ander geluid meer. Het was een van die oogenbhkken, waant, althans als het hart wat droevig gestemd is, men zich met voorstellen kan dat de zon ooit de aarde heeft toegelachen, of haar nog ooit weer toelachen zal. ' . -, , • + Ons jong meisje intusschen had aan dien somberen indruk niet behoeven toe te geven. Of maakte men in het kasteel geen toebereidselen voor een feest? Ook in het dorp was meer dan een venster verlicht; want op het Kerstfeest is de vreugde algemeen Maar wat haar betreft, zij nam er geen deel in Zij was geheel ™™ld™""": wat zij had hooren zeggen omtrent de tijden die naderden, omtrent de beproevingen, die haar vaderland te wachten stonden omdat het de heilige banier van Christus had durven opsteken. Zij had dus geen oogen dan voor het sombere, winterachtige landschap. Zij zag er een beeld in van de schuldige wereld, die, door de Zon der gerechtigheid u , • o„„ VwiitiPTid bestaan veroordeelde, dat te oiusscnen, ziuubcivc --m - .. - , eeuwig duren zou. En de wieg van den Christus, die zij ihar.verbeelding gezien had, verscheen haar bestraald door een somber schijnsel Zij dacht: „Wat kan de Christus nu eerder te doen vinden, dan de wereld oordeelen, en hen straffen, die zijnen troon hebben neerge- W°Maear! terwijl de zuster voortging óm alleen de ^^'/^^rTn en de eenzaamheid, en den dood te wiuen «ou, — ma.X blik hooger opgeheven, en de gestemde hemel had hem ^dere g~ ten ingeboezemd. Een Kerstfeest van vrede en liefde was, a opgegaan in zijn jonge ziel. Hij had ook van de vreeselijke tijden hooren spreken, waardoor men zou moeten heengaan; ^ar in zijn meer kinderlijk geloof was hij inmiddels van de zoete herinneringen aan het oude lieve Kerstfeest vervuld. — Zuster, zeide hij, hoe gaarne zag ik eens... — Wat? — De ster der Oosterwijzen, gij weet wel... —i Ik ook. Zij verdiepte zich opnieuw in haar gepeins. — Zuster, waar stond zij? Weet gij het? z *««* «-« -s» r,,farSeï™eI zeggen: Daar is'zij, de ster, uic uo« ■«■■"■..j ~~ Al rlp «tpTrpn hebben Hem gezien. _ t Gelooftgij dat? Maar het is" zoo, ja... Al de sterren waren daar, evenals heden. O, zuster, komt het u niet voor, dat ze tot ons spreken ? in den Psalm staat, dat zij Gods eer vertellen'. Maar nu is het zijne Helde, die zij vertellen, zooals zij die voor veertien honderd jaren vertelden. Niets verandert daarboven... — Gij hebt gelijk, broeder, niets verandert... en de liefde Gods nog minder dan die sterren, die van haar verhalen. Ik deed verkeerd, met alleen die witte en doode vlakten te willen zien. Jezus zal komen als altijd zachtmoedig en liefdevol; Hij zal, als altijd, in de harten zijner getrouwen komen wonen. En daar zijn zulke getrouwe harten; daar zijn er, die altijd blijde, zooals Paulus zegt, den goeden strijd tegengaan ... ° 6 J En het allerblijdst, zuster, gij weet wèl, wie? Het is hij, op wien we wachten. r — En zoo hij eens niet kwam? En zoo men hem onder weg gevangen nad genomen ? ° ° B — Gij valt altijd weêr opnieuw in uw zwaarmoedigen toon. Zoo hii eens met kwam; zoo men hem gevangen had genomen of zelfs gedood! — JNoem dat woord niet! — Waarom niet? Als het gebeurde, zou God ons in zijn plaats een ander zenden... O! als ik maar vijftien jaar ouder was- — Braaf zoo, broeder, braaf! Maar... hoort gij iets? — Zuster, hij is hetl En wij hebben het reeds gezien, hoe de twee kinderen, in alleriil van den toren afgeklommen, de zaal binnenstormden, om Johannes Huss aan te kondigen. Hij trad dus binnen. Met hem was zijn vriend Johann van Chlum een man met een gouden hart en een dapper zwaard. t«Jrt WaV™ 7aTard betreTft' ik beSeer niet« dat gij dit voor mij trekken zult,' had Johannes Huss hem gezegd, toen hij Praag verliet. Maar l^hlum daarentegen zou het gaarne getrokken hebben; hij zou zich gaarne hebben laten dooden, om Johannes Huss voor Bohemen te helpen behouden. En er waren nog meer van die edele baronnen, die in hem het licht en de glorie van hun land zagen; Peter van Huesinecz had ziin bloedverwanten, zijn vrienden, allen behoorende tot het leger der getrouwen, hij had ze allen reeds sedert een uur rondom zich bijeen vergaderd, wachtende vol onrust en vreugde. Eondom de meesteres van het kasteel hadden zich onderscheidene edelvrouwen geschaard; eindelijk, rondom den Kerstboom zag men dien lachenden krans, waarvan hij zich zoo gaarne omgeven ziet, dien krans van kleine hellere levendige oogen, waarin hij zich gelukkig acht zijne lichtjes te uerc, icycmx& & UndpTPTi l ik wil zeggen, uwe mogen weêrspiegelen — n, lieve Kinderen.... ik. w"* ss • voorgangers van voor vier eeuwen, want we bevinden ons nu, zooals zeide in het jaar 1413. Al die kinderen, zoowel als de twee, waarmS'we kennis gemaakt hebben wisten,. dat het Johannes Huss was- allen zelfs de kleinsten, hechtten aan dien naam het duister begrip an' een groot werk, dat moest worden volbracht, van een groeten en vreeselijken kamp, die aan den voet van het kruis.moest * AU* gelacf'hield dus op, en alle stemmen zwegen, en terwijl de baron met de beide handen naar hem uitgestoken, hem tegemoet ging, 'bleef hij op den drempel staan en, de handen vouwende, zeide hij: — Vrede zij dezen huize! . . — En hij zal er wezen, zeide de heer des huizes, ja, hij is er, dewijl gij er zijt. noe ueui gij »u= ^"P"""? — God waakte. En uwe moeder bad. En inderdaad in het midden van dien kring van ƒ el!ro™ wf ook eene hoogbejaarde vrouw gezeten, eene eenvoudige boerin naar haar voorkomen te oordeelen, maar overigens zich den schranderen, vasten blik ^n haar oog En die blik verhaalden , . l„ „„nnv,;0^0r,;(s 7,n +.nr.h was het. die, arm en zoodoende nare gausuuc gcuv^.^"— -- . - a.j, een weduw zijnde, haren zoon had opgevoed, eerst in de vreeze Gods, daarl Tn de'bewustheid dat hem een groot werk te «dta»P» Wie had er niet van hooren spreken, hoe zij, terwijl zijzelve hem naar de hoogeschool te Praag bracht, een gans ?^^™J™£1 een geschenk aan den rector te maken; en zie wat f^^'^ot dier ontvlucht onderweg, en de ^eder ziet daarin een ongunstig voorteeken; en, op de knieën vallende, bid zij God om het m het voorteeken dreigend kwaad af te wenden, met dat gevolg, dat zij weer tot een herinnering aan u „ikP derd, te Constanz zegt men, om er te leeren elke vriimaking te vloeken. Geen enkele bisschop, op wien het Evangelie Xnen kan om zich door zijn woord op de kerkvergadering te doen hooren. Geen enkele mond die niet reeds bij voorbaat gesloten wordt ofgereed is op de eerste bedreiging te zwijgen. Den oorlog, dTezij seder zooveel eeuwen aan het Woord Gods verklaard hebben, oTan zii weêr erger en hardnekkiger dan ooit hervatten. Ach, arme, g vir>T Kerk van het kleine kuddeke! Kerk van den goeden HeTde" dan 2^* onder het kruis zijn, en dan zullen uwe fehoonsteKerstfeesten die lijdensdagen rondom den kerstboom zijn, daarvan het lied spreekt. De vrienden van Huss zagen elkander verwonderd aan. _ Meester, zeide de baron, gij verbergt ons nog iets. Uwe taal doorgaans moediger. Uw minste woorden plegen anders een triomflied — En wie zegt u, hernam hij, dat ik aan de overwinning twijfel? Zou God kunnen overwonnen worden? Zijn Woord.zal zeker overwinnen, al moesten ook allen, de een na den ander, vergaan, die het hebben genomen voor zwaard en schild. Dat Woord zal dus naar de kerkvergadering gaan Zoo men het den toegang sluit, zal er wel iemand gevonden worden die op de deur, al was het met zijn eigen bloed, het protest van den Heer schrijft. — Maar... neen... ik zwiw, God zal op den dag van den strijd zich wèl een leger weten te verschaften. Komt, kinderen, gij die na ons dit leger zijn zult, komt. Het Kerstfeest onder het kruis kan desniettemin het Kerstfeest der kindsheid zijn ... Hij wees met zijn hand naar de geschenken, die aan den boom waren opgehangen en, terwijl men hen uitdeelde, bemerkte hij aan kLÏ een tamelijk groot kistje, waarop zijn naam geschreven stond. W H Frlda °et, op een wenk van hun vader, en boden het Huss aan m de aanwezigen waren opgestaan; aller oogen waren op hem gevestigd. 6 «aicu. Ziehier, zeide de baron wat gij daar straks het zwaard en het schild ik W Sr°emd. ->'-In Daam Van den adel van kernen stel van tdtnSan ï?\™' dle 6r Zich, reeds 200 vaak °P de beste wijze van bediend heeft. Neem, meester; doe het kistie onen van 't ZZTaÏ uT-T konlnkllJke Bijbel. De eerste kunstenaars De bid 1 1 w ^t,?* eefe.geacht er mede aa* te arbeiden.! schoon Or.1 ï0trAbet schdderwerk in kleuren, alles was verwonderlijk schoon. Ook de letters waren zoo regelmatig, zoo net, alsof de boekdrukkunst reeds was uitgevonden. Eindelijk in spijt van Gregorius VII toe t^ïr kTg+ w8di8laS Tb°den had ^ Boheemsche vertalingen j toe te laten — de tekst was in het Boheemsch! I Huss opende hem, en zijn blikken vielen op een bladr.iidp. ™r, T«,.,-« i sterk' Zr'* PC daal" ? -hetSd' het goede Woord Gods- ^ en steik vriendelijk en machtig. Gij behandelt mij als een koning, edele I nT».~' 6n ? u-D u-° rijk geschenk lelijks aanraken. Maar I het ware geschenk is hier binnen, op iedere bladzijde, in iederen regel • | ^ ÏÏl het ^eft. bewaart gij het tevens voor uzelven, en zult het in uwe harten bewaren. Ik heb den Bijbel in den blinde opgeslagen; en ifc heb een antwoord des Heeren gevonden op al de vragen, die zich in ons vermenigvuldigen, als de groote stormen naderen. Men vraagt zichzelven af — hoe vaak heb ook ik het mijzelven gevraagd op dagen, waarin ik u toescheen vol moed te zijn — men vraagt zichzelven af: of God dan besloten heeft de wereld aan de boozen en aan de dwazen over te laten? Men vraagt zich af, of men dan zoo kwalijk zou doen, met den stroom des kwaads te laten voortstromen, en aldus het oogenblik af te wachten, dat God zelf zich in zijne almacht vertoont? O, kleingeloovige menschen, die wij zijn! God is altijd tegenwoordig, altijd zichtbaar; het komt er maar op aan, of wij oogen hebben om Hem te zien. Jesaja zag Hem; hij hoorde Hem; hij laat ons Hem hooren. Troost, troost mijn volk... Spreek naar het hart van Jeruzalem, en roep haar toe, dat haar strijd vervuld is...! Het gras verdort de bloem valt af; maar het woord onzes Gods bestaat m der eeuwigheid... Hij zal zijne kudde weiden gelijk een herder; Hij zal de lammeren in zijne armen vergaderen... Waarom zegt gij dan, o Israël: mijn weg is voor den Heer verborgen!... Die den Heer verwachten, zullen de kracht vernieuwen; zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk de arenden... — En de arenden hebben dan ook waarlijk hunne vleugelen vernieuwd!... viel Johan van Chlum in. Hoe indrukwekkend is uw toon bij het lezen van deze woorden! Het is alsof de profeet m u herleett, en het is mij, alsof ik hemzelven hoor... Maar... gij buigt het hooid... Wat scheelt er aan? Gij slaat een andere bladzijde op, en... — En ziehier, wat ik gelezen heb, mijn vrienden: „Ik word nu als een drankoffer geojferd. Gij kent hem, die dat gezegd heeft, en ik ken iemand, die het hem spoedig nazeggen zal. Wilt gij weten, wat ifc u verborg? Dit is het: Ik moet naar de kerkvergadering gaan, en ik moet er heengaan... om te sterven. Men roept mij op om te gaan... Ik zal gaan. Men zegt mij van alle kanten, dat ik er niet van terugkeeren zal... Ik zal gaan. Daarop riepen allen: 0 -m ± ■• '\JjL — Gij zult niet gaan! Waarom zoudt gij het doen? Wat gij hun zoudt kunnen zeggen, dat hebt gij hun sedert lang gezegd m uwe boeken. Kunt gij verwachten, dat een enkele ginds met u instemmen, ia, zelfs u aanhooren zal? Waartoe dient het, dat gij urn hunne handen stelt? Ja, zeker, men spreekt de waarheid: Als gij er heen gaat, zult gij niet terugkomen. Zijt gij dan.heer en meester over uw leven, om het aldus te verspelen? Uw leven behoort ons; het behoort aan dat volk, dat de oogen begint te openen voor het licht... — Dat volk, mijn vrienden, zal waarschijnlijk geroepen worden om alles voor het Evangelie op te offeren. Is het niet mijn plicht, hun daarvan een voorbeeld te geven? Helaas., vleesch en bloed huiveren er tegen: dat hebt gij genoeg gezieh. Een oogenblik had God mij aan mijn zwakheid prijsgelaten. Maar ook u ben ik mede een voorbeeld schuldig — Kom, meester, het is reeds sedert lang, dat gij het ons geeft, zoo gij nog m leven zijt, het is niet omdat gij nagelaten hebt den dood te trotseeren. Herinner u En zij begonnen allen zijne eigene geschiedenis te verhalen. Had hij met reeds als kind, toen hij eens de geschiedenis van het martelaarslijden van den heiligen Laurentius las, zijn hand in het vuur gestoken, om eens een proef te nemen, hoeveel hij er van zou kunnen doorstaan." Had hij met reeds sedert verscheidene jaren door zijn moedi* gedrag zich de folteringen waardig gemaakt, waarmede Eome hem bedreigde. Zoo vroegen ze, en daarop hem aanvattende bij zijn geweten zelf, daagden zij hem uit, om zichzelven voor God af te vragen ol (,od hem waarlijk naar Constanz riep, en of er niet misschien onder zijn besluit daaromtrent eene verzoeking van hoogmoed school? üen andere verzoeking, die namelijk om naar zijn vrienden te nooren, ja, om voor hen te zwichten, begon in zijn hart binnen te sluipen, hij zag zijne moeder aan, als wilde hij bij haar een toevlucht zoeken, bijbleef onbewegelijk, sprakeloos. De moedige vrouw zou niet gezegd hebben: Ga niet!" maar ook, om te zeggen: „Ga!" dat was blijkbaar boven hare kracht. Hij zag den moedigen Johann van Chlum aan. Johann van Chlum ging voort hem te zeggen, dat zijn plaats in Bohemen was, dat zijn leven aan het volk van Bohemen behoorde.I Alleen tegenover allen, verschrikt, misschien verblijd _ er zijn zooveel-' plooien in ons hart! - dat hij niemand vond, die er hem een plichtvan maakte om op zijn stuk te blijven staan, scheen hij op het punt van te zwichten... hij zwichtte werkelijk... en allen, vol blijdschap, 1 herhaalden: „Gij zult met gaan ! Hij zal niet gaan! i Maar toen, opeens, trad van vo'or den voet van den kerstboom een- kind, Karei, op hem af, en terwijl hij hem diep in de oogen J zag, zeide hij: r 6 — Meester, gy' zult gaan. Huss trilde. In dien helderen kinderblik verscheen hem de wil Gods, en zacht, vroolijk, alsof hij van een schandelijk en smartelijk beletsel verlost was, antwoordde hij: — Welnu, mijn kind, ik zal gaan. II. _ Laat ons dus ook er heen gaan, naar die stad Constanz, waarheen Johannes Huss beloofd heeft zich te begeven ^Aavrne zich eene waarheid of eene genadegave meer toegeëigend, en evenzeer had met eiken dag zijn woord meer ingang in de harten gevonden Het was nfet enkel Bohemen meer, maar het was gansch Europa dat opsprong bij het hooren van den naam van Johannes Huss en toen hij naar de kerkvergadering vertrok, was zin reis door het oude »>"tsehland niet dan een lange triomftocht geweest, die tot in Constanz werd voortga zet door het opgetogen onthaal van het volk. Zoo "W"™^ hij zich met eene godvruchtige blijdschap den dag dien de loop des jaars nu deed wederkeeren, den avond, waarop God ^m bepaaWehjk met den stempel der apostelen, der martelaars had geteekend. Maar met Z blijdschapPvermengden zich op smartel jke wijze ook andere gedachten en het Kerstfeest maakte hem sedert eenige dagen zijn kerker nogwm berder. Hij zou hem niet door de gewone feest ichten verlich zien, ge n vriend zou er den zegen brengen, ^^f™™^^. het zinnebeeld zijn: de heilige en zalige verlichting,der 2 elen^Hij wist een groote troost! - dat niemand hem verlaten had Hij wist dat Peter'van Hussinecz, Johann van Chlum, Hendrik -n Lutzemboch n nog meer anderen, te Constanz met hem, of na hem gekomen m den geest met hem zijn zouden, dicht bij hem, misschien wel aan den voet van den toren, zooals zij daar meermalen geweest waren. Maar — hen te zien!... onmogelijk! hen te spreken!... even onmogelijk! want soldaten stonden nacht en dag op schildwacht, die op hun beurt weêr door de monniken bewaakt werden. En het was niet zonder reden, dat de monniken de soldaten bewaakten, want de soldaten waren, evenals de adel en het volk, over t algemeen voor hem. Daarenboven allen, die gelegenheid gehad hadden hem te zien, sedert hij zich onder hunne bewaring bevond, had hij gewonnen door zijne zachtmoedigheid, door zijne gulhartigheid, en onder de schriften, die hij in zijn gevangenis opstelde, zijn er verscheidene opgedragen aan dezen of dien van die ruwe, maar eerlijke mannen die zooveel mogelijk het lot van den gevangene poogden te verzachten! Doo5..h,e.n, dan ook had vernomen, dat de keizer te Constanz waarschijnlijk op den avond vo'or Kerstmis, stond aan te komen En inderdaad, terwijl hij zijne gedachten den vrijen loop liet, hoor! daar mengen zich opeens in het eentonig geluid van de golven des Rijns andere geluiden, eerst meer verward, toen meer kenbaar: toejuichingen trompetten mannen en paarden op marsch. Het was duidelijk, dat de keizer aankwam. Keizer Sigismund! Hij had met eigen hand het vrijgeleide geteekend dat aan Johannes Huss volkomen veiligheid te Constanz waarborgde. De paus had die belofte verscheurd, Johannes Huss aan den haat van de kerkvergadering overgeleverd — en de kerkvergadering die omtrent de andere misdrijven van den paus, en terecht, zich zoo gestreng toonde, had in die nieuwe misdaad niets dan een onberispelijke, ja heilige daad gezien. Eerst verontwaardigd, had de keizer langzamerhand het oor geleend aan die goddelooze leer, die de kerkvergadering in een dekreet stond te veranderen: Den ketters woord te houden, is onnoodig! Dus van nu aan geenerlei hulp te wachten van een keizer, die aan zulke verfoeielijke leermeesters was overgeleverd' oedkeureï gevangeDneminS goedgekeurd, hij zou ook het doodvonnis De geluiden werden steeds luidruchtiger, en kwamen telkens naderbij. Huss had eerst bij zichzelven gezegd: „lk wil geen moeite doen om hem te zien." Maar desniettemin wendde hij zich onwillekeurig : naar het venster,, toen de deur achter hem geopend werd. Het was HET KEESTFEEST ONDEE HET KEÜIS. I. — Hoor!... stil!... Een paard!... — J.K hoor niets. voetetapin;^'..^ % * De ^ Veid°°ft ^ geluid van zijn — Zou hij het eindelijk zijn? — God geve het! Un^oridl116*' ri6Pen tW6e ^ren, die binnenhen7geSn?Z1J ™' k°mt *>• Aderen? Hebt gij — Hij rijdt den heuvel op. — Hebt gij hem gezien? — Ja, van den toren. — Bij nacht? — De nacht is helder; en voorts. — Wat P D= ïï, "ÏLlS^ °» °" " & d. »i.„» ™8«t prnnD. maar bedreigd aour ucu gedaan door den aartsbisschop van ïraag, maar u e vaar om zijn werk te zien teniet gann ^ ^ wacht opden En ziedaar, waarover onze twee kmderen, ide ik vele toren, met elkander gesproken hadden. bepepen, dingen; éen ding evenwel begrepen z^met name ^ ^ niet: het was, hoe men zulk ^ man (Jt0n terug om te zeggen: Altijd kwam hij n zijn kinderlijken eenvoud er p ^ _ g „Maar hij wil immers mets, danhetg^en goe van den hemel spreekt, wil, dat men tot Jezus en zijn ^&>™ kunnen aanhooren!" zon ik voor mij hem wel een ^"^^ * een jaar of twee De zuster, niet minder Kinueruj». o. ouder doorzag misschien de ware oorzaak wat beter. „Er zijn," zeide hemel W* ^f ^V Ja',Zelfs de ^0ede willen niet- «at men in den hemel kom zonder door hunne handen te gaan; de paus heeft, volgens steld efdl tS Vw hemd; de Paus heeft ze h™ te' bandggete ™ 7 ?SS 26 hun af' °m ^ Jezus, en Jezus alleen Snontneemt'"hITÏÏ "w'/!* g*j wèl' dat ^ h»™°gandere van ^ ^ w Jrmet' dat een 'meDsch zich inbeeldt, dat hij van een ouwel het lichaam van Jezus maken kan. Hii wil niet dat I^meTf' d- 6611 ^ de ZOnden kan ™^ven J ^ \ mi-SeD. en de aflaten verkoopen zal. Hij zeKt dat een slecht men*ch met in der waarheid een priester zijn kan - en *H De' atfh8te reDSCh' t* 61 misS0hien in de Kerrbkaat i's.gJ — JJe aartsbisschop van Pi-aas-? — Neen. ë' — Doctor Palecz? — Neen. — Wie dan? — Wèl het is Johannes XXIII, de paus — Ik wist het wel, maar ik durfde het niet zeo-gen en TT. J n°g ^ Johannes Huss- Hij heeft het wèl durven zeggen, I — En hij zal er voor boeten. L^Sjfc broeder God zal wel weten hoe... Maar neen! God heeft 1 wfT rteiewm°en ^r^™^-^--- G°d "eeft het recï zond wèl . ' 16der VaD zlJn dienaars gereed zij . ... God | eerZiieZtWwt *°f 26 wilde er bijvoegen: ^m» 2b«; maar! eer het woord op haar lippen was, was haar hart opeens overstelntf geworden door die groote gedachte: Jezus gekomen omde zihieïKI leeren stervet Ja jonge dochter, God heeft zijnen gïïL | :ntr»^msIX^StiP' ~" * ** 51 ^fouoe^^ ^oeletrf Kr^ htfïZe^avef ^ F komen van een uitgestrekt kerkho?. Voor^~ge geenwinf, doctor Palecz, landgenoot van Huss, maar een van zijn ergste vijanden. Men vreesde, dat de keizer terug zou komen op de door hem gegeven goedkeuring, die men zijner zwakheid als ontrukt had; men zond dus Palecz, om nog een laatste poging bij den moedigen martelaar — bij den verharden ketter, zooals men zeide — te wagen, nij was het, die op zekeren dag tot Huss gezegd had: „Als de kerkvergadering bepaalde, dat gij maar éen oog hebt, moest gij nog niet Pakcz^was een beter man, dan de paus, dan de meeste leden van de kerkvergadering, want in den grond had hij een vroom gemoed; maar terwijl hij eerlijker was dan de anderen, was hij er slechtste harder om, en als zijn hart week werd, schrikte h,j er van als voor een misdaad. , , , _ Huss, zeide hij, die trompetten, ze zijn voor u de voorboden der bazuinen van het gericht. Daar is de man , die u tot bod zal zenden Dan zal ik hem zegenen! En wel langs den weg des vuurs... Vuur beneden, eeuwige verkwikking daarboven! — Huss, hoor. Ik haat u niet. — En ik heb u lief. — Ik zou u willen redden. .. ■ , w »» _ Ja, van den brandstapel, maar zoo, dat gij mijn ziel er bij verloren deed gaan. — Ik zou haar redden. ,. _ Gii zoudt haar doen verloren gaan, Palecz. Zou ik tegen mijn geweten spreken? Zou ik mij voor den ellendigen afgod neerbuigen, die Johannes XXIII heet! , Ïjn'ZJk _ Johannes XXIII? Maar wij zullen hem nederwerpen, dat weet g6_!eZaVeen ander beter zijn? Hij zal misschien nog erger wezen. En al ware hij beter, zal hij daarom minder de paus zijn, de overweldiger van de rechten van Christus, de leugenmond der Kerk? — Maar waar doolt gij heen, ongelukkige? Iets dergelijks hadt gij nog nooit gezegd. Gij spraakt alleen van de slechte pausen.^. Ik heb het nu beter ingezien, Palecz. Zou ik onder het juk des pausdoms terugkeeren? Zou ik loochenen wat de Heer mij met zijn vinger in zijn Woord heeft getoond! — De vinger des Heeren, dat is de kerk. — O Palecz, ik bid u, geen twistredehen meer! Vernietig mij, maar laat ons niet meer redetwisten. De Heidenen stonden aan de martelaars een laatste feestmaal toe: aldus mocht men met zijn vrienden de komst van Christus, den Bevrijder, vieren. Ik vraag niet, dat mijn vrienden hier mogen binnenkomen; dezelfde goede trouw, die mij den dood tegemoet zendt, zou misschien weigeren haar prooi los te laten. Maar laat men mij tenminste in de eenzaamheid, alleen, mijn Kerstfeest laten vieren; laat men mij mijn laatste feestmaal gunnen, opdat ik mij, geheel alleen, met mijn geloof, met mijne hoop voeden moge. O, gij gelooft, Palecz, dat gij mij met uwe trompetten verschrikt? Hoor, daar hoor ik ze weêr; maar weet gij, wat ze mij zeggen? Ze zeggen mij: „Ziedaar den grooten strijd! Ziedaar Jezus, die de zijnen rondom het kruis, onder het kruis bijeenroept! Ziedaar de neerlaag en de schande van de machten der wereld, met hoeveel luister en hoeveel gedruisch zij zich nu ook mogen omgeven!" Uw meineedige keizer... hoor maar!... de stoet komt juist van de overzijde des üijns hierheen... uw keizer, die van nu aan, dank zij u, mijn naam aa.n zijn naam vastgehecht zal zien als een eeuwige vlek, — ik zou mijn brandstapel niet tegen zijn kroon willen ruilen! Uw keizer — hij nadert dus, want daar is hijzelf, omgeven door zijn edele baronnen... zie... een van hen wijst hem mijn toren. Hij ziet hierheen... Hij heeft mij gezien... Hij keert het hoofd om... Ga voort, o keizer ga voort naar de hoofdkerk, waar u aan den voet des altaars en met het lichaam van Christus in de hand, de man verwacht, die u heeft doen liegen, de man van het gift, de man van den dolk! Ga er dien kus des vredes ontvangen, die uw wang zal bevlekken, dat lichaam van Christus, dat uw mond zal bezoedelen! Ik wacht hier den levenden Christus, den goddelijken Bezoeker der gevangenen, der stervenden. Ik verwacht het Kerstfeest der herders, der engelen. Ik zal hier het hemelsche koor, de verkondiging van de groote Blijdschap hooren' Ga heen, Palecz, vanwaar gij gekomen zijt. Gij hebt gemeend wèl te doen; heb dank! Wilt gij mij de hand geven?.,. Niet?... Welnu ga! De Heer zij u genadig! vaarwel. En Palecz ging weg met rasse schreden, terwijl hij de dikke deur met overhaasting sloot; maar toch was de deur niet dik genoeg om voor Huss den tranenvloed te verbergen, die op den trap, eindelijk uit zijn boezem losbrak. Ga, Palecz, ga die schuldige zwakheid biechten ! ga aan den voet van Eome's altaren uw inkwisiteursmoed weêr opwakkeren! Huss was weêr op zijn zitplaats teruggekeerd. Het geluid der trompetten stierf in de verte weg; de menigte was elders heengetogen; de golven van den Rijn waren het eenige geluid en de eenige beweging des levens, die nu overbleef. Een uur daarna werd de deur geopend; twee soldaten brachten den maaltijd voor den gevangene. Wij hebben gezegd, dat de soldaten voor hem waren. Zij hadden thans het voorkomen van bijzonder gelukkig en blijde te zijn om te mogen komen. Men zegt, meester Johannes Huss. dat gij den keizer gezien hebt... — Ja. — En dat de keizer u gezien heeft. — Ja. — En dat de keizer, u ziende, gebloosd heeft... — Gebloosd! En inderdaad, ware Huss dichter bij geweest, dan zou hij gezien hebben, wat hij op een anderen keer in de volle kerkvergadering zag — keizer Sigismund, blozende voor zijn gevangene. — Ja hernam de soldaat, en daarna heeft men gehoord, dat hij tot den heer van Chlum zeide... — Was Chlum daar? — Hij was het, die u den keizer aanwees. — Brave Chlum! Maar de keizer zegt gij - - - — De keizer... meester Johannes Huss, pas op om nog geen hoop te voeden.!. De keizer heeft gezegd: Voor heden sta ik toe... — Wat? — Men heeft het overige niet gehoord. — O, zoo het de vergunning ware om te komen, zou Chlum hier zijn... maar, van naderbij beschouwd, verlang ik niet, dat hij kome... En toch! in den grond zijn harten riep hij om hem. Vandaar dat, toen het twee, drie, vier uren geslagen had, en hij niets komen zag, niets dan den nacht, die koud en somber naderde, hij het betreurde, dat hij een weinig gehoopt had; en hij deed het beste, wat hij doen kon: hij bood Gode zijne korte, ras opgegeven hoop ten offer aan. Toen had hij gelegenheid met vreugde het besluit op te maken, dat God bet hem geven zou, om de menschen te kunnen missen. De eenzaamheid viel hem minder zwaar, de duisternis minder treurig. Had hij niet aan Palecz gezegd, dat hij alleen zijn Kerstfeest zou weten te vieren? Maar opeens rijst aan den voet van den toren een lied omhoog: Maria's Zoon, Hij is geboren, Om eens den kruisdood te ondergaan... en onze gevangene herkende niet alleen het lied, maar ook de stem a v-ax eoDals te Hu8sinecz. een zangkoor van kinderen bestuurde. Frida te Constanz! Hij wist het niet, daar hij reeds gevangen was, toen zij er met haar vader aankwam. Hij^ hoort dus, hij hoort, en bijna zonder het zelf te weten, knielt nij neer. En dit was niet alleen om God te danken, dat Hij hem zijn vrienden gezonden had: een andere gedachte, een gebed, voegde zich Dij zijn dank. Dit lied was, een jaar geledén, een profetie; nu is het de tegenwoordig zijnde, onverbiddelijke werkelijkheid. Huss vraagt aan den Heer om altijd dieper in het gevoel te mogen komen, dat W„ V t/U • ln, het gevoel der onuitsprekelijk zalige eenheid met Jezus, den Koning der martelaars. En de Koning der martelaars heeft reeds op zijn gebed geantwoord, en bij het laatste vers hooren de Kinderen eene mannenstem, die van den toren nederdaalt, en zich met hen vereemgt om het refrein te herhalen • 't Best viert men Kerstfeest onder 't kruis.' Maar nauwelijks is het lied geëindigd, of de gevangene hoort, dat men naar boven komt. De deur wordt ontsloten. Het is Johan van Chlum, ïï.., r H.US91necz, het is Lutzemboch en nog anderen meer. tZL ëSf ze.ln,ZIjn amen! En zie! een oogenblik later komen onze 3-S' l kl.nderen uit de stad, vertegenwoordigers van de vrome V-a Tr hem hebben durven* verklaren; aan hun hoofd TT?,,! 7 Fnda komt niet het eerst. Het is Karei, die naar haar te kuïfn ^ * Weenend naar zijn hand g^P*' als om — Meester, meester, ik ben het, die u hier heb doen komen! maar hij, terwijl hij de hand op zijn hoofd legt, en hem dwingt om nem in t gezicht te zien, zegt: Ja, gij zijt het: hebt gij er berouw van? ,n+~ ^elnxl' neen! roept het kind; neen! neen! Gij moest komen; gij zijt gekomen; en dat is o-oed... ■ En terwijl Huss hem daarop in zijne armen neemt, kust hij hem tweemaal op het voorhoofd. Men verhaalde hem, wat hij nog niet dan slechts ten halve wist. Johann van Chlum was den keizer op een afstand van twee of drie ndjlen van de stad gaan opwachten. Hij had hem met alle rondheid en stoutmoedigheid toegesproken; hij had m hem een mensc^ gevonden, die worstelde met zijn geweten, en die poogde den man te haten, dien hij niet durfde redden. Chlum had toen verzocht, dat hij tenminste den gevangene zien mocht. Maar neen, een weigering, opnieuw een weigering! De vriend van Huss had het hoofd gebogen maar hij had den vorst niet verlaten, naast hem rijdende, bem Pijnigende nu door zijn stilzwijgen, zooals vroeger door zijn smeekgebeden. Maar opeens , aan den voet van den toren gekomen, had hij uitgeroepen: Hii is daar, en hij ziet u." Wij weten het overige. _ Maar waarom, zeide Huss, daar men het u toch vergunde, zijt men, heeft geeischt, dat men den nacht zou afwachten... en wij hebben onzen tijd niet verbeuzeld, voegde Johann van Chlum er zachtkens bij. Daarna meer overluid: _ Meester Huss, wij hebben gepoogd u, naar sand wijze een Kerstfeest te bezorgen. De kinderen hebben n met hun bod begroet Zeer gaarne zouden wij ook een kerstboom voor u opgericht hebben, maar hier is het onmogelijk ! En toch , zie ... . Twee soldaten, dezelfden, die wi zagen dat zoo gelukkig wal en hem te mogen dienen, kwamen binnen Zij brachten bedekt^enig* dennetakken, het geschenk van 't andere Kerstfeest den B^bel. Hu« had hem in Bohemen gelaten, denkende aan de moge^eld dat h^ spoedig weêr zou keeren; zijn vrienden brachten hem dien nterug. _ Men zal hem verbranden, riep hij uit Maar laat hetzijn.ik heb hem dan toch weêr gezien, en m handen gehad... Ja, dat is dat gedlkteeken van de nationale godsvrucht, h-»™»^^ vaderland zoowel als een stem des heüs. Hij is als een heilige bode van 1 die zielen, die daar beneden gerneenicUpJ£» banden, zooals de apostel zeide. En gij, mijne vrienden die ik meen ik no- niet gedankt heb, woest gezegend! Weest gezegend kinde ren, dferbare kinderen! Uw lied is voor mij een engegenlied geweest; gij hebt mij Jezus komst aangekondigd. Hij was, met ^, weet het wèl: Hij is nog meer met mij, ik gevoel het, sedeit gij hier zijt... En het onderhoud ging voort, kalm, godvruchtig, bijna vroolijk• en iv,TgeVan!.enf IaS- z"n,. ™enden een brief voor, dien hij gister geschreven had; zijn schoonen treffenden brief: Aan het volk van Bohemen, een eeuw later door Luther in het licht gegeven; en de kinderen geopend; en de soldaten kwamen naar boven om te luisteren; en in TLTa- srb*re gestalten> die voor de vensters van 't klooster al deze dingen bespiedden, gingen de uren in vrede voorbij ytÏÏSLa[S,.-,d\gevangene miBder Tervuld was geweest van zijn godSd tof Sd!S t?' dan,T,hli g6Zien hebben' dat ziJn vrienden van Si W J ^ • m6t 6lkander wisselden. Twee of driemalen, dat hij het gesprek op zijn gevangenis of op zijn dood bracht, was Johann van Ohlum op het punt geweest hem in de rede te vallen. Eindelijk tegen middernacht, terwijl hij er opnieuw op zinspeelde: J nf^ u i', f*?? Vriend' neen' zeide Johann van Chlum levondig, ofschoon half luid: neen, weg met die gedachten! Wij hebben u alles £ Zëëv\ ^ hbben-geWild' dBt het 0ffer in uw hart volkomen zijn zou. Hot ia dit; wij zijn er getuigen van, en God ook! Maar soWaten6 • ^ ^ ^ " P gereedheid ™°r ™e vlucht De Z £«r\pn gewonnen; de monnikken zijn in hun middernachts-mis, kLdino\w V r Z°U SPr°edig klaar ziJ'n- Ziehier een ridder^ kleeding Onze heden wachten. In een kwartier-uurs zijn wij op weg naar Duitschland... Maar, wat scheelt er aan, meester?' Wat* S — Vit scheelt er aan, zeide hij, dat de keizer heden morgen voor Zl *indu»ik h» - - -*> £ — Hebt gij hem dan beloofd niet te vluchten» bel^el;maa,'-g? Hfbt gfraagd miJ te mogen zien. Was dat niet: Deloven, dat gij met iets anders zoudt doen? — Dat is onze zaak, meester, zeide Peter van Hussinecz. d.,r„" i VS uuT**' en n°g meer- Men zou het u vergeven, mt! Si* "0g gePjeegd, om een vriend te redden; men zou het mij niet vergeven, mij dat bedrog te hebben laten aanleunen — O, laat men zeggen, wat men wil, zoo maar — Ja, zoo wij maar zeker zijn, dat God het goedkeurt! Zou Hij het goedkeuren?... O, mijne'vrienden, al is het slechts van verre dat ik de voetstappen van mijn goddelijken Meester druk ik moet, ik wil ze toch drukken tot den einde. „En het geschiedde, als de dagen zijner opneming vervuld werden, zoo sterkte *) hij zijn aangezicht, om naar Jeruzalem te reizen." Ik ook, ik wil, met zijne hulp mijn aangezwht sterken en zal aldus het uur van de laatste beproeving tegemoet gaan. Gij schudt uw hoofd; gij schijnt te denken dat ik gehoor geef aan eene inblazing van menschelijke eerzucht, van hoogmoed... Karei, mijn kind, kom hier! Men wil, dat ik vluchten zal. — O, welk een geluk! , , — Hoor goed toe. Men wil, dat ik vluchten, dat ik den dood ontvluchten zal. Men wil, dat ik u leeren zal om ook te vluchten. Wat zegt gij daarvan? , „ .» Het kind werd bleek. Zijn oogen gingen van Johannes Huss naar zijn vader, want hij had begrepen, dat zijn vader voor de vlucht was. — Spreek, zeide de vader, spreek. — Welnu, meester Huss, ik zeide u het vorige Kerstfeest: Ga.' maar op dit Kerstfeest zeg ik u: Blijf. Ankerde • Erida weende. Huss ondervroeg haar met zijn blik. Zij fluisterde . BU^V,n ik zal bliiven. kinderen, zeide hij, en uw vader zal mij beter begrijpen dan iemand; en Johan van Chlum — Meester, spran ueze, ia ucv umiu... Ja. — Zonder spijt? tL Welnu,"dïte beter. Ik heb er op aangedrongen om te vluchten; ik heb er geen berouw van. Maar, op den bodem mijns harten... — Ik herken u, Chlum. . _. Op den bodem mijns harten hoopte ik, dat gij weigeren zoudt. En gij ook, Hussinecz... En gij allen... Ik was te zeer uw•vriend Johannes Huss, om niet te wenschen, dat uw eerekroon volkomen zou zijn, volkomen voor God. Zij zal het zijn, zij is het reeds. En echter, o miin dierbare meester... . „„„„„ De tranen smoorden zijn stem. Er stonden tranen m all^ oogen — Dierbare meester, hernam hij, ook ons offer is groot Wij brengen u ten offer aan ons vaderland, aan de kerk. Het Kerstfees^zal on niet, evenals God zijnen Zoon zien geven, maar den besten, den dierbaar l) Aidn8 in het Fransch. In de Stelen-Vertaling staat: richtte. sten der vrienden.... Zie, daar is het, dat Kerstfeest, want de klok slaat middernacht; en dat is ook het uur, waarop wij beloofd hebben u te verlaten. Zullen wij u wederzien? God weet het. Nogeens dan, nog eenige woorden, waarde meester, opdat wij die in ons hart mede- En toen. alsof het offer, nu o-pVipp! tri-üwillJ» ^.„At I,™ makkelijker geworden ware, hervatte hij met een volmaakte kalmte het woord, dat hij hun reeds vroeger in den avond had toegesproken. Het was Socrates, aan de poort des doods, sprekende van leven en onsterfelijkheid; maar, gelukkiger dan Socrates, kon hij zegden: „Ik weet in wien ik geloofd heb." Het was de Christen, sprekende, in een zelfden verheven geest, van de ellenden en van de heerlijkheden der kerk. Het was de soldaat, die zich zonder snoeverij, zoowel als zonder vrees, onderhield over de kansen van den goeden strijd. Het was" ook de profeet; niet een, die zich voor een profeet uitgaf, maar die met de oogen des geloofs las in eene toekomst, waarin licht en duisternis waren dooreengemengd. Hij sprak van de gevechten, die men zou moeten leveren, onder hoofden, nog stoutmoediger, en hij voeo-de er bij , gelukkiger dan hij. Hij sprak van de vrijmaking der Kerk, en van de pogingen der oude priesterschap om haar onder zijn juk terug te brengen; van het tijdperk der dwaasheden, volgende op dat der misdrijven; en eindelijk in 't verschiet van de overwinning, die wel verre verwijderd was, maar ontwijfelbaar. En daarna, den Bijbel opnemende, die op zijn nederige tafel lag, ging hij voort: Wat gij mij het vorige jaar zeidet, zegt en herzegt het overal: Ziehier het schild, ziehier het zwaard! Ziehier de kracht om beide te kunnen voeren! Hij had het heilige Boek weer geopend; hij sloot het, en na een] oogenbhk van strijd, hernam hij met bevende lippen: — Gij moet hem medenemen; ik wil het. Morgen zou men hem mij ontnemen. O Boek! Boek! Ik zal niet derwaarts wederkeeren, vanwaar gij komt, maar zoo gij derwaarts wederkeert, zoo uw asch niet geworpen wordt in den Eijn met de mijne, o! zeg hun daar ginds, v°aeJeel VleUgd ik U teruS8ezien heb 5 zeg hun, dat ik u geopend heb biddende voor hunne zielen, en dat ik u gesloten heb, nog bid-" dende voor hen en voor het vaderland. Zeg hun, dat God getrouw is; dat hun bloed, evenals het mijne, een zaad van gerechtigheid en heerlijkheid worden zal. Zeg hun, dat hun nederige apostel, die alsdan gestorven zal zijn, is heengegaan hen zegenende, en dat, zoo het bem gegeven wordt het aangezicht des Heeren te zien, hij nog voor hen bidden zal. Vaarwel, heilig Woord, vaarwel! Ik zal u niet meer lezen; ik zal met een vroom ongeduld verwachten, dat ik u daarboven zal weervinden in den eigen mond des Heeren.... Daarna, nadat hij den Bijbel gekust had als een kind, dat men m de kleine doodkist legt, legde hij hem in het kistje, sloot het en gaf het terug aan zijne vrienden, die in tranen baadden. Maar hem aangaande, dat nieuwe offer zou opnieuw zijn hart versterken! Ben laatste band was gebroken. De martelaar behoorde nu geheel God toe; het Kerstfeest onder 't kruis was aireede hei Kerstfeest in de heerlijkheid.