D. J. tan der Werp. Scriba. Art. 7. Den Ouderling J. tan Andel wordt opgedragen het vervaardigen van een adres, op te zenden aan de Eerste Kamer der Staten Generaal, ten verzoeke om afwijzende beschikking met betrekking tot het ontwerp van Wet op het armbestuur. Art. 8. De discussiën worden geopend, over de steden Zwolle en Arnhem als plaatsen voor eene algemeene Theologische school in aanmerking komende. Veel wordt er voor en tegen aangevoerd. Omdat de tijd verstreken is, wordt het spreken over de andere drie steden uitgesteld. Art. 9. De zitting gesloten met het zingen van Ps. 78: 3 en de dankzegging door den Ouderling Douma. Vijftiende Sessie. Vrijdagmiddag. Art. 1. De zitting wordt geopend na het lezen van Ps. 25, met het zingen van Ps. 25: 2 en het gebed door Ds. Poelman. Art. 2. De Vergadering gaat over om te delibereren over Meppel, Kampen en Franeler, als plaatsen voor de Theologische school. Ook over deze plaatsen is door onderscheidene leden gesproken. Daarna is gevraagd of iemand der broeders meende nog eene andere plaats te kunnen aanwijzen, die beter of geschik- ter was, dan de opgenoemde, waarop Amersfoort en Leiden nog zijn. genoemd, doch die plaatsen vonden geen bijval.iiiNu wordt goedgevonden, om uit de opgegevene steden, eerst door stemming met briefjes, een drietal te formeren en daarna uit het drietal door stemming de plaats voor de Theologische school aan te wijzen. Beide stemmingen zullen bij volstrekte meerderheid plaats hebben. De Praeses gaat voor, om eerst nog het aangezigt des Heef en met de Vergadering, te zoeken. Na de stemming blijkt, dat de drie.steden, Zwolle, Kampen en Groningen de volstrekte meerderheid hebben verkregen. Eer men tot de eind-stemming overgaat, wordt over deze drie plaatsen nog eens rijpelijk gehandeld. Is gezongen Ps. 131: 4 en gebeden door Ds. van Velzen. Hierop heeft de stemming plaats, waarna blijkt dat over Groningen en Kampen weder moet gestemd worden, daar geene dier plaatsen de volstrekte meerderheid op zich heeft veteenigd. Eindelijk blijkt bij eene tweede stemming, dat de Vergadering tot plaats voor de op te rigten Theologische school de stad Kampen heeft aangewezen. Art. 3. De Synode gaat voort om over de Theol. school te handelen; en wel over hetgene benoodigd zal zijn om de kosten voor de school en de Hoofdonderwijzers te bestrijden. Uit al de gesprekken blijkt dat in hoofdzaak zich tweederlei gevoelen openbaart. Sommige broeders begeeren eene raming, bij welke bepaald worde, wat iedere Provincie zal moeten bijdragen. Anderen daarentegen begeeren vrijwillige bijdragen, uit welke men de noodige som verkrijgen zal. Hieromtrent worden twee onderscheidene voorstellen voorgelezen, waarvan na rondvraag, een in behandeling wordt genomen. Onderscheidene redenen zijn over sommige gedeelten* van dit voorstel vóór- en tegen gewisseld, en is er eenige'verandering ingebragt. De verdere overweging en bcoordeeling wordt uitgesteld tot de volgende zitting. 4 Art. 4. In de Vergadering komt Ds. G. W. van Houte, Hoofdonderwijzer aan de school te Arnhem, en heeft, op voorstel van den Praeses, bij de andere Hoofdonderwijzers plaats genomen , overeenkomstig vroeger besluit dezer Vergadering. Art. 5. Aan den Ouderling K&.esemelteu wordt vergund de Vergadering te verlaten, met de verwachting dat ZEw. in de volgende week terug zal zijn. De zitting eindigt met het zingen van het 3° vers uit het Gebed des Heeren en de dankzegging door Ds. Brummelkamp. Zestiende Sessie» Zaterdagmorgen, den 17den Junij. Art. 1. . De zitting wordt geopend met het zingen van Ps. 101 j G en hetsgébed door Ds. Joepers. Art. 2. De notulen worden gelezen en goedgekeurd* Art. 3. Het ontwerp van adres tegen de Concept-Armen-wet, aan den Ouderling tan Andel opgedragen, wordt voorgelezen, na eenige wijziging goedgekeurd, en daarna opgezonden. Het is van den volgenden inhoud: Aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal. De Synode der Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Kerk in Nederland, neemt de vrijheid zich met het volgende verzoek tot uwe vergadering te wenden. Door de aanneming van de Wet ter regeling van het Armbestuur, bij de Tweede Kamer, is het nog de roeping der Synode, hare grieven tegen dat ontwerp te openbaren. — Overbodig mag het geacht worden, na al hetgeen desaangaande reeds is openbaar gemaakt, in eene volledige ontwikkeling der grieven te treden, die van ons standpunt tegen het ontwerp: bestaan, en daarom zal de Synode zich slechts bij ééne zaak bepalen, en wel bij deze , nl. de inmenging van de regering in de kerkelijke verzorging der armen, (art. 7) waartegen de Synode met kracht moet protesteren. — "Want hierdoor wordt de kerk met een juk bedreigd, hare vrijheid in de bedeeling der' armen gekrenkt, en gemeenten, die zelfs geene burgerlijke subsidiën genieten, gelijkgesteld met anderen. v Redenen waarom de Synode de kamer ernstig en dringend verzoekt, het ontwerp van wet ter regeling van hét Armbestuur te verwerpen; wenschende voorts, dat de Heere uwe Vergadering leide en besture, opdat hare beraadslagingen strekken tot heil van den Staat, i Hetwelk, doende, De Synode voornoemd, wn\Wue get.) P. Dltksterhuis, Pmetesj' >■ D. J. v. d. Wekp, Scriba. Art. 4. De Vergadering komt terug op het voorstel, waarover reeds in de vorige ziting- veel is gehandeld: de kosten en het onderhoud voor de op te rigten-iTheologisehe school. Nadat onderscheidene veranderingen daarin gebragt zijn en er iets is bijgevoegd, is het aldus aangenomen: De Synode besluit, dat, tot bestrijding: van de kosten voor de Theologische school, in alle Gemeenten twee- of viermaal des jaars opehtlijk eene aanprijzing tot milde bijdragen zal gedaan worden, terwijl aan iedere gemeente de wijze'wordt vrijgelaten, waarop zij deze bijdragen zal verzamelen. De gelden, diert ten gevolge ingekomen , worden aan eenen algemeenen Penningmeester opgezonden, die daaruit de traktementen voor de Onderwijzers;, en andere gelden, noodig om onderwijs te kunnen geven, voldoèt. De mèerdere opbrengst wordt, in overleg met en onder goedkeuring der Curatoren, in het belang der school gebruikt, onder verantwoording aan de eerst» 4* komende Synode. Indien echter, hetgeen,, wij niefaoverwachten, de opbrengst van gelden door vrijwillige bijdragen, ongenoegzaam mogt bevonden worden, belooft nogtanp-. de Synode aan de Onderwijzers der school, te zullen zorgen, dat zij hunne traktementen verkrijgen'; waarom in dit geval aan het Collegie van Curatoren wordt opgelegd, de beste middelen daartoe te beramen. Nog verklaart de Synode, dat door het bovenstaande geene Gemeente verhinderd wordt, zelve te bepalen hoeveel zij bijdragen zal. Art. 5. Wordt gesproken over de vraag, hoe het Curatorschap der school zal worden ingerigt; en tot dat einde gelezen, wat dienaangaande op de Synode van 1849, Art. 4. bladz. 22 besloten is. In substantie wordt dit goedgekeurd, maar besloten, het. hier en daar te jréjzigen en te veranderen. Hierbij wordt gewezen op de Na-Handelingen van de Synode van Dordrecht 1619, Sessie 163, bladz. 253, en gevraagd of dit mede in aanmerking. kan komen. De Synode verklaart zich daarmede . hartelijk vereenigd, en tracht het in praktijk te brengen, zoover de tegenwoordige omstandigheden het gedoogen; verder is men tot de wijziging, van het beslotene door de Synode van 1849 overgegaan, en is het navalgJêndij aangenomen: Er zullen Curatoren der Theologische school zijn. Aan deze Cttiatoren wordt opgedragen; hetgeen tot de oprigting en het bestuur der school vereischt'wordt, en desaangaande mededëeling te doen aan hunne Provinciale vergaderittgerM Ook zullen zij voorloopig tweemaal desjaaïs, in de plaats, waar de school gevestigd zal zijn, eene vergadering'hou-' den. Er moeten om vergadering te houden; "'tèn minste zes Curatoren aanwezig > zijn. Bij deze gelegenheid talbheè - voorbereidend examen der toekomende.'Leeraren door hen afgenomen worden, in 'tegenwoordigheid der Leeraren van de school, en, zoo de Curatoren het begeeren, onderihunne medewerking. Laatstgenoemden brengen echter geen beslissend oordeel uit. Elke Provincie-aal een Curator aanstellen, die op de Provinciale vergadering flèi verkozen worden. Zij behoudt de vrijheid om jaarlijks eenen anderen Curator te benoemen. De Curatoren ontvangen hunne reiskosten uit 'de'algemeene schoolkas, uit haaden van een penningmeester, door hen zeiven te benoemen. Bij deze benoeming wordt voor de zekerheid en het rigtige beheer der te ontvangen gelden gezorgd. De gelden, die er nü areeds zijn, of voor de eerste zit- Jbüag [inkomen, zullen de broeders, die voor de eerste maal tot Curatoren benoemd worden, uit hunne Provinciën medebrengen naar de eerst te houdenèr bijeenkomst. De Pro- brfcineiale Coriiespohdenten kunnen dus voörloopig de gelden, die zij ontvahgen9'i'aan:dé.iin hunne Provinciën benoemde Curatoren-overhandigen. De Synode verlangt, dat de eerste ii bijeenkomst der Curatoren gehouden zal worden den 20'loa September eerstkomende te Kampen. Art. 6. De zitting wiótdt geëindigd met het aingen van Ps. 73:13 en het gebed door Ds. van Houte. ! Zondag den Junij is te Zwolle gepredikt door D.Ds. D. J. van der Werp, B. de Beu en P. Dïjksterhuis, Andere . Leeraarsi< hebben in onderscheidene gemeenten in de omstreken de dienst des Woords waargenomen. Zeventiende Sessie. Maandagmorgen, dqn 19Jen Junij. Art. 1. Deze zitting wdrdt geopend met het zingen van Ps. 33: 11 en het gebed door Ds. van Yelzen, na het lezen van den eersten Psalm; ■ 1 Art. 2, In plaats van den; afgevaardigden OiiderKfflg van Overijssel Landïwbebd , is de Secundus, Ouderling J. Humt tegenwoordig en heeft,zitting ganfemen. Art. 3. De notulen der vorige zitting worden gelezen en goedgekeurd. Art. 4. De disoöwriën worden voortgezet, betreffende de .Tbéologische school. Het bedrag der Collegiegelden, door iederen kweekeling te betalen, wordt: vastgesteld op ƒ 5.2 in het!jaar, te storten bij den aanivang van elk viereadeej.iriffi^ *wordt goedgevonden'dat noch voor onvermogenden \ noch voor zonen van predikanten eene uitzondering op deze bepaling; rkan gemaakt wórden. Deze, oordeelt de Synode, kunien zoo het noodig is, ondersteund worden uit de Prprancialöfiassenv Degenen, die zich aan het pfaeparatoir examen onderwerpen , betalen f 15 ; — welke som men echte* -niet weder behoeft te betalen, wanneer men eenmaal zonde», goéd gevolg geëxamineerd zijnde, bij vernieuwing zich tot het examen aanbiedt. Bij deze gelegenheid wordt bepaald, dat alle praeparaiSÖirExamina, ook van degenen., die niet aan deTSchool geatud&sdi hebben, door de Curatoren worden afgenomen. Art. 5. Bij het handelen over het peremtoir examen, wordt goedgevonden, dat na de oprigting -der . school het peremtoir of beslissend examen moet gesehieden, overeenkomstig ait. 4 der kerkordening van Dordrecht. Door de Gedeputeerden der Synode aldaar vermeld, worden verstaan, die der Provinciale kerkvergadering. Aan de Classis ,wordt, wegens den tegenwoordigen toestand der Kerk, toegestaan aan de Provinciale kerkvergadering het afnemen van het examèn op te dragen In dit laatste geval zijn dan ook geene Gedeputeerden noodig. Hierbij bepaalt de Synode verder, dat ini.den eerstv.olgenden trjd' het getal Gedeputeerden der Provj f SynódetinSei kleiner mag zijn dan vijf. Deze zullen met de Leerarern^fferfiCSBS-! sis het examen afnemen en beslissen. Is één der bedoelde afgevaardigden wettig verhinderd, dan zal zijn secundus hem vervangen. In elk geval moet de meerderheid der Gedeputeéruëh'''aatfwezig zijn. Dit besluit treedt in werking een halfjaar, na de opening der school. Art. 6. Op nieuw gehandeld zijnde over art. 9 en 10, voorkomend* in het Verslag van 1849, bladz. 23 en 24, worden beide bekrachtigd. Art. 7. De zitting wordt gesloten met het zingen van Ps. 95: 1 en de dankzegging door den Ouderling Allershof. Achttiende Sessie. Maandagmiddag. Art. 1. Deze ;zijb#pg wordt geopend met het zingen van Ps. 67: 1 en het gebed door Ds. van der Werp. Art. 2. In verband met hetgeen in de vorige zitting behandeld is met betrekking tot de examina, wordt gesproken over N°. 14 van de Circulaire, waarin verklaring gevraagd wordt van Art. 8 der kerkorde van Dordrecht van 1618 en 1619. Na vele discussiën verklaart de Synode, dat in den tegenwoordigen en eerstvolgenden tijd, niet de Classis, maar de Provinciale Synode zelve of door hare afgevaardigden, de personen, voorkomende in Art 8. der kerkorde van Dordrecht van 1618 en. 1619, beoordeelen en over hen beslissen zal. Vinden zij iemand geschikt, volgens gemeld artikel, dan zullen zij hem beroepbaar mogen stellen. Wanneer hij beroepen is, zal hij het gewoon peremtoire of beslissend examen moeten ondergaan. De Synode wil echter Art. 8 niet toegepast hebben op personen beneden de 30 jaren, volgens vroeger besluit van 1851, bladz. 34e,,jK". 3. > Nadere vérklaring van Art. 8 oordeelt de Vergadering thans niet meer noodzakelijk. •, Art 3. De disoussiën over de Theol. school hervat zijnde, wordt in de eerste plaats gevraagd: Hoe vele Leeraren bij de Theol. school aangesteld zullen worden. Deze vraag geeft aanleiding tot vele tfiscussiën omtrent den omvang, van het onderwijs; en wordt ten laatste door de meerderheid bepaald, dat er vier onderwijzers zullen gekozen worden. Intusschen is in de Vergadering gekomen Ds. T. Uitteiidltk:, Secundus van Ds. NfiWijes , afgevaardigde van Noord-Holland. , Art. 4. Nn wordt gevraagd: Hoe veel traktement de Leeraren der school zullen genieten. Dit wordt voorloopig bepaald op f 1200 's jaars. De volgende Synode zal op dit besluit terugkomen, en het, zoo noodig, herzien. Art. 5. Thans gaat de Vergadering over tot de keuze der Leeraren voor de school. a. Zij bepaalt vooraf, dat na de verkiezing een drietal door de Synode zal worden gevormd, opdat, wanneer een der beroepenen de op hem uitgebragte roeping niet mogt aannemen, of wanneer iemand hunner door overlijden of anderztns deze bediening niet zal kunnen uitoefenen, de Curatoren daaruit eene keuze doen. De beroepenen, zullen zich binnen eene maand na het eindigen der Synode moeten verklaren. b. Verder wordt met het oog op N". 5 der 163* Sessie van de Postacta, waarin de vereischten van de Leeraren aan de Theol. school worden opgegeven, met het oog op den tötestand onzer kerk, met het oog op de mogelijke uitbreiding, waardoor mannen van meerdere wetenschap ons kunnen worden toegevoegd, met het oog eindelijk op de aanschrijving van eene Provincie, die genoemd Artikel wenscht te zien in aanmerking genomen, bepaald, dat, wanneer de kerk op eene f andere wijze in de behoefte begeert te voorzien, zij zich door hare eenmaal gedane keuze niet gebonden kan achten. De Leeraren behouden eóhter aanspraak op een behoorlijk onderhoud door de kerk, totdat zij weder van eenige gemeente een beroep als Herder en Leeraar zullen ontvangen hebben, waardoor voldoende in hunne behoeften kan worden voorzien. c. Door een der broeders wordt gevraagd: of Ds. de H aan nog aan eene beroeping onderworpen is, dan of wij de roeping, in 1849 gedaan, moeten beschouwen als nog van kracht. De Vergadering oordeelt, dat men, om eenen goeden grond te leggen, beginnen moet met de verklaring, dat wij Ds. de Haan in gelijkheid met andere Leeraars beschouwen, met dien verstande, dat wanneer1 ZEw. niet gekozen mogt worden, ZEw. dan de aanspraak behoudt, onder*Jett. b vermeld. : d. Daarop gaat de Vergadering over tot het uitbrengen harer keus. Met gesloten briefjes, waarop vier namen geplaatst zijn, formeert zij een gros. Vooraf wordt echter bij monde van den Praeses des Heeren Naam aangeroepen. De briefjes geopend zijnde, worden alphabetisch de volgende namen opgeschreven: D.Ds. J. Bavinck, A. Brummelkamp, H. de Cock, P. Dltksterhüis, T. P. de Haan, G. W. van Houte , P. A. Kok, W. A. Kok, G. F. G. MeErrurg, P. J. Oggel, H. G. Poelman, D. Postma en S. van 'Velzen. Art. 6. Deze zitting wordt gesloten met het zingen van Ps. 33: 7 en het gebed door Ds. Los. Negentiende Sessie. Dingsdagmorgen, den 20sten Junij. Art. 1. De zitting wordt geopend met het zingen van Ps. 119: 17 en het gebed door Ds. T. H. Uitterdijk. ibi Art. 2. Allen, die geene leden der Vergadering zijn, zich veriwiji derd hebbende, wordt over de in art, 5, lett. d der vorige Sessie genoemde broeders achtereenvolgens gesproken, terwijl zij ieder op hunne beurt zich verwijderen. Art. 3. Dit gedaan zijnde worden, nadat de Praeses nog is voorgegaan in het gebed, met volstrekte meerderheid van stemmen gekozen D.Ds. T. P. de Haan, S. van Velzen, A. Beummelkamp en J. Bavikck.^ Art. 4. Vervolgens wordt een drietal geformeerd, waaruit later de Curatoren, ingeval er, vóVfcdeeerstkomende Synode, eene vacature ontstaat, een beroep kunnen doen. Bij stemming blijken gekozen-te .zijn: D.Ds. P. J. Oggel, H. G. Poelman, H. de Cock, de laatste bij herstemming tegen Ds. W. van Houte en P. Dijksteehuis. Art. 5. Aan Ds. de Waal is opgedragen, een ontwerp van beroepsr brief op te stellen aan de verkotene Leeraars, bij de op te rigten Theologische school. Art. 6. De Praeses geeft verslag van een bij de Vergadering ingekomen «tuk van J. S. d'Ancona, behelzende eenige klagten, betreffende den toestand van sommige zaken onder ons, èn het verzoek om bij de op te rigten school als docent geplaatst te worden. Dit stuk niet in aanmerking kunnende komen, oordeelt de Vergadering, ZEd. naar zijn Classicaal of Provinciaal kerkbestuur te moeten verwijzen, met de verklaring dat hij aan de school niet kan worden geplaatst. Aan Ds. de Beu wordt opgedragen dit oordeel aan gemelden persoon te schrijven. Art. 7. Door Ds. Postma wordt voorgesteld, of men den Leeraar van HotjtE, vooral met het oog op de zendelingszaak, niet aan de school zoude plaatsen. Ds. van Velzen vraagt hierbij of men dat voorstel niet zoude uitstrekken tot alle Provinciën, namelijk., wanneet eenige Provincie wenscht op hare kosten een Leeraar. als medehelper aan de school toe te, voegen, haar daartoe het regt te geven. Hierover door onderscheidene afgevaardigden voor en tegen, gesproken zijnde ,< wordt de verdere behandeling en beslissing van deze zaak tot de volgende zitting uitgesteld. Art..S,'_ De Ouderling van Apeldoorn vraagt de vrijheid om te vertrékken, daar de Primus-afgevaardigde van Gelderland, van Jevehen , heden terug zal komen. Dit wordt hem toegestaan. rnt^o Art- 9- q !: Deze zitting wordt gesloten met het zingen: van Ps. 84: 3 en het gebedfifloor den Ouderling J. van Andel. Twintigste Sessie. ' BmgsdagmiMag. Art. 1. , De zittingwordt geopend met heuzingen van Ps. 143: 10,11 en het gebed door Ds. StEKEffÉB.bm Art. 2. De Vergadering zet de discussiën voort over het verhandelde in art. 7 der morgenzitting. Het aldaar vermelde voorstel wordt aldus geamendeerd. De /Synode verleent aan dfklPjWb vinciale Vergadering de vrijheid om op eigen kosten, een Leéraar, de goedkeuring van de Cöïatóren, wegdragende, aan de Theologische school tot hulp toe te voegen; terwijl ;zpecW nig Leeraar onder opzigt, .én.;yan de Leeraars die door de Synode beroepen zijn, én van de Curatoren behoort te staan. /De discussie hiexover gesloten, zijnde, /wordt het voorstel verworpen.' Art. 3. 'Wordt /voorgesteld door Ds. van deb. Werp j dat de Theologische i sckoolosuet: geopend worde, voordat de vier benoemde Leeraren hunirê'betrekking hebben'aangenomen, en haar gezamenttrjS aanvaarden, of dat het getal uit de Secundi aangevtild zal zijn. Dit wórdt algemeen aangenomen. Art. 4. De Vergadering-draagt aan de Synodale Commissie op, om, wanneer de Theologische school zal opgerigt 'rijn, daarvan aan de Hooge Begering kennis te geven. Art. 5. ''Nog wordt'béBloten dat, zoo lang de sehcJöï niet opgerigt zal zijn, de Kerk niets schuldig wordt aan de benoemde Leeraren. Betreffende Ds. de!Haan, zullen echter de Provinciën, indien de school onverhoopt-*hiet mogt worden opgerigt, blijven' 4$j<ïragéiiy vélgens het besluit van 1851, bladi^1^; met dien verstande, dat al de trer^'Pkfövir^iëri'ZBnïett'jaariijks ƒ600 moeten betalen, terwijl het overige blijft voor rekening van de provinciën Groningen en Friesland. De Synode verklaart echter dit besluit aaBg^nërkt 't8*wïllen hebben als een buitengewoon geval omtrent Ds. de Haan , en niet als regel voor volgende tijden in dergelijke zaken. Art. 6. Betreffende N°. 8 der Circulaire, waariri verl4>gt,!Wofflt, dat de Synode, in verband met de toegezegdeI'"Wet op het onderwijs, bij de Begering aanzoek doe, dat het lager onderwijs Christelijk moge'