STUIVERS PREEKEN, TOT BEVORDERING VAN CHRISTELIJKE KENNIS EN CHRISTELIJK LEVEN DOOR CHR. AFG. GEREF. PREDIKANTEN. ONDKB KEDACTIE VA» »s. B. C. FEU JL. N°. 1. LEERREDE OW» I. Kon. 14: lic en Lue. Üi : 38. noon I*. MWÖEBOOM. Redionaar des Evangelies te 'tEetSogoiboKh. AMSTERDAM, KRÖBER, HEIJBROCK & HOTTE, 1869. Afzonderlijke Preeken a 4© Cents. EEN VRAAG MET EEN ANTWOORD OP DEN NIEUWJAARSDAG. JLi K JE JES. K, Jïï I> m NAAR 1 Kon. 14 14c. en Lucas 21: 18. DOOR H.. LINDEBOOM, BKDIENAAK DES KVANGJiLIXS lt 's Hcrtogcnbmch. ,J>c toekomst hoort den Christen ! Gij, maakt g' aanspraak op dien naam ?" Toen de vrouw van den goddeloozen Jerobeam in vreemd gewaad tot den grijzen profeet Ahia kwam, om dien man Gods te vragen hoe het met haar kranken zoon gaan zoude, moest zij eene harde boodschap vernemen. Want de Heere had Ahia geboden der koningin het ontzaggelijk oordeel der uitroeijing van Jerobeams huis aan te kondigen. Alleen die kranke zoon, wiens herstelling de moeder te vergeefs wenschte, zou van Jerobeam in het graf komen „omdat" — zoo zeide de profeet — „in hem wat goeds voor den Heere, den Gods Israëls, in den huize Jerobeams gevonden is." Nadat Ahia ten aanhoore der koningin de voospelling heeft uitgesproken dat de Heere zich een koning zal verwekken over Israël die het huis Jerobeams ten zelfden dage uitroeijen zal, ontvloeit de vraag zijne lippen : „maar, wat zal er ook nu zijn? Is het niet alsof in deze ontboezeming de weedom van den ouden profeet over het lot van Israël zich duidelijk uitspreekt? Met smartgevoel wendt hij, terwijl zijn oog op het aangekondigd oordeel als reeds tegenwoordig staart, vragend den blik naar de toekomst. Wat zal er ook nu zijn? Neen, veel goeds verwacht hij ook voor Israël niet. Hij vreest. Ach,... een droevige toekomst ontsluit zich alreeds voor des zieners oogeii. Hij vraagt niet >neer. Hij zelf moet antwoorden met de voorspelling van zware oordeelen Gods, die over het volk van Israël, tot straf hunner zonden, komen zullen. wat zal ek ook nu :'jjN? Deze vraag, Geliefde Hoorders, — gij leest haar 1 Kon. 14: 14c — kwam onwillekeurig in mijn gemoed toen mijne gedachten, het ten einde spoedend jaar vooruitsneliende, aan de ingang van 't nieuwe jaar als het ware stil hielden, om te vragen wat 1869 in zijn schoot verborgen hield. Om de sluijer op te ligten en de toekomst in het gelaat te zien... Waarlijk, geheel onverschillig kan niemand zijn voor wat de da1? van morgen zal baren. Is het denkbaar dat er iemand zou wezen, door wien het leven nog iets meer dan een nietig spel wordt geacht, die niet één oogenblik op dezen nieuwjaarsdag aan de toekomst denken zou? Als is het veelszins in andere stemming, onder andere omstandigheden, met andere bedoelingen, en andere verwachting en wenschen, waarin wèl de grootste verscheidenheid zal gevonden worden, de vraag van Ahia wordt alom herhaald. En gij, die door, uw hier-zijn toont dat gij het jaar met God wilt beginnen, gij althans stelt allen groot belang in hetgeen dit jaar aanbrengen zal? Dan is ook die vraag zoowel in uw als mijn harte gekomen. En, 't zij gij min of meer een antwoord meendet te kunnen vinden, of ook een antwoord gereed hebt dat gij gaarne vernemen zoudt als de zekere aanwijzing van uw en anderer lot; wat gij ook bij die vraag hebt gedacht ; vreemd, ongepast, vindt gij het in elk geval zeker niet dat uw voorganger in de dienst van God, den God der eeuwigheden; uit wiens hand 't verledeue kwam, door wien wij thans zijn die wij zijn, van wien ook de toekomst van allen en alles afhangt; thans begint met die vraag uit uw hart voor uwe ooren uit te spreken, om u te zeggen wat in het licht van Gods woord over zulk vragen naar de toekomst geoordeeld moet worden, en welk antwoord naar de heilige bladen daarop kan worden gege ven. Mogt onze nieuwjaars-overdenking', die wij u thans laten hooren, door den Heere worden gezegend, om u allen den raad te doen opvolgen dien wij u ten slotte wenschen te geven. Dan zoudt gij, vanhier gaande, op de vraag: wat zal er ook nu zijn? u zeiven het antwoord mogen geven: 't zal alles wel zijn ! > Luistert dan met open ooren en biddende harten van t begin tot het einde. En kom Gij, o Alregerend God, wiens jaren niet klimmen noch ooit geëindigd worden, in deze onze eerste zamenkoinst van dit jaar in Uw huis in het midden van ons, Amen. I. wat zal er ook nü zijn ? Veelomvattend en gewigtig is deze vraag, hetzij iemand ze doe met het oog op zich zelven} hetzij hierbij ook aan anderer, aan algétneene, belangen gedacht wordt. Hoe onafzienbaar groot is het veld der gebeurlijkheden! Man des voorspoeds, zal ook in dit jaar de gelukszon uw pad bestralen; of zal welligt straks reeds de storm des tegenspoeds over u opsteken? Zal het werk uw;r handen met zegen worden bekroond; zullen uwe inkomsten vermeerderen; of zal uw welvaart zich vleugelen maken, en gij misschien eiken nieuwen dag van dit nieuwejaar nader aan de armoede komen? Zullen de plannen die gij reeds voor de toekomst gemaakt hebt gelukken; of zult gij u diep moeten beklagen dat zij immer in u opkwamen? Zullen de wenschen van uw hart dit jaar in vervulling treden ; of zal de smart der bittere teleurstelling uw ziel doorgrieven? Hoe zal het u gaan met de dierbaren die gij bemint, in wie gij nu u verheugt? Vader en moeder, zult gij uw kinderental bewaard of vermeerderd zien; of zal de dood een of meer, of ook uw eenigen lieveling, wegrukken van het minnertd ouderharte naar de kille groeve? Kinderen, zult gij aan het einde des jaars u nog in 't bezit uwer ouders mogen verheugen? Gelukkige echtgenoot, zal uwe echtvriendin u ook dit jaar nog op de levensreis vergezellen ; of zult gij weldra haar aan het einde genaderd moeten zien? Teeder liefhebbende gade, hoe zal het zijn ? Zal uwe liefde steeds meer worden erkend en met wederliefde geloond; of heeft de toekomst voor u reeds het somber weduwkleed in de hand, om straks op het graf van den vriend uws levens te worden besproeid met de tranen uwer smart en rouw ? WAT, WAT ZAL EB OOK NU ZIJN, NU IN DIT NIEUWEJAAll ? Met deze vraag verplaatsen wij ons op dezen dag in het paleis en in de hut; in 't huis der maaltijden en in 't'huis des geklags; in de regtzaal en in de gevangenis; bij den wijsgeer en den krankzinnige; in de tempels des Heeren en in de holen der zonde; waar vrede door liefde heerscht en waar ellende en jammer woont. Wat zal hier, wat zal daar, in dezen jaarkring gebeuren? Hoe zal het gaan met het dierbaar vaderland? Zal vorst en volk voor den Heere zich verootmoedigen; zal het land door eendragt der inwoners en door den zegen van den God der vaderen bloeijen? Of zal de verwerping van God en Zijn Woord nog toenemen en Neêrlands zondebeker ten boorde toe vullen; zal daarbij partijschap en eerzucht de overheden blijven verdeden en ons staatsleven verkankeren ? Zullen de oordeelen Gods ook dit jaar over meuschen en beesten uitgestort worden ; zal het krijgsgeschrei welligt in onze straten worden gehoord? Hoe zal het zijn in andere landen? Zullen de volkeren, thans bijna allen toegerust ten oorloge, de wape- nen tot sikkelen smeden; of stroomen van menschenbloed doen vloeijen ? Zullen de troonen der vorsten vast blijven Btaan; of welke troon zal instorten ? En zal de Heere door beroering der natiën ook dit jaar den weg bereiden voor den Koning der eere, die op het woord der waarheid voorspoedig rijdt? Zal de ge neen te van Christus hier en alom bevestigd en uitgebreid worden, en in heiligmaking toenemen ? Zullen vele naam-christenen en heidenen en van Abrahams nakroost zich bekeeren tot den alleen waren God, en Jezus Christus dien Hij gezonden heeft? Zal er veel ware ijver worden gezien voor de eere Gods en de redding van menschen zielen? Wat zal er ook nu zijn op het gebied van kerk en school en zending ? Zal het volk dat in waarheid heeft leeren verstaan wat „genade" beteekent, meer dan vroeger in liefde vereend, onvoorwaardelijk zamen zich om de kruisbanier scharen, om op niets en niemand dan op Jezus, den Gekruiste, te zien, en gewillig zijn op den dag Zijner heirkracht in heilige sieradiën ? Of zal laauwheid en wereldsgezindheid de overhand houden of krijgen in de kringen der vromen, en de stok liefelijkheid en zamenbinding verbroken liggen ter aarde? Zal de Heere het misschien noodig keuren Zijn volk door de hitte der verdrukking te louteren ? Waar zouden wij het einde vinden, wilden wij op deze wijs voortgaan met vragen naar de toekomst? Zoo gij allen thans kondt spreken, Geliefden, ieder uwer had dan bij nog veel algemeens o zoo veel dat hem persoonlijk betrof in 't bijzonder te noemen, te vragen ! Ziende op u zeiven zoudt gij willen vragen of dit jaar u geluk of rampspoed zal baren; of gij zoowel het einde zult vieren als zijn begin, dan op een volgende Loumaand u in het donker doodenrijk vinden zal. Zoo de dood uwe vensteren inklimt, zult gij hem dan als een vredebode kunnen begroeten; bereid zijn om hem naar den Regter van aarde en hemel te volgen ? Zoo uw levensdraad wordt verlengd, zult gij dan den Heer van dood en leven in dit jaar beginnen te dienen, of toenemen in de vreeze Zijns Naams ? Zult gij in voorspoed dankbaar, in (tegenspoed lijdzaam, worden bevonden, en onder alles wat gebeuren kan een goed toevoorzigt hebben op den Heere, als een getrouwen God en Vader? Hoe zal... maar neen, 'k noemde reeds meer dan genoeg om u het veelomvattende en 't gewigtige dezer vraag te doen kennen. Alles komt ten slotte op deze eene vraag neder: Zal 1869 met al zijn lief en leed ons nader doen komen aan God en den hemel, of aaa den duivel en de plaats der verdoemden ? wat zal eb ook Hu zijn ? 't Is mij als hoor ik op eenmaal mij toevoegen: houd op met die vraag te herhalen; dat vragend staren naar de toekomst betaamt niet en baat niet: zie slechts op het heden om dit wel te besteden. Wat zullen wij zeggen ? Toegestemd aanstonds dat het heden goed moet worden besteed. Maar, strijdt hiermede dan het vragen naar wat morgen zal zijn ? Volstrekt niet, M. H., zoo ons vragen maar niet voortkomt uit verkeerde beginselen, niet geschiedt met verkeerde bedoelingen. Neemt gij de vraag van Ahia uit ijdele weetgierigheid over, als onwillig om God hier de toekomst te laten; doet gij ze onbedacht en onverschillig zonder u om het antwoord te bekreunen, alsof aan een ijzeren noodlot de wereld hing, en gij met de toekomst volstrekt niet te rekenen hadt; of is die vraag de uiting van uw gebrek aan vertrouwen op God, van kleingeloovige vrees, dat het nieuwejaar uw geluk in rampspoeden verwisselen zal, of jammeren voegen bij de ellende die u thans reeds doet zuchten, voorzeker, doet gij op deze of dergelijke wijze die irraag, dan moet het worden herhaald: houdt op; gij zijt bezig u te bezondi gen tegen Hem die het heden en het morgen bestuurt, gij schaadt uwe ziel. Niet onverschillig, niet ongeloovig, niet kleingeloovig, en evenmin ligtgeloovig, op valsche gronden hopend, mogen wij naar de toekomst vragen. Maar ten hoogste gepast is die vraag als zij de vrucht en uitdrukking is van wezenlijke belangstelling in de toekomst voor ons zeiven en anderen, van ernstige opvatting des levens. Zoo waar en gewigtig als het is dat wat nu toekomst heet zich dra als het heden aan ons opdringen zal, en met de beslissing van ons eeuwig lot in het naauwste verband staat; zoo waar als dat God het heden ons geeft juist om voor de toekomst te zorgen. ?u F$ daari^ g6V0el van hulpbehoevendheid tan, afhankelijkheid van God uitspreekt, * en er door opgewekt wordt; gevoel van zonde en schuld als grond van vreeze voor de oordeelen Gods; van bekommernis ook over de eer en dienst des Allerhoogsten in de dagen die Hij zal doen komen; in zoover kan zulk een vragende overdenking van wat het nieuwejaar ons brengen zal hare vrucht hebben. Inderdaad, op een nieuwjaarsdag behoort nog iets meer te geschieden dan heil en zegen wenschen. Wel ma- het ernstig worden overdacht wat ons al zou kunnen overkomen; dat onze behoefte aan God immer groot wezen zal daar wij voor ons zeiven eu anderen alles kunnen wenschen maar niet het minste daarstellen. Niet één oogblik kunnen wij ons leven verzekeren, noch waarborgen dat onze gezondheid niet weldra in dulde^n^- telijke ziekte, onze wijsheid in waanzin verkeeren, en de bronnen van genoegen en troost geheel en al opdroogen zullen. Wat is de mensen? Als blind staat hij voor de toekomst die hem met eiken polsslag nader komt, magteloos om ze een oogenblik te verbidden of te bedwingen of van zich te houden, ook al draagt zij het bitterst wee voor hem in haren geheimzinnigen schoot. En zou het dan een redelijk mensen niet betamen in diepen ernst naar die toekomst te staren, opdat hij het heden leere aanwenden om voor de onzekere toekomst een altijd veilige schuilplaats, en onfeilbaren waarborg van vervulling alle behoeften te zoeken! Dartel dan niet, o mensch, op den eersten dag des jaars; ontheilig en verspil hem niet met drank en kruid; zonder u in de eenzaamheid af, en herhaal door, op uw kniën voor God gebogen, Ahia's vraag: wat zal er ook nu zijn? wat zal eb ook nu zijn ? Hoor 'k niet op den toon der bekommernis iemand uwer zoo spreken? Gij denkt aan al uw zonden, verborgen en openbaren afdwalingen, in het jaar dat vervloog, doch voor de eeuwigheid zijn beteekenis niet heeft verloren. Gij ziet in uw hart en bemerkt hoe allerlei ongeregtigheden daar woelen en werken, dat de zonde niet met het oude jaar is verouderd of verdwenen. Gij ziet op hetgeen u omringt, en u van het dienen van uwen Schepper af tracht te trekken. Gij deukt meteen aan de onzigtbare vijanden van God en uwe ziel. Geen wonder dat gij begint te vreezen voor uzelven; te vreezen dat gij ook heden en morgen en later van het enge levenspad afwijken zult. Gij gelooft dat God waardig is te worden gekend en gediend ; dat alleen in Zijne dienst waar levensgenot is te smaken. Gij gelooft en weet dat Hij regtvaardig is, en morgen als gister niemand onschuldig zal houden die Zijne wetten vertreedt. Gij gevoelt het gewigt uwer roeping'als mensch, als burger, als christen, en in welke andere betrekking de Heere u moge hebben gesteld. Hierom wordt het u bang om het hart wanneer gij het een in verband beschouwt met het ander. Ziet gij op het verleden, dan vreest gij in de toekomst de straf van toen bedreven zonden ; ziet gij op het heden, gij gevoelt u dan ellendig en magteloos, waar op den sluijer der toekomst voor uw oog allerlei schrikbeelden geteekend staan. Neen, bevreemden kan het ons niet u te Jiooren vragen en klagen: wat zal er ook nu zijn ? En geen oo°-enblik manen wij u van dat ernstig peinzen af. Uwe bekommernis is niet zonder grond. En hebben wij, Geliefden, groote reden om, ziende op ons zeiven, bekommerd te zijn voor de toekomst, niet minder wordt onze ernstige vreeze als wij zien op anderen. Denken wij slechts aan onze dierbaren die nog onbekeerd en zorgeloos de toekomst tegengaan. Wat hebben ook zij veel behoeften, wat dreigen hen veel gevaren; en vooral, o, indien de dood hen nu eens dit jaar onbereid voor'Gods regterstoel bragt! Welke grond is er van hoop dat het niet zal gebeureu ? Zien wij al verder rondom ons. Het Evangelie Gods wordt gepredikt; maar, hoe weinigen wilden het tot dusver onderzoeken en hooren; hoe velen der hoorders bleven steeds weigeren daders te worden, door het geloof in een gekruisten Heiland uit vrije genade zich te laten zaligen ! Hoe zal het hiermede nu zijn? Zal het Evangeliezaad nu enkel of meest in goede aarde vallen? Zal God in ontferming milde stroomen des Geestes uitstorten ? 't Kan wel zoo zijn. Zoo zij het! Maar wij, hebben wij regt dit te wachten, waar de godvreezenden weinig, velen der weinigen traag, de mondbelijders velen, en de godverzakers meer dan die allen zijn geworden? Neemt niet ongeloof, bijgeloof en stofvergoding hier en bijna overal toe in ruwheid en kracht, en vermeerdert niet dagelijks het getal hunner gewillige slaven? Hoort gij niet hun jubeltoon zich steeds luider verheffen ? Merkt gij niet dat de handlangers des Satans zich vleijen van heel het volk meester te worden, en daartoe ook de opvoeding der jeugd overal aan zich trachten te trekken? Moet het hart u niet beven bij de gedachte dat millioenen onsterfelijke zielen op die wijze onbewust, of ook tegen beter weten aan zijn en nog zullen worden verleid; dat, om te zwijgen van de honderde millioenen die nog nimmer van Jezus boorden, een tallooze schaar, die den weg naar den hemel hadden kunnen weten, ook dit jaar dreigt neertesforten in de diepten der hel! God in den hemel, van zoovele gruwelen getuige, zal Hij misschien niet het Evangelielicht wegnemen uit stad en land, allen ten oordeel? Moeten wij niet vreezen dat schrikkelijke dingen zullen gebeuren? Hoe kan ook bij zulk een toestand, bij zulk worstelen eens menschen, eens volks ot van volken tegen God, en Zijn Woord, Zijn dienst, Zijn dag en Zijn volk, uitwendige zegen worden verwacht! Leert ons Gods getuigenis en de geschiedenis des verledens niet dat de zonde, door zich zelve reeds een schandvlek der natiën, altoos door de straffen des Allerhoogsten wordt gevolgd? Veetyphus, cholera, verschroeijende droogte, ziekte in veldgewassen; vernieling, hier door vuur, daar door water, zoo kortelings nog ondervonden; wij zijn ze immers nog niet vergeten, al wordt ten huidigen dage door de meesten nog de ware bron van al die rampen niet erkend en betreurd ? Geliefden, zeker, wij mogen Gods langmoedigheid en velerlei zegen in zoo menig opzigt volstrekt niet voorbij zien. Zijn naam zij daarvoor geloofd! Hij zij ons verder mild en goed ! Maar 'k vraag: ziende op ons zeiven, op den toestand van hart en huis, van stad en land, van vorst en volk, van maatschappij en staat, van kerk en janti-christendom, is er dan geen reden om Ahia's vraag met een beklemd hart en bevende lippen te herhalen ? Ja gewis- hoor ik u zeggen; doch, met dat al, wij krijgen op die vraag toch geen antwoord; de toekomst blijft verborgen, en zoowel de ernstige als de onverschillige vrager moet zijn weg in onzekerheid blijven bewandelen. Wat moet ik u hierop antwoorden ? Ontkennen laat het zich niet: niemand komt heden te weten wat God eerst morgen doet komen. Maar, vóór gij hieraan u ergert, onderzoekt eerst waarom God voor ons de toekomst verbergt, en daarna wat u ten waarborg tegen die onbekende toekomst te doen staat. Dat de toekomst op onze vele vragen het zwijgen bewaart, daarin hebben wij de vrijmagt te aanbidden van Bern die, als de Heere van allen en alles, met het heir des hemels en de inwoners der aarde handelt naar Zijn heilig welbehagen. Laten wij onze geheele Jnaf nankelijkheid eiken dag, ja elke seconde, bij vernieuwing er uit leeren, om steeds Zijne hulpe te zoeken, nimmer Zijn bestuur in eenige zaak vooruit te loopen, maar altijd dankbaar en biddend te volgen. Nu kan dikwerf de nood ons afschrikken van de zonde, en uitdrijven tot God; maar, zoo wij vooruit wisten van de redding die spoedig zal komen, waren wij dan niet in gevaar dat die wetenschap onzen ernst zou verminderen, en ons den zegen, in het aanhoudend bidden verborgen, zou doen missen ? Zouden wij dan wel die blijdschap smaken, dien prikkel tot dankbaarheid voelen, als wanneer God boven bede en denken op 't onverwachtst uitredding geeft ? En tér andere zijde, elke dag heeft genoeg aan zijn zelfs kwaad. Daarom zou de last des levens te zwaar worden indien wij heden ook al het kwaad van morgen hadden te torschen. Moeder, wat baart het onderhouden en opvoeden van uw kroost u veel moeite en zorg! k Weet reeds wat gij antwoorden wilt. Die last valt u ligt, wijl de liefde u beweegt en de hoop u bemoedigt. Indiën u echter eens op dezen dag werd voorzegd dat God het kind, om welks wil gij a de meeste slapeloozen nachten getroost, vóór het einde des jaars van u zou nemen, hoe zoudt gij dan te moede zijn? Ontvalt n uw kind onverwachts, dan zal gewis uw harte treuren: maar dit zou evenzeer zóó wezen al hadt gij maanden vooruit het geweten. Maar dc blijdschap die gij anders nog vele wekeu in 't bezit van eèn kind zoude kunnen smaken, zou u dan van stonden aan zijn vergald door de bewustheid van den snel naderenden dood. En hoe zwaar zou dan de moederzorg, van de moederhope gescheiden, voor het moederhart beginnen te worden, terwijl de moederliefde door murmureren tegen God al te spoedig kon worden verminderd en verontreinigd! En evenzoo is het met allen en alles gelegen. Denkt u een Leeraar die van te voren wist dat in dit jaar niet een enkele ziel door middel zijner prediking, hoe ernstig, hoe liefdevol, hoe uitlokkend ook, zou worden bekeerd. Zou de man die nu, ziende op zijn heilige roeping, met blijde hope vervuld, vol moed en ijver bezig is de bazuin des Evangelies te blazen ; die tijd noch krachten te lief heeft, moeite noch smaad ontziet, om van zijnen Zender, den eenigen Heiland te getuigen; zou zulk een Evangeliedienaar niet in gevaar skomen gansch moedeloos zijn werk na te laten, of althans zeer te verslappen, als hij wist dat hij met alles zijn doel zou missen. En terwijl God hem roept en kracht geeft tot dien arbeid, terwijl God later zal toonen dat Hij Zijn doel heeft bereikt, al scheen het dat zijn dienaar alles te vergeefs had verrigt; zou de laaste door dat vooruitzien en inzien in de toekomst in gevaar komen tegen God zich te stellen, door te laten wat God in elk geval wil hebben gedaan. Waarlijk, 't zou niet goed zijn vooruit te weten, zoomin voorspoed als tegenspoed, voor het kind van God zoomin als als voor den dienaar der wereld. Al te veel gevaar zouden wij loopen het heden te verwaarloozen, dat zoowel als de dag van morgen een schakel in den keten van Gods voorzienigheid en onze lotgevallen is, en tot onze lotsbeslissing medewerken moet. Dal dan de onzekerheid van de dingen der toekomst u onverschillig make noch kwelle, Geliefden; dankt God voor Zijn wijze en goedertieren beschikking. Let op uwe roeping in het heden. En voorts, wacht getroost het antwoord af op de vraag: wat zal er ook nu zijn ?... Maar ach, hoe kan ik u spreken van troost, daar onzekerheid altijd pijnlijk is, gij in het onzekere wandelen moet, en de distelen der toekomst niet dorren al droomen wij van rozen ? Hoe van troost, daar wij straks zooveel dingen hadden te noemen die, te midden der onzekerheid, reden geven van vrees dat de toekomst veel kwaads ons zal baren ! Als dienaar Gods, die hier staat om u de waarheid, in alles de waarheid, te zeggen, al ware die ook nog harder dan Ahia's boodschap aan Jerobeams vrouw, mag ik u zoo maar niet troosten. Neen, 'k moet eerder nog eenmaal u wijzen op de dreigende wolken van zonde en oordeelen die zamendrijven, om in dit en volgende jaren hier en elders zich neder te storten. Een beproefden raad willen wij u geven. Moge de ontwikkeling van de veelomvattende en hoogst gewigtige vraag: Wat zal er ook nu zijn in het nieuwe jaar? u tot diepen ernst hehben gestemd, en die ernst blijven, en steeds dieper dringen in uw innerlijk zijn ! Dan zoudt gij onzen raad voor de toekomst met vrucht kunnen vernemen. Bedenkt op dezen dag wat u te doen staat om 4e toekomst, op goede gronden., zonder angstig vreezen te kunnen tegengaan, ja met blijde hoop in het hart. Veel kan er gebeuren met u, met de uwen; veel op elk gebied, veel gunstigs; veel droevigs; voor u en voor mij is het geraden om over al het gebeurlijke heen te zien op Hem die alles in Zijne hand heeft. Al ons vreezen en klagen en vragen, hoe veel reden wij er ook voor vinden, baat niets, dan alleen indien het ons aan de voeten van den Eeuwigebrengt, om Hem zonden en zorgen te klagen, ons lot en weg voor altijd in Zijne hand te bevelen, en met algemeene zoowel als bijzondere belangen zonder ophouden tot Hem te gaan, van Hem alleen heil te verwachten. Geliefde medereizigers 'naar de eeuwigheid, wilt gij dien goeden raad volgen? U aan God overgeven die u in Zijnen Zoon genade, het eeuwige leven om niet, verkondigen laat? O, dan komt gij op een veiligen weg. Dan behoeft u de onzekerheid der toekomst niet te kwellen, noch eenige vrees voor haar te benauwen. Dan, ja dan, heb ik ook een antwoord voor u dat alles zegt en alles beslist en alles verzekert. Vraagt dan met Ahia i wat zal eb, ook nu zijn ? het antwoord zal luiden : veel kan er gebeuren, veel zal er zijn; maar, wat er ook zij, het zal alles wel zijn. Of ik regt heb zulk een antwoord op zulk een vraag te doen hooren ? Houdt u hiervan verzekerd. Vraagt gij bewijs ? Hoort dan slechts wat; in Luc. 21 : 18 staat geschreven, en hoe het daar staat. II. ,/niet een haae uit uw hoofd zal veeloben gaan." Zóó lezen wij daar. Eene zinrijke spreekmanier die ook op eenige andere plaatsen der H. Schrift voorkomt. Wat is minder te noemen dan een hoofdhaar? Wie let er op of een haartje van zijn hoofd uitvalt en verloren, .gaat ? Evenwel, zelfs niet een hoofdhaar zou van hen verloren gaan; dit verzekerde de Heere Jezus Christus Zijnen discipelen. Wat wil Hij er anders mede te kennen geven dan dit, dat zij volkomen veilig zouden zijn; dat zij voor niemand of niets behoefden te vreezen; dat zij niet de minste schade zouden lijden onder alles wat er gebeuren zou? De haren van hun hoofd waren alle geteld. Voor die alle zou worden gezorgd; hoeveel temeer dan voor de andere ligchaamsleden, en voor hunne ziel, voor al hun hoogere belangen ! Gewigtige verzekring, nietwaar, Geliefden? Onschatbaar in waarde bij het tegengaan der toekomst, daar zij alles, alles, in zich sluit! Zulk een belofte kan de eene mensch den ander niet geven. Die zoo iets met grond zal verzekeren moet zelf de Bestuur der aller dingen wezen, buiten en zonder wien niets kan gebeuren. Aan zijn bestuur moet zelfs niet een hoofdhaar onttrokken kunnen zijn. Hij moet ook zoowel genegenheid hebben als magt om in alle omstandigheden geheel te zorgen voor hen wie Hij die belofte-geeft. Geen mensch vermag dit. Maar 't is ook geen bloot mensch die aldus heeft gejsproken. Jezus Chrfstus, die Zijnen jongeren kort voor Zijn heengaan met die verzekering sterkte, is de Zoon des menschen en de Zoon van God, de Godmensch, de Heer der heerlijkheid, die om zondaars te redden op aarde kwam in c'ienstknechtsgestalte. Hij wist niet alleen onfeilbaar te zeggen wat de toekomst zou baren, maar Zijn voorzegging was tevens een zelf krachtige belofte. Hij had regt en kracht om te beloven en beloften te vervullen. Alle magt in hemel en op aarde is Hem door den Vader gegeven. De discipelen hadden meermal en de treffendste bewijzen gezien en ervaren van Zijne alwetenheid, Zijn almagt en Zijn alles overtref" fer.de liefde. sDe stormen in de natuur hadden op Zijn stem zich ter ruste gelegd; ontruste harten hadden op Zijn Woord zalige rust leeren smaken -in de zekerheid van schuldvergiffenis. De goddeloozen waren beschaamd; hun woorden en daden ontmaskerd, en de krachteloosheid van hun woedegeweld getoond. Zelfs de booze geesten hadden door het gehoorzamen Zijner bevelen bewezen dat ook hun rijk aan Hem onderworpen is. Voor wien of voor wat zouden de discipelen dan behoeven te vreezen, na deze alles beteekenende en gansch onfeilbare belofte uit Jezus' eigen mond te hebben gehoord ? Ongetwijfeld, met zulk eene belofte in de hand eu het hart was er geen enkele reden van angst; wel-alle reden van blijdschap en hoop, wat ook de toekomst mogt baren. NIET EEN HAAK. UIT UW HOOFD ZAL VEKLOrEN GAAN. Let Op he't verband waarin deze belofte voorkomt. Welligt schijnt zij u dan vreemd, onbegrijpelijk. Des te opmerkelijker wordt zij u bij ernstig nadenkken. In uw schatting klimt, dan haar waarde, en Hij die op zoo'n wijze zulk eerie belofte kon en wilde geven. De discipelen ontvingen in dit woord volstrekt Diet de verzekering, voor 'het vleesch zoo begeerlijk, dat de toekomst hun enkel voorspoed zou baren. Neen, niet met rozen, maar met doornen, zou hun pad zijn bezaaid. Op zich zelf was het beeld hunner toekomst dat Jezus hun schetste, ten hoogste schrikwekkend; wel geschikt om de laatste vonk van hoop op uitwendig aardsch levensgelukte dooven,en hen te vervullen met siddering. Hoort slechts. Als sommigen in Jezus' tegenwoordigheid van den Tempel spraken, en wezen op de schoone steenen en begiftigingen waarmede die versierd was, kondigde de Zaligmaker de dagen als naderend aan, waarin niet een steen op den ander zou worden gelaten. Op de vraag naar den tijd dezer rampen en het teeken waaraan men de komst er van zou kennen, legde Hij de vreeselijke toekomst van stad en vol!i voor hen bloot, wees Hij onheilspellende teekenen aan. Verleiders onder Zijnen Naam zouden er in menigte komen, tegen welke zij hadden te waken, te strijden. Van oorlogen en beroerten zouden zij hooren, en die zouden nog slechts een begin zijn der rampen. „Het eene volk zal tegen het andere volk opstaan, en het eene koningrijk tegen het andere koningrijk. En daar zullen groote aardbevingen wezen in verscheidene plaatsen, en hongersnooden en pestilentiën; daar zullen ook schrikkelijke dingen en groote teekenen van den hemel geschieden. Aldus ■ spreekt de profeterende Heiland. //Maar voor dit alles," zoo vervolgt Hij, zich tot Zijne discipelen wendende, z/Zullen zij hunne handen aan ulieden slaan, en u vervolgen, u overleverende in de Synagogen en gevangenissen, en gij zult getrokken worden voor koningen en stadhouders om Mijns .Naams wil. En dit zal u overkomen tot een getuigenis." En nog veel meer, en wat veel p:jnlijker zoowel voor ziel als ligchaam moest wezen, zou hen overkomen. ffGij zult overgeleverd worden ook van ouders en broeders en magen en vrienden, en zij zullen er sommigen uit u dooden. En gij zult van allen gehaat worden om Mijns Naams wil." Dus een ontzaggelijk leed dat hen wachtte! Stelt u in hunne plaats, en zegt: is het niet om te huiveren ? Moet men niet komen tot de slotsom dat het minder gevaarlijk is een dienaar der wereld dan een dienaar van Jezus te wezen ?... Voorzeker, Geliefden, indien gij, namelijk, de ontzaggelijke tegenstelling voorbij ziet die de Heiland op de aankondiging der ellende laat volgen... Doch, niet een haar uit uw hoofd zal veeloken gaan. Deze straks ontvouwde beloften stelt de goede Herder iegenover het leed, Zijne discipelen voor, die Hij als schapen zou zenden te midden der wolven, om hen tegen en onder het lijden te vertroosten, te bemoedigen, te verblijden. Maar, strijdt niet het een tegen het ander? Hoe kan het waar zijn dat allen lijden, sommigen zelfs gedood worden, zullen, en nogtans van niemand hunner een hoofdhaar verloren zal gaan ? Dit is te verstaan, niet wanneer de zaak van de zijde des menschen, van uit de omstandigheden, maar wanneer zij van de zijde Gods wordt beschouwd. De ware christen gelooft; en o, hoe liefelijk is hem die wetenschap; bij het bloeden der wonden, bij het torschen van het kruis : al die jammer is niets vreemds; Jezus laat ze komen; Hij weet dus altijd hoe het met hen is, Hij heeft de zorg voor alles op Zich genomen ; en met al wat Hij hen doet ondergaan heeft Hij een goed doel, Hem verheerlijkend, en heilrijk voor hen. De Heere rekent voorspoed en tegenspoed, winst en schade.naar een anderen maatstaf dan die onder de menschen op de wereld gangbaar is. Ook de geloovige heeft dit geleerd. Verlies van aardsch geluk om's Heeren wil blijkt in beginsel, reeds hier, en zal vooral, zelfs verlies van het leven om 's Heeren wil, hiernamaals blijken eeuwige winst te zijn. Jezus zegt niet dat geen haar hen zou ontvallen of met smartelijk geweld uitgerukt worden; maar, dat geen haar verloren zou gaan. Elk haartje is geteld; elke traan, tolk van het naar God schreijend gemoed, wordt in Zijne flessche vergaard en bewaard. Tot alles waartoe Hij hen roept ontvangen zij kracht; onder alles wat hen bejegent de vertroostingen des Heiligen Geestes; van alle werken en strijden en lijden eenmaal de vrucht. Wat anderen hun ten kwade denken wordt door God hen ten goede gedacht. De dood, zelfs de marteldood, • is hun geen rtimp, maar een snel voertuig ten hemel. //Genade" en „niets ontbroken" zóó spreekt aan het einde der baan hun ervaring en dankbaarheid zich uit. Wel zouden de discipelen; en 't gaat nog den christen niet anders; veel „waaiomV hebben, waarop zich geen antwoord liet geven. Maar, 't geloof vindt, het weet, de „daarom's" in God, die eenmaal alle tranen zal droogen, al het hier duistere van Zijn bestuur zal verklaren. O, zalig die toekomst! Dan wordt alle strijd bekroond, alle werken beloond, alle vijanden gefnuikt en gestraft! „niet een haar van üw hooed zal verloren gaan." HierOp mogten zij dus zeker staat maken. En het vast geloof hiervan zou hen boven het nijpendst leed en het smartelijkst wee verheffen. Hebt gij dit goed begrepen, Toehoorders ? Verstaan hoe het een in verband met het ander waarheid kan zijn ? Hebt gij de discipelen gelukkig leeren achten die wij met zulk een belofte tegen zulk een toekomst zagen gewapend? Welnu, verblijdt gij u dan ook. Even gerust als zij kunt gij het nieuwejaar intreden, hoe dreigend u de toekomst ook schijne; wel te verstaan, indien gij behoort tot het volk dat zich als door eigen schuld doemwaardig heeft leeren kennen, hun zonden voor God leeren belijden en betreuren, en er gestaag tegen strijdt; dat met alle nooden tot niemand anders of meer wil en weet te gaan dan tot Jezus, den eenigen en volmaakten Zaligmaker; dat in Zijne school heeft geleerd, en dagelijks in die leer wenscht toe. te nemen, om: z/eigen krachten te verachten, eigen zinnen te overwinnen." Of uw lot in dit nieuwe jaar en voortaan zal zijn wat den discipelen werd voorzegd, weten wij niet. Maar toch, Gods gewone weg met Zijn kerk in het algemeen en met ieder Zijner kinderen in het bijzonder is, dat die Hem vreezen door strijd van binnen en van buiten geoefend, en door lijden geheiligd worden. In het koningrijk Gods gaat men uog niet in dan door vele verdrukkingen, na aanhoudenden arbeid en strijd. Rekent er .maar op dat in verschillende omstandigheden beproevingen uw deel zullen zijn. En is welligt ook veel voorspoed u beschoren, o ja, God is mild; ineeue niemand dat de-beker Zijns volks enkel met alsem gevuld is, maar vooral dan hebt gij niet minder genade van noode om niet van God af te wijken, welk laatste de grootste ramp heeten moet. wat zal er ook nu zijn ? Hoe het in bijzonderheden met u en allen en alles waarover gij zorg draagt zal wezen, het is onzeker. Maar dit is zeker, dat voor u als voor de discipelen die heerlijke belofte geldt: niet een haar van uw hoofd zal verloren gaan. Ook voor u is dat gezegd en geschreven. God blijft de zelfde alle eeuwen door voor Zijn volk. Vraagt dan een godvreezende zieke of dit jaar hein herstelling zal brengen . of wel den dood; \v ij moeten dien lijder toevoegen: dat weten wij niet; maar dit moge u troosten dat wat goed voor u is zeker zal geschieden, zoo gij aanhoudt Gode uw lot te bevelen. Hetzij gij dan leeft, hetzij gij moet sterven, gij zijt in beide gevallen des Heeren. Of gij voorspoed zult hebben of bangen tegenspoed in uw huis, in uw zaken 't is ons oubekend; maar dit staat vast: uw brood is zeker, uw water gewis; en bij uwe wonde wordt de balsem gevoegd. Of 't vaderland welvaren, of te gronde zal gaan, onzeker; maar gij, wordt in elk geval en in elk opzigt gered. Of oorlog of vrede zal heerschen, onzeker; maar de vrede der ziel, die ook door het krijgsgedruisch niet kan worden gestoord, blijft u verzekerd. Of de gemeente alhier, heel de kerk van Christus, zal bloeijen of kwijnen? Wij weteu-"het niet; doch, hoe 't ga, gij ie oogt rusten in God, die al uw wenschen en beden kan geven, maar vrij eu ondoorgrondelijk is in al Zijn doen, schoon altoos wijs en goedertieren; uw ziel wordt behouden, al waart gij een eenige Lot in het midden van kinderen Sodoms. Al was het... maar waar vind ik het einde der zaligheden gewaarborgd in die belofte des Heeren: niet een haar van uw hoofd zal verloren gaan? Ik kan slechts enkele wenken u geven; denkt er zeiven verder over na. Ik wil niet trachten den Oceaan leeg te dragen; 'k laat u alleen zijn frissche wateren zien, en bied u eenige droppelen aan. Smaakt ze, en gij zult getuigen dat de discipelen van Jezus onder alles een gelukkig volk moeten heeten. NIET EEN HAAR VAN UW HOOFD ZAL VERLOREN GAAN. Die belofte is gewis. Welk een voorregt dit te weten ! Evenwel, niet genoeg is het ze te weten; zij moet worden geloofd!\ Elk oo^enblik moeten wij ons als bij vernieuwing er aan vastklemmen; Jezus, 't zij met eerbied gezegd, vatten op Zijn eigen Woord. Zijt gij niet geloovig met de beloften Gods werkzaam, dan ondervindt gij niet hare kracht. ' Dan kunt gij, al zijt gij een kind van God, gedurig als een riet ginds en her wordeu bewogen, en, bij gemis van troost, met droevig geween gebogen gaan onder het leed. Dan bedroeft gij ook den dierbaren Heiland, zoo mild in het beloven. Onthoudt dit, gij bekommerde harten, die Jezus wilt dienen, van geen anderen Heiland wilt hooren, en toch zoo dikwerf angstig vreest, zoo weinig juicht; zoo gedurig door allerlei zaken en zorgen u van het zien op Jezus, beloften afwenden laat, en zoo zelden den verachter van Gods Woord noopt te erkennen: hoe gelukkig is dat volk dat God wil dienen naar Zijn Woord. Bedenkt dat de Heere de vervulling Zijner beloften geeft niet in door u verkozen wegen, maar in Zijn weg; niet op 't ongeloovig klagen, maar op het geloovig omhelzen. Vergeten wij het nimmer dat er voor 's Heeren volk alles aan gelegen is steeds in waarheid die belofte te gelooven. In dat geloof zullen zij onder alles wat dreigt of treft moedig zijn als Gideon's bede. Moedig in den strijd tegen wereld en duivel en zonde, ook al dreige hun daarom schade, jammer en dood. Die zekerheid onder alles in de levensgeschiedenis der discipelen kunt gij duidelijk zien wat zij vermag en doet vermogen. Gelooven wij van harte, dan beoefenen wij ook de vermaning- die de Heiland hierop laat volgen: Bezit uwe zielen in lijdzaamheid. Uw oog dan op die beloften, gij allen die God vreest, bindt ze op uw hart. Dan zal uwe ziel zich verlustigen in den God uws heils, en gij zult niet vreezen, wat ook het nieuwe jaar u aanschouwen of ondervinden doe; zaligheid zult gij genieten, en u in godzaligheid oefenen. Dan zult gij woekeren met-de uren uws levens voor God en den naasten; en in elk opzigt, naar de vermaning der Schrift, alles doen wat uwe hand vindt om te doen met alle magt. wat zal eb ook nu zijn? Geliefde Hoorders, hoe zou ik wenschen u allen als een nieuwjaarsgroet te kunnen toeroepen: niet een haar van uw hoofd zal verloren gaan. Maai' dat mag ik niet; dat mag ik niemand die niet in waarheid Jezus liefheeft. Den meest arme en verachte naar de wereld, eenzaam verlaten en ellendig in het oog der menschen, mogen, moeten, wij in den Naam van God rijk noemen ; hem troosten, hem wijzen op de grootste schatten als zijn eeuwig erfdeel zoo hij maar tevens arm is van geest eu naar de geregtigheid hongert en dorst. Maar u, onherboren medereiziger naar de eeuwigheid, al waart gij een koning, u moeten wij het aanzeggen dat dood en verdoemenis voor u in 't gezigt zijn. Helaas, dat gij zelfs het niet ziet,* het niet gelooft! Zoo dit jaar u tegenspoed treft, dan zal ware troost u ontbreken. En al hebt ol verkrijgt gij alles; al kreegt gij alle menschen, zelfs vorsten, tot vrienden en beschermers; gij zoudt nog missen dien zielevrede die de eerste voorwaarde is om zich in waarheid gelukkig te gevoelen. Voorspoed, zoo gij onbekeerd blijtt, zal u zijn als de grasrijke weide den os, die zich daarop rijp maakt voor het mes des slagers. Gij kunt in dit jaar, in dit uur nog wel, sterven. En wanneer ook, eens moet gij alles verlaten, en het gebied der eeuwigheid optreden ! En God ontmoeten ! En vreeselijk zal het u zijn te vallen in de handen des levenden Gods! Mijn geliefde gemeente, wie uit uw midden zal dit jaar sterven moeten? Niemand? God geve het ! Maar waarschijnlijk is het immers toch niet dat wij allen, niet één uitgezonderd, nog onder de levenden zullen geteld worden, als weder een oudejaars-avond aangebroken zal zijn ? Indien uw naam eens op de doodenlijst van dit jaar mogt geschreven staan, onbekeerde man of vrouw, wereldlieveude jongeling of jonge dochter; of de uwe, jeugdig kind, dat de lessen der godsvrucht niet acht, niet naar vermaningen hoort ? Wat dan! Zou dan eenmaal uw Leeraar, die zoo van harte den hemel u toewenscht en steeds prediken wil, nog eenmaal tegen u moeten getuigen, en u ter eeuwige afgrijzing verwezen moeten zien! O, geloof mij, mijne ziel siddert bij de gedachte daaraan. Wat moeten wij u toewenschen, wat voor u doen, op dezen nieuwjaarsdag? 't Is ons gegeven u den weg der zaligheid te wijzen; niet u er op te brengen, of voor u te gelooven. Dat zult gij zelf van God moeten smeeken, die mild geeft en niet verwijt. O, laat u raden. Zoek den Heere nu Hij nog te vinden is. Hij is nabij. Zijn Woord hoort gij nog heden. Geloof in den Heere Jezus Christus, u reeds zoo menigwerf verkondigd, en gij zult zalig worden. Hij roept u toe dat Hij al aw zonden vergeven, al nw behoeften vervullen wil, zoo gij die Hem belijdt en klaagt, en u onvoorwaardelijk voor immer aan Zijne genade overgeeft. Komt dan tot dien lieven Jezus ;• Ach, Toeh. komt. En moet gij in de eene hand nw eigen doodvonnis houden, klemt met de anderen u vast aan Jezus, belofte : die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven. En gij allen die mij heden hoort, onthoudt, onder alles wat dit jaar zal geschieden, dat deze aarde het land deirust niet is; dat lief en leed den regtvaardige treft en den goddelooze. Bovenal bedenkt dat de Heere over allen en alles regeert; dat Zijn Raad zal bestaan; dat al Zijne Woorden in vervulling zullen treden. Weet en bedenkt het heel dit jaar en altoos: wat in 1869 en volgende jaren ook gebeuren, kind der wereld, geen haar van uw hoofd is verzekerd ; kind van God, geen haar van tiw hoofd gaat verloren. Let op het einde van 's Heeren wegen. Weldra wordt het onderscheid gezien tusschen dien die God dient en dien die Hem niet dient. Gelooven nu velen het niet, allen zullen dan ondervinden dat: voor het kind der wereld alles „wee," voor het kind van God alles „wel" zal wezen! AMEN. Zalig hij die in dit leven, Jakobs God ter hulpe heeft. Hij die, door den nood gedreven, Zich tot Hem om troost begeeft. Die zijn hoop in 't hachlijkst lot, Vestigt op den Heer, zijn God! H. H. Vaste Medewerkers. Ds. J. Bavjtnce te, Airakerk. „ W. Dibmer „ Alphen a/d Rhijn „ N. H. Dosker n Harlingen. , A. S, Entingh if 'Botterdam. „ B. C.Felix . t* den Helder. p W.H. Gispen "'• „ Kampen. ,, G. K. HftMKEs „ leek. ,, W. P. de Jonge n Enter. „ W. van der Kleij . . . „ Almelo. ,, J. R. Kreitlen // Ilallum. ,: A. Littooy ..... „ Middelburg. „ L. Lindeboom ,, '* Rertogenbosch. 'e L. Nktjens h Apeldoorn. Schets van het leven van professor L.Lindeboom door dr T.Hoeksta Lindeboom is van verschillende zijden te bezien. Prediker. Syntheitisch . Oosterzee had hem niet gepakt. Hoogleeraar, exegeet. Heel goed. Heelemaal niet conservatief. Boerkoel. Oprichter van barmhartigeihsvereenlging. Geen kerkelijke. Dit niet tot piëtistische inslag, niet door roerende overwegingen, maar door het inzicht dat hetv moest, dat God er toe riep. Theol. School. Liturgiek : Voorstander van gezangen. Leerling toan Brummelkamp. Evangelist. Voorstander van evangelisatie. Heel zijn leven. In 's- Hertogenbosch . Aanvankelijk veel tijd voor zijn preeken. Gem. was gedesorganiseerd. In vele maanden geen kerkeraadsvergadering. Een ouderling. Menschen van andere kerkeh. Roomschen. Toen de paus orf feilbaar werd verklaard» een stemme Gods en niet eens menschen. Moed. Echter meer positief- niet aanvallend. Geen kwaad van Maria zeggem. Na enkele jaren Zaandam. Kleine gemeente. In de wereld zult ge ver drukking hebben. Noordholland boven het Y was een woestijn. In veel opzichten nog daar het modernisme. Hier ging hij tot den aanval over. Baas en Kraay. Alles gratis gedaan. Zijn lezingen betaalde hij vaak zelf. Hij deed de zelfvoldanen schrikken. Plaatste zich op sociaal gebied a/d zijde der arbeiders, democra In klinkende éermen. De modernen waren hard en forsch. Vrmchten: ondersch. kerken. Assendelft. Als hoogleeraar altijd evangelisator gewwest. Theoretisch: evangelische congressen in 1913 en I9I6. Voorzitter. Organisator. 1876 is er reeds een inw. zend. conferentie gehouden. Op 't eerste congres iets van de historie verteld. Bavinck, Kuyper Bouwman. Gesproken van den He Hand. Praktisch. Meer geëvangeliseerd dan onzer een. Lezingen. Debatavon den. Traktaatjes overal. Je kunt merken dat hij er gewwest was. Scheurkalenders. Overla traktaatjes, zelfs in Dland én Zwitserland Door vriendelijke toespraak en vermaning wanneer ze vloekten in de trein. Subject der Evangelisatie. Hij achtte dat deze moest uitgaan van de kerk. Object. Die zijn vervreemd. Maar die in den ruimeren zin nog beh tot het verbond. Lindebboom heeft de verbondsleer altijd heel streng gehandhaafd. God is een God der geslachten. Wij lachten er wel eens om, maarc 1t had een heiligen grondslag. Doel van de Evang. is ze tot den Heiland te brengen en kerkle te maken. Zijn krachtige ouderdom. Helder geheugen. Zijn gebed. Veel gebeden. Al meer. Gedacht alle nooden. Men schrijt uit Winkel;"Nadat er eenige malen alhier in een kolfbaan door Evangelisten volksvoorlezingen zijn gehouden, m.a.w. gepreekt is gewonden, kondigt thans ds Lindeboom, predikant te Zaandam, aan, dat hij zal komen om eenige stellingen te verdedigen. Die aankondiging is gedrukt op een enorm groot aanplakbiljet van wit papier waarover in schulnsche rigting breede blaavjre strepen geschilderd zijn. Deze vreemdsoorlge schulnsche ma nier om de aandacht te wekken voor een zoo stemmige zaak, komt te meer aa Vervolg. den dag wanneer men den inhoud der stellingen leest. Deze zijn gekant tegen het "Modernisme w, waarvan o.a. gezegd wordt dat het bestaatuit eigendunkelijke meeningen en de ruwheid en onverschilligheid van zeden. Of die blaauwe strepen grooten Indruk maken, zal de toekomst a.s. Donder dag leeren. Dat de opkomst talrijker zal zijn dan bij 's mans voorgangers schijnt zeker, maar dan zullen er onder de toehoorders vele weetgrierige zijn, die niet kunnen worden gerekend tot zijn geestesrigting te behooren. Ook zal men behooren af te. wachten of de stellingen zullen weersproken worden; zijn wij wel ingelicht dan zal het echter niet ontbreken aan een eenvoudig woord van ernstig protest tegen sommige onware bewoordingen an deze spellingen.