CB 03137 DE VERHOUDING ' VAN DE Locale Gemeenten tot de Nert. Herv. Kerk | kar geheel, Geschiedenis en liet torip Kerk. REFERAAT aetxoudïn op ?e tyciyaScziny van 30 €lfzU 1885, van vmiM E. C É S IR. SEGERS, V. D. M. ;|Ëjgfe m de Necl. Hert'. Gemeente te- Lelden. Leiden. — A. A. Rensink. 1885. de Verhouding VAN DE Locale Gemeenten tot de Ned. Herv. Kerk in haar geheel, met het oog op de Geschiedenis en het begrip Kerk. REFERAAT aefvoudcn o-p de tyetaadetiny van 30 <5Wf 1885, VAN DE DOOR E. C IÉ S ^ IR, SEQ-EIRS, v. d. m. bij de Ned. Herv. Gemeente te Leiden. Leiden. — A. A. Rensink. 1885. Mannen Broeders! Toen het geachte Moderamen onzer Vereeniging de vraag tot mij richtte om een inleidend woord van twintig minuten te spreken over „de verhouding van de locale gemeenten tot de Ned. Herv. Kerk in haar geheel, met het oog op de geschiedenis en op het begrip Kerk", gevoelde ik mij zeer verlegen, zoowel van wege de kortheid des tijds, als van wege de groote belangrijkheid en moeielijkheid van dit onderwerp. Ik behoor tot die godgeleerden, die wel veel hebben gedaan voor het leeren kennen, en wellicht ook iets aan het helpen wijzigen van onze kerkelijke reglementen, doch iemand, die als doorkneed in het kerkrecht geprezen wordt, heeft openlijk verklaard dat dit op zichzelf geen wetenschappelijke studie is, maar veeleer geschikt om die studie te belemmeren. Dat het Moderamen de vraag richtte tot iemand, van wien de mannen van het vak reeds a priori getuigen dat hij niet de geschikte persoon is, komt ter verantwoording van die broeders; hoewel ik, wat mijzelven betreft, zeer geneigd ben de uitspraak van dien deskundige te onderschrijven, toch had ik geen vrijmoedigheid een weigerend antwoord te geven, omdat het reeds de tweede maal was dat het Moderamen mij het bespreken eener Kerkrechterlijke vraag wilde opdragen. De verhouding van de locale gemeenten tot de Kerk in haar geheel is van het hoogste gewicht, zoowel met het oog op de Kerk zelve, als met het oog op de verhouding van deze tot den Staat. Ons vroeger medelid Dr. F. L. Rutgers heeft naar waarheid gezegd, dat deze kwestie hoe langer hoe sterker zich doet gelden, en tot op zekere hoogte den toestand beheerscht. En waarlijk, het ontbreekt niet aan pogingen van die zijde om de vraag van het Kerkverband de question brulante van den dag te doen worden. Ik wijs u slechts op de beroeping van den Heer Houtzagers, candidaat bij de gereformeerde Universiteit, tot predikant te Kootwijk. Doch niet van die zijde alleen. Ik meen mij te herinneren in 1882 ergens gelezen te hebben, dat alleen de uiteenzetting, hoe een kerkeraad in het begin der 17de eeuw deze kwestie had opgevat en toegepast, een doodelijke slag was voor de irenische partij; en ziet, een geliefde broeder, die zich den naam irenisch niet schaamt, en die zeker naar de genegenheid en achting, die wij hem allen toedragen, een der eersten onder de irenischen is, Dr. J. H. Gunning Jr., heeft, door zijn bekend voorstel ter Synode aan den Heer Chavannes te overhandigen, het zijne er toe bijgedragen om de vraag van het Kerkverband officieel aan de orde te stellen. De wijze, waarop de vraag door het Moderamen gesteld is, wijst den weg aan, dien ik bij de behandeling gevolgd heb. Hoe is blijkens de geschiedenis het Kerkverband ontstaan, en hoe beoordeelt gij dit met het oog op het wezen der Kerk ? „Die vraag is voor ons vaderland niet afgedaan met de bloote aanhaling van een nog vigeerend reglement," — dit zeer juiste woord van Dr. Rutgers zij mijne verontschuldiging, indien ik te uitvoerig geworden ben. I. Gelijk alom in de Christenheid de behoefte aan en wensch naar reformatie tegen het einde der i5de eeuw algemeen waren, zoo was dit niet het minst in de Vereenigde Nederlanden, Friesland, Westphalen en Rijnland. Bij den aanvang der 16de eeuw, zegt B. Ter Haar, was Nederland een akker gelijk, die door de hand des Heeren zelve was toebereid om het goede zaad te ontvangen. De begeerte naar een zuiverder Christendom leefde in duizende harten, zonder dat men nogtans aan scheiding of scheuring in de Kerk dacht. Doch ook nu bleek Gods raad anders dan de gedachte der menschen, en het werd tevens duidelijk hoe eene hiërarchie, zij moge nog zoo veel edele mannen in hare rangen tellen, toch uit zelfzucht, zelfbehoud en conservatisme zich steeds tegen alle reformatie kanten moet. Het hemeltergend misbruik van den aflaathandel stak de lont in het vuur. Reeds in 1520, zegt Ter Haar, was het getal hervormingsgezinden zoo groot, dat het tijdstip niet verre verwijderd scheen waarop Nederland, met zijn regent, Graaf Hendrik van Nassau, stadhouder van Vlaanderen, Holland en Zeeland, aan het hootd, het voorbeeld van Oost-Friesland zou volgen. Aan kerkorde dacht toen niemand. De monniken en de priesters, want zij waren het die het eerst de waarheid des Evangelies predikten, dachten aan niets anders dan aan het verkondigen van den weg des heils naar de H. Schrift, aan heilbegeerigen. In 1523 vielen de eerste martelaars Voess en Van Essen, priesters te Antwerpen; in 1524 werd Hendrik Van Zutphen, ook een priester en ijverig verkondiger des EvangeKes, gedood; nu begon de reeks der vervolgingen, die zooveel edel martelaarsbloed deden vloeien, ook hier het zaad der Kerk. Onder al de vervolgingen drong de Hervorming dieper en dieper door. Hadden de denkbeelden van Luther den eersten stoot gegeven, de troebelen der Wederdoopers veel verwarring gesticht, langzamerhand begonnen Zwingliaansche en later Calvinistische denkbeelden zich te verbreiden, vooral door de prediking der Zuid-Nederlanders en niet het minst der Wallonen, en de overhand te behalen. Het eerst openbaarde zich dit in den vorm der godsdienstoefening. „Wanneer wij vergaderd „zijn, zegt Baudouin Oguier tot zijne rechters, in den naam „des Heeren om zijn woord te hooren, dan buigen wij ons op „de knieën én belijden ootmoedig onze zonden voor de heilige „majesteit Gods ;• daarna bidden wij allen te zamen dat Gods „woord toch recht gepredikt en zuiver verkondigd moge wor„den. Wij bidden ook voor onzen Heer en Keizer, opdat het „gemeenebest in vrede en ter eere Gods geregeerd moge wor„den; en ook gij, mijne Heeren, wordt niet vergeten, daar wij „den goeden God bidden, dat Hij u in het goede moge handhaven." Dat men menigwerf zich behelpen moest, blijkt ten overvloede hieruit, dat zelfs nog in 1578 te Utrecht, in de Jacobikerk, de pastoor eerst de mis op het Choor bediende, en daarna Jacob Duifhuis in het schip de hoorders toesprak, die naar het gezuiverde Evangelie dorstten. Doch zulke chaotische toestanden waren op den duur onhoudbaar. De predikers die in de jaren 1545 tot 1560 hier in grooten getale het Evangelie verkondigden, kwamen uit Genève, Frankrijk en Embden; van hen zijn de eerste beginselen van kerkregeling uitgegaan. Dat de ondervinding elders opgedaan zich hier liet gelden, behoeft ons niet te verwonderen; veel meer dat men vóór 1563 geen stellige en zekere gegevens heeft van kerkordeningen in de Vereenigde Provinciën der Nederlanden. Onder de buitenlandsche invloeden reken ik en den invloed van Calvijn en het voorbeeld der Fransche Huguenooten. Dat de invloed van Calvijn overwegend is geweest, behoeft ter nauwernood vermelding; wel mag worden aangestipt dat Calvijn, en door de omstandigheden en door den aard zijner betrekking te Genève, althans voor 1555 en in zijne Institutie, meer de aandacht heeft gevestigd op de inrichting der locale gemeente, dan wel op het verband der kerken onderling. Ook mag niet vergeten worden, dat volgens Calvijn de kerk niet afhankelijk is van den kerkvorm; de kerk is daar waar het woord zuiver gepredikt wordt en de sacramenten naar de instelling van Christus worden bediend. Ecclesiae anima est puritas doctrinae, schrijft hij aan den koning van Polen. Leer en tucht zijn bij hem meer hoofdzaak dan de kerkvorm. Evenwel, zooals Lechler (die Presbyterial-Synodal Verfassung der Reform. Kirchen) opmerkt, heeft Calvijn het eerst den presbyterialen kerkvorm wetenschappelijk gegrond en consequent toegepast. Hij heeft dien vorm te Genève doorgevoerd, en haar kerk gemaakt tot een bolwerk der Reformatie en de bakermat van moedige Evangeliepredikers en martelaren. Vestigen wij thans eenige oogenblikken onze aandacht op Frankrijk, waar de kwestie het eerst en het zuiverst is geformuleerd, en waar wij het voorbeeld vinden door onze vaderen gevolgd. In 1555 werd de gereformeerde kerk te Parijs georganiseerd, ouderlingen en diakenen benoemd, een kprte belijdenis des geloofs in 18 artikelen opgesteld, die in het jaar 1557 aan Calvijn werd gezonden. Dit voorbeeld werd te Meaux en in vele andere plaatsen gevolgd. Mais les Eglises étaient isolées, indépendantes les unes des autres; il fallait les confédérer, les réunir en une seule Eglise générale, soit pour maintenir 1'unité de la croyance et de discipline, soit pour opposer une plus forte barrière aux coups de 1'ennemi (de Félice: Histoire des Protestants de France). Tegen het einde van 1558 was de predikant van Parijs naar Poitiers getogen; hij woonde er de avondmaalsviering bij, en daar er nog meer predikanten waren, spraken zij over de belangen hunner kudden, over de leer en de tucht. Zoo kwam men tot de gedachte dat het wenschelijk zou wezen, zoo het Gode mocht behagen, dat alle kerken ééne be 1 ijdenis hadden en ééne kerkorde, om verdeeldheid en verslapping der tucht te vermijden. Aan Antoine Chandieu werd opgedragen, met toestemming van het Consistorie te Parijs, eene Synode aldaar bijeen te roepen; niet omdat men die kerk eenigen voorrang wilde toekennen, maar omdat het de stad was, waar gemakkelijk vele predikanten en ouderlingen konden samenkomen, zonder opgemerkt te wórden. Wat op de Parijsche Synode werd vastgesteld, verdient onze bijzondere aandacht, dewijl de regeling hier getroffen, geheel buiten de overheid omging, en aldus de zuivere type is der gereformeerde presbyteriaal-synodale Kerkorde, en de volledige toepassing van Calvijn's denkbeelden omtrent de plaatselijke Kerken en haar onderling verband en hare verhouding tot de Kerk van Christus. In 1559 kwamen de afgevaardigden bijeen. Het eerst werd de Confessie gemaakt; de Confessio Gallicana, uitbreiding van de vroeger vermelde Confession de Paris en de Confession des Etudiants in 21 artikelen, en de 3 5 artikelen der Confessie van Calvijn. Deze Confe s sio Gallica na, in 40 artikelen, werd aangenomen als de grondslag der Kerken en de uitdrukking van haar geloof. Daarna ging men over tot de Kerkorde, insgelijks in 40 artikelen. De grondbeginselen waren: 1. Waar een genoegzaam aantal geloovigen is, daar moet men de Kerk vestigen, d r e s s e r 1'E g 1 i s e; dat is een Kerkeraad of Consistorie benoemen, geregeld de sacramenten bedienen en tucht uitoefenen. Iedere zoodanige Kerk is volkomen zelfstandig; allen hebben gelijke rechten, en geene mag iets te zeggen hebben over andere. 2. Eenige bij elkander gelegen Kerken vormen un colloque. Deze vergadert minstens tweemaal in het jaar. Iedere Kerk is er vertegenwoordigd door haar predikant. De colloque beslist alles, wat tot zijn ressort behoort. 3. Eenige colloques vormen een Synode provincial, waarop iedere Kerk door haar predikant en ouderling is vertegenwoordigd. Deze beslist wat de geheele Provincie aangaat. 4. Aan het hoofd staat de Synode National. Twee predikanten en twee ouderlingen uit elke provincie vormen de leden. De Synode besluit ter hoogste instantie en allen moeten hare besluiten gehoorzamen, (de Félice p. 84.) De enkele vermelding dezer bijzonderheden bewijst dat wij hier het voorbeeld hebben door onze vaderen gevolgd. Inderdaad, in 1561 stelden Gui_de Brés en Godefridius Winghius uit Embden, „met medeweten en onderstand en „goedkeuring, zooals Lelong zegt, van onderscheidene zijner „medebroeders *) in de Nederlanden uit de Kerken onder 't Cruis, „te Lille, Tournay, Valenciennes en anderen in Vlaanderen, „Holland en Brabant, de Confession de foi op", en zonden dezelve ter goedkeuring naar Embden, naar Frankendaal aan Datheen en Heydanus, naar Metz aan J. Taffin en naar Londen. Of ze eerst ook aan Calvijn zou zijn medegedeeld, zooals Lelong op gezag van Thysius beweerde, wordt door Dr. Langeraad, in zijne Dissertatie, in twijfel getrokken. Dat ze daarna ook aan die van Genève gezonden werd is zeker, daar zij aldaar is gedrukt, van welken druk voor eenige jaren Jhr. Trip van Zoudtland een herdruk geheel in den ouden stijl bezorgde. Wat den inhoud betreft, het is bekend dat Gui de Brés en Winghius, zij het ook zelfstandig, de Confessio Gallicana hebben gevolgd. Door de Confessie, die spoedig verspreid en aangenomen ') Adrian Saravia, Herman Modet, Cornelius Cooltuyn, èn anderen. Zie Te Water: Tweede Eeuwgetijde van de Geloofsbelijdenisse, p. 7 en vervolgens. werd, was de grondslag gelegd; de Kerkorde.zou nu in het leven treden. Inderdaad, reeds in 1563 op 26 April werden drie Synodes Provinciaux gehouden: de eene te Teurs, een onbekende plaats; de andere te B o u t o n, dit is te Armentières; de derde te La Palme, dit is Tournay. Op de tweede, te Armentières dicht bij Rijssel, waren Gui de Brés en zijne medebroeders waarschijnlijk zelf tegenwoordig. De acta dezer Synode zijn de merkwaardigste. Art. 1 luidt aldus: Es lieux oü 1'ordre de 1'Eglise n'est point encore dressé, tant diacres et anciens seront élus par la commune voix de tout le peuple avec leurs pasteurs, mais oü la discipline sera dressée, seront élus au Sénat de 1'Eglise avec les ministres et les diacres aux quels on dira leur charge et signeront la confession de foi arrètée entre nous, puis ils seront presentés au peuple, et s'il y a opposition, la cause sera débattue et viduée au consistoire et s'ils ne peuvent accorder au concile provincial. Arrètée entre nous verklaart, wat de ligging van Armentières deed vermoeden, dat Gui en onderscheidene van degenen, die met hem de Confession de foi gemaakt hebben, daar zitting hadden. Hierdoor wordt bevestigd het bericht van Schoock, de Can. Ultraj. p. 521: Confessio anno 1563 per omnes ecclesias non solum fuit disseminata sed etiam ab hoe tempore coepit esse formula consensus. De confessio formula consensus, omdat al de Kerken, elke voor zich, ze uit eigen beweging hadden aangenomen; minder juist zegt Prof. Vinke, door eene Synode plechtig approbata et accepta. Ten onrechte meende Uitenbogaert, die, reeds in zijn tijd, wees op het ontstaan der confessie buiten eene Synode om, dat hierdoor hare kracht minder zou zijn. Trigland, die waarschijnlijk de acten dier Synoden niet kende, beroept zich op de tijdsomstandigheden die geen synodale vergaderingen toelieten; ten onrechte, daar er wel degelijk van af 1563 tot 66 Synoden zijn gehouden. Neen, niet in de afwezigheid van Synoden moet de verklaring van het verschijnsel gezocht worden; de confessie wortelt in de Kerken, niet in eene Synode; omdat de Kerken ze hebben aangenomen, daarom vermeit ze de Synode'). In die jaren werden er vier Synoden gehouden waarin over de Confessie niet gesproken werd; daarentegen op die vart Antwerpen, op Pinksteren 1565, werd gezegd: art. 1 Qu'au commencement de chaque Synode on ait a faire lecture de la confession de foi de ce pais, tant pour pro tester de notre union, que pour adviser s'il n'y a rien a changerou amender. Terwijl Junius vermeldt dat hij „omtrent dien tijd de confessie der Kerken volgens 't goedvinden der Synode, die in 't beginsel van Mei gehouden was geweest, overzien zijnde aan de broederen te Genève heeft gezonden." In de acten evenwel, zooals die in de Livre Synodal voorkomen, heb ik van dien last aan Junius niets gevonden; terwijl van de Synode van Pinksteren 66, waarin de Belijdenis, zooals men gewoonlijk leert, zou veranderd zijn, geen bekende acten bestaan. Wel heeft de consistoire d'Anvers omtrent dien tijd een korte geloofsbelijdenis in 18 artikelen doen opstellen, welke volgens het eenig exemplaar van dit stuk, op 28 July 1566, na de Hagepreek, bij Antwerpen, gelezen werd. Deze confessie werd door Junius, na den beeldstorm, naar de Edellieden te St. Truyden vergaderd gebracht. (Willemse: Mengelingen 1829.) Alles wijst er ons op dat de confessie als formula consensus van de Kerken zeiven is uitgegaan. Te Antwerpen, waar in 1565 waarschijnlijk de opstellers ook tegenwoordig waren -), wordt het f e i t geconstateerd J) Dat de kerken, dat is de gemeente, door haar wettige voorgangers, haar belijdenis zouden uitspreken, zooals de Hoogleeraar Gunning bedoelde in zijn bekend voorstel, is dus zuiver gereformeerd; maar dat de kerken,'zooals de Heer Chavannes en de meerderheid der Synode van 1884 bedoelden, ook'bij verschillende belijdenissen toch in één kerkverband zouden kunnen blijven, is niet alleen volstrekt ongereformeerd, het is de ongerijmdheid zelve. 2) Gui de Bres, na vier jaren te Sedan te hebben vertoefd, is in het jaar 1565 tot 1566 te Antwerpen eenigen tijd predikant geweest, en van daar aanvang Augustus naar Valenciennes teruggekeerd. dat zij door de Kerken in het land is aangenomen. Ook te Wesel sprak men van de doctrina quae in Ecclesia publice retinetur. Ook te Embden in 1571 spreekt men van de belijd enisse des geloofs der Nederlandsche Kerken. Wat de Kerkorde betreft, heeft de Synode te Armentières bepaald dat eerst de plaatselijke Kerk moet georganiseerd worden; het volgende jaar in Mei wordt bepaald te Antwerpen , weder in navolging der fransche Kerkorde, nulle église ne pourra prétendre primauté ni domination 1'une sur 1'autre. Ja, reeds zoo vast waren toen de Kerken aan de confessie verbonden, dat alle pogingen om de Formula Consensus van Wittenberg te doen aannemen en daardoor eenheid tusschen die van de Confessie en die van de Religie te brengen, schipbreuk leden. Op 20 Augustus kwamen te Antwerpen meer dan 1500 vrijwillige gedeputeerden bijeen, die onder invloed van P. Datheen en Marnix de St. Aldegonde, de Augsburgsche Confessie en de Wittenbergsche Consensus ter zijde stelden, en de Confessio Belgica op 26 October aan den Koning van Spanje en aan Maximiliaan II als de uitdrukking van hun geloof aanboden. (Wolters: Reformations Geschichte der Stadt Wesel, p. 304). Zoo hebben de Belgische broeders den dubbelen grondslag gelegd, waarop later gebouwd werd: de Kerk en de Belijdenis. Vergeeft aan eenen Belg, dat hij dit punt wellicht te uitvoerig behandelde. Dat de tijden toen zwaar waren voor het volk Gods, behoef ik-niet te herinneren. Het jaar 1568 is onvergetelijk, zegt Hooyer, wijl ons volk door Philips en de Inquisitie veroordeeld, den tachtigjarigen oorlog begon; de hoofden van Egmond en Hoorne waren gevallen, Alva voortvarende in felligheid tegen de Onroomschen, de heertogten van Lodewijk van Nassau en Willem van Oranje ongelukkig geëindigd; duizende huisgezinnen staken naar Engeland over, waar het sedert 15S8 onder Elisabeth weder veilig was. Maar ook velen zijn naar Wesel-gevloden; daar was onder Willem, Hertog van Geef, het Roomsche geloof sinds 1542 geweerd, en het nieuwe geloof bloeide voorspoedig door de zorg van den kundigen Zuid-Hollandschen leeraar Iman Ortzen. Onder deze vluchtelingen bevonden zich een twintigtal leeraars, die in den uitersten nood der Kerk vol moed en vertrouwen een ConceptKerkenordening hebben opgesteld. Ik bewonder de kracht van het geloof, het onwankelbaar vertrouwen op de macht des Evangelies dier vluchtelingen, en niet minder de degelijkheid hunner besluiten. Op hunne samenkomst passen de woorden van de Félice op de eerste Synode in Frankrijk:" rien de déclamatoire ni de violent, c'est une „dignité calme, une force paisible et sereine comme si les membres de 1'assemblée délibéraient dans une paix profonde et „sous la garde des lois"; en toch, hen allen bedreigde een wisse dood in het land, waarvoor zij een Kerkorde beramen. Wat de Belgische Synoden onder 't Kruis begonnen, zou worden voortgezet; de namen van P. Datheen, Modet, Marnix de St. Aldegonde, Willem van Zuylen van Nijeveld geven dit genoeg te kennen. Sommigen onder hen, zeer waarschijnlijk, anderen zooals de Marnix en Datheen, hadden zeer zeker de Belgische Synoden bijgewoond. Over den grondslag van de Kerken en het Kerkverband viel niet meer te beraadslagen; die behoefde niet gezocht noch gesanctioneerd te worden, die was gegeven, door de Kerken zelve reeds aangenomen met groote eenparigheid in het vaderland. Bij de groote vastheid van beginsel op dit gewichtig punt, wijs ik u op de groote mildheid in de toepassing ; van eene onderteekening werd te Wesel niet gesproken; men zal alleen de leeraars vragen of zij in alles overeenstemmen met de leer, quae in ecclesia publice retinetur, en die vervat is in de fransche Confessie, en in die, welke in het V1 a a m s c h vertaald, aan den Koning van Spanje en de overheid in Nederland was overgegeven. Aangaande den catechismus zal men den Heidelbergsche in de Nederduitsche, en dien van Genève in de Waalsche Gemeenten gebruiken, totdat de eerste aanstaande Synode hierover zal besloten hebben. Wat de Kerkorde zelve betreft, in weerwil onder de gereformeerden in dit opzicht verschillende regelingen beproefd waren, was men eenstemmig om den presbyteriaal synodalen Kerkvorm, als voor de Nederlanden den geschiktsten, aan te nemen. Ook hier treffen wij merkwaardige overeenkomst met de discipline des Eglises de France, dictee par Calvin. De locale gemeente of plaatselijke Kerk is het fundament; daarvan gaat alles uit, daaraan is alles ondergeschikt. Qüando quidem et ad constituendas rite ecclesias imprimis erit necessarium summam ac praecipue curam, ut pii, docti et in scripturarum cognitione praestantes viri, qui Verbum Dei recte norint secare, ecclesiis praeficiantur ministri ac pastores, et i 11 is porro constitutis, ad unum consensum tum in doctrina, turn in ceremoriiarum ac disciplinae ratione, quoad ejus fieri ineundum retinendumque est, omnino expediet frequentes vicinarum conventus institui ecclesiarum, ad quos de singulis rebus conferatur et simul Belgicae singulae provinciae in certas ac ratas classes seu paraecias distribuantur, quo cuique ecclesiae constare possit, cum quibus graviora quaeque negotia, quae ad publicam utilitatem spectare videbuntur, sint conferenda consultandaque. Doch dewijl vooralsnog van zoodanige zaken niets besloten kan worden, eer rebus ipsis usus et experientia quae loca, quibusque rebus futura sint maxime accommoda, zoo zal men alles in het werk stellen om eene algemeene Synode voor te bereiden, hier Synodus provincialis totius Belgii genoemd. Tevens wordt bepaald dat wat allen aangaat, nu nog later door ééne Kerk mag worden beslist, zonder toestemming der andere Kerken, want dit is neque autoritati Scripturae neque aequitati legum consentaneum. Bovendien werd bepaald dat, indien zoodanige Synode vel rerum vel temporum difficultate niet bijeen kan komen, dat dan uit elk der voornaamste Kerken de uitnemendste mannen zullen gekozen worden, die over deze dingen eerst bij haar zeiven, pro se singuli, aut si videbitur bini aut terni praescribant, daarna in commune conferant et certam ex omnibus aliquam formulam concipiant, quae singularum et omnium consensu ecclesiarum calculo vel approbetur, vel si quid correctione dignum communi omnium consensu corrigatur ac in meliorem partem redigatur. Doch daar, zoo door Gods genade, de deur des Evangelies geopend werd, men niet zal kunnen wachten op de Synode, worden eenige bepalingen gemaakt, welke ieder voor zich zal volgen donec coacta Synodo rectius atque perfectius constitutum sit. Duidelijk wordt gezegd, dat het overeenkomstig de leer en de ordonnantiën der apostelen en het voorbeeld der oudste en zuiverste Kerken is, dat men aangaande onverschillige dingen, — dat zijn dezulke, die noch in de leer, noch op het voorbeeld der apostelen gegrond zijn, nee necessariam atque inevitabilem rationem habent, — geen voorschriften maken zal. Om consciëntiedwang af te snijden en twist te voorkomen, zal ieder vrij gelaten worden om naar bevind van zaken te handelen, totdat de Synode over deze dingen zal beslist hebben. Ik geloof niet dat, indien men, evenals van de Formulieren van Eenigheid dezer dagen geschiedde, van deze acta eene uitgave voor huiselijk gebruik bezorgde, men aan eene dringende behoefte zou voldoen; maar wel meen ik, dat geen student in de theologie; geen predikant of kerkeraadslid ze lezen zal zonder den ernst, de diepe opvatting, den schranderen blik, de teedere zorg voor de behoeften en den eerbied voor de vrijheid der Kerken te bewonderen dezer waarlijk vrome en vroede mannen. T* De opstellers dezer artikelen, die zonder mandaat der Kerken te zamen waren, verklaren uitdrukkelijk dat zij ze slechts als voorloopig willen aangemerkt hebben; daarom is het mij zeer bevreemdend dat minister Mr. P. van Bosse, in het jaar 1870, zich op deze acta beroepende, in de Staten-Generaal zéggen kon: „Het is bekend hoe het Hervormd Kerkgenootschap is ontstaan. Het is niet ontstaan uit gemeenten, die „zich vereenigd hebben tot een gemeenschappelijk doel, maar "de eerste Kerkordening is in 1568 vastgesteld door de toenmalige uitgewekenen, die zich zonder Commissie van gebeenten of anderen in Synode vereenigd, het Kerkgenootschap "gesticht en geregeld en de grondslagen van het "Kerkbestuur bepaald hebben. Nooit of nimmer hebben ",hier te lande de gemeenten iets te zeggen gehad in de organisatie van het Kerkbestuur." Zouden die woorden het vermoeden niet wettigen, dat deze staatsman nooit of nimmer meer dan den titel dezer acta gelezen heeft? Wij hebben hier, zooals Dr. Wolters terecht opmerkt, „Grundlinieen über Bekenntniss, Verfassung, Gottesdienst, ,"bald darauf das geistige Eigenthum aller so weit zer"streuten Niederlandischen Kirchen unter dem Kreuze geworden, die in folgenden regelmassigen Synoden in alle Haupt"punlcten Bestatigung und Weiterbildung erführen, und in de» ",nachsten Jahrhunderten urn somehr Eingang gefunden haben, ",als sie überal wo man sie pflegte, sich als würzendes Salz „erwiesen." En wat leeren nu deze artikelen aangaande de verhouding der plaatselijke Kerken of locale gemeenten tot het geheel ? 1». Dat de Confessie ongetwijfeld de grondslag is van de Kerken en van het Kerkverband; maar eene confessie, niet door eene Synode opgelegd, maar door de Kerken zeiven aangenomen. 20. Dat wat de 'onderlinge verhouding betreft, al de nadruk wordt gelegd op de plaatselijke Kerk. Georganiseerd naar Gods Woord, het voorbeeld der apostelen en der gezuiverde Kerken, is de plaatselijke Kerk volkomen zelfstandig; het aantal leden, of de voornaamheid der burgerlijke gemeente, geeft aan geen Kerk eenigen voorrang of privilegie boven de anderen, evenmin aan harre leeraren of kerkeraadsleden. De Synoden moeten op verschillende plaatsen gehouden worden, ten einde zelfs alle aanleiding tot heerschappij van de eene Kerk over de andere te voorkomen. Nooit of nimmer mag eene Kerk zonder medewerking van de andere iets bepalen wat ook anderen aangaat. Permanente besturen kent men niet. 3°. Maar even krachtig is het gevoel van eenheid en solidariteit. Mag geen geloovige op zichzelven blijven staan, maar moet hij zich aansluiten aan de ware Kerk ter plaatse zijner woning, evenzeer mogen de Kerken niet geïsoleerd blijven; nabijliggende Kerken komen te zamen in Classen, de Classen vormen te zamen de Provinciale Synode, de Provinciale Synoden benoemen de Nationale Synode, welke de gemeenschap onderhoudt niet alleen met de inlandsche maar ook met de buitenlandsche gezuiverde Kerken; immers het lichaam ,van Christus is één. 4". Het doel der Kerkorde is in alle Kerken eenheid van Belijdenis, Liturgie en Tucht te handhaven, te waken tegen ketterij en verslapping van het Christelijke leven. Op welke dogmatische gronden rustte deze gansche organisatie? ' .*" Artikel 27, 28, 29, 30, 31 en 32 der Confessio Belgica leeren ons dit nadrukkelijk. Art. 27. De eenige Katholieke of algemeene Kerk is de heilige vergadering der ware Christgeloovigen. Deze is niet gebonden aan zekere plaats of personen, maar verspreid en verstrooid door de geheele wereld; nochtans te zamen gevoegd en vereenigd zijnde met hart en ziel in eenen zelfden Geest door de kracht des geloöfs. Art. 28 spreekt van den plicht aller gelooyigen, om zich bij de vergadering, op wat plaats God ze gesteld heeft, te voegen. Art. 29 spreekt over het onderscheid tusschen de ware Kerk en de valsche; de kenmerken der ware zijn de zuivere prediking van het Evangelie, de bediening der Sacramenten gelijk Christus ze ingesteld heeft, en het gebruik der kerkelijke tucht om de zondaren te straffen. Art. 30 leert hoe de Kerk (locale gemeente) moet geregeerd worden om de ware religie te onderhouden, de overtreders op geestelijke wijze te straffen, de armen en onderdrukten te troosten en te helpen. Art. 32 spreekt over de verkiezingen, waarbij de gelijkheid van leeraren wordt uitgesproken. Art. 32 spreekt over het Kerkverband. Zegt men in art. 30: wij gelooven dat deze ware Kerk moet geregeerd worden, — in art. 32 wordt slechts gezegd, dat het goed en nuttig geacht wordt, dat zij die regeerders der Kerken zijn (in de uitgave van 1566 staat verkeerd „der Kerk"), onder zich zekere ordinantiën stellen en bevestigen tot onderhouding van het lichaam der Kerk; en tevens bepaald dat men daarbij zich wel moet wachten af te wijken van hetgeen ons Christus, onze eenige Meester, bevolen heeft. Op dien grond worden verworpen alle menschelijke wetten en vonden, die men zou willen invoeren om God te dienen, en door dezelve de conscientiën te binden en te dwingen, in wat manier het zoude mogen zijn. Aannemelijk is alleen hetgeen dienstig is om eendrachtigheid en eenheid te bevorderen en te bewaren, en alles te onderhouden in de gehoorzaamheid Gods. Prof. Doedes merkt aangaande de laatste artikelen zeer terecht op: i°. dat men ten onrechte regeerders der Kerken in regeerders der Kerk veranderd heeft. 2°. dat volgens de beginselen der Belijdenis, de Kerken ook zonder Kerkorde met elkander verbonden zijn, daar allen die tot de ware Kerk behooren, leden van het ééne lichaam van Christus zijn; dat die eenheid bestaat per se, krachtens het geloof. De Kerkorde, het Kerkverband, is slechts middel om het lichaam der Kerk te onderhouden, eendracht en eenheid te bevorderen; 30. dat dit alles conform is den Woorde Gods. De grondslagen te Wesel in 1568 vastgesteld, werden in de samenkomsten te Embden in 1571 gehouden, bevestigd. Men bepaalde hier de confessie te onderteekenen, maar niet alleen de Belgica, maar ook de Gallicana, in het vertrouwen dat de fransche broeders dit wederkeerig doen zouden, „tot „getuigenis der onderlinge eendrachtigheid in de leer." Dit geschiedde inderdaad op de fransche Synode te Vitry in 1583. De verdeeling in classen wordt nader uitgewerkt; zelfs die van Engeland zullen worden uitgenoodigd „hare Kerken in classen af te deelen." De handelingen dezer samenkomst heeten „Acta ofte Handelingen der versameling der Nederlandtsche Kerken die onder 't Kruis sitten en in Duitschlandt en Oostvrieslandt verstrooit zijn." Eene normale Synode Was het dan ook niet, hoewel de uitdrukking dese Synodale vergadering in de Acta voorkomt, en Caspar van der Heyden ze als Praeses Synodi teekende; wil men ze als Synode aanmerken, dan is het naar de schilderachtige uitdrukking onlangs gebruikt toch maar een Synode in schapenvacht. De zaken namen nu een gewichtigen keer. In 1573 ging de Prins van Oranje openlijk over tot de belijdenis der Gereformeerde Religie; de Staten van Holland en Zeeland, teLeyden vergaderd, besloten dat men de uitoefening der Roomsche religie zou schorsen en verbieden. De gereformeerde Kerken geconstitueerd, en in classen verdeeld in Holland en Zeeland, benoemden gemachtigden om in eene Synodale vergadering „regel en maat te nemen naar welke de Kerken eenparig zouden bestuurd worden." De plaats der samenkomst was Dordrecht, in 1574. Dit was de eerste Synode der vrije Kerken van Holland en Zeeland. Zij was eene Provinciale; maar, zegt Hooyer, zij mocht eene generale heeten, voor zoover zij de openbare Kerk in Ne- cbrland vertegenwoordigde, en met „voorweten en welbelieven" der Staten gehouden werd. De beginselen der Synode te Bouton, der samenkomst te Wesel' en der vergadering te Embden worden in deze Synode bevestigd en uitgewerkt: vooral die van Embden worden reeds in art. i bekrachtigd. Inzonderheid wat de vraag betreft die ons thans bezig houdt, is de overeenstemming volkomen: de plaatselijke Kerken zijn de vereeniging der geloovigen in éene plaats, en alzoo de openbaring van het lichaam van Christus, door de Belijdenis een met elkander en alle gezuiverde Kerken. Tegenover den Staat zijn de Kerken zelfstandig; gaf men te Wesel den raad bij beroepingen de medewerking in te roepen van den magistraat, hier was daarvan geen sprake. Zelfs wordt de mededeeling der gedane beroeping niet bevolen; waarschijnlijk dat daarom, toen de Staten in November des zelfden jaars orde stelden op de betaling der tractementen, de clausule kwam, „dat de betaling niet kan geschieden dan na „behoorlijk schijnsel van de overeenkomst bij den magistraat „met haarluiden gemaakt", en dat de Nationale Synode, vier jaar later, de mededeeling van gedane beroepingen aan den magistraat gebiedend voorschrijft. Alzoo hebben de Nederlandsche gereformeerde Kerken zich zelfstandig geconstitueerd, georganiseerd en vereenigd, eenheid en zelfstandigheid beiden tegenover elkander en den Staat handhavende. II. Van dezen tijd af begint eene nieuwe geheel ongerèformeerde beschouwing zich te ontwikkelen, die ten laatste tot groote schade der Kerken heeft getriomfeerd. Van nu af begon de poging der Politici om de Kerken te beheerschen. Duidelijk en onomwonden wordt dit uitgesproken in een ontwerp-Kerkenordeninge, twee jaren later den Staten van Holland aangeboden. Het recht van den Staat tot suprematie over de Kerk wordt daarin niet alleen krachtig gevindiceerd, maar zelfs op Schriftuurgronden gerechtvaardigd. „Niet door Aaron, heet het „aldaar, maar door Mozes heeft God de wetten aan Israël „gegeven; en zoo is het altoos gebleven, de hoogste autoriteit was bij Richteren, Koningen en Prinsen. In het N. T. „kon dit in den beginne niet, daar de Overheid de bitterste „vijandin der Kerk was; maar zoodra Constantijn de religie „had aangenomen, heeft hij zelf gestatueerd 'tgeen tot verbreiding, verlichting en steun der religie behoefde." Wat de pastoren ofte dienaars des Woords te Dordrecht hebben geproduceerd , wordt wel geprezen, maar om heftige redenen worden hunne voorschriften niet geaccepteerd. De magistraat heeft macht om pastoren te kiezen. De verdeeling in classen heeft men goedgevonden niet in te zien, om geen confusie van jurisdictie te krijgen. Ja, men beroept zich zelfs op C a 1 v ij n: die van Genève, wordt gezegd, hebben in hunne wetten voornamelijk gelet op de Kerken die op haar grondgebied haar overheid hebben, wat met goed recht wordt nagevolgd. Op welk beginsel rust nu de verhouding der Kerken? De Provincie is een geheel, waartoe de plaatselijke gemeenten met hare keuren, rechten en privilegiën behooren en waarvan zij een integreerend deel uitmaken. Dit nu wordt op de Kerken toegepast: het territoir der burgerlijke gemeente is het territoir der Kerk, en allen te zamen vormen de Provincie. Van der Kemp, in zijn bekend werk: „De eer der Ned. Hervormde Kerk gehandhaafd", merkt op dat de Prins, in wiens naam dit stuk gesteld was, persoonlijk meer vrijheid aan de Kerken geven wilde. De concept kerkorde, welke op die beschouwing gegrond was, is toen niet aangenomen; maar dit stuk drukt zeer juist den geest uit, die bij de meeste regeeringspersonen de heerschende was; en bij al wat de Overheid van 1576 af tot in 1816, ja tot in 1852 toe, aangaande de Kerk besloten heeft, is zij min of meer bewust van de hier blootgelegde beginselen uitgegaan. Het beginsel hier uitgesproken, zou men kunnen noemen het historisch recht, tegenover het, mijns inziens, dogmatisch alleen juiste beginsel van zelfregeering, door de gereformeerden voorgestaan. Met toestemming der Staten werd te Dordt in 1578 de eerste Nationale Synode gehouden der Nederduitsche en Waalsche Kerken, zoowel „inlandsche als uytlandsche." Datheen was Praeses. Geen wonder dat onder zijne leiding, — hij was te Wesel, te Embden geweest, — getracht werd „die Calvinistische presbyterial-synodal Ordnung im Sinne der vollen Kirchlichen Autonomie durch zu führen. (Lechler.) Art. 55 schrijft voor dat de leeraren de confessie zullen onderschrijven, ook de professoren in de theologie, „en — zegt men — het ware goed, dat 't zelve ook van de ouderlingen geschiedde." Op de tweede Synode, in 1581, zond men wel is waar, zelfs op verzoek, geen Commissaris Politiek, overmits de Staten geen vermoeden of opinie van de predikanten konden hebben, dan dat zij al hunne handelingen, zoowel in de Synode als anderzins, tot Gods eer en stichting der Kerken Christi zouden schikken en besturen. Doch de Kerkorde hebben de Staten ook niet erkend. Op last van Leycester komt de derde Nationale Synode, in 15 86, te 's Hage bijeen. De beginselen der Kerkdijken worden gehandhaafd; met name wordt streng aan de confessie vastgehouden; de dienaren des Woords, idem de professoren in de theologie ('t welk ook den anderen wel betaamt,) zullen de Belijdenis des geloofs der Nederlandsche Kerken onderteekenen. De dienaars die weigeren „sullen de facto van haren dienst bij den kerkeraad ofte de classe opgeschorst worden en bij volharding afgezet." Leycester, die de Synode bijeen riep, zond „de Kerkenordeningen aan den Gedeputeerden van Mijne Heeren de Generale Staten om die te oversien, dewelke die hebben-doen „senden aan haarlieden Provincieën." Maar zonder hunne antwoorden af te wachten, heeft hij, bij besluit van 6 Augustus 1586 de Kerkenordeninge geapprobeerd, geraticifïeerd, ende geauthoriseerd. Evenwel, toen Leycester in December naar Engeland vertrokken was, besluiten de Staten van Holland, waarin 01denbarneveld sinds den dood van Willem van Oranje overwegenden invloed uitoefende, nog in dezelfde maand December dat de voorzeide Kerkelijke ordonnantie bij provisie zal worden achtervolgd, maar dat de Heeren Staten van Holland, Edelen en Magistraten van de steden en andere zullen blijven bij haar recht en gebruik. Geen wonder dat de predikanten. Leycestersgezind waren, en weinig Staatsgezind. Later, in 1591, werden nog eenige bepalingen van de Staten gemaakt aangaande de beroeping van Predikanten, het houden der jaarlijksche Prov. Synodus, waarbij uitdrukkelijk vermeld wordt dat geen zaken de Synode Generaal rakende, mogen behandeld worden; eene bepaling, waaraan Uitenbogaert en Oldenbarneveld zeker niet vreemd waren. (Te Water, p. 99). Dat de Kerkdijken aan de gereformeerde beginselen getrouw bleven, behoeft niet vermeld te worden, terwijl de Staten bij voortduring er naar streefden de Hervormde Kerken ondergeschikt te maken aan hun invloed. Vooral, zooals Fruyn opmerkt, was het de vrees voor de predikanten, die in 1597 en daarna de samenkomst der Nationale Synode belette. (Groen van Prinsterer, Handboek p. 168. 5 e Druk.) Wat de Remonstrantsche troebelen aangaat, zij het voldoende op te merken, dat over het algemeen de Remonstranten, die den Staat grooter macht toekenden, aan de zijde der Politici stonden; de ContraRemonstranten daarentegen meer de autonomie der Kerken en haar gebondenheid aan en door de Belijdenis, als grondslag van het Kerkverband vasthielden. Slechts twee getuigenissen uit die dagen: Toen in November 1610 door de Staten van Holland eenige artikelen ten gunste der Remonstranten werden aanbevolen, antwoordde Festus Hommius, predikant te Leiden, later scriba der Synode: „door het aannemen van zoodanigè „artikelen zouden wij komen gescheiden te worden van de „Kerken in de andere geünieerde Provincieën, alsmede in alle „andere landen." Het andere getuigenis zijn de schoone woorden van den Amsterdamschen Kerkeraad aan de Burgemeesteren gericht: „Het heeft met de Kerke Christi eene andere gelegenheid als met den Polityken staat. Want de gereformeerde „Kerken in deze Nederlanden hebben haren band ende eenig„heid onder malkander gehadt, ook toen zij nog onder 't Cruys „waren zuchtende, vóórdat de Unie tusschen de Provincieën is „gemaakt, welken bandt nimmermeer kan nog behoort opgelost te worden." (F. L. Rutgers: Het Kerkverband enz.) De geloovigen zijn leden der ware Kerk van Christus. Op ééne plaats aaneengesloten, zijn ze de openbaring der ware Kerk, en gelijk het lichaam van Christus éen is, zoo zijn ze één in leer, in liturgie, tucht en bestuur, buigende voor Christus en zijn woord; de belijdenis is voor ieder de piéce justificative dat zij tot het lichaam van Christus behoort. Daarom wel eene Nationale Synode, maar geen natio- nale Kerk; wel nederduijtsche en francoisische Kerken, één onder elkander, maar evenzeer één met alle gereformeerde Kerken in andere landen. De Kerkenordeninge door de Synode van Dordrecht in 1619 vastgesteld, rustte op dezelfde beginselen, hoewel ten deele wat de inmenging der Politici betreft aan den eisch der omstandigheden toegevende. Door geen enkele Provincie, noch door de Staten-Generaal, werd die kerkorde als zoodanig geauthoriseerd, geapprobeerd noch gesanctionneerd, en ook niet ingevoerd'). Maar dit zij tegelijkertijd opgemerkt: de door de Staten der Provinciën uitgevaardigde Kerkorden miskennen niet geheel het wezen van het Kerkverband. De Kerkenordeninge van Stadt en Lande, uit het jaar 1595, vermeldt uitdrukkelijk dat alles moet geschieden «conform de Nederlandsche en francoische confession." Die van Drenthe in 1638 bepaalt in art. 66 „dat de dienaren des Woords de Belijdenis, den Heidelbergschen Catechis„mus en den Canonibus Synodi Nationalis Dortracenae als „overeenstemmende met de Profetische en de Apostolische „Schriften, zoowel in classe als in Synodo zullen onderschrijven." Geen voorbeeld is mij bekend, dat eenige Kerk er aan zou gedacht hebben om uit het verband te treden' van 1619 tot op den huidigen dag. Slechts één voorbeeld ken ik, dat men eene Kerk op officiëele wijze uit het Kerkverband heeft gestooten: het is die van Zwolle, in het begin der i8de eeuw. Frederik van Leenhoff, Cocceaan en Cartesiaan, gaf een boek uit: de Hemel op aarde. Hevig werd hij aangevallen; van onrechtzinnigheid, ath«tetische dwalingen en Spinozisme beschuldigd. In 1704 verdedigde hij zijn geschrift; gedaagd voor den Kerkeraad, verklaarde hij de gereformeerde leer van harte te zijn toegedaan. Kerkeraad, Magistraat, Staten van Over- J) Bij te Water: Tweede Eeuwgetijde, vindt men de besluiten der Staten, die de Handelingen der Synode „zonder de Kercken-Ordeningen daaronder te verstaan", goedkeurden. Pag. 155 en vervolgens ijssel, allen namen hem in bescherming. De Synoden der andere Provinciën trokken zich de zaak aan. De Overijsselsche Synode ontzet Leenhof! in 1708 van zijn ambt en sluit hem buiten de gemeenschap der Kerk. Te Zwolle nam men hiermede geen genoegen; en nu besluit de Synode van Stadt en Lande in 1709, dat zoolang de Kerkeraad Leenhoff hield, geen predikant van Zwolle in de Provincie Groningen meer mocht preeken, geen attestatie meer zou worden aangenomen; in één woord: de Kerk te Zwolle werd buiten het Kerkverband gesteld, omdat zij, (terecht of te onrechte doet niet ter zaak) den grond van het Kerkverband prijs gaf, door een als ketter afgezet predikant te handhaven. Ook de Overijsselsche Synode deed den Kerkeraad in den ban, welke slechts in 1716, vier jaren na den dood van Leenhoff, werd opgeheven. Alzoo waren de toestanden en opvattingen tot op het einde der i8de eeuw. III. De omwenteling van 1795 heeft de kerken ruw aangegrepen. De Constitueerende Vergadering verklaart, op 1 Augustus 1796: „alzoo de vernietiging van het oude stelsel eener heerschende of bevoorrechte kerk en de afscheiding der Kerk van den Staat reeds „opgesloten lag in de erkentenis van de rechten van den mensch „en burger en van de beginselen van vrijheid, gelijkheid en „broederschap, welke in den naam van het volk van Nederland „openlijk en plechtig is afgekondigd, hebben wij besloten, dat ,iniet alleen geen bevoorrechte of heerschende Kerk meer mag „geduld worden, maar dat alle placcaten en resolutieën der „gewezen Staten-Generaal uit het oude stelsel der vereeniging „van Kerk en Staat geboren, zullen worden gehouden voor „vernietigd." Den 3c»sten Mei des volgenden jaars, werden de kerken als instellingen tot bevordering van godsdienst, deugd en goede zeden met alle andere genootschappen gelijkgesteld onder de bescherming der wet. Alle goederen, vóór 1581 bezeten, werden nationaal verklaard. Tractementen, vroeger ontvangen, worden als pensioenen aan de tegenwoordige titularissen toegekend. In bijzonderheden de verschillende constituties nagaan, zou ons te lang ophouden. De tweede was nog harder tegen de Kerk dan de eerste. De derde, in 1801, stond toe dat alles zou blijven bij het oude, tot aan de totstandkoming eener nieuwe regeling, en sprak als beginsel uit dat ieder die tot eenig Kerkgenootschap behoorde, (dit in den zin van locale gemeente,) tot de kosten er van moest bijdragen. In 1803 werd inderdaad veel van het oude weder hersteld; o.a. het recht van goedkeuring der beroepingen, het collatierecht, de tegenwoordigheid van Commissarissen Politiek bij de Synoden. In de vierde Constitutie van 16 April 1805 werd bepaald: er bestaat geen heerschende kerk. Het gouvernement geeft gelijke bescherming aan alle kerkgenootschappen binnen dit gemeenebest bestaande. De Raadpensionaris R. J. Schimmelpenninck bestuurde toen de kerkelijke aangelegenheden, en vertrouwde ze toe aan H. van Stralen. Men bleef nog altoos vasthouden aan het begrip van Provinciale kerken. Friesland kreeg zelfs ter wille der Floreenplichtigen een speciaal Wetboek en Kerkenorde voor de Hervormde kerken in Friesland, Julij 1804. De tractementen in Friesland droegen altoos een bijzonder karakter; de zoogenaamde suppletie tractementen en d e f i c i ttoelagen aldaar geven, volgens sommigen, wegens hun bijzonderen oorsprong een zeer bijzonder recht aan de gemeenten tegenover den Staat. Toen het volgende jaar Louis Napoléon Koning van Nederland werd, zeide de nieuwe constitutie (de vijfde reeds): „Koning en wet verkenen gelijke bescherming aan alle godsdiensten in den Staat uitgeoefend. Door hun gezag wordt bepaald al hetgeen noodzakelijk wordt geoordeeld betreffende de organisatie, bescherming en uitoefening van alle eerediensten." Nu werden de Roomschen bevoordeeld, terwijl de Hervormden bij voortduring werden gefnuikt. Bij eenvoudig Koninklijk Besluit werden, 2 Aug. T808, vijftig predikantsplaatsen opgeheven. Ook werd toen een Ministerie van Eeredienst ingesteld. En wat, vraagt gij, geschiedde van wege de kerken in al die jaren van bangen nood? De kerkeraden bleven bestaan, predikanten werden beroepen, classen werden gehouden, en zelfs de Provinciale Synoden kwamen bijeen. In het voorjaar van 1797 kwamen zelfs te Utrecht, onder den naam vanKer- kelijke Commissie, 18 afgevaardigden der verschillende Synoden te zamen. Een schrijven werd den 28 Julij 1798 gericht aan alle classen, waarin de eerste proef genomen werd ter reglementaire unificatie der kerken tot ééne Kerk. Evenwel, niet zonder oppositie. Enkele afgevaardigden hadden liever het aloude systeem van federatie behouden. Langzamerhand is het idéé der unificatie gerijpt, en niet alleen in regeeringskringen, maar ook onder de kerkdijken doorgedrongen; in de Acta Depp. Extr. Zuidholl. komt b.v. telkens de uitdrukking voor: men besluit te wachten tot de finale organisatie van ons KERKGENOOTSCHAP. Maatregelen, waarbij de Kerk van invloed op de gemeenteleden en de natie beroofd werd, „vonden aanmoediging, medewerking en toejuiching van de meerderheid der leeraren zelf", Groen v. Prinsterer, p. 732. Toen bij den aanvang van het jaar 1809, de Provinciale Synoden als van gewoonte aan de Regeering toestemming vroegen en geld om in den loop des jaars bijeen te komen, ontvingen zij, 4 April 1809, een schrijven der Regeering, waarbij aan den éénen kant werd bepaald, dat geen Commissarissen Politiek de vergaderingen meer zouden bijwonen, maar ook tegelijk dat de werkzaamheden der Synoden door eene kerkelijke commissie of door een Synodus Contracta of zoodanige andere vergadering als in elk ressort meest geschikt zal geacht worden, zullen moeten verricht worden (Acta.Syn. Zuidh. anno 1809). Met dit jaar eindigen dan ook de particuliere Synoden; alleen Zuid-Holland kwam nog in 1810 te zamen. In ditzelfde jaar benoemde de Minister Mollerus eene consuleerende Commissie uit Politici en Kerkdijken, die eene organisatie voor het Hervormd Kerkgenootschap, nu als één geheel gedacht, zouden ontwerpen. In een brief aan den Minister legt de Commissie haar beginselen bloot. Zij verklaart in de eerste plaats het tot nu toe bestaan hebbend bestuur boven alle andere ver de voorkeur te geven; het was overeenkomstig het kenmerk der Ned. Herv. Kerken, overeenkomstig hare belangen. Dit kenmerkende nu ligt volgens de Commissie in art. 32 der Belijdenis: alle dienaars des Woords hebben dezelfde macht, hetzelfde gezag, zijnde allen te zamen dienaars van den eenigen algemeenen Opziener J. C., het eenige Hoofd der Kerk. In plaats der 10 of 11 Synoden stelde men ééne algemeene voor, op grond dat alles wat van het federatieve stelsel van vroeger was over gebleven, moest vervallen. Waar de Commissie handelt over de vorming van leeraren en over de theologische professoren, zegt zij: dat aan de Synode of hare deputaten eenig recht moet toegekend worden bij de benoeming. En zoo er eenige twijfel bestond aangaande eenigen hoogleeraar, zou deze onder de verplichting moeten staan zich voor de Synode te verantwoorden. Art. 1 der Kerkorde luidde: Tot het Hervormde Kerkgenootschap behooren allen die op belijdenis des geloofs voor de opzieners der gemeente tot lidmaten zijn aangenomen, of ook dezulken die in de Kerk gedoopt zijn. Art. 3. Zoovelen onder een en hetzelfde opzicht, hetzij van een of meer leeraars staan, doch onder denzelfden Kerkeraad, maken eene afzonderlijke gemeente. Art. 7. Aile die afzonderlijke gemeenten van Hervormde belijderen en gedoopten binnen al de departementen van het Rijk maken te zamen het Hervormd Kerkgenootschap van dit Koningrijk, en zijn aan het Kerkbestuur en aan de verordeningen van dit reglement onderworpen. Wij merken bovendien aangaande dit concept nog op: i°. dat hier officiéél de naam Hervormd Kerkgenootschap als die van het geheel voorkomt. Wij wezen er reeds op hoe in de officiëele acten der Kerken dit woord reeds burgerrecht scheen verkregen te hebben. (Acta Depp. Extr. Zuid-Holl. in de jaren 1808 en 1809 passim.) 2°. dat hier de lidmaten en gedoopten treden in de plaats van de geloovigen, en het Kerkgenootschap vormen; 3". dat de ondergeschiktheid der locale gemeente aan het geheel wordt uitgesproken; 4°. dat lastbrieven worden afgeschaft, zoowel in classe als in Synode; men stemt naar zijn beste weten, vrij en zonder ruggespraak ; 5°. dat de Synode niet bevoegd zal zijn verandering te maken in de aangenomen leer en liturgie; noch in hare beslissingen noch in hare oordeelen zal zij hiervan mogen afwijken; en eindelijk 6». dat de leden der Synode voor drie jaar zouden benoemd worden. Na opsomming van al die nieuwigheden, moet tot eer dier Commissie gezegd worden, dat zij in haar begeleidend adres aan den Koning zeide: Het is ons bedenkelijk voorgekomen of de vereeniging van al die verschillende gemeenten onder één bestuur bepaald aan uwe Majesteit kan aangeraden worden, althans voor dat dezelve er over gehoord zijn. Wat de Weselsche artikelen voor de latere kerkorden geweest zijn, kan in zekeren zin van dit concept voor de nu volgende organisatiën gezegd worden. Wat er van het concept zou geworden zijn, waren de tijden niet veranderd, en of de gemeenten zouden gehoord zijn, is onzeker; nog hetzelfde jaar werd Nederland bij het Fransche Keizerrijk ingelijfd. Ook toen werd een poging gedaan tot reorganisatie der Kerken. 24 Februari 1812 werd eene nieuwe commissie benoemd , bestaande, wat de gereformeerden betreft, uit de Heeren Mollerus, Prof. te Water, en Delprat. Aan de commissie werd voorgelegd een concept van D. J. Jansen, die van nu aan zooveel invloed heeft gehad. De politieke gebeurtenissen in die veel bewogen jaren, verhinderden een definitief besluit. In het laatst van November werd de Prins van Oranje als redder ingehaald en 1 December als Souvereine Vorst te Amsterdam gehuldigd. Nog in dezelfde maand werd van Stra- len ,tot Commissaris van Binnenlandsche • Zaken benoemd, eene afzonderlijke afdeeling voor Eeredienst werd ingesteld onder D. J. Jansen. 8 December werd aan de Hervormden opgave gevraagd van het personeel der kerkedienaren; tevens werd bevolen dat de beroepingen nog niet door de Keizerlijke Regeering goedgekeurd ter kennis van den Commissaris voor B. Z. moesten worden gebracht; eindelijk dat geen beroeping van Predikanten der Herv. Gemeenten en van zoodanige leeraars, als toelagen uit 's Lands kas genieten, zou kunnen geschieden, dan na verkregen toestemming van den Commissaris voor B. Zaken, op wiens voordracht de goedkeuring door den Vorst zou geschieden. 10 Maart werd de nieuwe Grondwet van 1814 bezworen. Daarin werd bepaald dat de Koning de Hervormde Godsdienst zou belijden; aan de Hervormde kerk werd de voortdurende verzekering gegeven uit 'sLands kas van alle tractementen, pensioenen, enz., onverminderd het recht van den Souvereinen Vorst om toezicht te houden over alle godsdienstige gezindheden. Aanvankelijk scheen er hoop dat de Koning den goeden weg zou bewandelen, en aan de Kerken zeiven een aandeel geven in het tot stand brengen eener sinds jaren vruchteloos beproefde reorganisatie van het Bestuur. Dit zou inderdaad niet veel moeite hebben gekost; want al waren de tractementen in den laatsten tijd niet uitbetaald, de kerken waren niet zoo gedesorganiseerd als men wel denkt; immers de oude regeling, hoewel de staatkundige bekrachtiging in 1795 was teruggenomen en vernietigd, was grootendeels blijven bestaan. Ook van haar kon men in 1814 in volle waarheid zeggen, althans wat de kerken betreft, rebus ipsis et factis aangenomen; de kerken waren gebleven, de klassen kwamen bij elkaar, tot in 1809 zelfs al de Provinciale Synoden, van af 1810 de Coetus of Deputati Extraordinarii, terwijl in de werkzaamheden dier vergaderingen geen verandering was gekomen. Op 26 April 1814 deed de Commissaris Generaal aan den Koning het voorstel om eene Algemeene Synode bijeen, te roepen; twee dagen later verklaarde Willem I aan de afgevaardigden der Waalsche kerken: que peut-être il convoquerait dans le cours de 1'Année un Synode National. Hiertoe is het, helaas, niet gekomen. De Raad van State oordeelde eene Synode i° -niet noodig, eenheid in het Staatsbestuur behoeft tot eenheid in het Kerkbestuur niet te leiden; 2° niet wenschelijk, nieuwigheden voor de Kerk waren steeds een bron van twist; 30 gevaarlijk voor den nieuwen Staat; 40 strijdig met de natuur van het Hervormde Kerkgenootschap; 50 allezins onraadzaam eene Synode besluiten te laten maken omtrent de zuiverheid der leer, dewijl men geen waarborgen had, dat daarbij de gematigdheid zou worden in acht genomen, welke alleen de rust der Kerk kon verzekeren; 6°. bovendien, indien de Synode bestond uit afgevaardigden der Classen, zou de wettigheid althans door de predikanten betwist worden; f. eindelijk, behoefde de Vorst volgens de Grondwet zich niet met de Kerkgenootschappen te bemoeien dan tot schikkingen van fmantieelen aard. Meende de Vorst evenwel, dat eenige maatregelen van Bestuur volstrekt noodig waren, dan stelde de Raad van State voor, eene consuleerende Commissie van eenige bijzonder verlichte leeraars uit onderscheidene Provinciën en andere kundige mannen te benoemen. Deze zou het Gouvernement kunnen voorlichten omtrent den vorm, welke aan het Kerkbestuur overeenkomstig de behoeften der onderscheidene gemeenten behoorde gegeven te worden. De Koning verëenigde zich met het laatste gedeelte van dit advies. Bij geheim besluit van 25 Mei 1815 werden de leden der Commissie benoemd, op 17 Juni werd aan ieder van hen een Concept gezonden; den 25 Octoberkwamen de leden te 's Hage bijeen; en het door hen gewijzigde Concept werd den Koning aangeboden. De Regeering wijzigde nogmaals het Concept, en den 7 Januarij 1816 werd de nieuwe organisatie door den Koning bekrachtigd, goedgekeurd en uitgevaardigd, terwijl aan alle bestaande Besturen werd aangeschreven, alle loopende zaken vóór i April van dat jaar af te doen. Wat is nu volgens de Organisatie van 1816, wier geboorte wij beschrevén, de verhouding der locale gemeenten tot de Ned. Herv. Kerk in haar geheel? i». In tegenstelling van alle gereformeerde beginselen van kerkorde begint de nieuwe organisatie van boven naar beneden. Afd. I, waaróp wij nader terugkomen, behelst algemeene bepalingen; ,, II handelt over de Synode; III over de Provinciale Kerkbesturen; ,, IV over het Classikaal Bestuur; V over de Waalsche, Schotsche en Engelsche kerken; VI over de ringen en derzelver bijeenkomsten; ,, VII eindelijk over het Kerkbestuur in de Gemeenten. 2°. Het Kerkgenootschap gaat voorop: Tot het Hervormd Kerkgenootschap behooren allen, die op belijdenis des geloofs zijn aangenomen of in de Hervormde Kerk gedoopt zijn. 3». Van de kerken of locale gemeenten wordt eerst in art. 13 gesproken, en wel om te bepalen dat Waalsche, presbyteriaansche, Schotsche en Engelsche, zoowel als de Nederduitsche behooren tot hetzelfde geheel en onder hetzelfde bestuur geplaatst zijn. Wel bepaalt art. 14 dat die bijzondere gemeenten, ' naar hare bijzondere omstandigheden haar huishoudelijke inrichtingen mogen hebben; onder de reserve: mits deze inrichtingen niets behelzen wat strijdig is met die eenheid in beginselen en gelijkvormigheid in hoofdzaken , welke de kerken als onderscheidene deelen van hetzelfde geheel behooren te kenschetsen. 4°. Het Bestuur wordt gezegd Synodaal, Provinciaal, Classikaal en Gemeentelijk uitgevoerd te worden. 50. Op verandering in het Alg. Regl. moeten de Provinciale Kerkbesturen gehoord worden, maar zonder de goed- keuring des Konings mag geen besluit uitgevaardigd worden. 6°. Bestuursvergaderingen worden bijgewoond door Commissarissen politiek; de eerste benoemingen geschieden rechtstreeks door den Koning, in het vervolg uit voordrachten. 7°. Wat den grondslag der Kerk betreft, zoo wordt in art. 9 gezegd: de zorg voor de belangen zoo van het Christendom als van de Hervormde Kerk, in het bijzonder de handhaving harer leer, enz. moeten steeds het hoofddoel zijn van allen die in onderscheidene betrekkingen met het Kerkbestuur belast zijn. Formeel en materieel, het kan niet ontkend worden, druischt dat reglement in tegen alle beginselen van gereformeerd kerkrecht, en niet het minst wat het kerkverband betreft. Waar vroeger de geloovigen aan eene plaats de kerke Christi vormen, zijn het nu de gedoopten en die belijdenis des geloofs hebben afgelegd, die de gemeente uitmaken. Waar vroeger de kerken krachtens haar geloof, in de Belijdenis uitgedrukt, als leden van het eene lichaam van Christus ook één met elkander waren, zijn ze nu deelen van een geheel, het Kerkgenootschap, de gezindheid, en zij ontleenen aan hun deelgenootschap aan die gezindheid alle rechten en voorrechten, die zij van de Regeering zouden kunnen eischen. Hoe werd die organisatie, die zonder noodzaak, geheel in strijd met het recht en het wezen der Kerk, door den Koning werd geoctroyeerd, door de Kerken zeiven ontvangen ? Een niet bevangen getuige, Groen van Prinsterer, zegt in zijn Handboek : met bijna algemeene goedkeuring en lijdelijkheid. Aldus luidt het laatste woord der D. D. der Synode van Zuid-Holland: na de resumtiën en goedkeuring der respectieve notulen en acta, hebben Deputaten, in voldoening aan den hun gegeven last, hunne werkzaamheden getermineerd en voorts is de vergadering met dankzegging en gebed geëindigd. Acta D. D. Z.-H. p. 407, '«Wij voegen er zelfs bij: bij enkelen met vreugde en dank- baarheid. Tegenstand kwam alleen van de Classis Amsterdam en van eenige predikanten uit de voormalige Classen Leiden en Woerden. De bezwaren betroffen: i de wijze waarop het Alg. Regl. is vervaardigd; het is onwettig, als niet uit den bqezem der Kerk voortgekomen. 2°. De onbepaaldheid van den invloed aan het ministerieel Departement verleend. 3n. De groote macht aan het hoogste Kerkbestuur toegeschreven; te mfeer, nu de leden zullen stemmen zonder aan lastbrieven gebonden te zijn. Eene macht des te gevaarlijker, daar zij door weinigen uitgeoefend, in strijd is met dezelfde macht ende authoriteit, welke naar art. 32 der Belijdenis aan alle dienaars van J. C. toekomt, en die ligt in Pauselijke of Bisschoppelijke hiërarchie kan uitloopen. Merkwaardig is het antwoord van den Commissaris-Generaal van Repelaar: „ik moet erkennen den grond niet te zien, „waarop de aanmatiging der Classis Amsterdam rust. Gelijk ",toch de voormalige Synoden uit de Classen haar oorsprong '^en gezach ontleenden, zoo waren de Classen slechts uitvloeisels '„van de kerkeraden en deze weder der gemeenten. Het zouden „dan eindelijk de gemeenten zelf geweest zijn, welke eigenlijk de beslissing hadden." En wat antwoordt nu v. Repelaar ? „De „classen zijn als zoodanig geen instelling der Apostelen, zooals „men zoude kunnen opmaken dat der adressanten gevoelen is, Ernaar alleen toevallige vrucht der omstandigheden der 16^ ",eeuw en de staatkundige gesteldheid dezer landen. Bij de "Reformatie is de uitwendige kerkvorm in verschillendelanden, „waar dezelve aangenomen werd, zeer onderscheiden gewijzigd, meestal naar den smaak der toenmalige burgerlijke ',overheid. Het eerste beginsel van het Protestantisme bestaat „juist in het zorgvuldig onderscheiden in zaken en vorm, van „Christendom en kerkbestuur, welke in tegenoverstelling bij „de Roomsch Catholieken onafscheidelijk vereenigd zijn." Maar het fraaiste is nog dit; „Het vaststellen van zoodanige wijzi- „gingen betwist de ware geest van het Protestantisme aan „geen Souverein, vooral niet wanneer die Souverein de Leeraars uit 's Lands kas bezoldigt en zich in alles derzelver Beschermheer gedraagt." Scherp verwijt, maar dat de Kerken ten volle verdiend hebben! Van 1795 tot 1813 hebben leeraars gebrek geleden! In 1814 was men de betaling zoo van tractementen als emolumenten van meer dan 25 maanden schuldig, (D. D. Z.-H. p. 404), en slechts enkele gemeenten, — en dan nog bij wijze van voorschot, — kwamen hunne predikanten te gemoet. (Zie Acta D. D. Z.-Holl. anno 1814.) Hadden in al die jaren de Kerken slechts eenig besef van plicht en eigenwaarde gehad, iets van dien geest van opofferende liefde, die ik in de Christelijk Gereformeerden niet genoeg kan roemen, geen staatsmacht had zoo durven ingrijpen in het kerkbestuur. Kerken, die hare leeraars lieten verhongeren, (zie slechts IJpey en Dermout, over het jaar 1813,) zijn rijp voor slavernij! Kerken, wier Afgevaardigden den Vorst naderen met de bede om eene bete broods voor hare leeraren en derzelver huisgezinnen, (zie aanspraak aan den Souv. Vorst door Ged. der Z.-H. Synode, d.d. Dec. 1813 ; item Adres aan Z. K. H. Willem I. S. V. der V. Ned. 13 Dec. 1813), konden op den Vorst en zijne Raadslieden niet den indruk maken van een zelfstandig lichaam, sui juris, souverein in eigen kring. Patres nostri peccaverunt et nos iniquitatem eorum portavimus! De bezwaren aangaande de Belijdenis werden beantwoord op deze wijze: „De Koning der Nederlanden kan evenmin „besluiten nemen omtrent de leer der Hervormde Kerk als „omtrent die der Roomsch-Katholieke leer. Het christelijk „geloof is onafhankelijk, zoowel van menschelijk gezag, als „van tijd, land en staatsinrichting; maar de Kerkvormen „schikken zich bestendig overal naar het een en ander. De „Synode is niet geroepen om leerstellige geschillen te beslissen, maar om de Kerk te besturen." In dienzelfden geest getuigde de eerste Synode in haar eerste samenkomsten. Al werd niet uitdrukkelijk gezegd, evenals in een vroeger concept, dat men de leer niet mocht veranderen, men zou toch de leer onaangetast laten! Kerkrechtelijk moge men beweren, dat de Formulieren van Eenigheid nooit zijn afgeschaft, en zelfs dat de tegenwoordige Besturen bevoegd en verplicht zijn ze te handhaven, in jure spreek ik het niet tegen; maar feitelijk. ..? de leer is als een noli me tangere in een artikel van het Reglement onschendbaar verklaard; niemand mocht er aan raken; maar ten slotte is zij, bij gemis aan aanraking, in de officiëele, in de besturende Kerk verloren gegaan. Met schaamte en leedwezen moet erkend worden dat de Koninklijke organisatie is aanvaard geworden vooral om de fïnantiëele voordeden. Voorzeker het gevoel van verademing dat nu Kerk en Staat, na zoovele schokken en verwisseling, eindelijk van het vreemde juk verlost, zelfstandigheid en onafhankelijkheid zouden verkrijgen onder een Prins van het geliefde Oranjehuis, deed ook zijn invloed gelden. Hoort slechts wat in het Actaboek van de DD. van Zuid-Holland te lezen staat, p. 401: „Zoodra de heuchelijke revolutie in de maand „November des jaars 1813 plaats had, tot groote blijdschap van "üeputaten, die voor het vaderland in het algemeen, en voor „de Hervormde Kerk in hetzelve in het bijzonder, met alle „recht, alle heil en zegen mochten beloven van de Regeering „van eenen Vorst uit het doorluchtig huis van Oranje, waaraan „Vaderland en Kerk zoozeer verplicht zijn, waren zij aanstonds „bedacht, om de dankbare en eerbiedige hulde der Synodus „van Z.-Holland aan den doorluchtigen Vorst op de meest gebaste wijze te brengen." Bovendien, de godsdienstige gezindte "an den Koning, zijne gehechtheid aan de leer der Hervormde Kerk waren boven alle verdenking verheven, terwijl de onpartijdigheid gebiedt te erkennen dat „de toenmalige rechtsovertuiging in Europa medebracht, dat in Protestantsche "landen de Souverein de bevoegdheid had het zoogenaamde „jus circa sacra uit te oefenen." (O. W. Star Numan: Het recht van Willem I, Prot. Bijdragen 1870 p. 286.) Van 1816 tot 1852 heeft dit Reglement gevigeerd. Onkerkelijk geboren, ongereformeerd in wezen en strekking, volledige toepassing van het recht door de staatkundige Overheid sinds J576 gevindiceerd, is dit Reglement door de aanneming der Kerken, rebus ipsis et factis, kerkelijk verbindend geworden. IV. Uit den boezem der Kerk zelve is van 1847 tot 1852 een nieuw Algemeen Reglement geboren. Naar den schijn is veel verbeterd geworden. Ook wat de orde betreft, is men tot beter inzicht teruggekeerd. In het Alg. Regl. wordt thans eerst gesproken over het bestuur der enkele Gemeenten en Ringen; daarna pas over het kerkelijk bestuur over meer gemeenten te zamen, de Classikale vergaderingen worden als consultative vergadering en kiescollege voor het hoogere Bestuur erkend; ten laatste wordt behandeld het bestuur over al de gemeenten te zamen; of de Synode. De Besturen worden door de kerkdijken zeiven gekozen; geen politici meer in de vergaderingen; meerdere ouderlingen hebben zitting in de hoogere colleges; eindelijk geen nieuw reglement of verandering in de reglementen, zonder dat eerst de Kerk gehoord worde, ja zelfs over het definitief vastgestelde moesten vroeger de Provinciale Besturen, thans hunne leden nog hunne stem uitbrengen. Doch hier is meer schijn dan waarheid: heeft art. XI verhinderd de leervrijheid in te doen sluipen? De Synode moet wel de adviezen vragen, maar maakt er naar eigen oordeel gebruik van; en waar het de leer gold deed zij dit telkens tegen den duidelijken wil der Kerk in; de Classikale vergaderingen adviseeren en stemmen, maar predikanten, of zij al dan niet in den geest des Kerkeraads zijn, adviseeren en stemmen mede. Ook in de algemeene bepalingen is verbetering: de Hervormde Kerk bestaat uit alle zoowel Fransche als Engelsche en Nederduitsche Gemeenten. In art. 2 wordt nu pas gesproken over lidmaten en gedoopten die tot de plaatselijke gemeente behooren; maar dat de Kerk de Gemeente primeert, komt duidelijk uit in het reglement op het Godsdienstonderwijs: men wordt lid niet der Gemeente maar der Kerk; er wordt gevraagd medewerking niet tot den bloei der Gemeente, maar der Kerk, met opvolging van hare verordeningen. Terecht zegt Lechler: in den neuen Kirchenverfassung ist wesenlich die Grundform beibehalten, wie sie seit 1816 feststand. Ook thans kan de vraag: in welk verband staan de lokale Gemeenten tot de Kerk in haar geheel? niet anders beantwoord worden dan: niet als zelfstandige lichamen, gelijk naar gereformeerde beginselen het wezen der Kerk medebrengt, maar als deelen van een geheel; een geheel, dat geheel anders is dan de gereformeerde Kerken der i6d«, 17de en i8de eeuwen waren, en ook anders dan eene Christelijke Kerk als openbaring van het lichaam van Christus behoorde te zijn! En ook deze organisatie is wettig verbindend, wijl zij door ieder, die lid der Kerk werd, vrijwillig is aanvaard, en in 1852 evenmin als in 1816 ééne gemeente er tegen opgekomen is. '. In één opzicht zijn wij in gunstiger positie dan voor 1852; vooral sinds de Wet van 1853 op de Kerkgenootschappen. Terecht zegt Mr. O. W. Star Numan, Prot. Bijdragen 1870 p. 515: „de wetgever van 1853 neeft. alle Koninklijke „inmenging afgeschaft en op de gestelde machten in het Hervormd Kerkgenootschap overgedragen." Minister van Bosse mocht, toen in 1870 Dr. Kuiper in zijne Vrijmaking der Kerk, en de Heeren van Lijnden v. Sandenburg, van Wassenaer Catwijck, Messchert van Vollenhoven in de StatenGeneraal zelf aandrongen op de intrekking der Koninklijke Besluiten, de reserves incluis, waarmede de nieuwe organisatie was goedgekeurd, toen naar waarheid antwoorden: dat zulke intrekking overbodig was, en de 'Kerkbesturen zich daarover niet behoefden te bekreunen. Ja, de Kerk is nu vrij; volkomen vrij om naar eigen goedvinden, en zonder tusschenkomst der Regeering, haar organisatie te wijzigen, en zoo zij wil tot een gezonden toestand terug te keeren. Als leden der Kerk zijn wij geroepen en verplicht daartoe mede te werken; maar vergeten wij toch niet, de Kerk in den schoonen, warén zin des woords, vereeniging van geloovigen, zichtbare openbaring van het lichaam van Jezus Christus in deze landen, die Kerk wordt niet geboren uit een Koninklijk Reglement, noch uit eene gereformeerde Kerkorde, noch uit eene synodale reglementeering; de locale gemeente, nu gebonden aan en door het geheel, moet eerst weder eene Kerk worden, en dit kan alleen door de zuivere prediking des Woords, de zuivere bediening der Sacramenten, en de vrijmachtige werking des Heiligen Geestes. Mannen Broeders, dit zij ons ijverig streven, onze vurige en volhardende bede! In welke verhouding staat nu de lokale Gemeente tot de Regeering, en in welke positie zou zij komen te staan, zoo zij den band met de Synodale organisatie verbrak? Waar rechtsgeleerden niet allen eenparig zijn, zou het zeker vermetel zijn van een, zelf in het Kerkrecht niet eens bevoegde, stellige uitspraken te doen, aangaande hetgeen casu quo eene rechtbank zou beslissen. Trouwens, soms komen de wonderlijkste uitspraken in kerkelijke zaken uit dien koker! Gewis, het Arrest van den Hoogen Raad, in zake de Waalsche Gemeente van Amsterdam, geeft aan de gemeente het recht van de Regeering in rechten te eischen, waartoe zij meent naar art. 168 der Grondwet gerechtigd te zijn, ook zonder tusschenkomst van Synode ot eenig Kerkelijk Bestuur; maar of dit ook zoo zou zijn na verbreking van het Synodaal verband, meen ik te moeten betwijfelen. Als men let op de geschiedenis der Grondwet van 1848, art. 168 vergelijkt met den text van 1815 en 1814, dan komt het mij voor boven allen redelijken twijfel verheven te zijn, dat gezindheden volkomen gelijk staat met Kerkgenootschappen, hoewel niet moet vergeten worden dat eenheid van belijdenis daaraan ten grondslag ligt. Altoos is het door de Regeering alzoo verstaan. i°. Toen de Afscheiding met meer verdraagzaamheid begon behandeld te worden, was evenwel de conditio sine qua non der erkenning als zelfstandige kerken, de verklaring, dat zij renonceerden aan alle aan- spraken tegenover de blijvende gemeente en de Regeering. Verkl. der Regeering, Januarij 1841. 2°. Toen in 1848 het artikel der Grondwet in de dubbele Kamer besproken werd, zeide de Minister van Heemstra: de Staat zal voortgaan aan de Kerkgenootschappen uit te betalen, wat ieder in 1815 genoot; en Minister J. Heemskerk (Praktijk der Grondwet) voegt er bij: Zoo hebben alle Ministers gehandeld. Dezelfde schrijver merkt tevens op, dat de Hooge Raad altijd in zake den eed, heeft aangenomen dat gezindheden beteekent Kerkgenootschappen. 30. Toen de Predikant aan de Moerdijk kerkelijk uit zijn ambt was ontzet, en aanvankelijk Kerkeraad en Kerkvoogden, ja de gansche gemeente op zijne hand was, betaalde de Regeering de vacatuurpenningen aan den ring, die zelfs met deurwaarder en gendarmen begeleid, den kansel niet kon beklimmen , en de werkzaamheden van den pastor loei vervullen, waarvoor hij betaald werd. 40. Merkwaardig zijn de woorden van Prof. Buys in het Januari-nommer van de Gids 1885 : „de bepaling der Grondwet, zooals zij daar ligt, heeft tengevolge vooreerst, dat geheel „in strijd met onze begrippen van kerkelijke vrijheid de verschillende deelen van een uiteenspattende gemeenschap, door, ik „zeg niet gouden, want de tractementen zijn veel te karig om „zulke • beeldspraak te wettigen, maar dan toch door zilveren „banden kunstmatig worden bijeengehouden. Ten tweede, dat „komt het heden of morgen tot eene scheuring en beweren de „twee scheidende deelen beide de Hervormde Kerk te zijn, aan „den Staat de beslissing wordt opgedragen van een voor hem „onoplosbaar raadsel. En eindelijk, dat de zegevierende afdeeling, „zij moge nog zoo klein zijn, wettige aanspraak krijgt op de volle „som, welke aan het geheele Kerkgenootschap in 1815 toekwam." In het Concept-grondwetherziening thans bij de StatenGeneraal ingediend, is art. 168 al. 1, onveranderd gehandhaafd, en wel in zijne historische beteekenis, terwijl de Re- geéring verklaart, dat de uitkeeringen, zooals zij volgens de begrooting van 1884 geschied zijn, een verkregen recht geven. Dat Minister Heemskerk Gezindheden voor synoniem houdt met Kerkgenootschappen, is bekend. In het Arrest van den Hoogen Raad, 5 Mei 1848, wordt de toezegging in- de Grondwet van tractementen, enzthans genoten door de gezindheden en derzelver leeraars, verklaard als houdende gecontracteerde schuld; maar eene zich scheidende gemeente zou dan nog altijd eerst moeten aantoonen, dat zij jure in al de rechten is getreden der gezindheid, tegen over welke de schuld is gecontracteerd. Het is waar, er wordt ook dikwerf gesproken van historische rechten; maar ik meen ergens gelezen te hebben, dat de eigenaardigheid van een historisch recht juist hierin gelegen is dat het geen recht geeft. Ook de Regeering in 1816, wij zagen het, beriep zich op het historisch recht van den Souvereinen Vorst; en toch zijn wij allen voorstanders van het recht der Kerk tot zelfstandigheid en onafhankelijkheid op eigen gebied. Mij dunkt, uit dit alles is meer dan duidelijk, dat alle finantiëele voorrechten van de gemeenschap met het Synodaal verband afhankelijk zijn, en alleen gelden dein 1815 bestaande en erkende kerkgenootschappen. Ja zelfs de thans nog bestaande al. 2 zou de scheidenden weinig vooruitzicht geven: de scheidende modernen, voor eenige jaren te Groningen en te Arnhem, bekwamen eerst dan tractement van het Rijk voor hunne predikanten, toen zij zich aan de Remonstrantsche Broederschap hadden aangesloten. Trouwens ik wil niet verzwijgen dat ik al weinig sympathie en achting zou gevoelen voor hen, die van de kwestie der zelfstandigheid der gemeente een dubbeltjes-kwestie zouden maken! Ik hoop dat de eerste Kerk, die door Gods genade weer zooveel kracht en geloof in zichzelve gevoelt, om zich los te scheuren van het Synodaal verband, aan hem die haar wijst op het geld uit 'slands kas, den moed zal hebben te antwoorden: Uw geld zij met u ten verderve, omdat gij gemeend hebt dat de gave Gods door geld verkregen wordt! Is dan de vrijheid der Kerk niet een heerlijke gave Gods voor een gereformeerd gemoed? STELLINGEN. i. Blijkens de geschiedenis der Reformatie is overal, waar de beginselen van Calvijn haar invloed deden gelden, de constitueering der geloovigen in eene plaats tot een Kerk, als een eisch van Gods woord naar het voorbeeld der Apostelen beschouwd geworden. II. Na 1563 werden in deze landen de geloovigen in elke plaats tot eene Kerk geconstitueerd door aanvaarding der belijdenis en door samenstelling van een kerkeraad. III. Zulk eene Kerk is een openbaring van het lichaam van Christus, en als zoodanig één met alle gezuiverde Kerken, zoowel in het eigen land als daarbuiten. IV. Bepalingen tot onderhouding van eendracht in belijdenis, liturgie en handhaving der tucht mogen gesteld worden, mits conform den Woorde Gods en het voorbeeld der Apostelen, en door den kerkeraad zeiven of zijne daartoe gedeputeerden saamgesteld. V. Deze alzoo gestelde bepalingen zijn verbindend voor allen. VI. Blijvende Besturen zijn niet absoluut noodig. Vertegenwoordigers der Kerken, in vergaderingen te zamen komende, kunnen alles wat tot allen behoort bespreken en beslissen. VII. Behoudens eendracht in belijdenis, liturgie en tucht is elke Kérk zelfstandig in eigen kring, alleen gebonden aan het Woord en aan den Koning der Kerk. VIII. Alle Kerken hebben gelijke rechten, onafhankelijk van hun zielental. IX. Naar gereformeerde beginselen is de Belijdenis de vaste grond van het Kerkverband. X. Van de Kerken zelf moet de wettige Kerkorde uitgaan. XI. Een volkomen zuiver kerkelijke Kerkorde heeft in de Nederlanden sinds 1576 niet bestaan. De Kerkorden, door de Burgerlijke Overheid uitgevaardigd, gingen uit van.de plaatselijke burgerlijke gemeente als grondslag en de Provincie als uitwendige eenheid. XII. Het woord Kerkgenootschap of Kerk als uitwendige eenheid dagteekent van na 1795. XIII. In de organisatie van 1816 staat het Kerkgenootschap op den voorgrond, en is de plaatselijke gemeente tot een deel van het geheel, en wel een ondergeschikt deel, gemaakt. xrv. Deze organisatie, in strijd minder met de geschiedenis dan met het wezen der Kerk, door onbevoegde macht opgelegd, is door dc aanneming der Kerken wettig en verbindend geworden. XV. In de reorganisatie van 1852 is de verhouding der locale gemeente tot het geheel dezelfde gebleven als in die van 1816. XVI. Ook deze organisatie is rebus ipsis et factis aangenomen en wettig verbindend. .„'""*34 XVII. In de Grondwetten van 1815, art. 192, en van 1848, art. 168, beteekent gezindheden: kerkgenootschappen. Alle rechten of voorrechten, aan personen of gemeenten gewaarborgd, zijn afhankelijk van hunne verbinding met het geheel. XVIII. Leden, Leeraars of Gemeenten, die uit het kerkverband treden, verliezen eo ipso wat krachtens art. 168, al. 1, aan de gezindheden was gewaarborgd. Alleen op grond van al. 2 kunnen zij opnieuw tractementen enz. aanvragen; in het Conceptgrondwetsherziening is dit voor altoos uitgesloten. XIX. De plaatselijke gemeente-autonomie in zake belijdenis, dit is, het recht om de belijdenis te wijzigen en ter zijde te zetten met behoud van het kerkverband, is de ongerijmdheid zelf. XX Iedere gemeente, die officieel haar belijdenis verandert, treedt eo ipso uit het kerkverband, en verliest rechtens alles wat art. 1,68, al. 1, aan de Hervormde Gezindheid gewaarborgd heeft. LHden, 10 April 1885. E. CÉSAR SEGERS. GEDRUKT BIJ ,T. J. GROEN, TE ITII