HERVORMING PREDIKATIE NAAR AANLEIDING VAN Prediker 9 : 14, 15 DOOR J±*=>. VERHEIJ, Gereformeerd Leeraar te Delft. DELFT, C J. VAN DOORNE. .1885, MATTE US 16 : 18. Ende ik zegge u ook, dat gij zijt Petras, ende op deze Petra zal ik mijn gemeente bouwen: en de poorten der helle zullen dezelve niet overweldigen. psalm 68 : 8. VOORAFSPRAAK. Heden is het de dag M. H. waarop wij gedenken, dat .groote werk der hervorming, toen de eeuwige God het licht heeft doen opgaan uit het midden van de duisternis en donkerheid, waaronder de waarheid des Euangelies als bedolven en begraven lag. Was het in de dagen van den profeet Elia zulk een tijd, dat hij meende alleen te zijn overgebleven, van wegen de donkerheid waarin Gods Kerk zich toen bevond, niet minder was dit het geval in den tijd der hervorming, toen uit de duisternis van het pousdom dat grote en wonderbaarlijk licht is opgegaan, en de waarheid van onder de puinhopen van romens heerschappij, is te voorschijn getreden. Edoch, hoe wonderbaarlijk dit werk was, even was ook het middel, hetwelk de Heere Jehova daartoe in zijne voorzienigheid wilde gebruiken, om dit groote werk ten uitvoer te brengen. Immers, het was geen groote of aanzienlijke, geen edele of rijke, of een man van eer en aanzien, o neen! maar eene, die zich afgezonderd had van de wereld, en als een kloosterling, zich had voorgesteld, zijn leven te eindigen in een naare kerker, waar hij meende door boete engeeselingen zijn zaligheid uit te werken en den hemel te verdienen. Deze arme Monnik was het namentlijk, Martinus Luther genaamd, die de Heere had afgezonderd, om dat groote werk der hervorming te beginnen en voort te zetten, om niet alleen Zijn kerk te verlossen uit de heerschappij van rome, maar het licht der waarheid op den kandelaar te plaatsen. Trouwens, wilde den God der wonderen dezen armen en geringen Monnik gebruiken, tot dat groote werk der verlossing Zijner kerk en waarheid, en van de macht en heerschappij hunner vijanden, het zal ons dan niet onduidelijk aantonen, hoe de Heere God door geringen , en voor ons oog armen, en niet veel in aanzien zijnde personen, wil gebruiken tot redding en verlossing van Zijn kerk, volk en waarheid, opdat de uitnemendheid der kracht zij Godes en niet uit ons. En dat dit waar is M. H. zal ons nader blijken uit den tekst die wij ons, onder opzien tot den God der waarheid, hebben voorgenomen te behandelen, ter herdenking van dat groote werk der hervorming. Tekst PREDIKER 9 : 14, 15. Daar was een kleine stad, ende weinig lieden waren daarin: en een groot koning kwam tegen haar, en hij omsingelde ze, en hij bouwde groote vastigheden tegen haar. Ende men vond daar eenen armen wijzen man in, die de stad verloste door zijne wijsheid: maar geen mensche en gedacht de§zelven arme mam. INLEIDING. Men is algemeen van gevoelen, dat Salomon, gedreven door den H. Geest, dit boek gemaakt heeft in zijn ouden dag, toen de grijsheid hem bedekten en zijne jaren ten einde liepen. Onder de veele zaken, daarin voorkomende had hij zich voornamelijk twee hooftzaken voorgesteld, waar hij inzonderheid op aandringd, en op het allerduidelijkst daarin komt aan te wijzen. Het eerste daarvan is, de ij delheid en het bedrieg elijke Vs. 14. Vs. 15. van de wereld en de zonden, waarvan hij een iegekjk vermaand en waarschuwd, die er zijn leven in zoeken en vinden wil, immers zegt hij er van, jjdelheid der ijdelheden, 't is al ijdelheid en kwelling des geestes, en waarlijk, zulk een wijs koning als Salomon was, die daarbij alles onderzogd had en bij ervaring geleerd, kon daarover het beste oordelen. En wat het tweede aangaat, waarvan hij hier spreekt, is de nuttigheid der ware wijsheid, welke hij verheft boven robijnen , en al wat men begeren mag, zegt hij, is met haar niet te vergelijken, Spreuken 8: 11. Doch niet alleen spreekt Salomon hier van de nuttigheid der wijsheid, maar toont te gelijk aan, wat de wijsheid der wijzen niet vermag, en vooral in tijden, als een volk in banden en benauwdheid verkeerd, en zij door hunne vijanden worden aangevallen, was net mogelijk, hun te overwinnen en eene voleindiging met hun te maken. Dat dit waarheid is M. H. word ons duidelijk uit de woorden van onzen tekst, waarin de koning Salomon zulk een armen wijzen man voorsteld, die als middel in Gods hand, door zijne wijsheid, niet alleen de stad, maar deszelfs inwoners verlosten van een trotschen vjjand, die met zijn heirleger was gekomen, om zoowel de stad, als de lieden daarin te overwinnen, en door macht van wapenen te verslaan, of ze te doen bukken onder zijn strenge heerschappij. En om U dit nader te verklaren, zal ik uwen aandacht bepalen bij de volgende hoofdzaken, uit de woorden van den tekst. verdëlTng. 1. De stad met zijn weinig lieden. 2. Het gevaar waarin zij verkeert. 3. De wonderbare verlossing. 4. De ondankbaarheid des volks. VERKLARING. Het eerste dan, waarvan de koning Salomon spreekt in de tekst, is een kleine stad, met weinig lieden daarin, want zegt hij, daar was een kleine stad, en weinig lieden waren daarin. Wat nu een stad is, en waarom hij zoo genoemd word, is eene zoo bekende zaak, dat het niet nodig zal zijn, dit nader te verklaren, alleen willen wij er dit van aanmerken, dat hij onderscheiden is van een vlek of dorp, en om zijne muren, poorten, torens, wallen, en verdedigingsmiddelen, hoe klein dan ook, een stad genoemd word, en zeker is het om deze reden, dat ook Salomon deze een stad noemd, hoezeer zij weinig inwoonders bevatten. De toestand, waarin deeze stad, met zijn weinig lieden verkeerde, was niet gunstig, want zegt Salomon, een groot koning kwam tegen haar, en hij omsingelde ze, en hij bouwde groote vastigheden tegen haar. Hiermede wil Salomon aantonen, zulk een vorst, die over een machtig leger had te beschikken, en die al zijn strijdkrachten vereenigde om zich toe te rusten en een krachtige aanval te ondernemen tegen doze kleine stad, met zijn weinig lieden daarin. En om zich nu van de overwinning te verzekeren, zal hij haar met zijn leger omsingelen, of insluiten, ten einde haar de vlugt te beletten, en om ze nu van nabij te bestoken bouwd of legd hg sterke vastigheden tegen haar aan , die hun van zelfs aan de eene zijde zullen dienen ter beveiliging, en aan de andere zijde om haar spoedig te overwinnen, of tot de overgave der stad te noodzaken. Edoch, welk een groot koning hij wezen mogt en met welk een machtig leger hij tegen deeze kleine stad, met zijn weinig lieden was opgekomen en hun reeds had omsingeld en sterke vastigheden had aangelegd, was nu de toestand van de weinig lieden der stad hopeloos ? Neen, o neen! want zegt Salomon men vond daar eenen armen wijzen man in die de stad verlosten door zijne wijsheid. Van zelfs wil hiermede de prediker ons aantonen waardoor de stad met zijn weinig lieden er in, verlost werd. Immers, dit was niet door kracht van wapenen, die men gewoonlijk aangrijpt, om zieh tegen de vijand te verdedigen, of door den raad van groote en edelen, die daarin in den regel eene eerste plaats bekleden, o neen! het was een armen en geringen man, die daar ais een stille en afgezonderde leefden, en zelfs bij de lieden der stad in geen de minste aanzien was, zoodat men in deeze benaauwde en kommervolle toestand, nergens minder op bedacht was , als op dezen armen en geringen man, die, hoewel hij niet veel aanzien had, nogthans met veel wijsheid begaafd was, en daardoor het middel in Gods hand, dat die kleine stad, met zijn weinig lieden daarin, door zijne wijsheid of wijzen raad verlost werd van een groot en machtig koning, die met al zijn strijdkrachten was gekomen tot hun verderf en ondergang. Werd dus het volk van Juda verlost op het ootmoedig gebed van Hiskia, van den machtigen Assyrier , en het volk van Israël door de wonderdadige wapenen van Gidion, van het talrijk leger der Midianiten, hier zegt de prediker, was het door de wijsheid van een armen wijzen man. Doch nu blijft ons hier ten slotte de vraag noch over, hoedanig hebben de lieden der stad deeze groote en wonderbaare verlossing, door middel van dezen armen man erkend?• Wij antwoorden, o schandelijk en ondankbaar, want de prediker zegt maar geen mensche gedacht des /elven armen mans. Wat den historisehen zin der woorden hier aanbetreft, behoeft naauwelijks verklaard te worden, daar de ervaring leerd, hoe arme en geringe lieden, hoe zeer zij met wijsheid begaafd »ijn, en dit met daden betonen, nogthans spoedig vergeten worden, en zelfs zjj, die er profijt van genoten hebben, er niet meer aan denken, daar men ifl» tegendeel van rijken en edelen met veel ophef spreekt en haar naam en daden zoude willen vereeuwigen. Trouwens, hier was dit met dezen armen wijzen man het tegendeel, daar er geen van de lieden der stad waren, die de weldaad erkenden, en het dus met de snoodsche ondankbaarheid beantwoorden, terecht heeft dan ook den wijzen prediker in zijn spreuken hierop aangemerkt, Cap. 19: 4, het goed brengd veele vrienden toe, maar den armen word van zijnen vriend gescheiden. Edoch, hoe zeer dit waar mag zijn, zoo leerd nogthans de ervaring, hoe nuttig den armen wezen kan, en vooral dezulken, die God met wijsheid begaafd heeft, hetwelk ons duidelijk gebleken is uit de woorden van den tekst, die wij Uwen aandacht verklaard hebben. Dan, eer wij eindigen, willen wij deeze vraag noch beantwoorden, namentlijk: Zoude deze waarheid, door den prediker als door den Geest van God gedreven zijnde aangetekend, niet een hogere en diepere betekenis hebben als wij reeds verklaard hebben V en zoude den H. Geest ons hierdoor geen grooter verlossingswerk willen aanwijzen, als wij uit den historischen zin hebben aangetoond? Het antwoord hierop M. H. is, naar onze overtuiging van ja, hetwelk wij ulieden uit het volgende willen aanwijzen. Vooreerst dan, de gelovigen, die de uitverkorenen des Vaders zijn, en de geroepene Heiligen hier op aarde, worden een stad genoemd, en hoewel zij klein is tegenover de groote menigte ongeloovigé, die niet tot deze Godstad behooren, zoo mag zij haar beroemen op dezen •heerlijken naam, hun door God zelfs gegeven. En dat dit waarheid is, zal ons duidelijk worden, als wij de hier aangehaalde plaatsen uit Gods Heilig woord va aanmerking nemen, waar zij niet alleen een stad op een berg-, maar de stad des levendigen Gods genoemd wordt. (*) Doch waarom worden de gelovigen, zijnde Gods Kerk en gemeente hier op aarde, een stad genoemd? Immers niet anders M. H. als om haare muren, poorten, torens, wallen en verdedigingsmiddelen, waardoor zij verstrekt is, en gewaarborgd tegen eiken aanval der vijanden, die tegen dezelve mogten opkomen, en om u dit duidelijk te maken, zullen wij dit met uwen aandacht eens in al zijne bijzonderheden beschouwen. Vooreerst dan de muur, waardoor deze stad is ingesloten, is de eeuwige en almachtige God zelfs. Jez. 26 :1 en Zach. 2; 5, te dien dage zegt de profeet, zal dit lied gezongen worden in den lande Juda: wij hebben een sterke stad, God steld heil tot muren en voorschanssenr en ik zal haar wezen spreekt de Heere, een vuurige muur rondomme, en ik zal tot Heerlijkheid wezen in het midden van haar. Is God zelve nu den muur, om deze kleine stad die haar omringd, o! hoe veilig is zij dan niet te midden van het grootste gevaar, en hoe zeker is hij niet gewaarborgd tegen eiken aanval der viianden, die met vereenigde krachten tegen haar mogten aankomen, om ze te overwinnen en onder zijn macht en heerschappij te doen vallen en bukken. Ten tweeden wordt het een stad genoemd, om zijn poorten, waarmede hij voorzien is, die niet alleen moeten dienen, om er den vijand uit te keren, maar den toegang verleend om er in te komen, zoodat niemand in die Godstad kan inkomen, of hij moet door de poort ingaan, want die van elders inklimd word gezegd een dief en moordenaar te zijn. Joh. 10: 1. Doch wij vragen wie word ons hier door deeze poort aangewezen ? (*) Ps. 46 : 5, Pb. 87 : 3, Jczaia 60 : 14, Jez. 63: 12, Malt. 5 : 14, Hel». 12 : 22, Immers niemand anders, als den Zoone Gods Jezus Christus, die door Zijn dood en bloedstorting den toegang geopend heeft, dat arme zondaren deeze Godstad kunnen binnen treden, tot behoud hunner zielen voor de eeuwigheid. Hoe heerlijk hebben de gelovige inwoners dezer stad van den ouden dag daarvan in hunne lofliederen niet gezongen Ps. 118: 19, 20, doet mij de poorten der gerechtigheid open, ik zal daardoor ingaan, ik zal den Heere loven, dit is de poorte des Heeren, door dewelke de rechtvaardige zullen ingaan, en er noch bijvoegen Jez. 26 :1, 2. te dien dage zal dit lied gezongen worden in Juda: wij hebben een sterke stad, God steld heil tot muren en voorschanssen, doet de poorten open, dat het rechtvaardige volk daar inga, hetwelk de getrouwigheden bewaard. Trouwens, Jezus zelfs zegt dan ook van zich zeiven, ik ben de deure (of poorte) indien iemand door mij ingaat, die zal behouden worden, en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden Joh. 10 : 9, en daarom er nog bjjgevoegd, gaat in door de enge poorte, want de poort is eng en de weg is naauw die tot het leven leid, en weinige zijn er die denzelven vinden, Matt. 7 : 14, o! welgelukzalig is dan Hij, die niet van elders inkomt, maar die door de poorte der stad mag ingaan, Openb. 22 : 14. Ten derden word het een stad genoemd, om zijn torens, welken niet alleen dienden om den vjjand te bespieden, maar inzonderheid tot een toevlugtsoord tot beveiliging van hun leven, wanneer het hun te benaauwd mogt worden, en zij voor den vijand niet konde staande blijven. Edoch, is nu de Naam des Heeren een sterke toren, waar de rechtvaardigen henen vlieden, en in een hoog vertrek gesteld worden. Spreuk. 18 : 10. Het zal dan zeker te kennen geven, dat God zeiven dien toren is, dewijl Hg door Zijn Naam Jehova zijn wezen uitdrukt, en zijn persoon aan ons bekend maakt. En waartoe zal dan de Naam des Heeren den gelovigen als dien sterken toren dienen? Eerst, tot een heerlijk licht om den vijand te bespieden en te onderkennen, want God is een licht en gansch geene duisternis is in Hem, zoodat wij hier met David zeggen, bij U is de fontein des levens, en in uw licht zien wjj het licht Ps. 36: 10, en ten tweede zal die Naam, als dien sterken toren hun dienen, tot een toevlugt waar zij henenvlieden in tijden van benauwdheid, wanneer de vijand hun aanvald, en zij met David noch denken een der dagen in de hand van dien helschen Soul om te komen, o! dan, maar dan ook alleen, zijn zij veilig en kunnen met denzelfden David zeggen, in God is mijn heil, en mijne eere, de rotsteen mijner Sterkte, mijn toevlucht is in God, vertrouwd op Hem t' aller tijd, o! gij volk storttet ulieder harten uit voor zijn aangezichte, God is ons eene toevlugt Sela. Ps. 62: 8, 9. Ten vierden wordt het een stad genoemd, om hare wallen, die dezelve moeten dienen tot sterktens en beveiliging tegen den vijand, die het ondernemen mogt dezelve in te nemen en de weinig inwoners te overwinnen. Doch nu is hier de vraag, welke toch zijn die wallen, waardoor die kleine Godstad versterkt is en gewaarborgd tegen eiken aanval van den vijand, die er op mogt losbranden ? Hierop antwoorden wij het volgende: De eerste daarvan is de eeuwige verkiezing Gods des Vaders, die uit vrije zondaarsliefde die weinig lieden der stad heeft uitverkoren tot de eeuwige zaligheid en heerlijkheid, want veele toch zijn geroepen, maar weinig uitverkoren. Heeft nu God zeiven hun uitverkoren, en is Hij zoo onveranderlijk als dat Hij eeuwig is, o! welk een sterke wal heeft dan die Godstad met zijn weinig lieden, waardoor zij voor den vijand gewaarborgd is, en verzekerd van hun verlossing en zaligheid, want die Hij te voren verordineerd heeft, deze heeft Hij ook geroepen, gerechtvaardigd en verheerlijkt. Rom. 8 : 30. Geen wonder als David er zich veilig in gevoeld, dat zijn geloofstaal zich aldus laat horen, of mij schoon een leger belegerden, mijn harte en zoude niet vreezen, ofschoon een oorlog tegen mij opstonde, zoo vertrouw ik hierop. Ps. 27 : 3. De tweede wal, die deeze kleine stad waarborgt, is het eeuwig en onveranderlijk verbond der genade, der verlossing en des vreedes. Jez. 54: 10. O! dat verbond tusschen Vader en Zoon, over de verlossing van die weinig lieden der stad, wie kan het omvatten, het verstand verdwijnd en het geloof aanbid, en geen wonder het legd in de stille eeuwigheid, waarin alles zich vereenigden in God, van wien wij moeten uitroepen Gij zijt groot en wij begrijpen u niet. Heeft er dus een overeenstemming plaats gehad tusschen de Godlijke personen van Vader en Zoon, over de verlossing van de weinig lieden der stad, waarin des Vaders eisch door den Zoon is ingewilligd, en Hij zichzelven voor hun en in hunne plaats tot borg gesteld en gegeven heeft, dan zijn zij toch gewis als bondelingen hierdoor gewaarborgd van hunne zaligheid en het eeuwig leven, en geen vijand zal in staat zijn, dit hun in eeuwigheid te ontnemen, neen integendeel, de poorten der Hel zullen hun niet kunnen overweldigen, want bergen zullen wijken en heuvelen wankelen, maar mijne goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond ruijnes vreedes zal niet wankelen, zegt de Heere uwe ontfermer. En wat de derde wal of sterkte aanbetreft, die deeze kleine stad waarborgd, is de dadelijke voldoening van den Verbonds-Middelaar Jezus Christus aan het kruis, waar Hij zijn reeds opgenome werk volbragt heeft, en zijn bloed heeft laten stromen tot vergeving hunner zonden, ja wat meer zegt, hun schuld betaald, de wet voldaan, den vloek gedragen, de zonden verzoend, en vreede en zaligheid voor hen te weeg gebragd. Ja wat meer zegt, door dat bloed des kruises is het verbond bevestigd, en de beloften verzegeld en de bondelingen gewaarborgd van het beloofde goed, hetwelk hun door den God des verbonds beloofd, en met eenen eed verzekerd is. Hebreen 6 : 17, waarin God willende den erfgenamen der beloftenissen, overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid zjjnes raads, is met eenen eed daar tusschen gekomen. Is dus de Godstad met zijn weinig lieden daarin, het voorwerp waarop de gehele macht der helle losbrand, hun te overwinnen, door deze wallen versterkt, kan zij den vijand niet alleen trotseren, maar is zij ten eenemale onoverwinlijk. En wat aanbetreft hunne verdedigingsmiddelen, o! die zijn niet vleeschelijk maar krachtig in God, tot nederwerping der sterkten. Immers, aangedaan zijnde met de geheele wapenrustinge Gods, hunne lendenen omgord hebbende met de waarheid en het borstwapen der gerechtigheid, alsmede het zwaard des geestes en het schild des geloofs, kunnen zij niet alleen alle vurige pijlen der bozen uitblusschen, maar alles verricht hebbende, staande blijven. O! ja, al zijn zij dan klein, en in hun zeiven krachteloos, zij vermogen toch alles door Christus, die hun kracht geeft, en zullen ten laatste bevonden worden meer als overwinnaars door Hem, die hun liefgehad heeft en Zich zeiven voor hun heeft overgegeven. Doch inzonderheid mag hier bij deeze verdedigingsmiddelen noch gevoegd worden het gebed. O! welk een krachtig wapen en een dodend middel is dit niet voor hun, ter bestrijding van den vijand. Immers, op het gebed \an Elia, daald het vuur van den hemel, en verslind de vijftigen, en op dat van Hiskia, worden er in eene nacht, honderd vijfentachtig duizend gedood, en daarom, laat de vijand komen als een stroom, de Geest des Heeren zal de banire tegen hem oprichten, ja laat hij de Godstad met zijn weinig lieden omsingeltn, en sterktens tegen hun opwerpen , ja laat hg zgn pijlen scheipen om den rechtvaardigen te treffen , zoo zal nogthans alle instrument dat tegen hun bereid word, niet gelukken, integendeel zal haren muur, poorten, torens, wallen en verdedigingsmiddelen haar een waarborg zgn, dat bij onoverwinlgk is, want God is in het midden van haar, zij en zal niet wankelen, tot in eeuwigheid. Ps. 46 : 6. Doch wat wil de prediker ons te verstaan geven, als hg* zegd, dat de stad klein is, en de lieden weinig? Immers niet anders als het klein getal gelovigen, die in waarheid God vrezen, en die door genade burgers en inwoners van deze Godstad geworden zgn, en die in volle nadruk een klein kuddeke uitmaken, tegenover het groot getal vijanden, en godlooze zondaars, die vervreemd zgn van God en Christus, en als vijanden van die weinig lieden zich openbaren. Zgn er dus veele geroepen, er zgn maar weinig uitverkoren , terwijl God zelve het bepaald tot een uit een stad en twee uit een geslagt, die Hij zal aannemen en tot Zion brengen. Jer. 3: 14. Terecht dan door den Prediker uitgedrukt, dat het een kleine stad was, en weinig lieden daarin, waarvan de eerste wereld en Sodom de bewijzen zgn, en er maar eene Jozef in Egypte gevonden werd. En wat zegt nu de prediker verder van deeze kleine stad, met zgn weinig lieden er in? Ende een groot koning kwam tegen haar, en hg omsingelde ze, en hij bouwde groote vastigheden tegen haar. De Duivel dan, die rondgaat als een briezende Leeuw, zal hier die groote koning en vorst der duisternis zgn, die met de gansche magt der Hel, en vereenigd met de goddeloze , en van God vervreemde vijanden samenspant, om de gemeente Gods aan te vallen, en was het mogelijk, van de aarde uit te roeijen. Edoch, als overwonne vijanden, door Vorst Enmaniel, den Koning zijner kerk en gemeente, die hij door Zijn eigen bloed verkregen heeft, zal het een te vergeefs werk zijn, daar alle instrument dat tegen haar bereid is, nimmer zal gelukken. Dan, al zijn zij overwonne vijanden, zoo kunnen zij, onder Gods hooge toelating, die kleine stad met zgn weinig lieden, door het vuur der vervolging noch zoodanig benaauwen dat ze van alle zijde verlegen staan, vanwaar zij redding hebben te wachten, zooals dit het geval was met de lieden der stad, waarvan de prediker hier spreekt in den tekst. Dan, wij vragen hier, hoewel zij van alle zijde in banden verkeerden, was hun toestand nu geheel hopeloos ? Neen, o neen! men vond daar noch een armen wgzen man, die de stad verlosten door zijne wijsheid. Jezus Christus, die hoewel Hij de eeuwige God was, en zeggen kon, de weereld is mijne met al haare volheid, zal nogthans dien Armen man zgn, die door Zijn ondoorgrondelijke wijsheid deze Godstad verlosten, en om hierin het hooge doel te bereiken, moest Hg arm worden, daar Hij rijk was, opdat wg gelovige , door Zijne armoede zouden rg'k worden. Hg moest dus arm worden en geboorte, arm en opvoeding, arm en leven, zoodat de vossen noch holen en de vogelen des hemels nesten hadden, maar den Zoon des menschen niets, waarop Hij het hoofd kon nederleggen. Doch waardoor heeft Jezus deze Godstad met zgn weinig lieden, de gelovige verlost? Immers niet door kracht van wapenen of geweld, o neen! maar alleen door zijne wijsheid. 0! dat eeuwig ontwerp der verlossing of raad des vredes, waarin God den Vader met zijnen Zoon handeld over deze weinig lieden de uitverkoornen, die reeds met alle menschen in Adam onder het oordeel van dood en verdoemenis lagen ingesloten ejj als onder de macht van hunne -vijanden, de Duivel, wereld en vleesch. En wie zal het nu zijn M. H. die hier met zijn harte Borge zal wezen hun te verlossen en verzoening en vreede te weeg zal brengen? 0! diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennisse Gods, mogen wij hier met Poulus wel uitroepen, het is Hij , die de wijsheid zei ven is, den Heere Jezus Christus, die met zijn eeuwige borgtogt tusschen beide trad, en aannam, alles te doen wat tot hun verlossing en zaligheid nodig was, en om nu dat hooge doel te bereiken, moet Hij arm worden en de gestaltenis van een dienstknecht aannemen, om de weinige lieden, die van nature dienstknegten waren van Duivel, wereld en vleesch, tot kinderen Gods te maken, en erfgenamen van den hemel en de zaligheid. O! wonder aller wonderen, mogen wij hier wel uitroepen, een doodelijke stilte heerst er in de eeuwigheid, terwijl de Engelen daarna begerig waren, er de diepe wijsheid van in te zien, hoe het kon geschieden, dat een arm zondaar met God verzoend konde worden, en de Godstad met zijn weinig lieden verlost. Trouwens, al stond hemel en aarde, Engelen en menschen hier verlegen, Jezus Christus, die den alleen wgzen God en Zaligmaker is, zal door Zgn eeuwige wijsheid, de weinig lieden verlossen van een machtigen vijand, en ze maken tot vrije kiuderen Gods en deelgenoten van zijn eeuwig koningrijk, hetwelk Hij dadelijk gedaan en volbracht heeft aan het kruis, en om dit werk nu luister bg te zetten, zullen wij er de volgende regelen noch bijvoegen: Wijsheid kwam zieh aan te bieden Wijsheid loste weinig zielen. Wijsheid trad hier tusschenbeide Wijsheid kwam de stad bevrijden. Wijsheid kend hier eind noch paal Wijsheid was het al te maal. O! wat ïs die wijsheid goed die voor zondaars heeft geboed Hij was rijk en werd een Man arm met smart en ongeval, doch Hij kwam de stad bevrijden van een eeuwigdurend lijden. Doch nu big ft ons ten slotte de vraag noch over hoedanig hebben de lieden dezer stad, die groote en wonderbaarlijke verlossing, door middel van dezen armen Man erkend ? Wij antwoorden ol schandelijk, want de prediker zegt, maar geen mensche en gedacht deszelvcu armen mans. Doch nu zal hier de vraag zijn, wie moeten wij door deeze ondankbare lieden verstaan? Immers niemand anders als de Joden, tot wien Jezus gezonden was, als tot het huis van de verlorene schapen Israels, als hunnen van God beloofden Messias, en die gekomen was, om door bloedstorting een eeuwige verlossing te weeg te brengen, gelijk Hij gedaan heeft aan het kruis. Trouwens, bij deze was Hij veracht, en uit kjacht van aijn armoedige geboorte en leven, de onwaardigste onder de menschenkinderen, en wel verre van in Hem te erkennen hunnen beloofden Verlosser hebben zij geroepen weg met deze, laat Hem gekruizigt worden, geen wonder : «ls zij Hem aanzagen, had Hij geen gedaante of heerlijkheid voor haar. Dan, hoezeer wij hier met het verklaarde instemmen zoo ' willen wij met betrekking tot de verloste zelve door Christus te weeg gebragt, er het volgendè noch bijvoegen. O! is er eene zaak, waar de verloste door het bloed des verbonds aan schuldig staan, dan is het wel het stuk van ware dankbaarheid en erkentenis voor de onuitspre-. kelijke. weldaad, hun door Christus te weeg gebragt. i 0! wat' al tijden gaan er niet voorbij dat- men daarin des Armen Mans niet gedenkt, Nam. hoe diep Hij zich heeft moeten vernederen , om die kleine stad, met zijn weinig lieden daarin', te verlossen en zalig te maken. Immers, naar de waarde die het insluit tegenover hunne diepe onwaardigheid in hunzelven, moesten hunne harten, altijd vervuld zijn en hunne, tongen overvloejjen van des Heeren lof, en ih de erkentenis van des Armen Mans Jezus Christus diepe wijsheid in het ontwerpen en volbrengen van dat groote verlossingswerk. Trouwens, boe zeer dit waarheid is dat het hun betaamden en zij dit ook hartelijk zouden begeren, och, wat hebben zij over het tegendeel niet te klagen, gelijk de ervaring dit tot hen schade maar al te overvloedig leerd. Ja wat meer zegt, o! hoe is het hart niet menigmaal vervuld met aardsche beslommeringen, waarvoor die zoete overdenking van dat groote verlossingswerk, een plaats moet ruimen en des Armen Mans niet gedacht word, wat Hij uit liefde gedaan heeft, om arme zondaren van een anders gewis verderf te verlossen en zalig te maken. Dan, hoe dit ook zijn mag, het legt toch in de keuze hunner ziel, om de wijsheid en liefde van Jezus daarin te erkennen, hetwelk zij dan ook bij oogenblikken tot hun zalige troost en blijdschap mogen ondervinden, en eenmaal en zeker, als zij, als de verlosten door het bloed des kruises een plaats zullen bekleden onder de schaar die niemand tellen kan, zullen zij dit onafgebroken met volmaakte tonen verrigten, en zich eeuwig verblijden met diepe bewondering over dat groote werk der verlossing door Jezus voor hun verworven en Hem daarvoor 'toebrengen' -eeuwige lof, aanbidding en dankzegging van eeuwigheid tot eeuwigheid. TOEPASSING. . Wij herdenken dan M. H. den dag, waarop God dat groote hervormingswerk heeft begonnen en voortgezet. Gedachtig aan zgn verbond en belofte met betrekking tot' zijn . kerk en gemeente, heeft Hij ze van onder de puinhopen van romens trotsche heerschappij verlost. : Heeft de prediker aangewezen, dat de kleine stad met zijn weinig lieden niet verlost zijn van een machtigen .vijand, door kracht van wapenen, maar door de wijsheid van eenen armen wijzen man, even. heeft God gehandeld ten tijden der hervorming, toen Hij de Godstad, met zijn weinig lieden die er noch mogten wezen, van een groote en machtigen vijand verlost heeft, en zijn waarheid op den kandelaar geplaats. Het was dus niet door kracht van wapenen, noch door een machtig leger of den raad van grooten en edelen. Neen, God wilde zich bedienen, om dat groote werk të beginnen en voort te zetten van een armen wijzen man, Martinus Luther genaamd, die in 1498 te Eisenach zgn brood moest verdienen met langs de deuren te zingen en te bidden, om door dit middel in zijn dagelijks onderhoud te voorzien, dan, om dit werk der hervorming luister bij te zetten, en de diepte Van Gods ondoorgrondelijke wegen in zijn voorzienigheid in dit werk te doen uitkomen, zullen wij de leidingen Gods, met dezen Armen monnik in zgn hoofdtrekken een weinig aanstippen. Martinus Luther dan was van zeer geringen afkomst, daar zgn Vader Hans Luther een arme mijnwerker was. Hg werd geboren te Eisleben in Saksen, op den 10 November 1482. Hoewel zijn ouders arm waren zoo gaven zij nogthans den kleinen Martinus een Godsdienstige opvoeding. Te Mansveld, waar zijn vader zich later met ter woon had gevestigd, ontving Luther zgn eerste onderwijs, en daar hij zeer vlug was in het leren, bragt zijn vader hem eerst op de school te Maagdenburg toen hij 15 jaren oud was, en het daaraan volgend jaar te Eisenach, alwaar hij door langs de huizen te gaan zingen en bedelen, in zijn behoefte moest voorzien. Daar Luther een bijzonder talent had van zingen, trok dit de aandacht van een zekere vrouwe Gotta genaamd, die hem in haar huis en aan haar tafel nam. Drie jaren later, zijnde het jaar 1501 , ging hij naar de hogeschool te Erfurt, alwaar hij al zijn krachten weiden aan de wetenschappen, en de Heere het dermate zegende, dat hij twee jaren later tot den rang van Magister in de letteren verheven werd om vervolgens, naar de begeerte zijnes vaders, in de rechten te gaan studeren. Trouwens, hoewel dit de begeerte zijns vaders was, zoo had de Heere met Luther iets anders voor, gelijk uit het volgende blijken zal. Het gebeurden eens, dat Luther met zijn vriend Alexius op reis zijnde, onder een zwaar onweder zijnen vriend, door den bliksem getroffen en van zijne zijde werd weggenomen. De indruk die dit op Luther maakten was dermate, dat hij zich geheel onttrok van de studie, en in het jaar 1505 in een klooster der Augustijner monniken te Erfurt ging om zich alzoo van de wereld te onttrekken, en als een kloosterling zijn leven ten einde te brengen. Doch ook hier vond Luther niet, wat hij zich wellicht had voorgesteld, daar hij, in plaats van een stil en afgezonderd leven, al dadelijk moest beginnen met zwaren arbeid te verrigten , en de onaangenaamste huisdiensten te doen, en daarbij noch dikmaals met den bedelzak in de stad moest rondgaan, om aalmoessen in te zamelen. Dan, onder dat alles bleef Luther een trouwe onderzoeker der heilige schrift, en daar zijne ziel naar vreede haakten, en hij het in al zijn werk niet vinden kon, riep hij menigmaal onder een zwaren strijd uit, ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen van het ligchaam dezes doods! Evenwel liet Luther niet af met vasten en bidden, en sloot zich soms dagen achtereen op in zijne cel, om zijn vleesch te kruizigen, en met geesselslagen voor zijne zonden te boeten , en niets onbeproefd te laten, om rust en vreede voor zijne ziel te mogen verkrijgen, daar er nogthans uit de werken der wet geen vleesch voor God gerechtvaardigt kan worden. Doch wat zal nu het middel zijn, dat God gebruiken zal om Luther uit zjjn zielsangsten te verlossen? Een oude kloosterbroeder die nu en dan eens met Luther sprak, over de kracht des geloofs en hem den inhoud van het Euangelie verklaarden, waaruit hij hem aantoonden, dat de mensch niet uit zijne werken \ oor God kon gerechtvaardigd worden, maar alleen door het geloof in Jezus Christus, en dat alleen het geloof de wereld kon overwinnen. En ziet M. H» daar ging het licht des Geestes en des geloofs in zijne ziel op, en Luther werd tot zich zeiven gebragt, en kreeg trapswijze meer en meer te zien, hoe en op welke wijze, langs welk een weg en door welk middel een zondaar' met God verzoend kon worden, en een deelgenoot van den hemel en de zaligheid. Doch wat stond er nu met Luther te gebeuren? In het jaar 1508 werd bij door den Keurvorst van Saksen als hoogleeraar aan de hoogeschool te Wittenberg beroepen, welke roeping hij aannam, en daar met groote zegen werkzaam was, en zijne toehoorders inzonderheid met de H. Schrift bekend maakten. Doch wat zal nn het middel zijn, dat Luther als den Groten hervormer zal te voorschijn; treden ¥ Het was in het jaar 1517, dat een zeker monnik Johan Tetsel genaamd, in die landstreek kwam en den aflaathandel op zulk een onbeschaamden en Godloze wijze dreef, dat er een vuur in Luthers hart ontstoken werd tegen deze handelwijze, dat niet meer. te blussen was, zoodat hij in zijn heiligen ijver op den 31sten October van het zelfde jaar 1517, zijne 95 stellingen tegen rome en het pousdom aan de slotkerk té Wittenberg aanplakten en in zijn zesde stelling ronduit zeiden, dat de pous van romen geen zonde kon vergeven, tenzij ze niet van God vergeven waren, en in zijn 32*te stelling er bijvoegde, dat alle degenen, die meenden door aflaatbrieven hunne zaligheid te verkrijgen, met hunne leermeesters in de Hel zouden nedervaren. En welk eene uitwerking had deze daad van Luther? Even als bij de uitbarsting van een onweersbui als wanneer de bliksem de aarde verlicht, en in een oogenblik van het eene einde tot het ander schijnt, en de donderslagen zich met een vreeslijk gekraak laten horen, zoodat alles staat te schudden en te beven, even zeg ik, ging het met Luthers stellingen. Geheel Duidsland was er in den tijt van veertien dagen door in beweging en het duurden geen zes weken of geheel Europa was in roere, over de daad die door Luther verricht was, zoodat de stoel van romen stond te schudden en beven, bij het horen wat door dezen armen monnik te Wittenberg verrigt was. De pous van romen, na een en andermaal beproeft te hebben,. Luther te bewegen tot herroeping van hetgeen hij gedaan had, en ziende, dat het alles te vergeefs was, werd zoo verbolgen tegen hem, dat hij op 15 Juni 1520 den banvloek over hem uitsprak en alzoo Luther in den ban deed. Doch kon het den. grooten hervormer afschrikken ? Integendeel, reeds had hij aan zijn beschermer Johari von Staupits geschreven: Christus mijnen Heere laat ik het over te zien of dezen strijd welke ik nu voer Hem of Luther aangaat, zonder wiens wil de pous zich noch roeren noch bewegen kan en in wiens hand het harte der koningen is. En wat mijne vijanden aangaat, die in hunne boosheid mij bedreigen en beschimpen, weet ik geen ander bescheid te geven dan dit eene woord: die arm is vreest niet, en heeft niets te verliezen, ik heb geld noch goed, en verlang er ook niet na, mijn ellendig lijf, door veel gevaar en moeite verzwakt, is alles wat ik heb, willen zij mij dat door list of geweld ontnemen, welnu dan helpen zij mij des te spoediger naar den hemel, ik voor mij heb er genoeg aan, dat ik in mijnen Heere Jezus Christus een genadigen verlosser en getrouwe Hogenpriester heb. Dat dus Luther niet vreesden al donderden het te romen en al sprak de pous zijn banvloeken over hem uit, is gebleken, daar hij op den ÏO46" December des voormiddags in tegenwoordigheid der geheele hogeschool te Wittenberg de pouselijke bul, waarin de banvloek tegen hem was uitgesproken, met noch meer pousselijke schriften, buiten de elsterpoort verbranden, en onder het inwerpen van dezelve in het vuur, er noch deze woorden bijvoegden, gelijk gij den Heiligen des Heeren bedroeft hebt, zoo mogen u het eeuwige vuur kwellen en te niete maken. En hoewel Luthers vrienden over deze daad juichten, zoo werden zijne vijanden in bitteren toorn tegen hem ontstoken, en na noch door geld en eerambten beproeft te hebben, om Luther den mond te stoppen, en alles scheen te vergeefs te zgn, schreven zij ten slotten deze treurmare naar rome, deeze Duidsche lompert geeft noch om geld, noch om eereposten. En zoude wij noch spreken van Luthers heldendaden voor den grooten rijksraad te WormsV Neen, alleen zal ik daarvan een enkelde zaak aanstippen. Het was op den 16d,n April 1521, dat Luther op een open wagen Worms binnen trok, om voor keizer Karei T keurvorsten, hertogen, markgraven, bisschoppen, pousselijke en koninglijke gezanten, en meer dan tweehonderd aanzienlijke leden van de Rijksstende binnentrad, voor wien voornamelijk de zaak van hem behandeld moest worden. Onverschrokken en vol geloofsmoed was den hervormer daar heen gegaan, en als veele zjjner vrienden uit vreeze hem wilden tegengaan, stond hij onbeweeglijk door de kracht zijnes Gods en gaf hun het volgenden ten antwoord. Al staken zij een vuur aan, dat tot den hemel reikten, tusschen Wittenberg en Worms, zoo moet ik toch m den naam des Heeren verschijnen en mij in den muil des ondiers tusschen zijne tanden wagen, om Christus te belijden en het aan Hem overgeven. En als zijn vriend Spalatinus hem in de nabijheid van Worms noch waarschuwde zich in zulk en gevaar niet te begeven, was zijn antwoord gereed, naar Worms ben ik geroepen, naar Worms moet ik optrekken, en al waren er zoo veel duivels in als pannen op de daken, toch wil ik er heen. Was Luther dus onwrikbaar in zijn heengaan, even was hij het voor den grooten raad, alwaar hij met evenveel moed en kracht, Gods eer, zaak en waarheid verdedigden, en ronduit verklaarden, noch te geloven aan den pous, noch aan zijn kerkvergaderingen, en niets wilden herroepen, van hetgeen hg geleerd of geschreven had, en er ten slotten bijvoegden hier sta ik, ik kan niet anders, God zij mijne hulpe. Heeft Luther dus voor dezen grooten raad Gods zaak en waarheid zoo manmoedig verdedigd, de Heere zijnen God heeft zich dan ook van zgn zijde, aan hem niet onbetuigd gelaten. 4 Den 16 April kwam Luther te Worms, en kreeg van keizer Karei vrijheid, om ongemoeid tot den 25 aldaar te blijven, ten einden de vorsten en Godgeleerden hem noch tot herroeping te bewegen, doch ziende, dat Luther onbeweeglijk stond als een rots, werd hem aangezegd, dat hij binnen 20 dagen moest vertrekken. Zoodra Luther deze tjjding ontving, spoede hij zich van Worms, zijn ziel was vervuld met vreeda, en zijn hart met blijdschap in zijnen God, voor de groote genade aan hem bewezen, en hij daardoor met moed en kracht de zaak van zijn God en Zaligmaker Jezus Christus, voor dien grooten raad, zoo manmoedig had verdedigd. Den 3den Mei daaraanvolgende, vernachte hij noch te Mora bij zijnen Broeder, om den volgenden dag zijn reis voort te zetten, zooals hij dan ook deed, doch hoe wonderlijk is God niet in zijn wegen. In plaats van hierin zijn begeerte vervuld te zien, werd hij op zijne reis overvallen van vijf vermomde ridders, die hem van zijnen wagen deden afkomen, hem te paard zetten en wegvoerden, zoodat hij des avonds op het slot of kasteel de Wartburg, gelegen op een hogen berg, een uur van Eisenach aankwam. Algemeen dagt men dat Luther dood was, doch neen, God wilden ook daar het werk der hervorming met kracht doorzetten. Luther vond daar niet alleen een kamer voor hem in gereedheid gebragt, maar die zelfs voorzien was van boeken, zoodat hg daar terstond den arbeid aanvaarden tot de overzetting van het N. Testament, en later, met behulp van zijnen vriend Melanchton en Bugenhagen, ook het O. Testament, zoodat den geheelen bijbel in het jaar 1534, voor het eerst in eenen band in druk is verschenen. Had dus Luther als middel in Gods hand, den eersten stoot aan romens heerschappij gegeven, de Heere Jehova, die dat werk begonnen had, zal het nu ook voortzetten, in weerwil van' romens banvloeken, en het woeden der vijanden,. . Nauwelijks had Luther zg'n' 95 stellengen tegen den pous van romen aangeplakt, of God verwekten ook Philippus Melanchton, die op zijn i 3d* jaar naar de hogeschool ging te Heidelberg, eu onder dén zegen des Heeren zoo ijverig werkten, -dat hij op zijn 17de jaar het leeraarsambt bekleeden, èn in 1518, als hij den ouderdom van 21 jaar bereikt had, door den keurvorst Frederik den wijzen, naar de hoogeschool te Wittenberg werd beroepen, hetwelk hij aannam. Hier was het dat hg' met Luther in onvermoeiden arbeid het werk der hervorming voortzetten, en daar het Gods werk was dat hg' met Luther begonnen had zal Hg' het voortzetten, door die groote en beroemde mannen als Philippus Melanchton, Ülrich Zwinglius, Johannis Calvgn, Johannis Knox die in Schotland zegevierend voor de waarheid optrad, Guido de Bres, die te midden van het vuur der vervolging de Nederlandsche geloofsbelijdenis vervaardigden, welke in 1561 door den druk werd uitgegeven, welke in 1563 achtervolgd werd door den Heidelbergschen Catechismus, welke die twee beroemde mannen Kasper Olevianus en Zacharias Ursinus hadden opgesteld, welke door een sg'node te Heidelberg onderzogt werd, nagezien en goedgekeurd, en terstond in twee talen, zoowel in het latijn als in het Duids het licht zag, zoodat dit goude kleinnood, als middel in Gods hand, niet weinig aan de hervorming heeft toegebragt, dewijl daarin al de Euangelische waarheden die tot zaligheid nodig waren, overeenkomstig Gods woord, daarin vervat waren. Wel is waar, het heeft daarna niet ontbroken aan vijanden en vervolgers, ook in Nederland, die al hun krachten vereenigden, om dit vuur der hervonning uit te blusschen, doch als God werkt, wie zal het dan keren. En waarlijk dit heeft, dë uitkomst bevestigd, want-hoezeer een Arminius in het begin der l,6d? eeuw met zijn aanhang al zijn pijlen gescherpt had en in het hels vergift gedoopt, om den glans der waarheid te verdonkeren. God van den hemel heeft ze stomp gemaakt en door middel van het Sijnodns te Dordrecht, zijn waarheid zegevierend op den kandelaar geplaats, en op eeuwige grondvesten doen nederzinken. Laat dus rome met zijn pous donderen en zijn banvloeken uitspreken tegen de hervorming, en het gansche leger der vijanden de kleine Godstad, met zijn wéinig lieden daarin aanvallen, en de gansche macht der hel zijn sterktens tegen dezelven opwerpen, de poorten der hel zullen dezelven niet overweldigen, te meer, daar zij gewaarborgd is door haare muren, poorten, torens, wallen en verdedigingsmiddelen, zooals wij reeds verklaard hebben. Is God zelve nu in 't midden van haar, dan zal zij niet wankelen, want Hij zelve zal ze beschutten, ja wat meer zegt, te midden van vuur en vlam, en het woeden der vijanden, roept Hij hun als van den hemel noch toe en vreest niet, want ik ben met u, en zijt niet verbaast want ik ben u God, ik sterke u, ook helpe ik u, ook ondersteune ik u, met de rechterhand mijner gerechtigheid. Jez. 41 : 10. Laat dan het leger der vijanden zich opmaken en de wapenen tegen God en zijn waarheid opnemen, eenmaal en zeker zullen zij ondervinden, wat Hanna eenmaal tegenover haare vijanden uitsprak, 1 Sam. 2 : 10, die met den Heere twisten zullen verpletterd worden; Hij zal in den Hemel over hen donderen, de Heere zal de einden der aarde richten, en zal zijnen koning sterkte geven, en den hoorn zijns gezalfden verhogen. Trouwens, dit heeft de Heere dan ook getoont, ten tijden der hervorming, toen Hij de kleine stad met zijn weinig lieden daarin, van een groot en machtig koning, den pous van rome verlost heeft, die met zijn ontzachlijk leger, zijn gehoorzame ouderdanen, haar omsingeld had en groote vastigheden tegen haar gebouwd had, om als een alleenheerscher, door zijn ijzeren septer, alles te doen bukken onder zijn macht en heerschappij, en Gods kerk en waarheid onder de puinhopen van afgoderij en bijgeloof voor altoos te begraven, en het licht der waarheid uit te blussen. Doch o! wonder aller wonderen, men vond daarin noch een Armen wijzen Man, Martinus Luther genaamd, die, hoewel met zingen en bidden langs de straten in zijn behoefte moest voorzien, en als een arme monnik met den bedelzak moest rondgaan, nogthans onder dit alles, onder Gods voorzienig bestuur, met gaven en wijsheid werd toegerust, om op zijn tijt, als middel gebruikt te worden, de kleine Godstad, met zijn weinig lieden daarin, van zulk een machtigen vijand te verlossen en het licht der waarheid en al zijn glans en luister te voorschijn doen treden, en in weerwil van romens banvloeken en vuurvlammen, de stad door zijne wijsheid verlost heeft. Dan, hoezeer Luther, als middel in Gods hand, zulk een groot werk der verlossing voor Gods kerk en waarheid had te weeg gebragt, en uit de duisternis vau het pousdom zulk een heerlijk ligt ontstoken, zoo vragen wjj ten slotten, was er nu geen mensch die hiervoor des armen mans gedacht? Immers, wat zijn medeburgers betreft, de bisschoppen, kardinalen, priesters en het geheele leger van romen, met haren pous koning aan het hoofd niet, maar integendeel het met de snoodste ondankbaarheid beantwoord, en hem , te vuur en zwaard vervolgd, was het mogelijk den hervormer, met het door hem ontstoken licht der waarheid, voor eeuwig te verbannen, en van de aarde uit te roeijen, dog neen, God zelfs was aan de spits getreden van dit heerlijk hervormingswerk, en had den armen wijzen Mon- nik met gave toegerust, om zijn aangezicht te stellen als een rots, en zich moedig en onverschrokken als een Leeuw, in den muil van het ondier te werpen, en voor God en ziin waarheid te strijden, en de Naam van Koning Jezus te belijden. Trouwens, heeft rome deze weldaad niet erkend, maar tot op den huidigen dag met ondankbaarheid beantwoord. God heeft door middel van het werk der hervorming een volk verwekt in wier harten het licht der waarheid heeft geschenen, en die zich onbepaald aan Hem en zijn dienst hebben overgegeven, om in de kracht van vorst Enmanuel, den Heere Jezus Christus te strijden voor dat geloof eenmaal den Heiligen overgegeven, en trots alle tegenstand en het woeden van den vorst der duisternis met zijn machtig leger, het werk der hervorming voortgezet, hetwelk wij tans nog met elkander mogen herdenken. En zouden wij niet, als kinderen der hervorming, dat groote werk Gods gedenken, die daarvan de vruchten mogen plukken, tot op dezen dag, en vooral gij, in wier harten de H. Geest dat werk der hervorming heeft begonnen en voortgezet, tot uwe bekering en zaligheid, en dit zal blijven doen, tot dat de laatste zal zijn ingezameld in het rijk der genade en dat der heerlijkheid. Jammer maar, dat wij hier nog een noodkreet achter moeten voegen, dat ook de kinderen der hervorming, en vooral in onze dagen zich hebben schuldig gemaakt aan de snoodste ondankbaarheid, door af te wijken van de waarheid en de grondzuilen, door onze hervormers gelegd, en door onze vaderen vastgesteld in den jaren 1600 18 en 19. Dan, in weerwil van dit alles, is er nog een overbljjfsel na de verkiezing der genade, in wier harten het hervormingswerk zgn wortelen heeft geschoten, en die te midden van Godverloochenaars, verkrachters en ondermjjnders der waarheid, mogen staan, waar het Gods eer, zaak en waarheid geld, en door de kracht der Godlijke genadé met Luther zeggen ik kan niet anders, God Almachtig helpe mij, en met al hun gebrek, dat hun van nature aankleeft, de voortzetting zijn van dat heerlijk hervormingswerk, en nevens God, die het gewerkt heeft, des armen mans Luther gedenken, met allen die hem in dit werk hebben ter zijde gestaan. En zouden niet wij, in wiens hart het hervormingswerk een plaats heeft gekregen, hierin des armen mans gedenken, wij, die God in den geest dienen en niet in de oudheid der letter? Maar daarbjj ook niet vergeten, wat er op ons rust, en de God der wonderen van ons eischt, om in de Naam van Koning Jezus, door wiens kracht wij alle dingen vermogen, te staan waar het zijn zaak en waarheid geld, ook vooral in onze dagen, waarin de vorst der duisternis met zijn machtig leger is losgebroken, om was het mogeljjk de kleine stad Gods met zijn weinig lieden er in, van de aarde te verbannen en uit te roeijen. Dan, hebben romens banvloeken en het vuur der vervolging den vlam der henronning niet uit kunnen blris' sen tot op dezen dag, het zal dan ook bij den voortgang een te vergeefs werk zijn, hierin het doel te bereiken. Neen.'laat dan vrij de poort der hel losbranden, zij zullen de stad Gods niet overweldigen, dewijl zij gedekt is-door haren muur, poorten, wallen, torens en verdedigingswerken, en God zelve in het middeu van haar is en daarom niet zal wankelen. En om nu te eindigen met de gedachtenisviering van dat groote hervormingswerk, roepen wij de weinig lieden der stad Gods hier nog toe,, en vreest niet gij klem kuddeke, want het is uwes vaders welbehagen ulieden het koningrijke Gods te geven. En eindelijk willen wij, hoe gebrekvol dan ook in ons zei ven, onze stamelende dankzegging toebrengen aan dien God, die hierin zijn macht, trouw en liefde betoond heeft, en het zgn hervormers aan niets heeft doen ontbreken in de uré als zij het nodig hadden, en die dan ook hun leven niet te dierbaar hebben geacht er voor te sterven, en hun belijdenis met hun bloed te verzegelen. Aan hun dan ook, nevens God, als middel in zijn hand, zjj onze dankzegging op dezen dag van herdenking, en een zalig genadeloon is het deel hunner erve, waar zij nu reeds zooveel jaren in gedeeld hebben, en dit zullen big ven doen tot in alle eeuwigheid, en niet alleen zij, maar ook allen, die zijn verschijning hebben liefgehad, en verwaardigt zullen worden, de kroon van overwinning voor het Lam neder te werpen, dan, wanneer hun strijd zal zijn gestreden en hét geloof behouden, en voorts hun is weggelegd de kroone der rechtvaardigheid, welke hun gegeven zal worden in dien dag, om in eeuwige aanbidding en verwondering, jheé 'eeuwig loflied aan te heffen; Gij hebt ons Gode gekogt met uwen bloede, en daarom zijt Gij waardig te ontvangen eeuwige lof en dankzegging. Amen. SLOTGEDIGT. Hier heb gij dan t hervormingswerk Tot redding van Gods dure kerk Door middel van een arme man Die God daarvoor gebruiken kan. Hoewel aan rome vast verslaafd •Was hij met wijsheid toch begaafd Om daardoor deeze kleine stad Te redden die lag afgemat. Daar komt een Luther uit zijn cel Om uit te voeren Gods bevel En heeft daardoor verlost Gods kerk Door middel van 't hervormingswerk. Was hij de man door God verkoren En daarvoor reeds al lang geboren Daar treed hij dan op 's Heeren tqt Te voorschijn tot zijns vijands spijt. Daar donderd romens bliksemban En Luther krijgt er kennis van En onverschrokken neemt hij haar Terwijl hij 't vuur maakt voor haar klaar. Geen bul nog romens woeste blikken Kon dezen armen monk verschrikken. Maar in de kracht van zijnen God Zet hij het voort, zelfs achter t slot. Geen Duivel, rijksdag kon beletten t Hervormingswerk voort te zetten Geen Pous nog heerschappij en macht Was hier «staat, had hier geen krach. Neen Luther die werd aangevuurd Door 's hemels kracht en zoo bestuurd Dat hij als middel in Gods hand ? Hervormingswerk toch bragt tot stand. Kom dan o! nageslagt van hem Die tans zijn werk gedenken wil En geeft hem nevens God de eer Die zooveel streed voor zijnen Heer. Gedenkt dan Luther en zijn leed Die dagen maanden jaren streed Gedenkt aan hem geeft God de eer Zegt halelua, looft den Heer.