154 jr^^~v~~~~ -€^mm T WIJSHEID en OORLOGSWAPENEN. | LBEEEEDB I OTEK I PREDIKER IX: "18». VAN I 3Dr. B. T IE IR. H A. -A-IR, | IIO O GL EERAAR TE UTRECHT. T uitgesproken 25 september 1870 in de domkerk ter godsdienstige opening van het academiejaar. ^> UTRECHT,IÉ \ C. VAN DEE POST Jb. j/ WIJSHEID EN OOBLOGSWAPENEN. WIJSHEID EN OORLOGSWAPENEN. LBBREBDB ovek PREDIKER IX: 18». van Dr. B. TEE HAAE3 HOOGLEEKAAfi TE UTUECHT. Uitgesproken 25 September 1870 in de Domkerk ter godsdienstige opening van het Academiejaar. C. VAN DEE POST Jb. 1870. GEDEUKT BIJ O. A. VAN HOETEN, TE UTBECflf. Be leerrede, welke ik hier onder de oogen des Publieks waag te brengen, had, gelijk de titel genoegzaam aanwijst, een geheel bijzonder doel. Het daarin behandelde onderwerp mag mij evenwel de hope doen voeden, dat zij ook in wijderen kring hare lezers en in veler hart een diepen weerklank zal vinden. Dit heeft mij, tot de uitgave aangespoord zijnde, te gereeder aan dit verlangen gehoor doen geven. Vuriglijk wensch en bid ik, dat de zóó bloedige worsteling tusschen de twee naburige volken f die wij met ontzetting aanschouwen, voor het minst deze vrucht moge dragen, dat overwinnaars, overwonnenen, en onzijdig geblevene volken het menschonteerende en afschuwelijke van den krijg allerdiepst mogen gevoelen, en dat 'de stem, die ik nevens zoo vele andere krachtige stemmen in deze dagen daartegen verhief, de eenparige, niet verdoof bare stem der met vrede gezegende menschheid worde! TJTBECHT, 3 Oct. 1870. B T. H, pte yoorz. Ps. 33 vs. 8 en 11. 2de Yoorz. Gez. 21 vs. 1 en 4. Tusschenz. Ps. 119 vs. 17. Naz. Gez. 3 vs. 6. De zomer — hoewel hij ons nog enkele schoone dagen schenkt — staat gereed ons te verlaten. Het door regen en storm vroegtijdig gezweepte en geteisterde loover begint af te vallen, en de intrede van den herfst kondigt voor onze Vaderlandsche Hoogescholen, met den vernieuwden aanvang harer werkzaamheden, de intrede van een nieuwen tijdkring aan. Eehe talrijke schaar van veelbelovende jongelingen is weder saamgevloeid, met geestdrift bezield, om gelukkig voort te zetten en te voleindigen, wat met lofwaardigen ijver is begonnen, of blakende van hel verlangen, om- het letterspoor in te snellen, dat zich voor het eerst voor hen ontsluit, üe eerste Academiebeurt, wier vervulling aan mij js opgedragen, is bestemd den zegen des Allerhoogsten over het pas aangevangene werk in te roepen, en daaraan eene godsdienstige wijding te geven ; en is dit ten allen tijde betamend te achten, ditmaal vooral zult gij dit te gereeder erkennen en beseffen, nu de hooge ernst, de gewichtige beleekenis der tijden eene verhoogde beteekenis, iets dubbel plechtigs en indrukwekkends ook aan deze samenkomst geeft en geven moet voor ons gevoel. Zóó mogen wij dan elkander, na den voleindigden rusttijd, in Gods vreedzaam en vriendelijk heiligdom weder begroeten; maar welke gewaarwordingen en herinneringen gaan met dit wederzien gepaard! Welke tijden liggen er achter ons! Het is, alsof wij niet een zeker aantal van weken maar tal van maanden en jaren hebben doorgeleefd. De voortbruisende stroom des tijds heeft op de golving van zijnen vloed gebeurtenissen gedragen, belangrijk genoeg om niet slechts eene enkele bladzijde, maar een geheel boekdeel in de geschiedenis der wereld te beslaan. De ijzingwekkendste tooneelen zijn aan onze oogen voorbij gezweefd, waarbij ons hart van .bange vrees of ontroering klopte, sidderend opsprong, of ineenkromp van weedom en smart. Aardsche grootheid, die met de hand naar de starren reikte, hebben wij als in één oogwenk in het stof geworpen en vernederd gezien; en nog in de laatst vervlogene dagen, in dè insluiting van Frankrijks hoofdstad, in de bezetting en inneming van Rome, de aloude en machtige wereldstad, den snellen wisselkeer der ondermaansche dingen met ontzetting aanschouwd. En nog, nog staan wij aan het einde niet. Nog leven wij in gespannen en angstige verwachting der dingen die komen zullen. Nog gevoelen wij ons als beklemd door de omarming van een benauwenden droom, die zwaar op onze borst blijft drukken, en waarvan wij vruchteloos ons pogen los te wringen en te ontslaan. En toch ademen wij, als wij met onze herinnering ettelijke weken in het verledene teruggaan, aireede als in vrijer en ruimer lucht. Het schrikbeeld, dat bij den eersten oorlogskreet ons van nabij voor de oogen spookte, van maar al te spoe- dig in dezen moorddadigen krijg te worden meegesleept, of eerlang onze eigene grenzen overschreden en met een vijandelijken inval bedreigd te zien, is, bij de kloeke houding welke ons Vaderland heeft aangenomen en de verwijdering van het krijgstooneel, steeds meer naar den achtergrond teruggedrongen van een nog wel onbekend en donker, maar toch veel minder dreigend verschiet. En de vraag der bekommering, welke toen als van'zelfs zich op onze lippen drong, of hier, waar de hoofdzetel onzer krijgsmacht gevestigd werd, op den gezetten tijd aan de opening en geregelde voortzetting der Academische lessen zou kunnen gedacht worden, heeft aireede eene vreedzame oplossing en de meest gewenschte beantwoording gevonden. Neen! niet uit de liefdearmen hunner ouderen gescheurd, niet, gelijk velen hunner broederen in den vreemde, zijn zoo vele ons dierbare jongelingen ten strijde getogen, en den- dood in de armen gevoerd. Niet met de hand aan het wapen staan zij langs onze grenzen geschaard, maar herwaarts zijn zij teruggekeerd, om aan de beoefening dier wetenschap, welke hen tot hel doel huns levens geleiden moet, onverdeeld en (God geve het!) ongestoord hunne edelste gaven en krachten te wijden, om onderling den schoonsten wedstrijd aan te gaan of te vernieuwen, waarbij niet de bloedige krijgslaurier, maar de opgehangen palmtak, het teeken des vredes, als teeken der overwinning hen wenkt. Zóó innig en dankbaar als wij ons nogtans hierover verheugen, zóó machtig en overweldigend blijft toch de indruk der ontzettende gebeurtenissen, die zich dagelijks vernieuwen, op ons gemoed. Zóó moeielijk of onmogelijk wordt het ons, zelfs binnen de wanden van Gods heiligen tempel, zelfs in' oogènblikken, die onzen geest geheel boven het aardsche moeten verheffen, elke gedachte daaraan uit onze ziel te verwijderen. Ik wil daartoe dafl ook geen vruchlelooze poging wagen. Ik wil den krijg in zijne verschrikking, met de rampen en jammeren die hij teelt, eene ruime plaats in uwe gedachten laten behouden, om alzoo het voorrecht, aan de vreedzame beoefening der wetenschappen en de opleiding tot waarachtige wijsheid verbonden, te levendiger te doen beseffen, te hooger te doen waardeeren, en een te heiliger dank- en plichtgevoel in onze ziel te doen ontwaken. Ik vind daartoe gereede aanleiding in het woord des Predikers: HOOFDSTUK IX vs. 18». DE WIJSHEID IS BETER DAN DE KRIJGSWAPENEN. De lof der ware wijsheid, van de meest verschillende zijden beschouwd, wordt in dit kleine geschrift, even als in het Spreukenboek, op hoogen toon verkondigd. Wijsheid is die edele eigenschap of bezitting van den mensehelijken geest, waardoor hij geschikt en in staat is, zijn verstand en al zijne gaven en kundigheden op de beste en gelukkigste wijze aan te wenden tot het beste en lofwaardigste doel. Behoeft het echter gezegd te worden dat de Bijbel doorgaans aan dit woord eene verhoogde, waarde en beteekenis leent ? De ware wijsheid is veel meer dan schranderheid en beleid, schoon ook deze daartoe behooren; dan de kennis , geleerdheid en wetenschap, gelijk die in de scholen worden aangeleerd, hoe hoog ook deze, gelijk elke vrucht van ware geestbeschaving, door haar gewaardeerd worden. Verre verhevén boven elke ledige en onvruchtbare bespiegeling, bestaat zij in de echte wijsheid des levens, welke de zonde als de grootste dwaasheid schuwt en veracht, en met zedelijkheid en godsvrucht ten nauwste verwant, op het innigst vereenigd is. Zulk eene wijsheid verdient als de begeerlijkste bezitting met volstandigen ijver te worden nagejaagd, en, gelijk zij elders verre boven aardsche rijkdommen, goederen en genietingen dezes levens wordt geschat; zoo vinden wij haar hier met wapenroem en oorlogsmacht in vergelijking gebracht. In Oosterschen stijl en trant, verhaalt de Prediker zelf wat hem tot de samenvoeging en vergelijking van deze twee eenigzins vreemdsoortige zaken had geleid. Hij gewaagt in vs. 14 en 15 van een kleine, door een machtig krijgsleger omsingelde stad, welke door de wijsheid van een armen, wijzen man, tot hiertoe slechts weinig door zijne medeburgers geteld en geacht, nog tijdig van den dreigenden ondergang verlost en gered was geworden. Of de Prediker dit enkel als mogelijk ondersteld, of hierbij het oog op eene ons onbekende, werkelijke gebeurtenis gehad hebbe, is bezwaarlijk uit te maken. »Toen zeide ik (luidt het nu in het 16de vs.) wijsheid is beter dan kracht", meerder en sterker te achten, dan heldenkracht en dapperheid, terwijl in ons tekstvers dezelfde gedachte, eenigzins gewijzigd, dus wederkeert: De wijsheid is beter dan de krijgswapenen. Men denke bij dit woord niet enkel aan wapenen, maar aan alles wat tot de toerusting des krijgs behoort, en dezen in zijne werking zóó vreeselijk maakt. Hoe geducht, ontzagwekkend en groot ook de oorlogsmacht zij, waarover een legerhoofd hebbe te beschikken — de wijsheid is ook eene macht, en deze is beter te achten, hooger te schatten en te waardeeren dan zij. Onmiddellijk volgt hierop in ons tekstvers: vmaar een eenig zondaar verderft veel goeds," eene treffend ware, schoone en rijke gedachte M. H.! welke overvloedige stof lot nadenken geefl, maar al te zeer onze aandacht zou vereischen en verdeelen, om hier mede te worden opgenomen. Wijsheid en oorlogswapenen vinden wij dan hier tegenover elkander geplaatst, doch de eerste verre boven de laatste gesteld en verheven. Ik wil deze tegenstelling in hare kracht en waarheid zoeken te handhaven; en daarna de gepastheid dezer herinnering aanwijzen, met het oog op de jongste gebeurtenissen en de richting omes tijds, en het oogmerk, dat ons heden in Gods heiligdom samenbracht. % De wijsheid is beter dan de wapenen des krijgs, zegt de Prediker, en inderdaad M. H.! als wij de sterkte die beide bezitten, het doel, waartoe beider macht wordt aangewend, en beider invloed en werking op den mensch en de menschheid, vergelijken, dan kan het niet moeielijk vallen de hier gebezigde tegenstelling in al hare kracht en waarheid te handhaven. Wijsheid en oorlogswapenen zijn beide de dragers van eene macht, maar wij zien daarin, als wij naar beider sterkte vragen, aan de eene zijde de 'macht des geestes en aan de andere zijde die van stoffelijk geweld. Geducht en ontzagwekkend is de krijg in zijne toerusting, met zijne wapenen! Die onafzienbare legertreinen en nog onafzienbaarder legertros; die werktuigen ter belegering en vernieling; die ijzeren vuurmonden, bezwangerd met den dood; die wouden en muren van flikkerende lansen, bajonetten en loopen, die zeker en op verren afstand treffen, of geveld, een ondoordringbaar bolwerk vormen; die bliksemende zwaarden; dat briesend en stampend oorlogsros, dat den kruiddamp opsnuift, en bij het schetteren van de krijgsklaroen vooruit schiet ter overwinning; die dichte ruiterbenden tot dreigende donderwolken saamgepakt — wat anders vertegenwoordigen zij voor onzen geest dan het denkbeeld van sterkte, van kracht? En wat en hoeveel de kracht der wapenen vermag; daarvan kunnen de weggemaaide menschê"ndrommen, vernietigde of gevankelijk weggevoerde legermachten, overheerde steden en landen, de omkeering van den machtigen keizersstoel en het aardrijk dreunende bij dien val, en al dé ontroerende gebeurtenissen, die ons nog versch in de geheugenis liggen, overvloedig getuigen. De krijg is aan het noodlot gelijk, zooals de heidensche wereld zich dat droomde, dat als een kneuzend rad over het aardrijk zich wentelt en al wat niet wijken kan of weerstand biedt, vermorselt en verplet. Hoe arm en nietig, hoe zwak en weerloos schijnt de wijsheid hier tegenover te staan! Toch, hoe dikwerf zij voor de overmacht van ruw en stoffelijk geweld moge bukken, is ook de wijsheid eene macht, die niet zelden, zelfs op het slagveld, hare meerderheid handhaaft, daar schranderheid en beleid soms meer nog dan moed en dapperheid de zege beslissen. Of is niet de krijg zelf, tot aanwending en beheersching dier krachten, die hij vooral in onze dagen ontwikkelt, vooraf bij de wetenschap ter schole gegaan? Het meest echter zwaait zij als de macht des geestes den staf harer heerschappij op geheel ander gebied. Kennis is macht. Elke triumf, door de wetenschap in haren vooruitgang behaald en gevierd, getuigt, welk eene macht zij bezit en uitoefent. Zij roemt er op den bliksem te hebben afgeleid en ontwapend, en vraagt, dat men haar een steunpunt aanwijze voor haren voet, om ook den aardbol op te heffen uit zijne as. Onberekenbaar groot is de wereldbewegende kracht, welke van één denkbeeld, beide op de stoffeujke en onstoffelijke wereld kan uitgaan. En geldt dit reeds van bloot menschelijke wijsheid — hare hoogste en schoonste kracht ontwikkelt zij eerst, waar zij in den edelsten zin dien naam mag dragen, en aan de opperste Wijsheid haar licht en hare kracht ontleent. Waar zulk eene wijsheid zich huwt' aan de kracht, daar is de heldenmoed geen dolle verachting des doods, maar wordt de held dubbel bewonderenswaardig en groot in onze oogen. Daér wordt de sterkte van geest tot die ware zielesterkte gestempeld, waardoor de mensch allereerst en allèrmeest zich zeiven overwint, die onkwetsbaar is voor het lot, ontrefbaar blijft voor het staal, en overwinnaar wordt in den dood. Van zulk eene wijsheid mocht de Prediker getuigen: »wijsheid is voor den wijze grootere sterkte, dan tien bevelhebbers zijn voor eene vesting!" *) Of wilt gij de macht dier wijsheid in een alles overschitterend voorbeeld zien stralen, staart dan op den nederigen wijze van Nazareth, zoo als onze eeuw hem genoemd heeft, en vraagt wat hij door de macht zijns geestes in de wereld heeft gewrocht ? Ziet hem weerloos en mishandeld aan het vloekhout genageld en zijn Evangelie als eene dwaasheid veracht; maar het dwaze Gods bleek wijzer dan de menschen en het zwakke Gods bleek sterker dan de menschen 2) en dat Evangelie heeft, trots alle tegenkanting van stoffelijk geweld , de vereende macht der wereld overwonnen, en zich zelve bewezen als de kracht Gods en de wijsheid Gods! — Twijfelachtig is het dan wel niet aan wie van beide, bij de hier gebezigde tegenstelling, de voorrang toekomt. De wijsheid schijne de mindere, zij is de meerdere, zij schijne de zwakkere, zij is de sterkere, zij schijne overwonnen, zij blijft onverwinbaar, en daarom zeggen ook wij den Prediker na: de wijsheid is beter dan de kracht; de wijsheid is beter dan de wapenen des krijgs. Die voorrang der wijsheid blinkt nog meer in het oog bij eene vergelijking van beider doel. Het behoort 1) Prediker VII vs. 19. 2) 1 Cor. I vs. 25. tot het wezen en karakter der wijsheid, dat zij de haar inwonende macht gebruike en aanwende tot bereiking van het beste en lofwaardigste doel. En wat anders zou dit doelwit kunnen zijn, dan kennis en o-pestbeschaving, waarheid, vrede en gerechtigheid, Gods eer en het heil der menschheid te bevorderen? Het doel daarentegen, waarmede een vorst of volk tot de wapenen zijne toevlucht neemt, kan geheel verschillend zijn. Het kan een krijg uit nooddwang en tot zelfsverdediging, of ook van aanval en tot verovering zijn. De wapenen kunnen worden opgevat, om den dierbaren erfgrond der vaderen tegen een vreemden indringer en veroveraar te beschermen, of de verachtelijke slavenbóei, voor den hals of het vrije geweten gesmeed, af te schudden en de ketens der onderdrukten te helpen verbrijzelen. En al beeft ons hart voor de gruwelen terug, welke den onzaligen krijg vergezellen; al zien wij daarin den zwaarsten vloek; die een land of volk kan treffen; wij zouden toch het verbasterd nakroost dier vaderen zijn, die voor het recht om God naar de inspraak der vrije consciëntie te dienen, den reuzenstrijd tegen Spanje hebben aangebonden en doorgestreden, indien wij niet erkenden, dat het doel waarom en waarmede gestreden worde, op zich zelve beschouwd, somtijds zich volkomen laat regtvaardigen, of zelfs als roemwaardig en schoon kan te prijzen zijn. Doch merkt het op M! H! waar het doel van den strijd in waarheid zóó loffelijk mag heeten, daar valt ook de scherpe tegenstelling, die wij hier in het oog hebben, weg; daar kunnen de wijsheid en de oorlogswapenen, als het zelfde wit bedoelende, elkander vreedzaam ontmoeten; daar kan men zich aangordende tot den strijd, aan de wijsheid hare eer en kroone geven en laten behouden, gelijk onze vaderen, te midden van het gedruisch en gekletter der wapenen, schier in ieder gewest dat zij aan de macht van Spanje ontwrongen, eene leerschool der wijsheid hebben gesticht. Maar helaas! hoe dikwerf heeft de krijg een geheel ander, onedel en wraakbaar doel! Hoe lichtelijk kan de strijd, die uit nooddwang en tot zelfverdediging werd aangevangen, in een feilen veroveringskrijg ontaarden! In welk een afgrond der onreinste en baatzuchtigste bedoelingen wagen wij het oog, als wij eene poging doen om het weefsel der staatkunde en haar eigenlijk en meest verborgen doel te ontwarren en te ontleden! Hoe dikwerf wordt de krijg uit ijdele gloriezucht gevoerd , om oorlogsroem en oorlogsbuit te behalen, steden en landen te veroveren, en die als nieuwe paarlen en flonkersteenen te hechten aan eene kroon! — Ja, ook de wijsheid heeft haar roem, die evenals die der helden soms de eeuwen overleeft, en het is haar voorrecht, dat geen traan of bloedspat aan dien naroem kleeft; maar het is en blijft toch de hoogste roem, waarnaar zij streeft, om het even of zij veracht of geprezen worde, ook in de stilte der vergetelheid nuttig en krachtig werkzaam te zijn. — Ja, ook de wijsheid vlamt op buit en gaat op veroveringen uit, maar niet op het grondgebied der volken, op het gebied der waarheid, der kennis en wetenschap, der godsvrucht en zedelijkheid. En ziet hier het treffendst onderscheid! Elke overwinning door haar behaald, elke verovering door haar gemaakt, breidt wel hare eigene bezitting uit, maar neemt niets aan anderen af. Veel meer is het haar ijverigst pogen, dat de spranken des lichts, die zij vergaderd heeft, de erfenis blijven van het nageslacht , en het gemeen goed worden van allen I En, * 2 waar zij, harer edelverhevene roeping bewust, in de dienst van het Godsrijk treedt, daar wordt het haar laatste, hoogste en schoonste doel, aan zijne uitbreiding te werken, de stralen van de Zonne der waarheid en gerechtigheid steeds verder over de aarde te doen blinken, en niet te rusten voor dat zij voor dat gezegend Koningrijk den laatsten uithoek der wereld veroverd heeft, ö, Als wij zóó beider doel in de weegschaal leggen; hoe veel beter, hoeveel hooger is dan de wijsheid te schatten boven de wapenen des krijgs! En nog hooger moet zij daarboven in waarde stijgen, als wij naar beider invloed en werking op den mensch en de menschheid vragen. Hoe men het ook verbloeme, wij kunnen in den krijg niet anders dan eene macht ter vernieling en verdelging zien, die niet enkel doodt en verwoest, maar ook verlaagt en het edelste en menschelijkste in den mensch zoekt te dooden. Vreest niet, dat wij de onzalige uitwerkselen van den krijg hier in een uitvoerig tafereel zullen trachten te schetsen. Een land, dat in bloed en tranen zwemt; meerdere menschenlevens dooi helsche werktuigen vernield en afgemaaid, dan er korenhalmen op den volgeladen akker staan; schatten der geleerdheid opgaande in rook en vlammen; velden en dorpen verwoest, steden met hare hoofdgebouwen wegbrokkelend en verzinkend in haar puin: — Meer dan genoeg hoorden wij daarvan, en zullen wij nog moeten hooren; en dat alles is vreeselijk, maar nog het vreeselijkste niet. Wat wel het meest ons hart moet doen krimpen en bloeden, dat is de verlaging en verdierlijking, de verregaande ontaarding en verbastering onzer menschehjke natuur, welke wij op die bloedige slagvelden hebben aan te staren. Of is het niet zóó? Mi H.! waar met onbeteugeld geweld de macht der wapenen gebiedt en de krijg in al zijne woede blaakt, daar is geen middel zóó menschonteerend, doemwaardig en snood, wat niet wordt bruikbaar en heilig geacht; daar is het dier in den mensch ontketend; de leeuw heeft bloed gelekt, én brult nu om prooi om nog meer en nog meerder bloed te zwelgen. De mensch ziet in eiken mensch een worg-engel die hem dreigt, en dien hij als het roofdier het eerst moet bespringen. De laagste driften zijn aan het gloeien; de roofzucht gaat op de lijken te gast, en aast en vlast op winst, en verminkt de leden waaraan zij goud zien glinsteren. Maar terug, niet verder met onze verbeelding! Wij bedekken met de handen ons gelaat; wij wenden den blik met ontroering van zulk een schouwspel af; wij huiveren bij de gedachte, wie als de aanlegger van dien krijg de meeste schuld van zoo vele gruwelen en jammeren moet dragen, en al houden wij — waar Gods gerichten op aarde zijn — ons vonnis terug; toch rijst hier nogmaals als in vlammend schrift het woord voor onze oogen op: T>Een eenig zondaar verderft veel goeds." Plaatst nu de wijsheid, met haren invloed en hare werking hier fegen over, en gij huldigt in haar eene macht, die den mensch en de menschheid het hoogst verheft en veredelt! Of erkent gij niet, dat de mensch, die de zoon en kweekeling der echte wijsheid mag heeten; die het licht, dat hij voor zijnen geest vergaart, ook rondom zich verspreidt; die naar de harmonische ontwikkeling van al zijne gaven en krachten streeft; die hare lessen ook in het leven beoefent, en de wer- ' 2* king der wijsheid die van boven is, vol van barmhartigheid en goede vruchten, in zijnen wandel openbaart, — als een sieraad van zijn geslacht, als een zegen voor wie hem omringen, de eerekroon der menschheid verdient te dragen? — Begeert gij eene proeve van hare werking tot veredeling der menschheid (en Gode zij dank dat hét in deze donkere tijden niet aan zulke voorbeelden ontbreekt!) slaat dan haar gade, waar zij, met het Christelijk geloof en de Christelijke liefde in het edelste verbond getreden, tot de verzachting van het lijden der menschheid zich overvloedig werkzaam betoont; — waar het verstand niet zich scherpt en afpijnt, om de meeste wonden te slaan en de meeste offers te vellen, maar waar de kunst, door de wijsheid bestuurd, op de middelen peinst, en met elke vordering der wetenschap voordeel doet, om de geslagene wonden te heelen en te verbinden, om nog te redden wat gered k^n worden, en de meeste offers aan de kaken des doods te ontrukken. Waar zóó de wijsheid, bij de betooning der Christelijke liefde, de fakkel houdt en draagt en, bij de lafenis en verkwikking die zij aanbrengt, ook toegang verleent aan de vermaning en vertroosting uit dat woord, dat meer dan de wonden des lichaams, dat ook de wonden der ziel geneest, en wys doet worden en wijs kan maken tot zaligheid — daar wordt zij tegenover die macht ter verdelging, eene macht des behouds, ter redding, ten leven! Waai witte vlag met het roode kruis dan hoog over de optrekkende kruidwolken heen! Gij zegt het ons, dat de mensch nog niet in den mensch is gestorven! Gij zijt het, die ons weder met de menschheid verzoent, en ons behoedt en weêrhoudt van aan de toekomst der menschheid te wanhopen! En wat zouden wij dan niet voor de toekomst der menschheid , voor het lot van staten en volken mogen hopen en verwachten, indien slechts de wijsheid boven en over stoffelijk geweld op aarde mocht regeeren; indien aan hare lessen en raadgevingen, meer dan aan de inblazingen van trots en zelfzucht, door vorsten en volken het oor geleend werd; indien zij hare werking tot licht en ten zegen steeds verder verspreidde, en met vernieuwende geest- en levenskracht het hart en de aderen der maatschappij en alle levensstanden mocht doordringen! — »0ch" zeggen wij met diepe verzuchting onzen vromen Camphuisen na: »0ch! waren alle menschen wijs, en wilden daarbij wel!" dan was reeds in den heiligen naam der menschheid en des Christendoms aan den oorlog voor goed de oorlog verklaard; dan werden eerlang de zwaarden tot spaden en de spiesen tot sikkelen versmeed 1); dan zou reeds het laatste kanon gegoten, neen! vernageld en gesmolten, en het aardrijk, dat nu uit een poel van bloed en vuur een hel van vlammen braakt, in een Paradijs des vredes herschapen zijn! Voorwaar! voorwaar! De wijsheid is beter dan de oorlogsmacht; de wijsheid is beter dan de wapenen des krijgs! II. Mocht zulk eene herinnering geheel overbodig zijn! Doch wel verre van zulk eene uitspraak te duchten, vlei ik mij uwe onverdeelde toestemming te zullen verwerven, dat die herinnering met het oog op de 1) Jes. II: 4. jongste gebeurtenissen en de geheele richting onzes tijds, even gepast als heilzaam en noodig mag heeten, en in verband gebracht met het oogmerk dezer samenkomst en de plechtigheid dezer ure, ook daarvoor uitnemend zich voegt. Is het mogelijk — zóó vragen wij met ontroering*— in eene eeuw, die met menschelijkhed dweept, en voor de doodstraf als voor eene misdaad terugbeeft, die het licht zóó hoog op den kandelaar wil zien geplaatst, die voor alle vakken vah menschelijke wijsheid nieuwe scholen „ nieuwe tempelen en altaren sticht, en in alles naar vooruitgang streeft, — is het mogelijk in zulk eene eeuw, tusschen twee Christenvolken, die er roem op dragen aan de spits der beschaving te staan, den moorddadigsten krijg te zien ontbranden, die in menschenslachting schier alles, wat de geschiedenis tot hiertoe geboekt heeft, te boven gaat? En ziet, wat wij schier onmogelijk waanden, dat is geschied. En terwijl wij, smeekende om de terugkeering des vredes, de gevouwen handen hemelwaarts opheffen, wordt daar bij steeds aangroeiende verbittering en volkshaat als met volle handen het zaad gestrooid, waaruit — indien God almachtig het niet genadig verhoedt — een nieuwe en nog vreeselijker, hardnekkiger en onverzoenlijker krijg kan opwaarts schieten. Welk een krijgszuchtige geest is er op eens onder de volken van ons werelddeel ontwaakt! Het is alsof de Hemelsche Oppermacht is onttroond; alsof alleen de oorlogsgod op aarde regeert; alsof voortaan de macht der wapenen alleen over het lot der volken en staten heeft te beslissen; alsof het zwaard gewörpen in de schaal van het recht, die weegschaal moet doen zinken; alsof heldenmoed en glorie boven alles gaan; en wordt daar eene luisterrijke overwinning behaald,, dan dreunt en bonst een jubelkreet naar den Hemel op, die voor eene wijle de snikken en kreten van rouw en zielesmart, het gekerm der gewonden, ja zelfs den donder van het geschut verdooft. Getuigt niet geheel het streven van onzen tijd van eene overschatting van stoffelijke kracht, stoffelijke belangen, stoffelijke welvaart, welke1 in gehèele stofvergoding dreigt te eindigen? Dat zal wel niet het laatste woord der wetenschap of van de geschiedenis der menschheid zijn. Ook uit dezen nacht der tijden verbeiden mij een betere toekomst, omdat wij aan den levenden en eeuwig regeerenden God gelooven, wiens beide de kracht en de wijsheid zijn tot in eeuwigheid, die alleen de tijden en stonden verandert , koningrijken omkeert of bevestigt ]) die ook nu de teugels van het wereldbestuur niet aan Zijne almachtige hand laat ontglippen, en de middelen kent om ook uit dezen baaierd van verwoesting en verwarring, op Zijnen tijd licht en orde te herscheppen. Maar daarom sluiten wij ons oog voor de teekenen der tijden en het verderfelijke eener richting niet, welke ieder beoefenaar der wetenschap, ieder bedienaar des Euangeliums, die geen laffe dienaar van den tijdgeest is, ieder oprecht vereerder van God, ook gij, gemeente van Christus! indien gij uwe roeping verstaat, met al de macht der overtuiging moet bekampen. In zulk eenen tijd kan het niet te luide gepredikt en van de daken verkondigt worden, dat er nog hooger en edeler belangen der menschheid zijn, die tot eiken prijs gered 1) Daniël II: 20, 21. jongste gebeurtenissen en de geheele richting onzes tijds, even gepast als heilzaam en noodig mag heeten, en in verband gebracht met het oogmerk dezer samenkomst en de plechtigheid dezer ure, ook daarvoor uitnemend zich voegt. Is het mogelijk — zóó vragen wij met ontroering"— in eene eeuw, die met menschelijkhed dweept, en voor de doodstraf als voor eene misdaad terugbeeft, die het licht zóó hoog op den kandelaar wil zien geplaatst, die voor alle vakken van menschelijke wijsheid nieuwe scholen „ nieuwe tempelen en altaren sticht, en in alles naar vooruitgang streeft, — is het mogelijk in zulk eene eeuw, tusschen twee Christenvolken, die er roem op dragen aan de spits der beschaving te staan, den moorddadigsten krijg te zien ontbranden, die in menschenslachting schier alles, wat de geschiedenis tot hiertoe geboekt heeft, te boven gaat ? En ziet, wat wij schier onmogelijk waanden, dat is geschied. En terwijl wij, smeekende om de terugkeering des vredes, de gevouwen handen hemelwaarts opheffen, wordt daar bij steeds aangroeiende verbittering en volkshaat als met volle handen het zaad gestrooid, waaruit — indien God almachtig het niet genadig verhoedt — een nieuwe en nog vreeselijker, hardnekkiger en onverzoenlijker krijg kan opwaarts schieten. Welk een krijgszuchtige geest is er op eens onder de volken van ons werelddeel ontwaakt! Het is alsof de Hemelsche Oppermacht is onttroond; alsof alleen de oorlogsgod op aarde regeert; alsof voortaan de macht der wapenen alleen over het lot der volken en staten heeft te beslissen; alsof het zwaard gewdrpen in de schaal van het recht, die weegschaal moet doen zinken; alsof heldenmoed en glorie boven alles gaan; en wordt daar eene luisterrijke overwinning behaald,, dan dreunt en bonst een jubelkreet naar den Hemel op, die voor eene wijle de snikken en kreten van rouw en zielesmart, het gekerm der gewonden, ja zelfs den donder van het geschut verdooft. Getuigt niet geheel het streven van onzen tijd van eene overschatting van stoffelijke kracht, stoffelijke belangen, stoffelijke welvaart, welke»in gehèele stofvergoding dreigt te eindigen? Dat zal wel niet het laatste woord der wetenschap of van de geschiedenis der menschheid zijn. Ook uit dezen nacht der tijden verbeiden mij een betere toekomst, omdat wij aan den levenden en eeuwig regeerenden God gelooven, wiens beide de kracht en de wijsheid zijn tot in eeuwigheid, die alleen de tijden en stonden verandert , koningrijken omkeert of bevestigt ]) die ook nu de teugels van het wereldbestuur niet aan Zijne almachtige hand laat ontglippen, en de middelen kent om ook uit dezen baaierd van verwoesting en verwarring, op Zijnen tijd licht en orde te herscheppen. Maar daarom sluiten wij ons oog voor de teekenen der tijden en het verderfelijke eener richting niet, welke ieder beoefenaar der wetenschap, ieder bedienaar des Euangeliums, die geen laffe dienaar van den tijdgeest is, ieder oprecht vereerder van God, ook gij, gemeente van Christus! indien gij uwe roeping verstaat, met al de macht der overtuiging moet bekampen. In zulk eenen tijd kan het niet te luide gepredikt en van de daken verkondigt worden, dat er nog hooger en edeler belangen der menschheid zijn, die tot eiken prijs gered 1) Daniël Ui 20, 21. en verdedigd moeten worden; dat de ware kracht van een volk in iets anders en beters dan in zwaar ommuurde vestingen of legerbenden schuilt; dat niet de uitbreiding in macht en grondbezit maar wijsheid en gerechtigheid een volk verhoogen, gelijk de zonde de roestvlek en kanker der natiën is Ziet M. H.! Daarom herinnerde ik u dat woord des Predikers:' De wijsheid is beter dan de kracht. De wijsheid is beter dan de wapenen des krijgs! Zulk eene wijsheid, die als de dochter des Hemels van God is afgedaald, en weder opvoert tot God; die niet enkel het verstand verlicht, maar ook den wil en de kracht staalt, om waarlijk wijs en godvruchtig te handelen; zulk eene wijsheid, waarbij de glans der rijkdommen en der oorlogswapenen verbleekt en de krijgslaurieren verdorren , is het voornaamste 2) het uitnemendste en begeerlijkste. Driewerf gelukkig, wie hare echte zonen en voedsterlingen mogen heeten! Gezegend onze Hoogeschool, gezegend ook deze dag en deze ure, indien zij, als de kweekplaats der echte wijsheid, leven, bloeien en werken mag! En hoezeer moet het ons dankgevoel jegens God verhoogen, dat onze Hoogeschool, bij zulk eene gesteldheid der tijden, zonder dreigende vrees voor stoornis en gevaar, thans weder voor hare kweekelingen haar heiligdom ontsluit. Wel bleven wij niet geheel van den druk der tijden verschoond, en zagen 1) Spreuken XIV: 34. 2) Spreuken IV: 7». wij ons Vaderland, ook dit vreedzaam gewest, in een uitgestrekt legerkamp herschapen, waarin ieder zijn wachtpost betrekt. Maar Gods naam zij er voor geloofd , dat tot hiertoe de schrik en geesel des oorlogs ons bleef bespaard; dat het krijgsvuur niet, even als bij onze Zuidelijke naburen, blakend langs onze grenzen ging, maar steeds verder van ons is geweken. Ouders, die uwe bloeiende zonen nog in uwe armen knelt, of de welgegronde hope voedt hen eerdaags in uwe woning terug te ontvangen, gevoelt welk een dank gij daarvoor aan God moet brengen! Wel waren wij fier op de eer den geliefden Vorstenzoon en Erfgenaam der kroon m . ons midden te zien, en 'gerust in het vertrouwen dat des tweeden Willems heldenbloed ook door zijne aderen stroomt, maar nog inniger en dankbaarder verheugen wij ons, dat zijn ridderdeugd en moed tot hiertoe onbeproefd zijn gebleven. Vuriglijk wenschen en bidden wij, dat hij eens als een vorst des vredes over ons land en volk gelukkig regeere; dat het woord van een anderen vorstenzoon, in de ure eener schitterende overwinning geslaakt: sNiets afschuwelijker dan de krijg!" ook in zijn hart moge geschreven staan, en dat, als hij den troon zijner vaderen beklimt, Salomo's gebed in zijne ziel en op zijne lippen zij uitgestort: «Geef mij nu wijsheid en wetenschap !)!" Die wijsheid worde ook aan U geschonken, Achtbare Verzorgers onzer Hoogeschool, die van Uwe liefde tot de wetenschap, in de behartiging harer belangen, reeds veelvuldige blijken gaaft, of door de vereerende 1) 2 Kron. I: 10». keuze des Konings pas die gewichtige betrekking hebt aanvaard. Gelijk wij de krachtdadige maatregelen tot verdediging van den Vaderlandschen grond, van de zijde van 'sLands regeering van harte hebben toegejuicht; zoo mogen wij hopen en vertrouwen, dat zij ook de edelste belangen van den geest en de zaak van het hoogere onderwijs met geen minderen ernst zal blijven handhaven en beschermen. Mocht echter daarvoor moeten gestreden worden en bij de toenemende beroering der tijden eenig gevaar of onheil de ons geliefde Hoogeschool bedreigen, dan rekenen wij op U als manmoedige verdedigers en aanvoerders in dien strijd. "Blijft door God gespaard en bekrachtigd, zóó gelukkig en volijverig werkzaam, dat Uwe nagedachtenis, als die des edelen en wijzen, wiens verlies nog altijd door ons gevoeld en betreurd wordt *) in zegening blijve; en de schoonste krans, die er eens op Uw graf worde neergelegd, zij de dankbare herinnering van uw leven en werken op aarde! Dat maakt onze taak en roeping zóó schoon, Hooggeachte Ambtgenooten! wat wij leven en werken op aarde, voor het waarachtig beil en gewin der menschheid , voor hare hoogstè en edelste belangen te mogen arbeiden. Voor wien het ook mocht noodig zijn de eere der wijsheid te handhaven, niet voor U, die om de half vergrijsde slapen, bij de vergaarde lauweren der wetenschap, de achtbare kroone der wijsheid draagt, of in de mannnenkracht des levens voortgaat den rijkdom uwer kennis aan edele jongelingen méde 1) Herinnering aan wijlen den Heer A. 6. A. Bidder van Rappard, in leren curator der Hoogeschool. te deelen, en dien voor U zeiven gestaag uit te breiden en te vermeerderen. Worde het ons vergund de taak, die wij thans moedig aanvaarden, niet telkens opgeschrikt door den oorlogsdonder, met de noodige kalmte des geestes voort te zetten, en bij de sluiting der thans weder geopende lessen den God des vredes voor het herstel des vredes te danken! Moge er wederom in dit jaar van wat op verschillende akkers door ons geplant en gezaaid worde, goede en' rijke vrucht opgaan," tot verhooging van den bloei onzer Hoogeschool, tot bevestiging van ons volksgeluk, tot balsem en troost voor de lijdende menschheid, tot rijk gewin voor de gemeente van Gods zoon en het Godsrijk op aarde! — Blijve hierop inzonderheid ons oog en ons werken gericht, geliefde Broeders! die als ambtgenooten nog nauwer aan mij zijt verbonden. De God van onzen Heer Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid bestrale ons met den geest der wijsheid, en zende Zijn licht en Zijne waarheid, dat die ons leiden! En thans wendt mijne toespraak zich tot U, geliefde Jongelingen, Kweekelingen onzer Hoogeschool! Al blaakt het heilige vuur der vaderlandsliefde ook in uwen boezem ; al zijn wij ten volle overtuigd, dat ook gij, ware de nood nog hooger geklommen, met het oog op meer dan ééne roemvolle bladzijde in de geschiedenis onzer Hoogescholen, niet zoudt geaarzeld hebben de veder weg te werpen en te tasten naar het staal — toch is het ons goed, toch is het ons beter U hier te zien, en van deze gewijde plaats met blijdschap te begroeten! Ook hier roepen wij U ten strijde op, maar gij weet, de wapenen van onzen krijg zijn niet vleesche- lijk maar geestelijk i). Het is de strijd op het gebied des geestes, voor waarheid en recht, tot verovering van kennis en licht, die wel moed en volharding, de toewijding en inspanning van al uwe jeugdige krachten vordert, maar die geen druppel vraagt van uw bloed, en waarbij niet gestaêg de krijgskans wankelt, maar gij, volhardende tot den einde, zeker zijt van de schoonste overwinning. Schrijft het dan op de tafelen uws harten, en als leus op uwe pas weder ontrolde banier: »De wijsheid is beter dan sterkte ën de veelheid van jongelingskrachten. De wijsheid is beter dan de wapenen des krijgs! De wijsheid is het uitnemendste!" Daarnaar dan met eene heilige geestdrift gestreefd, maar niet enkel Uw verstand met de edelste kennis verrijkt! Streeft naar die vastheid van beginselen, die pal leert staan in den strijd en onder de stormen dezes levens! Denkt in de ure der verzoeking, dat wie zich zeiven overwint sterker is dan de held, die eene stad inneemt 2) en vergeet het nooit, dat er geen beter en meer beproefd wapen, in den strijd tegen zonde en verzoeking, in den strijd, die met hoofd en hart in deze dagen moet doorgestreden worden, ook voor den jongeling blijft — dan het gebed! — God doe u uit dezen en uit eiken strijd als overwinnaars wederkeeren, en na hier als zonen der echte wijsheid, als eene eere en sieraad van ons geslacht, als een zegen voor de menschheid te hebben uitgeblonken siere en kroone U eens de kroone des levens! 1) 2 Cor. X: i. 2) Spreuken XVI: 32. Arm en schraal moest deze rede voor u zijn, Gel.! ioo gij daarbij s'chier alleen aan de wijsheid der schole hebt gedacht Rijkelijk kondt gij daaruit het uwe nemen, en gezegend kan haar invloed op uw hart en uwen wandel zijn, zoo gij daardoor die wijsheid te hooger leerdet schatten, zonder welke de rijkste en geleerdste arm moet heeten; welke ook voor den eenvoudigsten en meest ongeletterden verkrijgbaar is; welke ons «iet enkel den tijd onzen inwoning hier beneden als wijzenen voorzichtigen, leert wandelen l) maar wijs maakt tot zaligheid 2) en eene onverliesbare winst voor de eeuwigheid biedt. Ja, die wijsheid te bezitten en te verwerven, dat is en worde voor ons allen, geleerden of eenvoudigen, aanzienlijken of geringen , ouderen of jongeren van jaren, het groote, het hoogste doel des levens! Al wat daar van ons aftrekt moet met kloeken moed bestreden en overwonnen worden. Bidt dan om de wijsheid die van boven is! Gordt u aan met de geheele wapenrusting Gods!3) Strijdt den goeden strijd des geloofs! 4) en Hij die machtig is ons meer dan overwinnaars te doen worden, door Hem die ons heeft lief gehad, Hij sterke u daartoe door Zijne kracht! Hij doe het in dit uur gesprokene woord voor ons allen vruchten van Hemelsche wijsheid dragen! Hem den Koning der eeuwen, den onverderfelijken, den onzienlijken, den alleenwijzen God zij eere en heerlijkheid in alle eeuwigheid ! 5) En als het aardrijk, dat thans met bloed 1) Efez. V: 15. 2) 2 Tim. III: 15. 3) Êfez. VI: 11. 4) 1 Tim. VI: 12. 5) 1 Tim. I: 17. wordt gedrenkt, op nieuw met vrede gezegend wordt, dan geve de herademende menschheid ook daarvoor Hem dankend de eer! En als de donkerheid dezer tijden en het onnaspeurlijke Zijner wegen zich meer zal hebben opgeklaard, dan moge het — bij den terugblik op de gebeurtenissen, die nu ons het harte doen beven — de juichtoon harer bewondering en aanbidding zijn: »ó Diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennisse Gods! *) Amen. 1) Rom. XI: 33». Bij den Uitgever dezes is mede verschenen: Dr. Iï. TER, HA A li , DE SLOTSOM EENER VEELJARIGE EVANGELIEBEDIENING. LEERREDE UITGESPROKEN 22 MEI 1870, BIJ DE GEDACHTENISVIERING ZIJNER VEERTIGJARIGE EVANGELIEDIENST. Prijs f 30 Cents. 3Dr. 33. TEE HA A R, DE HISTORIOGRAPHIE DER KERKGESCHIEDENIS. EERSTE STUK. — EERSTE EN TWEEDE TIJDPERK, van EUSEBIUS tot LAURENTIUS VALLA, Prijs ƒ i,50.