DE LIEFDE VOOR DE WERELD IN STRIJD TEGEN GOD. LEERREDE NAAK JAC. IV : 4. DOOK ». fflOIEHliK. TE 'S GRAVENHAGE, BIJ DE ERVEN THIERRY EN MENSING. 1851. " Gedrukt bij II. 1'. de Swart en Zoon. VII. LEERREDE oves DE LIEFDE VOOR DE WERELD IN STRIJD TEGEN GOD. VOORAFSPRAAK. Het is eene gewigtige en groote waarheid M. H.! dat er een beslissend onderscheid bestaat tusschen dien, die God vreest en dien, die Hem niet vreest. Terwijl de eene God, het hoogste en beste wezen, erkent, eerbiedigt en bemint, is de andere daarvan geheel vreemd en betoont dikwerf het tegendeel. Terwijl de eene tot eer van God tracht te leven, den Heiland als Redder en Zaligmaker in erkentenis poogt te houden en bij het licht des H. Geestes wenscht te wandelen, zoo bespeurt men bij den anderen niets daarvan, dan welligt enkele vormen en 13 schijn. Terwijl de eene vrede met God in het hart heeft, zalige ondervindingen in de dienst des Heeren smaakt en meer en meer gevormd en geoefend wordt ten eeuwigen leven, ziet men den ander naar eigen zin handelen, voor eigen rekening leven en zonder waar genot in groote onverschilligheid of onrust den dood tegen gaan. Maar M. G ! zoo zeker dit onderscheid is, zoo dadelijk moest ook de toepassing daarvan op onszelven, op ons hart en op ons leven zvjhx De groote vraag is niet zoo zeer of wij die waarheid aannemen en erkennen, maar wel tot welke soort van deze beiden wij behooren? Hier vinden wij eene scherpe lijn van afscheiding, die het menschdom in het algemeen en ook de Christenbelijders in het bijzonder, in twee groote deelen scheidt, tot een van beiden behooren wij; want ook hier geldt het woord van jezus: Wie met mij niet is, is tegen mij. M. H.! kent gij in dezen uzelven wel? Gij staat of aan de zijde van God en van Zijnen Zoon, of gij zijt als zonder God en zonder Zaligmaker in deze wereld; gij zijt of gelukkig, of nog geheel rampzalig in uzelven; gij zijt of bereid om in hope te ontslapen, of zonder hoop de ontzettende eeuwigheid in te treden. Ik vraag het u: is het niet noodig, dat gtj in dit hoogst aangelegen stuk uzelven kent? dat gij met besliste zekerheid zonder misleiding of bedriegelijken schijn overtuigd zijt, wat gij van uzelven denken moet en in welk eenen toestand gij voor de eeuwigheid verkeert? Ik wenschte u daarover in dit uur nader te onder- houden. Bidden wij God, dat Hij ons voorstel door Zijnen goeden Geest zegene. Tekst Jac. IV : 4. överspelers en overspeleressen ! weet gij niet dat de vriendschap der wereld eene vijandschap gods is? zoo wie dan een vriend der wereld wil zijn, die wordt een vijand van god gesteld. De tekst, dien ik u voorlas M. H.! zegt ons, dat de iiefde voor de wereld in strijd is tegen God. Bij het inzien van geheel den tekst zou men evenwel ligtelijk tot de meening kunnen komen, dat deze uitspraak alleen toepasselijk was op en regtstreeks gerigt werd tot de överspelers en overspeleressen in den eigenlijken zin van het woord en daardoor zich zeiven voorbijzien, bij de innerlijke bewustheid, dat men aan geen eigenlijk gezegd overspel, aan geen huwelijksontrouw schuldig staat. Dit evenwel is de meening van den schrijver niet en kan dat uitsluitend geenszins wezen. Wij moeten wel opmerken, dat jacobüs, de dienstknecht en broeder van onzen Heer jezus christus, een Oud-Testamentisch man was, en zich dus in de taal en soms zelfs in de eigen woorden van mozes en de Profeten uitdrukt. Hij stelt zich dus het afhoereren voor, waarvan de oude godsgezanten menigmaal spraken, wanneer zij de ontrouw en afwijking van Israël wilden aantoonen, in het overtreden van Gods verbond en wetten, in het dienen der afgoden met versmading van den eenigen waren God en Zijne dienst." Ditzelfde is van toepassing op elk ongeloof, op iedere ongehoorzaamheid, zedeloosheid en gruweldaad, waardoor het verbond des Evangelies en des Doops, alsmede dat van het Avondmaal, onder het N. T. geschonden wordt en men door afhoerering van God en den Verlosser, zich aan geestelijk overspel schuldie maakt. In denzelfden zin noemde onze Heer Zijne tijdgenooten een boos en overspelig geslacht, en sprak paulus van de gemeente als van eene maagd, die aan christos haren man toebehoort. Het is om die reden, dat de apostolische man, die de schrijver van dezen brief is, in den omvang van onzen tekst en in verband met denzelven van menigerlei ondeugd spreekt: in vs. 1 en 2 van verdeeldheid en twist, in vs. 3 van ij delheid tn brooddronkenheid, in vs. 5 van nijdigheid, in vs. 6 van hoovaardij, in vs. 8 van dubbelhartigheid en in vs. 11 van kwaadsprekendheid; als tot deze allen en [als onder ons allen, zegt hij ook heden in ons midden: överspelers en overspeleressen! weet gij niet dat de vriendschap der wereld eene vijandschap Gods is? Zoo wie dan een vriend der wereld wil zijn, die wordt een vijand van God gesteld. Jacobus verlangt derhalve, dat al zijne lezers en daarom ook wij, zich bij dit woord met ernst bepalen zullen. Onderzoeken wij dus: I. vooreerst, wat jacobüs vaststelt; II. ten tweede, wat hij vraagt; en III. ten derde, wat hij besluit. I. M. H.! wanneer een man als jacobüs, de broeder en dienstknecht van onzen Heer, die van den Geest van jezus Christus doortrokken was en die met naauwlettendheid het Christendom van zijne dagen had gadegeslagen , spreekt, als hij de uitspraak doet over zaken, die ook voor ons de hoogste aangelegenheid hebben en met onze zaligheid of rampzaligheid in een onafscheidbaar verband staan , zullen wij dan niet aandachtig luisteren en ter harte nemen? Jacobüs doet in den tekst allereerst de stellige uitspraak : de vriendschap der wereld is vijandschap tegen God. Het is dus noodig te verstaan wat vriendschap der wereld is , — dal deze vijandschap Gods genoemd wordt — en dat zulk een toestand waarlijk voor ontzettend moet gehouden worden. Dit een en ander ligt toch in de uitspraak van jacobus. Het woord wereld M. H.! heeft in de H. Schrift meestal eene ongunstige beteekenis, als eene afwijking van God en Zijne dienst en voorschriften, het doet ons niet alleen denken aan de zonde, welke op deze aarde woont en in de harten der menschen heerschappij voert, maar ook aan haren invloed op al de voortbrengselen van het menschelijk vernuft en vermogen, en aan den toon die daaruit ontstaat en stelt ons dus de menschen, welke onder dien invloed leven en zich door denzelven laten beheerschen, als lieden voor, geheel en al van God afgeweken en naar eigen goeddunken handelende. De wereld, van welke jacobus spreekt, kenteekent zich dus allereerst door liefde voor de zonde. Waar de neiging ten kwade woont, waar men naar het verbodene hunkert, waar men in overtreding leeft, daar staat men geheel en al buiten God op zichzelven, in eigen wil en goeddunken, daar is het wereld, die in het booze ligt. Maar deze wereld ken teekent zich dan ook ten andere door zucht naar overdreven zinnelijkheid. Het menschelijk vernuften vermogen, deszelfs uitvindingen en gewrochten op het gebied van wetenschap en kunst, zijn groot en menigvuldig en getuigen van den grootschen en heerlijken aanleg met welken zijn Schepper hem bedeelde 5 maar als nu deze verschillende gaven, krachten en gewrochten alleen dienen en besteed worden buiten God , en strekken om ons van Hem af te leiden, dan wordt dit alles wereld, wereld die in het booze ligt, wereld in den kwaden zin van dat woord. Alle vermaken , gemakken en genietingen, welke God ons geeft in de natuur en door het menschelijk vermogen, onder opzien tot Hem daargesteld en gebruikt, die wij dus biddende aan God wijden, die jezus christds op aarde zijnde had kunnen en mogen smaken, die zijn ook goddelijk goed, zuiver en geoorloofd. Maarzoo menig spel, genot en vermaak, uitgevonden om den kostelijken tijd te vermoorden, de zinnen te bedwelmen , de zonden te vermenigvuldigen, God den Opperheer te beleedigen en het menschelijk geluk te verwoesten, dat is wereld, zondige en van God en Zijne dienst verwijderde wereld. Naarmate dit alles meer met zondige driften en neigingen gepaard gaat, of dezelve opwekken en prikkelen kan, des te meer is het ongeoorloofd, schadelijk en verwerpelijk. Indien wij dus eindelijk lieden aantreffen, die in dat alles zich geheel en al bewegen en leven, die daarvoor uitsluitend in eene meerdere of mindere mate gezind zijn en zich daaraan overgeven, dezen noemen wij wereld, dat is de wereld van welke jacobus gewaagt en van welke ook Apostel johannes ons toeroept: hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is. Met één woord, de vriendschap der wereld is*dus overeenstemming en vereeniging met de denkwijae en keus, met de genietingen en vermaken , met de bedoelingen en bedrijven van de lieden dezer wereld , die door zonde en zinnelijkheid beheerscht worden. Tot zulk eene vriendschap met de wereld komt men zeer gemakkelijk. Men wordt in die wereld geboren, men leeft en beweegt zich daarin, men staat daarmede in aanraking en omgang. Het kind, geneigd tot spel en vrolijkheid, wordt niet zelden al te vroeg. aan hare invloeden blootgesteld; de jongeling, bij wien zich de kracht der driften en zinnelijke neigingen ontwikkelt, wordt meer dan te veel door hare bekoorlijkheden verlokt en vervoerd; bij mannelijken en bedrijvigen leeftijd kan men in allerlei kringen en gezelschappen worden ingewikkeld , en, door onbedachtzaamheid vervoerd, raakt men in vele strikken der wereld verward, uit welke men zich niet zoo gemakkelijk verlossen kan. Waar is het, dat deze liefde voor de wereld in eene meerdere of mindere mate kan plaats hebben; men vindt openbare, luidruchtige : dienaren der zonde en der wereld, die er voor uitkomen, die er geheel en al in leven en zich ruimschoots daarin baden; maar men vindt ook ingetogen dienaren der wereld, die door beschaving, godsdienst en geweten, uitwendig onberispelijk schijnen en leven, hoewel hunne harten geheel aan de wereld en niet aan God verbonden zijn. M. H.! ziet eens rondom u en denkt eens ernstig na, hoe veel ontdekt gij van die wereld onder de menschen en in uw eigen hart, en is het dan niet noodig daarop acht te geven? En nu de uitspraak van jacobus in*- den tekst : deze vriendschap der wereld is vijandschap Gods of tegen God, is zij niet te streng? Zou zij inderdaad waarachtig zijn? T. ! de liefde voor eene zondige wereld is immers eene dadelijke, stellige en eigendunkelijke afwijking van God, en al wat niet voor Hem is, dat is tegen Hem; zij verwijdert zich niet slechts van God , het hoogste en beste "Wezen , maar zij verzet zich ook in eigendunkelijke en moedwillige ongehoorzaamheid tegen God , tegen al Zijne heilige eischen en tegen al Zijne weldadige inrigtingen; zij wordt hoe langer zoo meer opstand, stellige, hoogmoedige opstand tegen den Heer, en zou dan de vriendschap der wereld, in welke mate men haar ook toegedaan zij, geen vijandschap Gods zijn? — Ja, de vriendschap der wereld is vijandschap Gods nog in een ander opzigt, want zij verwerpt den Zoon van God, in wien alleen de Vader vriendschap met ons maken en hebben wil. Heeft de zonde ons van God, onzen Maker en Vriend, ver- wijderd, zijn wij schuldig aan duizendvoudige en tallooze overtredingen voor Zijn heilig aaugezigt, en door haar in eenen bedwelmenden afgrond van onvermogen, ellende en rampzaligheid gestort, dan kan en wil God in geenen anderen weg vrede en vriendschap met ons maken dan in het bloedig kruisigden van Zijnen Zoon , jezus christus ; maar als het hart nu alleen voor de wereld klopt en naar de wereld uitgaat, is het dan niet blind voor zijn eigen ongeluk, blind voor God en de ontwerpen Zijner liefde, blind voor de genade Gods, die in christus jezus f§ ? Is het dan niet af keerig van en onverschillig voor eenen Verlosser en Zaligmaker, aan wien men geen behoefte kent, in wien men geen aantrekkelijkheid vindt, aan wien men zich niet gaarne zou willen aansluiten? En als men dan den Zone Gods het hoogste geschenk van Zijne liefde, den eenigen en algenoegzamen Redder verwerpt, zou dat dan geen vijandschap tegen God zijn? — Ja, de vrienschap der wereld is vijandschap Gods, om dat zij niet den Geest Gods, maar den geest der wereld volgt. God, de genadige Ontfermer, wil onze harten herscheppen door Zijnen H. Geest, Hij wil ons door dien Geest eene heldere kennis, eenen wil ten goede , eene heilige gezindheid schenken ; door Hem wil Hij ons vernieuwen, vereenigen met den Heiland naar Zijn beeld, vormen voor Zijnen hemel en eeuwig het eigendom des Heeren doen zijn; maar is dat alles niet in strijd met den geest der wereld, welke buiten en tegen deze ont- werpen werkt, verwerpt elke liefhebber der wereld niet dien heiligen en edelen zin, die van boven is, omdat hij tegen den eigen zin, tegen den zin der zonden en der wereld inloopt en denzei ven verfoeit, en is dit dan, wanneer men alzoo denkt en kiest en leeft, geene vijandschap tegen God. Met één woord, beziet de liefde zoo als zij zich naar de zondige, zinnelijke en van God afwijkende wereld uitstrekt, en gij zult onpartijdig moeten zeggen , dat zij tegen eene hartelijke, onverdeelde en ware liefde voor God, zoo als deze in het'bloed van Golgotha door den H. Geest gevestigd is, lijnregt overstaat, en moet dan die liefde der wereld geene vijandschap Gods zijn? Dat zult gij dan onpartijdig moeten zeggen ; maar beseft gij wel, hoe ontzettend deze zaak is? Dit toch ligt in de vastgestelde uitspraak van jacobus op eene nadrukkelijke wijze opgesloten. Is de liefde, der wereld vijandschap tegen God, dan verwerpt zij God het volzalig Opperwezen , die de fontein van eeuwige vreugde en heil is; dan verwerpt zij den eenigen en algenoegzamen Zaligmaker, buiten wien er voor ons zondige menschen geene redding en geene zaligheid bestaat • dan verwerpt zij den H. Geest, die ons alleen voor de verworvene verlossing kan vatbaar maken; en moet men dan reeds in zichzelven niet rampzalig zijn? — Is de liefde der wereld vijandschap tegen God , en verwerpt zij God en geheel Zijn ontwerp, dan verwerpt God haar ook. Neen, God, de wijze en goede Wetgever, de 9 ^ Allerhoogste laat zich niet {bespotten, Hij laat Zijne wetten niet straffeloos overtreden, Hij is geene onnoozele en onverschillige Goedheid. Met een taai geduld en met uitgerekte lankmoedigheid draagt en spaart Hij ons zondaren, bi^dt ons Zijne vriendschap in christus aan, doet ons qe sterkste en heerlijkste beloften en vergewist ons van eene volkomene gebedsverhooring; maar als wij Hem en Zijne genade desniettegenstaande verwerpen en ligt achten, dan verwerpt Hij ons ook, en kan er dan voor een zedelijk wezen , naar het beeld Gods oorspronkelijk geschapen , om in Hem alleen zijn geluk te vinden, buiten dien God en Zijne gemeenschap ook geluk mogelijk of denkbaar zijn ? — Nog eens; is de liefde der wereld vijandschap tegen God , vijandschap , waardoor men God verwerpt en door God verworpen wordt, en blijft men alzoo voortleven tot aan den dood, wat moet er dan van den vriend der wereld worden ? Kan hij dan in den hemel komen, naar welken hij niet gezocht heeft, de gelukzaligheid genieten, welke hem hier beneden niet begeerlijk was, de genoegens smaken, die hem na den dood niet volgen kunnen? Kan hij dan voor het oog des Regters bestaan, wiens wetten hij op aarde vertrad, wiens gunst en vriendschap hij versmaadde of ligt achtte en wiens omgang hij heeft geschuwd ? Zal het hem dan wèl kunnen zijn, wanneer hij het leven der gelukzaligheid niet ziet en de toorn Gods voor eeuwig op hem blijft? Beseft het M. H. ! hoe ontzettend de waarachtige uitspraak van jacobus is, de vriendschap der wereld is vijandschap tegen God. II. Van belang is het daarom., niet slechts op te merken wat jacobus vaststelt, maar ook wat hij vraagt. Wij vertoeven daarbij in tweede plaats. Als de dienaar van onzen Heer toch , in christus naam, vraagt : Weet gij het niet, dat de vriendschap der wereld vijandschap Gods is? dan beschaamt hij met zulk eene vraag de onachtzaamheid en nadenkenloosheid, — dan wekt hij tot ernstig nadenken op, — dan stemt en dringt hij tot eene beslissende keus. Ik zeg, met zulk eene vraag: weet gij dat niet? beschaamt hij de onachtzaamheid en nadenkeloosheid. Het kan niet ontkend worden M. G:! dat vele belijders van het Christendom leven en handelen als of de voorgestelde zaak alzoo niet ware, als of zij daarvan geheel en al onwetend zijn, als of zij met dezelve niets te maken hadden. Daar zijn er helaas, zeer velen, die in het Christendom geboren zijn, onder de bedeeliug des Evangelies leven 'en zelfs in algemeene Christelijke voorregten deelen of zouden kunnen deelen, en die inderdaad niet meer dan gedoopte Heidenen zijn. Zij kennen van God en den Zaligmaker, van den Bijbel en het Evangelie der genade, van den weg des geluks en der godzaligheid volstrekt niets, leven in dit opzigt voort als het redelooze vee, in het midden van een Christen land, en weten dus waarlijk niet, dat de vriendschap der wereld vijandschap Gods is. Is dat niet eene schande voor ons Christendom, dat het zoo vele gedoopte Heidenen telt en dat niettegenstaande al de gelegenheden tot onderwijs en al de opleidingen, die er bestaan? Indien het u mogelijk is M. H.! brengt het tot kennis van al die onkundige, verwaarloosde en redelooze menschen , of zij nog beschaamd mogten worden en door schaamte tot besef en herstelling geleid. — Daar zijn er helaas, zeer velen in ons hedendaagsch Christendom, die de belijdenis des geloofs hebben geleerd en afgelegd, van wie men dus veronderstellen mag en moet, dat zij het onderscheid tusschen waar en valsch, tusschen goed en kwaad, tusschen de dienst van God en de dienst der zonden kennen en dat zij zich geheel vrijwillig aan God en den Zaligmaker verbonden hebben; maar die van dien tijd af aan een geheel vrij leven leidden, wier voet den drempel van het Heiligdom weinig meer betrad, wier zitplaats in het huis des gebeds niet bekend is, die zich aan den heiligen disch des Avondmaals nimmer laten vinden en eene volkomene onverschilligheid betoonen voor alles wat godsdienst heet, en inzonderheid voor hetgeen godsdienst des harten mag genoemd worden, ö Indien onze stem tot hunne ooren kon doordringen, wij zouden hun met gevoelige harten tot hunne beschaming en ontdekking willen vragen: «is dat nu «beantwoording aan al de Christelijke voorregten, » welke gij boven Jood en Heiden en Mahomedaan » geniet ? Is dat wedervergelding aan den God uwer » weldadigheid, die daarin Zijne voorkomende en »reddende liefde heeft betoond, dat Hij u met » den weg der behoudenis heeft bekend gemaakt ? »weet gij dan niet dat de vriendschap dér wereld »> vijandschap Gods is? » — Daar zijn er helaas, zeer velen in onze Christelijke gemeente en misschien ook wel in deze vergadering, die zeer zedig en ingetogen leven, de openbare godsdienst met gezetheid bijwonen, zich nu en dan aan de tafel des Heeren laten vinden , maar zich ook tevens aan allerlei vermaken der wereld, in allerlei gezelschappen dezes aardschen levens wijden, aan de speeltafel even zoo zeer als aan den Nachtmaalsdisch aanzitten den schouwburg en de plaatsen der ijdelheid, even getrouw als het Bedehuis onzes Gods bezoeken, het gezang der ijdelheid niet minder dan Godgewijde Psalmen en liederen op de lippen nemen en die zich, te midden van dat alles, tamelijk gerust stellen , dat het zeerwel met hen zal afloopen, dewijl zij niet in openbare zonden leven , die tegen de beschaving en den aangenomen toon en geest in strijd zijn; in één woord, naar het oordeel dezer zelfde wereld onberispelijk zijn; ik bid u, M. H.! op wie deze dingen passen, moet u de vraag van jacobus , in de straks voorgestelde kracht en ernst gedaan , niet tot beschaming leiden , of weet en beseft gij het niet, dat de vriendschap der wereld vijandschap Gods is? Is, het u niet kenbaar en duidelijk , dat alles wereld en wereldliefde bij u is en dat jacobus uitspraak ontzettend heeten mag? U allen en mijzelven wil ik daarom ten tweede doen opmerken, dat zulk eene vraag van jacobus : weet gij het niet ? tot ernstig nadenken wekt. M. H.! wij hebben in dit stuk elk met onszelven en met God te doen. Hoe staat het daarmede met u en met mij ? Weten en beseffen wij wel regt, met toepassing op onszelven, dat" de vriendschap der wereld vijandschap Gods is en dat dit ook op u eu op mij, op onze harten , op onze keus en op ons leven past? Keert tot uzelven in en vraagt uzelven met al den ernst van uw hart: «Is er wel »immer een waar beginsel van liefde voor God in »mijn binnenste ontslaan?» Van nature zijn wij toch zondaren, zijn wij in eene meerdere of mindere mate wereldlingen, dwalen wij van God onzen Schepper en Vader af; er moet dus een tijd van wederkeeren, van overgang, van verandering des gemoeds bij ons plaats hebben, zal de beschuldiging niet langer op ons toepasselijk blijven , dat wij lieden der wereld, dienaren der zonde zijn. Kent gij zulk een tijd van ernstig nadenken, van diepen weemoed, van ootmoedig berouw over uzelven? Kent gij het ontstaan van liefde voor God in uw binnenste ? van eene liefde, waardoor gij heldere en diepe iuzigten bezit van al het beminnelijke, dierbare en aantrekkelijke van het goddelijke- Wezen, van alles wat God, die die de beleedigde Majesteit is, voor ons uitdacht, schonk en daarstelde tot onze redding en Verlossing? van eene liefde , die krachtig in ons gemoed werkt, die naar God trekt, zich in God verlustigt en aan 14 God zich geheel en onbepaald wijdt? van eene liefde , waardoor wij met God , met jezus christus onzen Zaligmaker, met den Geest der genade en der gebeden vervuld zijn, altijd naar Hem verlangen en met lust- en blijdschap voor Hem leven ? Kent gij van dit alles niets, zijt gij van dit alles nog geheel vreemd, dan zijt gij nog inderdaad van de liefde voor God verstoken , dan zijt gij nog liefhebbers der wereld en dus vijanden van God. — Ik bid u, wordt ernstig in deze zaak en vraagt uzelven : «Hoe zou het oordeel, de uitspraak Gods »over mij zijn?» Het is geenszins genoeg:te vragen : wat denk ik van mijzelven? noch ook : hoe beoordeelen anderen mij ? Want wij zijn doorgaans blind voor en ingenomen met onszelven, en anderen zien en beoordeelen ::ons slechts naar hetgeen wij uitwendig betoonen , terwijl hun blik niet doordringt tot de verborgene beginselen en bedoelingen, die de drijfveren onzer handelingen zijn. God alleen, die de Alwetende is, de Schepper van onze harten, kent ons waar en innerlijk bestaan ; aan Hem moeten wij het vragen, aan de uitspraken Zijns Woords , aan de werking Zijner volmaaktheden, aan de verlichting Zijns Geestes moeien wij het vragen, wie wij zijn, welke en hoedanig de uitspraak van God over ons is; opdat wij een waarachtig. vonnis over onszelven vellen mogen. — Ik bid u, wordt niet alleen ernstig in deze zaak, maar ook naauwlettend , en vraagt uzelven : «Welke kenteekenen draagt mijn leven »voor het oog van allen die mij omringen en op mij «zien ? Welke kleederen draag ik ? die van eene «grillige modezucht der wereld, boven mijn stand, «tegen de roeping eens Christens , of het gewaad der «ingetogenheid, der deftigheid en van eenen vriend «van God? In welke gezelschappen vindt men mij? »in die, welke enkel tot de lieden dezer wereld «behooren, waarin wereld gezindheid en wereldtoon «heerschen, of in die waarin over God en godsdienst «en eeuwig belang gesproken wordt en waar men »den Heer aanbidt en vereert ? Wat wordt door mij »het meest gezocht en begeerd? Dat wat van God »kan afleiden, den lijd nutteloos vermoorden, drif»ten en hartstogten in onheilige bewegingen brengen »en schadelijk zijn naar zie! en ligchaam, of dat«gene, hetwelk ons tot God en den Zaligmaker kun «opleiden, allerlei aanwinst voor den hemel bieden »en ons heiligen voor den Heere en Zijne dienst ? » Met één woord, vragen wij elk onszelven: cc Draagt «mijn leven de ondubbelzinnige kenteekenen van de «liefde voor God en den Verlosser, of van de liefde «voor de wereld en hare dienst?» Ik bid u, laat dat ernstig nadenken , dit stellig onderzoek bij u plaats grijpen, dewijl jacobus , als uit Gods naam, u afvraagt: Weet gij niet dat de vriendschap der wereld vijandschap Gods is ? Die vraag van jacobus moet ons dan ook eindelijk stemmen en dringen tot eene beslissende keus. Mogelijk is het, M. G.! dat iemand uwer, door liefde voor de wereld gedreven, zegt; «Ik ben er ten volle »van overtuigd, dat de liefde voor de wereld vijand»schap tegen God is en dat wij door dezelve niet «gelukkig kunnen worden; maar voor ditmaal ga «heen, thans kan dit nog niet, later hoop ik zal er «wel een gelegener tijd komen, dat ik de liefde «Gods boven de liefde voor de wereld kiezen zal, «dan ben ik bezadigder, ouder en vrijer, dan wijde «ik mij geheel daaraan.» Maar, M. H.! is dat eene opregte, welberadene en welgemeende keus, en dat ten aanzien van het allerbeste belang, van de redding uwer zielen, van God, die het hoogste en beste Wezen is, van uw geluk of ongeluk voor de eeuwigheid? Is dat eene wijze en tijdige keus, wanneer men den besten tijd laat voorbijgaan, beschikt over dagen, die men niet weet of zij zullen beleefd worden, zich voorstelt, later in iets smaak te zullen vindén, hetwelk men heden in minachting of onverschilligheid voorbij ziet en ter zijde stelt? Is dat eene keuze, die men voor God en voor zichzelven verantwoorden kan, aan dé armzalige wereld hoven den volzaligen God de voorkeur te geven, inderdaad den dood boven het leven te kiezen en zijne behoudenis en gelukzaligheid voor eeuwig in de waagschaal te stellen? Neen, indien wij aanspraak op redelijk nadenken, op een naauw gezet geweten en op ware geluksbegeerte willen maken, zoo moet de vraag van jacobus: weet gij niet, dat de vriendschap der wereld vijandschap Gods is? lot eene welberadene, dadelijke en beslissende keus leiden; anderzins heeft God door jacobus en door mijn mond alwederom te vergeefs gesproken, en zou ook deze prediking niet slechts vruchteloos voor u zijn geweest, maar meer nog, uwe schuld verzwaren en eenmaal u veroordeélen voor Gods regterstoel. Daarom bepaal ik u bij het heden , dat gij beleven moogt, waarover gij beschikken kunt en hetwelk zoo ras voorbij vliegt, straks of morgen staat welligt niet in uwe magt, wat gij op dit oogenblik zoudt kunnen doen; heden dan, Iteden, terwijl gij Gods stem hoort, verhardt uw harte niet. Valt God te voet, smeekt Hem om licht en kracht door Zijnen H. Geest en rust niet voor dat gij de vriendschap der wereld hebt vaarwel gezegd en aan God en Zijne zalige dienst verbonden zijt. — Mogelijk is het, dat iemand uwer zegt: «Ik »leef te midden van mijne betrekkingen en vrien»den, die allen op eene betamelijke wijze in de «wereld verkeeren, zonder dat zij ongodsdienstig of «slecht zijn, hetwelk ik zelf niet verkiezen zou; «onmogelijk en onvoegzaam zou het wezen die te «verlaten en als een zonderlinge mij van hen te on«derscheiden.» Dus staan dan toch , zoo ik u wel begrijp, die vrienden in uwe schatting en keus boven God, boven den Zaligmaker, boven uw eeuwig geluk. Is dat wijs? Is dat welberaden? Is dat tot uwe zaligheid ? Zie ik wel, dan dringt u uwe zondaarsbehoefte nog niet sterk, dan ligt u de redding uwer ziel nog niet na aan het hart, dan bereidt gij u nog niet voor den dood en voor de eeuwigheid. Is dat wijs ? Is dat welberaden ? Zal dat tot uwe zaligheid zijn? Gij wilt dan met uwe betrekkingen en vrienden in eene zoo genaamde beschaafde en welvoegelijke wereld voortleven, in dans of spel, in schouwburg of ander nietig en verderfelijk tijdverdrijf, zal het u goed en zalig zijn aan de speeltafel, in de danszaal of in eene andere plaats van wereldvermaak door den dood verrast en voor Gods gerigt overgebragt te worden? Zal het u rust en vrede geven, wanneer gij op uw sterfbed nederligt en zonder een Borg voor uwe schuld en zonder hope der zaligheid de eeuwigheid in te gaan? Zullen u dan al die wereldvrienden, om wier wil gij u nu van God en Zijne dienst afhoudt, kunnen helpen en zalig maken ? Neen, ö neen! er moet eene keus , eene welberadene en beslissende keus genomen worden, met welke gij in eeuwigheid niet bedrogen kunt uitkomen, dewijl gij weet, ten minste weten kunt en weten moet, dat de vriendschap der wereld vijandschap tegen God is. — Mogelijk is het, dat iemand uwer zegt: «Ik ken een tijd, dat sik , bij het doen mijner belijdenis, bij het eerste «aanzitten aan den Nachtmaalsdisch, of bij eene tref»fende omstandigheid mijns levens, gezworen heb, «dat ik zou houden de regten van Gods geregtigheid, «en alzoo Zijne liefde en Zijne dienst voor mijzelven » koos; maar door al de zorgvuldigheden dezes levens »en door velerlei afleiding is mij dat nu zoo helder «niet meer; ook is het voor den mensch onmogelijk «de wereld zoo geheel te verlaten, daar men toch in »de wereld is.» M. V.! wat ik u bidden mag, ziet toch ernstig toe, of uwe keus ook kenmerken vertoont van een tijdgeloof, waarvan de Heiland, Matlh. XIII, op zulk eene treffende wijze spreekt, zoo zoudt gij den naam hebben, dat gij keft en echter dood zijn. 't Is mogelijk, dat gij met eenige meerdere naauwgezetheid naar uw geweten leeft, maar zoo lang dit geweten niet verlicht is door christus Evangelie en door Zijnen Geest, zoo lang hebt gij geen vrede met God in uw binnenste, zoo lang hebt gij geen deel aan den Zaligmaker, zoo lang zijt gij oog in uwe zonde. Het ware werk van Gods genade openbaart zich in eene opzettelijke, beslissende en bijblijvende keus , die de zonde en de wereld verafschuwt en zich aan den Heer en Zijne dienst verhecht. Zoo lang gij dus nog met die wereld kunt mededoen en door die wereld u laat vervoeren en verleiden , zoo lang blijven wij u toeroepen: weet gij niet, dat de vriendschap der wereld vijandschap Gods is? Heden dan eene keus gedaan, want onze Heer heeft gezegd: Wie met mij niet is , die is tegen mij! III. Het is daarom M. G.! in het laatste deel van onze rede noodig, acht te geven op het besluit, waartoe jacobus komt, opdat opk wij allen tot §e$e ware. beslissing,nmogen gedrongen worde.n. De dienefty knecht van onzen Heer zegt: zoo wie dan een vriend der, wereld wil zijn, die wordt een vijand van God gesteld. Neen, M. H.! wij mogen dit Heiligdom niet verlaten, zonder ook op deze woorden in al derzelver omvang en kracht te hebben nagedacht. Hierin toch ligt eene wettige gevolgtrekking — eene.tegenovergestelde beslissing — en een eindeloos gewis-gevolg; Zegt en betoont en volhardt gij een vriend der wereld te willen zijn, is dat uw smaak, uwe keus en uw verlangen , dan is de gevolgtrekking wettig, dat gij uzelven tot een vijand Gods stelt en dat gij door God en Zijne gemeente als zoodanig wordt aangemerkt. En dat zijt gij dan niettegenstaande gij in het Christendom leeft, in uwen Bijbel leest, de openbare godsdienst telkens bijwoont en zelfs aan de tafel des N. V. nu en dan aanzit. Ik vraag het u, vrienden der wereld ! is dat eene heilige handeling? Als uw hart voor de wereld is, dan is het .toch tegen God, tegen Zijne dienst, tegen denverordenden weg des heils. Is het dus wel iets meer dan schijn ? Is het niet een bedriegelijke, een onheilige, ja zelfs een huichelachtige schijn? en stelt gij u alzoo ook zelfs met uwe deugd en met uwe godsdienstigheid niet lot een vijand Gods? Is het wel mogelijk dat God eene andere uitspraak over u doet? Doch uwe keus en handelwijze is niet alleen onheilig, maar zij is ook ongerijmd en tegenstrijdig. Gij vereenigt schijnbaar God en de wereld, christus en beu al, de geregtigheid en de ongerégtigheid. Loopt dit een en ander niet regtstfeeks tegen elkander in? Zoudtgij het goedkeuren en kunnen dulden, wanneer gij een dienstknecht had, dat hij u diende en zich ook even zoo zeer ten dienste van eenen anderen Heer stelde, die uw vijand was? Zou het goed in uwe oögen zijn, kenbaar te ontdekken dat hij meer liefde voor uwen tegenstander dan wel voor u betoonde? Zou het welgevallen bij u vinden, dat hij juist door de vriendschap rnet uwen tegenkanter betoonde inderdaad uw vijand te zijn? En wat zijt gij dan, liefhebbers der wereld, voor God, bij zulk een dubbelzinnig en tegenstrijdig bestaan? Past het niet op u, dat gij uzelven tot een vijand van God stelt en verklaart en betoont en kan God wel eene andere uitspraak doen? En is uw bestaan onheilig en tegenstrijdig, het is ook niet minder hoogst schadelijk. Geeft de wereld u, ik viaag het u op uw geweten af, geeft de wereld u eene ware, eene proefhoudende, eene duurzame voldoening? Klaagt gij niet veeleer over gedurige zelfverveling, teleurstelling en onvoldaanheid? Maakt zij u dus jniet bij al hare beloften en bij al haar schijnschoon ongelukkig, en dat daar zij u van God en den Verlosser hoe langer zoo meer verwijdert? Zal de wereld u helpen en troosten, als donkerheid, bezwaar en ellende u overkomen ? Wat zijn dan de vertroostingen en toespraken en geruststellingen der wereld nietig, onvoldoende en zelfs walgelijk voor het lijdende ligchaam en voor de bedrukte ziel! Hoe schadelijk betoont zich dan de dienst der wereld! En als het eens op sterven aankomt, zal u dan de wereld niet geheel en al ontvallen, als gij geen grond hebt om er de eeuwigheid op in te gaan, geen God voor uw hart, dewijl gij Hen vijandig waart en geen zaligheid voor uw genot, welke gij niet hebt gezocht. Dan ontzinkt u die wereld geheel en al, gij staafc alleen met al uwe zondeschuld en verschijnt alzoo voor God; gewisselijk, wie met de wereld heeft geleefd moet ook met de wereld verloren gaan. En zoudt gij dat alles weten en heden hooren en dan nog onbedachtzaam voortgaan. Neen! de goddeloozè verlate zijnen weg en de ongeregtige man zijne gedachte en hij bekeere zich tot den Heer, zoo zal Hij zich zijns ontfermen en tot onzen God, want Hij vergeeft menigvuldig. Maar M. G.! spraken wij dit. als eene wettige gevolgtrekking, door jacobus alzoo gesteld, uit, niet minder moeten wij u ten andere bij eene tegenovergestelde beslissing bepalen; het is deze, namelijk: zoo wie een vriend van God wenscht te zijn, die moet een vijand der wereld worden. Verstaat mij echter wel M. H.! als ik u de vijandschap tegen de wereld als noodzakelijk en pligtmatig predik, dan verlang ik geenszins vijandschap tegen de menschen die in de wereld zijn en leven, die niet van uwe keus en denkwijze zijn; vijandschap is altijd, kwaad en ongeoorloofd, dan alleen tegen den Sa tan ..en de zonde; maar als wij weten dat de wereld met al hare begeerlijkheden in het booze ligt en in opstand tegen God is, dan behooren wij deze vijandig te worden en te schuwen als de. pest. Niet dat wij ons verheffen mogen boven de lieden van de wereld als of wij beter waren, want wat hebben wij, dat wij niet ontvangen hebben en zoo wij het ontvingen, waarom beroemen- wij ons. dan? Hoogmoed is altijd afschur welijk. In diepen ootmoed ons voor God te vernederen, de wereld en de zonde te verafschuwen, dit is onze roeping en verpligling, zoo wij immer de liefde voor God willen voorstaan. — Verstaat mij wel, wij zijn geene voorstanders van een somber, naargeestig Christendom, noch ook van. een afgetrokken kloosterleven; wij kunnen uit de wereld niet uitgaan, maar moeten ons onbesmet van de wereld trachten te houden; niemand smaakt meerdere blijdschap, niemand leidt vrolijker leven, dan de ware Christen, maar hel is eene blijdschap in God, in Zijne zalige liefdedienst, geheiligd door de» Geest der genade, in gemeenschap met jezus christus den Heer. — Verstaat mij wel M. G,! de liefde Gods in Zijnen Zoou, moet in onze harten geplant worden en in ons leven den boventoon hebben, ons heiligen in keus en daden en besturen in ons levensgenot en in alle belang. Heeft dit plaats, dan berekenen wij niet angstvallig tot hoe ver wij van de zonde en van de wereld mogen genieten, waar de grenslijn tusschen geoorloofd en ongeoorloofd ligt: hier verraadt zich reeds het heimelijk hunkeren naar het verbodene; maar dan blijven wij veeleer ver van die grenzen en vermaken ons in de wet des Heeren, als in heilige en weldadige geboden. Wij beklagen de lieden dezer wereld, die van den morgen tot aan den avond, die dikwerf nacht en dag de wereld genieten, menigmaal een nietig, nutteloos en zondig leven leiden en hunne hoögere en eeuwige bestemming voorbijzien en verwaarloozen. Is door Gods genade het tegendeel onze lust, onze keus en onze beijvering geworden, dan wenschen wij door jezus Geest daarin ook werkzaam en vruchtbaar te wezen en alzoo Gode de eer en den dank toe te brengen voor al Zijne liefdeken voor de genade die in cöHistus onze Heer is. Aan de wereld willen wij toonen, dat een reine raenschenmin in ons woont en werkt, met al Gods kinderen wenschen wij ééne gemeenschappe- lijke zaak te maken; voor den hemel verlangen wij opgekweekt en gevormd te worden. Nog éénmaal M. H.! en ten slotte, wij moeten de uitspraak van jacobus: 2*00 wie dan een vriend der wereld wil zijn, die wordt een vijand Gods gesteld , in haar eindeloos gevolg gadeslaan en behartigen. Immers moet het waarheid wezen, dat- zoo de vriendschap der wereld eene miskenning is van God en Zijne dienst, en de vriendschap voor God eene erkentenis en dienen van God, de uitkomst van beide niet twijfelachtig kan zijn en niet anders zal wezen dan een eeuwig geluk of eene eindelooze rampzaligheid. Stelt u den mensch voor, die door al de jaren zijns levens, voor de wereld gezind is en tot het einde toe daarin voortleeft, hij is vervreemd van God, bezit niets van de liefde voor den Zaligmaker en heeft geen grond voor zijne verlossing en behoudenis; ik bid u, kan die man vrede hebben bij de gedachte: nu moet ik weldra voor God verschijnen? 'Kunnen hem nu al zijne vermaken en genietingen en vrienden helpen en troosten in stervensnood? Moet nu het geweten niet ontwaken en met vrees en schrik vervullen? Hel moge soms waar zijn, dat hij schijnbaar rustig en kalm daar neder ligt, zijne rust en kalmte kunnen den toets van Gods Woord en van eenen getrouwen leeraar niet doorstaan, dewijl zij niets anders zijn dan gevolgen van onkunde en misleiding; zij gaan niet gepaard met stille en blijde hoop, met hoop die op Gods genade en het bloed van jezus christus gevestigd is, en daarom is die verwachting aan het huis der spinnekoppen gelijk. Ik bid u, kan God den zoo- danigen, die in zijn leven niet naar Hem omzag, Hem niet diende, maar in de wereld leefde en wiens hart geheel van Hem vervreemd is, ook goedkeuren en aannemen in zijn sterven? Veroordeelt niet veeleer zijn eigen hart en handelwijze hem? Ik bid u, is het ook denkbaar, dat zoo hij dadelijk in den hemel kon gezet worden, de hemel hem tot eene plaats van vreugde en gelukzaligheid zijn zoude, daar hij de voorwerpen, speeltuigen en plaatsen van zijn geliefkoosd vermaak aldaar niet vindt, maar veeleer dat, hetwelk hij altijd verafschuwde en waarin hij hier beneden geen genoegen vinden kon? Misleidt u niet M. H.! want die met de wereld leeft, moet ook met de wereld verloren gaan. Van God verwijderd, tegen God vijandig, wacht den zoodanigen niets anders dan eene nare rampzaligheid; het ongenoegen Gods en eindeloos verderf. En kimt gij dat zoo zorgeloos, zoo onverschillig, zoo onverschrokken tegentreden? Zou u bij duurzamen voortgang op zulk eenen weg ook deze en menige andere prediking niet tot bezwaar en tot veroordeeling kunnen strekken ? En zult gij dan het heden der genade, waarin het u van Gods wege nog met ernst en liefde gezegd wordt, niet waarnemen en u ten nutte maken? — En is dit alles waar en behartigenswaardig, dan staat ook het tegenovergestelde vast; dan mogen wij ons den man, die God heeft leeren liefhebben, van ganscher harte, van ganscher ziele en met alle kracht, in christus jezus door den H. Geest, en in en door deze liefde vruchten der geregtigheid heeft gedragen , voorstellen als welgelukzalig in dit leven, in den strijd en onder alle moeijelijkheden, ja ook bij het naderen van den dood. God is het, die met vrede het einde zijner knechten kroont, die toonen wil en toonen zal, wie Hem hebben lief gehad en gediend, en die eeuwige zaligheid over hunne hoofden uitstort. Of is het ook mogelijk dat God, die de Waarachtige en Getrouwe is, Zijn woord breken.zal en Zijne beloften schenden? En is dit dan niet tot blijdschap, tot uitlokking en aanmoediging van aLGods volk en tot bevestiging van hunne keus? Laat de wereld u smaden en verachten, gij zijt bij God bemind en geëerd; mist vrij de ingebeelde genoegens dezer wereld, u wachten betere en eeuwigdurende, die nooit vergaan; als alles in den dood aan den wereldling ontzinkt, dan rijst uw geluk en staat vöor eeuwig op eene rots gegrond. — lNog eens, M. H.! als jacobus in Gods naam u aanspreekt: överspelers en overspeleressen, en u met ernst afvraagt: weet gijniet, dat de vriendschap der wereld vijandschap Gods is ? en u met kracht tot dat onbcdricgciijk besluit leidt: zoo wie dan een vriend der wereld wil zijn, die. wordt een vijand Gods gesteld; wordt gij dan niet gedrongen om uit te roepen: Arme wereld, waar 'k mij immer dwaaslijk door verleiden liet; wat m' ooit luste, zieleruste vindt men huiten jezus niet ? Moet gij dan niet komen tot de opregte betuiging: wereld, ach ! 'wat is uw waarde, bij 't volzalig hemelhof? wijk, ja wijk, b nietige aarde, wijk al wat mij boeit aan 't stof; en zal het dan niet ons aller bede zijn: herschep mijn hart en reinig qij, b Heer! die vuile bron van al mijn wanbedrijven; vernieuw in mij een vasten geest en leer mij aan uw dienst opregt verbonden blijven. •Amen !