DE OPSTANDING DER DOODEN. LEERREDE OVER HANDEL. XXIV: IS. V Uitgesproken te 's Gmenhage, op Woensdag 23 Julij 1856. | BOOR W. Sraijttthtlt Predikant te Overschie, Ts GOEINCHEM, bij C. DE WOLPP Dz. 185 6. Handelingen XXIV: 45. Hebbende hoop op God, welke deze ook zeiven verwachten, dat er eene opstanding der dooden wezen zal, beide der regtvaardigen en der onregtvaardigen. M. H.! gij vertegenwoordigd U gemakkelijk het merkwaardige tooneel, op hetwelk de gewijde Schrijver in het tekst-hoofdstuk ons plaatst. Eene achtbare bezending van Jeruzalem, aan welker hoofd Ananias, de Hoogepriester zelf was, is in de stad Cesarea tegenwoordig, ten einde als beschuldigers voor den hoogeren regterstoel des Landvoogds tegen Paulüs op te treden. Om nu hunne zaak meerdere kracht bij te zetten, of om minder gevaar te loopen tegen de aangenomene regtsvormen te zondigen, hadden zij eenen Romeinschen Pleitbezorger Tertcllus geheeten bij zich, om in hunnen naam het woord tot den Landvoogd te voeren. Terwijl zij nu verschenen op de regtsplaats, naar het oogenblik verlangende om den in hunne oo<*en misdadigen Apostel ter hunner beschikking gesteld te zien, treedt de Landvoogd binnen; de verschillende gesprekken maken plaats voor eene diepe stilte. Naauwelijks is de Landvoogd gezeten of Padlus wordt voorgebragt en stond tegenover deze luisterrijke bezending van Priesters en Raads- heeren alleen. Wat zeg ik alleen? Onmogelijk, zijn Heer Wiens belangen hij voorstond, Wiens eer hij tegen de hatelijkste lasteringen verdedigd had, stond aan zijne regterhand, gereed om Zijne beloften: « wanneer zij TI overleveren, zoo zult gij niet bezorgd zijn, hoe of wat gij spreken zult, want het zal U in die zelfde ure gesreven worden," volkomen in hem te vervullen. Hij, die hem nimmer had doen beschamen, nog onlangs te Jeruzalem den toeleg van een veertig onverlaten om door rampzaligen sluipmoord den Apostel van de aarde te verdelgen, had verijdeld en aldus verzekerd, dat hij aldaar de prooi zijner laaghartige vijanden niet werden pqu, was zijne sterkte. Hij, die hem op den Arenpagus te Athene met mannelijken ijver vervulde en onbedeesde vrijmoedigheid schonk of te Jeruzalem voor het Christus verloochenend Sanhedrin de belangens van Zijn Zoon zqo treffend deed verdedigen, zqu ook nu zijn haart en tong bestuten en hem niet doen beschamen. Intusschen had het regtsgeding een aanvang genomen; het eerst werd aan Tertollüs het woord gegeven, die in de sierlijkste bewoordingen zijne rede voordraagt, alleen bezield met het doel om door lage vleizucht de genegenheid van den Landvoogd, wiens schraapzucht en onrechtvaardigheid te regt hem tot een voorwerp van den algemeenen haat des volks maakten, te winnen en daarna de schuld van den Apostel, als een voorstander van de secte des Nazereners, een bestrijder der vastgestelde Godsdienst, een beroerder van den burgerstaat, te staven. Naauwelijks heeft Tertullus gesproken of de Joodsehe Raadslieden bevestigen door hunne toestemming de tegen Paulus ingebragte beschuldigingen, hopende dat Paulus het zwijgen zou worden opgelegd en als hunnen gevangenen hun zou worden wedergegeven. Te leur gesteld in hunne verwachting, zien zij den wenk door den Stadhouder aan Paulus gegeven om de beschuldigingen tegen hem ingebracht te wederleggen en het oogenblik aangebroken, ontroerend voor hen, begeert door Paulus, wiens hoogste en dierbaarste wensch was onder de Heidenen en Joden het kruis van zijnen Heer te verkondigen. Niet gelijk Tér-tullus , bedient zich Paulus van lage vleijerij, gehuld in al de vormen der toenmalige welsprekendheid, — dat bedriegelijk wapen der wereldlingen; — ongekunsteld is zijne taal, zijne wederlegging, maar tevens sierlijk en gepast. Aangeblazen door den Geest van zijnen Zender wederlegt hij den laster en predikt het geloof in Jezus Christus als de ée'nige grondslag der behoudenis. « Den God der vaderen," ziedaar zijn taal «erken ik alleen als den éénigen waren God en het getuigenis der wet en der Profeten als waarheid ten leven; verre zij het van mij eenen anderen grondslag tot behoudenis, als dien door God zelf gelegden te eerbiedigen of op tijdelijke eer en voordeel het oog te vestigen; deze ontzinken met de vergankelijke dingen dezes levens, terwijl alleen de liefde Gods uitgestort in het harte blijft. Naar God dan ook alleen is mijn verlangen, in Hem alleen is mijne roem. De opstanding der dooden, zoo regtvaardigen als onregtvaardigen, ook door mijne beschuldigers als waarheid beleden is de eenige grondslag mijner hoop, en d& prediking dier hope, ziet deze alleen is de tegen mij ingébragte beschuldiging; over de opstanding der dooden. wordt ik beden van hen geoordeeld." Draagt de rede des Apostels het kenmerk van bezadigdheid en wijsheid niet minder van hooge ernst en belangstelling in het behoud van onsterfelijfeé zielen. Zijne pre« diking eener opstanding, zoo der regtvaardigen als der goddeloozen, mogt dan eens velen Uit de Joden eene ergernis geweest zijn, hij kende haar als eene waarheid, door den onfeilbaren Heiland op aarde zelf gepredikt, ja, als een grond van troost in leven en in sterven. Gel.! was zij dfr hoop des Apostels, zij is nog de bemoediging des Christens, zoowel als eene ernstige waarschuwing voor den ongeloövigen. Wenschen wij tJ bij die opstanding der regtvaardigen en der onregtvaardigen in deze ure te bepalen; is het dan onze taak V op die ontroerende tegenoverstelling te wijzen, welke hare voorstelling ons voor den geest roept; de Heer wekke in ons door Zijnen Geest en genade een verlangen naar de opstanding des levens en leere ons beven voor de opstanding der verdoemenis! Wij wenschen dan tot U te spreken: I. Over de zekerheid der opstanding, beide der regtvaardigen en der onregtvaardigen. II. Over het zaligen dier opstanding voor den Christen, zoowel als het rampzalige voor den goddeloozen en III. Met een woord van waarschuwing, opwekking en bemoediging te eindigen. I. Eenmaal zal er eene opstanding der dooden zijn. Gij verlangt niet; dat ik bij de verschillende meeningen aan de woorden opstanding, opstanding der dooden, in de Heilige Schrift gegeven , in dit oogenblik stil sta. Dan eens wordt ons door dezelve de bekeering van eenen door God geroepen zondaar voorgesteld, (*) dan weder verlossing uit een staat van ellende verkondigd of de bekeering en aanneming van het Joodsche volk in het laatste der dagen gepredikt, (f) Het is uit de geheele redenering des Apostels duidelijk, dat hij het oog heeft op de weder-opstanding des ligchaams zoo der regtvaardigen als onregtvaardigen, (§) door den Zaligmaker gepredikt en tegen de Sadduceën van zijne dagen, welke alle voortduring des levens ten eenenmale loochende, verdedigt, en door den Ap stel Paulus voor zijne tijdgenoten en het nageslacht in het helderste licht geplaatst. Zij was de grondslag zijner zalige en hartverheffende hope op de toekomst, met haar zag hij de dag der eeuwige rust aangebroken; de bruivan het verheerlijkte Lam een begin nemen; de grendelen des doods ontsloten; de rustplaats der dooden in een rijk beladen oogstveld herschapen, gereed hunne tarweschoven aan den hemel, hun onkruid aan de vlammen over te geven. Werd vroeger die opstanding der dooden bestreden of wordt zij nog betwijfeld, vele gronden zijn ons de waarborgen voor hare zekerheid: de natuur maakt haar waarschijnlijh, de geschiedenis aanschouwbaar, het Woord des Jleeren zeker. ^Éi4j (*) Bom. VI: 11, 13, 22. Coloss III: 1. (t) Ezech. XXXVII: 1-14. Bom, XI: 11, 25 en 26. (}) Joh. V: 28, 29. Matth. XXII. 1 Cor. XV. Ziet hoevele planten, kruiden en bloemen verdord door herfstguurte en winterkoude in de heerlijke lente met nieuwen glans herrijzend met vernieuwde schoonheid pralen;: vestigt het oog op den zaadkorrel eerst als verrot in de aarde, daarna met nieuwe kracht in volkomen wasdom en groei zich vertoonende; aanschouwt de prachtige vlinder, die uit de kruipende rups te voorschijn treedt, nadat zij eerst in den zijworm herschapen was; slaat het gade hoe de geheele schepping in den winter schijnbaar gestorven, in de lente herleeft en gij zult met ons in de natuur het ophelderend beeld der aanstaande opstanding erkennen. Willen wij de geschiedenis raadplegen? Welnu , zij predikt ons de opstanding der dooden. als het fundament der hope van allen , in den Heer ontslapenen , die allen hebben eenmaal beleden, dat zij gasten en vreemdelingen op aarde waren, of twijfelt iemand? van waar, zoo [vragen wij-, die zorg voor hunne begravenissen, indien geene opstanding der dooden hunne hope was? vait waar die vreugde, die de martelaars en bloedgetuigen onder de hevigste folteringen bezielden? Zij wisten dat het lijden dezes tijds niet kon gewaardeerd worden tegen de heerlijkheid, die hun was weggelegd; en staren wij op de door Gods almagt in het leven geroepene dooden, welnu, de zoon der weduwe te Sarphai, de uit den dood herrezene Sunamietische jongeling; de Moalielische doode terug geroepen in het leven doos het aanraken van de doodsbeenderen van Eliza, de opgewekte jongeling te Naïn, de uit het graf herrezene Lazarus, de liefderijke Dorcas, de maar waartoe ver* der ons op] den bodem der geschiedenis begeven, wij hebben niets meer noodig dan het oog te vestigen op het eene, onbetwistbare feit: «Jezus is opgestaan" of wij worden gedwongen om te gelooven wat een onfeilbaar Apostel predikte: «er zal eene opstanding der dooden zijn." Geliefde! maakt de natuur de opstanding der dooden waarschijnlijk, wordt zij in de geschiedenis aanschouwbaar, zij wordt ten volle door de getuigenissen der Heilige Schrift denken, zonder eene toekomst der vergelding! Waarom, siddert gij, indien het geweten U aanklaagt? Wat stelt gij prijs op dpugd en op regt, indien het graf eens alles voor ons sluit? Zou ik verder vragen? Hij, die zelf de dooden zal opwekken, heeft het ons verkondigd; Zijne Apostelen hebben het in Zijnen Naam gepredikt, en waar de Waarachtige spreekt of Zijne onfeilbare gezanten getuigen, dó&r baat geen twijfelen, geen ontkennen ; « er zal eene opstanding der doo-> den zijn, beiden der regtvaardigen en der onregtvaardigen." De Christus komt eenmaal als Regter weder, om Zijne majesteit te openbaren, Zijn gezag te handhaven en te oordeelen maar hetgeen in de boeken van Gods alwetenheid staat opgeteekend. Hoort, hoe het Woord des Heeren ons de toekomst predikt: < de bazuin zal slaan, het graf en de zee geven hunne dooden weder, alle de kinderen van Adam tot op den laatsten nakomeling staan bijeen verzameld; allen, zoo geregtvaardigden in het bloed van Christus , als goddeloozen, die Hem, den Vorst des Levens hebben verworpen, zullen voor Zijnen troon verschijnen." Uit den mond des Regters komt het bevel tot Zijne Engelen, verzamelt Mij Mijne uitverkorenen van het onkruid, zondert de bokken af van Mijne schapen; plaatst dezen aan Mijne regter en die aan Mijne linkerhand. Als trouwe dienaars des Aller* hoogste volbrengen zij den last; geene dwaling kan hen misleiden ; geene misvatting hunne keus onteeren; het teeken des Lams toch blinkt op de voorhoofden van de keurlingen des hemels, terwijl de hel in het verwilderd gelaat der goddeloozen gloeit. De Regter der aarde spreekt: «komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft het Koningrijk, dat voor U is weggelegd van voor de grondlegging der wereld «en die zaligen leggen weldra aanbiddend, dankend gebogen voor Zijnen troon en terwijl zij hunne kroonen aan Zijne voeten nederleggen, onder de Wijdste zangen: « Gij zijt waardig ie ontvangen de prijs, eer en kracht," verliezen zij zich in hemelsche verrukking. Hij spreekt andermaal en de legioenen der goddeloozen hooren hunne veroordeeling en ge- voelen het; zij wagen het neer te vallen voor de voeten des Regters en om ontferming te roepen. — Helaas, te laat!— Zij zoeken den dood, maar vinden hem niet; haken naar het graf, ook dat is niet meer; bezweren den duivel hun door vernietiging te redden, deze lacht in hun verderf; sraeeken bergen en rotsen hen te willen verpletteren, ook deze blijven doof en zij storten eindelijk neder in een poel van jammeren en eeuwige ellende. Geliefden! ook wij zullen eenmaal opstaan uit het graf, onder die herrezenen daar staande voor den troon van den Regtvaardigen, zal onze plaats zijn. Hoe? Zal dan in de morgen der ontwaking ons deel dat der regtvaardigen of goddeloozen zijn? Genaderd tot het tweede deel mijner Tede, wensch ik U het onuitsprekelijk zalige der regtvaardigen zoowel als het rampzalig lot der goddeloozen nader voor te stellen. II. Er zal eene opstanding der dooden zij», beide der regtvaardigen en onregtvaardigen. M.! H.! Wat zal onze opstanding zijn ? Onafmetelijk is het onderscheid tusschen beiden. Gij hebt het gehoord leven of verdoemenis. Slaat dat zalige der eersten, dat eeuwig ellendige der laatsten gade! Zou ik het wagen , U andermaal op die staat van jammeren te wijzen, nog eenmaal met het Woord des Heeren in de hand de toekomst voor U te ontrollen ? Geliefden! indien ik hier mijne rede afbrak, slechts ten deele had ik mijn taak in deze ure volbragt; nog moet ik ü het zalige der regtvaardigen zoo wel als het rampzalige der goddeloozen, als de hoop des Christens voorstellen. Welaan, verplaatst U andermaal met mij op den grooten dag der opstanding, slaat daar een blik op de ligehamen, waarmede de dooden zullen worden opgewekt; op de gesteldheid, waarin zij uit hunne graven zullen opstaan, de ontmoeting der mede opgewekten in de toekomst, die hun daar voor eeuwig tegenlicht en die enkele trekken, door Gods eeuwig Woord ontwikkeld zijn genoeg om U te overtuigen, hoe groot het onderscheid op den dag der opstanding zijn zal van hun, die in den Heer zijn ontslapen of levende in de zonden zijn gestorven. Gewigtig is de betuiging van den vromen lijder der oudheid: «als zij na mijnen huid, dit doorknaagd zullen heb' ben, zal ik uit miju vleesch God aanschouwen," (*) of van den Profeet: «Uwe dooden zullen leven, ook mijn dood ligchaam, zij zullen opstaan," (f) of van den Apostel «ons vernederd ligchaam zal God veranderen," (§) of « onze sterfelijke ligchamen zal Hij levendig maken," (§§) of «dit verderfelijke zal het onverderfelijke aandoen." (**) Ontdekt gij reeds hoe Oud als Nieuw Verbond zich vereenigt in de verklaring dat geene nieuwe, uit eene hemelsche stof toebereide ligchamen ons geschonken worden, maar het zelfde ligchaam, dat aan de aarde was toebetrouwd in zijn wezen en menschelijk geslacht, door Gods almachtige kracht zal worden opgewekt. Vindt gij die verklaring reeds in de eenvoudige bewoording opstanding zelf gelegen, daar, indien een nieuw wezen des ligchaams door 's Heeren almacht ten jongsten dage werd voortgebragt, die nieuwe schepping onmogelijk eene opstanding zou kunnen genaamd worden. Hoe overtuigend zegt ons dit Paulus: «in verderfelijkheid gezaaid, word het ligchaam opgewekt in onverderfelijkheid ; in oneer gezaaid, wordt het opgewekt in heerlijkheid; in zwakheid gezaaid, wordt het opgewekt in kracht." Zoo begint in den morgen der opstanding eene eeuwige jeugd, waarop geene grijsheid volgen zal; ontwaakt, om nimmer weêr in te sluimeren, ontdekt het oog zelfs in het verste verschiet, geene sporen van den dood, die eens het ligchaam velde. . . . hier moet ik afbreken, ik waag het niet (*) Job XIX: 26. (t) Jes. XXVI: 19. (5) Ppilipp. III: 21. ({§) Eom. VIII: 11. (**) 1 Cor. XVI: 82—64. te gissen hoedanig dat ligchaam zijn zal; ik moet erkennen het is mij duister;. maar dit weten wij, geleid door 's Heereu Woord: «ontwaakt uit het stof des doods, zal het ontslagen zijn van de heerschappij der zonde, zullen geene zedelijk bedorven: beginsels hetzelve bewonen, maar een geestelijk gereinigd; daar zal de stem der driften en der onreine hartstogten zwijgen. geen onrein voorwerp het oog bezoedelen, geen onreine taal de tong bevlekken, geene togten van het hart het ligcbaamsgestel ondermijnen, de zaden der zonde toch zijn verdwenen; de prikkels tot het kwade zijn verstompt en ziel en ligchaam beide geestelijk gestemd, zijn werkzaam in den lof van God. Voorwaar, ondenkbare heerlijkheid! ach, dat zij het deel van allen ware, die in den dag der opstanding uit hunne graven zullen herrijzen! Zij is echter alleen toegezegd den regtvaardigen, den geloovigen, die niet alleen belijden met den mond , maar met geheel hun hart; die door den Heiligen Geest vernieuwd, niet zich zeiven leven, maar Hem, die hun n inigde tot een volk ijverig in goede werken; terwij! der goddeloozen ligchamen wel in onsterfelijkheid zullen ontwaken, maar tot genot van jammeren, die geene eeuwigheid zal kunnen vernietigen of lenigen. Eampzaligen! hier reikhalst gij niet zelden, den afgematten lijder gelijk, naar de aflegging des tabernakels in welke gij zucht, daar slaakt geen dood de boeijen des stofs; — hier is niet zelden het graf, de hoop der ellendigen, uw troost, daar is geen graf om verademing van lijden te ontvangen. Weet, ook de goddeloozen Stijn onverderfelijk I Gel. I hoe zal U de opstanding der dooden zijn, ten eeuwigen leven of ter verdoemenis ? Eenmaal zal er eene opstanding der dooden zijn., heiden der regtvaardigen en der onregtvaardigen. Zullen wij het oog vestigen op de gesteldheid waarin zij hunne graven verlaten of op beider zielsgesteldheid letten. Verschillend is ook hier de stand van beiden. Daar rijst de vrome dienaar van God, de vriend van Christus uit het graf; hoe zal het hem zijn bij die eerste ondervinding van de trouw Zijns Hèeren aan hem bewezen: te leven, ja, te leven voor eeuwig! — lof, dank en aanbidding vloeit van zijne lippen, hij gevoelt het, hij is zalig..... Geëindigd ziet hij voor altijd de heerschappij der zonden, des lijdens, des doods; — de heerbjkeid der kinderen Gods, het leven bij God, de eeuwige gemeenschap met Christus is nu zijn deel; de aarde met hare ijdelheid , zielskwellingen, zorgen en tranen is uit het gezicht en eene nieuwe aarde waar geregtigheid, vrede en blijdschap woont, zijn Vaderland; verzadiging van vreugde en liefelijkheden Gods, het genot zijner ziel. Welk een staat, zou ik ze U voorstellen? Gel.! wat een onfeilbaar deelgenoot der zaligheid, die tot in den derden hemel werdt opgetrokken, onuitsprekelijk noemde, is voor mij niet te beschrijven; genoeg zij het ons voorgelicht door den Apostel Johannes, aan wien de eeuwige heerlijkheid van Gods verlosten in de gezichten der verrukking, in liefelijke beelden verscheen, te weten, dat hij door niets gestoord, in alles geheiligd en volmaakt zich vrij gevoelt, Vrolijk zich daar zal bewegen, ddar geen last hem meer kan drukken, geen lijden san zijne ziel knagen; maar omringd van geheel nieuwe en heerlijke voorwerpen , de heugelijkste aandoeningen van alle zijden hem zullen toestroomen en elk oogenblik zijne ken nis en genietingen vermeerderen; " want God zal alle tTanen van hunne oogen afwisschen en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn, want de eerste dingen zijn weggegaan." (*) Ik sprak van de in den Heer ontslapenen. Vergeten wij niet, dat ook de dienaar der wereld zal ontwaken; maar die morgen met tandgeknars en eeuwige tranen begroeten. Zal ik U op dat gelaat vol schrik en ontzetting doen lezen wat er omgaat in de ziel, door duizend akelige gedachten verplet? Hij siddert! ach ! de zaligheid hem gepredikt- mist hij; hij ziet zich eindeloos ongelukkig en rampzalig. Hoe! is nog redding mogelijk? Bij wien? Waar? Helaas, het is alles ijdel! vrienden, medgezellen op den weg door dit leven staan met hem sprakeloos van wanhoop; (*) Openb. Joh XXI: i. hemel en aarde geven hem over aan zijnen Regter; de Middelaar zelf begeeft hem in dien stond; niets is in staat de hem aanklagende stem van zijn geweten te smoren, het ■wil niet zwijgen, met eiken nieuwen polsslag roept het luide: gij hebt niet gewild dat Jezus over U heerschte. Gij hebt het opgemerkt alle onderscheid van stand of rang heeft hier een einde genomen ; titels en waardigheden zijn hier ijdele klanken; de laauwerkrans der wetenschap is verdord loof; lof der wereld heeft hare beteekenis geheel verloren ; de storm der vernietiging waait thans over alles, wat van deze wereld en uit hare geest geboren is; hier geldt slechts één ding,