♦ 7 I ♦ ♦ CB 101 s6 HEDENDAAGSCHE W fesg t ADVENTISTISCHE STROOMINGEN DOOR Dr. S F. H. J. BERKEL.BACH VAN DER SPRENKEL Levensvragen XI 4 BAARN tiOLLANDIA-DRUKKERIJ 1923 Bij de HOLLANDIA-DRUKKERIJ te BAARN is zoo juist verschenen: j LOGOS 1 Logisch Weten en Centrale Wetenschap door Ir. W. F. STAARGAARD Gebonden in perkament . \f^$^MKJP . f 15 — (omvang 739 bladzijden) Dit boek, bestemd ook voor 'niet-wfjsgeerig geschoolden, is geschreven In den geest van Hegel's meesterlijke Phaenomenologie des Geistes, waarbij gestreefd werd zoowel naar eenvoud en helderheid van voordracht in zuiver wetenschappelijk blijvende sfeer (het is bekend dat Hegel's Phaenomenologie buitengewoon moeilijk gesteld is) als naar actualiteit in detailuitwerking. Een zoodanig werk is in Nederland nog niet verschenen; Bolland bezorgde alleen een Duitsche her-uitgave der Phaenomenologie zelve. Het is aldus geen artistiek - wijsgeerig werk, zooals van wijlen Dr. H. W. Ph. £. van den Bergh van Eysinga, maar zuiver wetenschappelijk-wijsgeerig, vormend ruim 300 paragraten met vele toevoegsels tusschen den tekst. In den tekst is de zelfontwikkeling van den geest in zijn zinlijk waarnemen, verstandig, dialektisch en spekulatiei denken, voorts in zijn begeeren, machtswil, socialen en algemeen-religieuzen wil (in kunst, religie en wijsbegeerte) geschetst, — terwijl in de toevoegsels op inleidende wijze de encyclopedische wetenschap, d. w. z. de logika, natuur- en geestleer en verscheidene aktueele onderwerpen in het licht dezer centrale wetenschap behandeling vinden: o. a. meer-dimensionale meetkunde, de nieuwe theorieën betr. zwaartekracht (Einstein), spiritisme, theosofie,'sociale kwesties enz. Voorts wenscht de schrijver er speciaal de aandacht op gevestigd te zien, dat het werk zich in 't bizonder ook richt tot de intellectueele jongeren, tot den geest der jeugd, nog geschikt voor de vrijheid eener belangelooze wetenschappelijke werkzaamheid. Hij zou het boek daarom gaarne in handen zien van elk student van iedere faculteit, voor zoover hij zijn studie nog iets meer wil doen zijn dan vakstudie alleen. Een prospectus met uitvoerig inhoudsoverzicht wordt op aanvrage gaarne toegezonden Spinoza en de Idee der Persoonlijkheid door Prof. Dr. J. H. GUNNQfG Sr. . Tweede Druk Met een Inleiding van Prof. Dr. Is. VAN DlJK f 3.50 ingenaaid — f 4.75 gebonden UITGAVEN DER HOLLANDIA-DRUKKERIJ TE BAARN HEDENDAAGSCHE ADVENTISTISCHE STROOMINGEN DOOR Dr. S. F. H. J. BERKELBACH VAN DER SPRENKEL BAARN HOLLANDIA-DRUKKERIJ 102? Er komt een oogenblik, waarop geestelijke bewegingen, die er al tijden geweest zijn, zoo sterk worden, dat zij de aandacht van het algemeen gaan trekken. Zulke bewegingen overschrijden dan een grens en treden in een gebied van wijder openbaarheid. Waar die grens ligt en wanneer precies zij wordt overgetrokken is niet zoo gemakkelijk uit te maken. Misschien zou men moeten zeggen: zoodra er couranten-artikels over een beweging verschijnen in bladen, die niet door die bewegingen zelf worden uitgegeven, en zoodra die artikelen zulk een beweging niet alleen als een curiositeit beschouwen. Toch zijn zulke couranten-artikelen zelf al bewijsstukken er voor, dat de beschreven beweging in de algemeene bekendheid gekomen is; zij constateeren hare aanwezigheid. Dit is in den laatsten tijd, in de paar laatste jaren, het geval met de bovengenoemde „adventistische stroomingen" Adventistische stroomingen zijn zoo oud als het nadenken en fantaseeren der menschen over begin en einde van hun gezamenlijk bestaan. Maar jaren lang leven zulke gedachten en voorstellingen voort als de particuliere liefhebberij van dezen en genen; de publieke belangstelling hebben zij niet. Komt het hier en daar eens tot een curieuze uiting, dan amuseert men zich er even mee en vergeet het weer; spot duurt nooit zoo heel lang. Wie dacht er na in de jaren van ceconomische welvaart voor den oorlog over de nabijheid van het wereldeinde f Ja, er waren kringen waarin men ervan vervuld was, maar het waren kleine gezelschappen, ver strekkenden invloed oefenden zij niet. Zoo nu en dan mocht er eens een fantastisch boek verschijnen, waarin de laatste bevriezende wereldlingen op een maan-gewoiden wereld hun koude ervaringen aan het leesgraag publiek aanboden, maar tot een geestelijke strooming werd zulke schrijverij niet. Historisch geïnspireerden verdiepten zich in den angst van het jaar duizend en daaromtrent, toen men in het groot de wereld-rekening dacht te gaan afsluiten — maar de publieke belangstelling had de verwachting van het wereldeinde niet. Dat er een menschenleven terug in Amerika kringen waren, die de plaatsen van een nieuwe ark voor een nieuwen zondvloed bereids bespreken wilden, wekte even de vroolijkheid van de toeschouwers — meer ook niet. Sinds het begin van den oorlog evenwel heeft het nu levend geslacht in spanning gezeten, daarna al dieper lijden doorleefd, vooral het ras en werelddeel waar wij toe behooren; men heeft deze wereld zien voorbijsnellen als een stroom met sterk verval. Dat heett gedachten wakker geroepen, die bij velen in vroeger jaren zoo vast sliepen alsof zij dood waren. En het heeft voor voorstellingen en gevoelens een voedingsbodem gevormd zoo vruchtbaar, dat men nu jierbaasd is over hun groei. De predikers van het wereldeinde vinden open ooren; de doofheid, die geslachten lang aanhield, is plotseling voorbij. De oude profeten vinden nieuwe leerlingen en de nieuwe profeten maken school. De publieke opinie, verveeld door het relaas van zieke conferenties en gedeprimeerd door het steeds maar sombere beursbericht, interesseert zich al meer aan hetgeen niemand ervaren heeft: de toekomst; maakt zich warm over hetgeen niemand weet: wanneer het einde zijn zal; en staart op dat wat niemand gezien heeft: de verborgen oplossing van het wereldraadsel. Van daar ook dit boekje. Een catalogus bedoelen wij niet te geven : als lectuur is zoo iets voor den brochure-lezer ten eenen male ongenietbaar; daarvoor kan elke goede encyclopedie beter diensten bewijzen. Een prediking over de toekomst geven wij evenmin. Daarvoor moet men bij de adventisten komen in hun eigen kringen; daar leven de toekomstgedachten bij allen op een wijze, dat men er den ernst en kracht van gevoelen kan. Een oordeel of een weerlegging van de inzichten, die hieromtrent bestaan, is evenmin op zijn plaats; de toekomst zelf zal oordeelen; een verschil van opinie omtrent de toekomst laat zich niet beslechten. Wij bedoelen alleen een wegwijzer te geven zooals men een boekje schrijft over een merkwaardige stad; dat is geen geschiedenis-werk, al zal er wel eens wat over de geschiedenis van gebouwen en terreinen in voorkomen; het is ook geen nauwkeurige plaatsbeschrijving, die de kaart met woorden omkleedt; de wegwijzer wil indrukken weergeven op een wijze, die de herinneringen van de oude bekenden wakker roept en verlevendigt, die de aanschouwing voor nieuwe bezoekers vergemakkelijkt en die de belangstelling van de vreemdelingen opwekt. Natuurlijk zullen er menschen zijn, die het terrein kennen en door andere dingen getroffen zijn dan schrijver dezes, misschien wel dingen, die ze noode missen in hetgeen hieronder volgt. Ook zullen er inwoners van het beschreven gebied zijn, die de plaats van hun eigen woning wat miskend achten; er is nu eenmaal een zekere concurrentie tusschen de bewoners van verschillende terreinen binnen dit bestek. Daartegenover zullen zij staan, die vinden, dat er te veel waardeering, bewondering en belangstelling is voor een complex van geestelijk leven, dat zij afkeuren, of misschien wel bespotten. Aan dat alles is niet tegemoet te komen — *rij willen alleen maar wegwijzer zijn op een terrein, dat al eenigen tijd onze belangstelling heeft en daarvan vertellen, wat ons merkwaardig voorkwam! Elk mensch is te zijner tijd toekomstvoorspeller, al zal hij er misschien een ander niet mee lastig vallen — voor zichzelf stelt hij vast wat er gebeuren gaat. Hij weet wel, dat de toekomst vol onberekenbare mogelijkheden is, maar dat schrikt hem niet af. De een is wat voorzichtiger in zijn uitlatingen, de ander wat bescheidener in het kiezen van een terrein voor zijn toekomstverwachting — ieder doet er aan mee. Er zijn op dit gebied als op elk ander autoriteiten en leekebroeders; er zijn menschen, die met hun leider en omgeving meepraten en die vooral hun eigen opinie willen ten beste geven; maar er zijn slechts weinigen, die over de toekomende dingen zwijgen, omdat zij meeneD er niets van te zeggen te hebben. Trouwens wat zou ons leven verarmen, alsxrij niet vooruit meenden te kunnen zien, als wij onzen levensweg ruggelings af liepen, alleen maar starende op het verleden, dat ons al verder verlaat. Wij kunnen wel niet zoo heel veel bepalen, het is daar vóór ons een dichte nevel — hoe dikwijls hebben wij ons al radende en rekenende vergist; maar wij kunnen het niet laten. En wat zijn er een kunstenaars op dit gebied: zij bepalen enkele punten in het verleden en concentreeren onze aandacht op de lijn, die door die punten is vastgelegd; dan trekken zij die lijn ver dóór over het heden heen de toekomst in; zij doen het met nóg een — daar komen de snijpunten in de toekomst; sommigen projecteeren voor onze oogen al wat er komen zal met een vaardigheid, die duizenden zoo imponeert, dat zij meenen te zien, wat zij hooren en als het ware al beginnen te beleven, wat er komen gaat. Evenals er primaire typen zijn, voor wie de hoofdzaak is wat er nu gebeurt, dat bepaalt hun levensinhoud, al het andere zinkt er bij in het niet; evenals er secundair-functioneerende gemoederen zijn, geestelijke herkauwers, vol van de nawerking van hetgeen passeerde, — zoo zijn er ook toekomstelingen, die leven met wat er komt. Zij doen dat als fantasten, of als ziekelijk-bevreesden; zij doen dat als religieusvisionairen of als sociale profeten — de manier waarop zij met de toekomst leven varieert in het oneindige. Zij missen misschien de zakelijkheid, die de menschen van het heden kenmerkt; zij hebben niet den diepgang der zwaargeladen nadenkers; zij hebben weer wat anders: een zekere vaart, een zeker élan, dat zich uitstrekt naar (of op de vlucht gaat voor) wat er komt, of tenminste schijnt te komen; voor- loopers voor hun toekomst uit zijn zij en blijven zij gewoonlijk, ook al komt er van hun verwachting de grootste helft niet, of althans niet op tijd. Nu zijn de tijden gunstig voor dergelijke menschen, zij zijn in de mode, zij hebben meer invloed dan zij in lang gehad hebben. Geen wonder: het is met de toekomst gewoonlijk zoo, dat wij er al meer over praten en hooren willen, naarmate wij er minder van afweten. In tijden als alles mogelijk is en er heel weinig of niets te berekenen valt, groeit de voorspelkunst op zijn best. Als het mogelijk was zouden wij wel eens in cijfers uitgedrukt willen zien, hoeveel procent de toekomstverwachting van jaar op jaar in de laatste tien jaar opgeloopen is. Als er een maatstaf te bedenken was, om de spanning te meten waarmee men de toekomst tegen leeft, dan zou die vermoedelijk een hoogte bereikt hebben vèr boven het normale. Gemakkelijker valt te con9tateeren, dat het aantal samenkomsten, waar over de toekomst van onze wereld wordt geprofeteerd, toeneemt en dat het gehoor bij de voorspellers nog gestadig aangroeit. Zeker, er zijn menschen, die er sceptisch van worden, zij reageeren negatief op de heele beweging. Maar het aantal suggestibelen is verreweg grooter. Vooral op 's menschen godsdienst heeft het invloed, dat men zich zoo met de toekomst bezig houdt. Het geloof in Hem, die over de krachten van hemel en aarde de teugels voert is 'hetzelfde gebleven, maar de belangstelling in wat Hij doen gaat is vergroot. De stemmen van de oude profeten zijn nooit geheel verstomd, maar hoe ademloos wordt er nu naar hen geluisterd! Men heeft altijd wel uitgesproken, dat nog niet alles van het goddelijk raadsplan ten uitvoer gelegd was, maar in dezen tijd overschaduwt hetgeen gebeuren gaat, dat wat alreeds gebeurd is. Voordat wij op de specifiek religieuze toekomstverwachting wat nauwkeuriger gaan letten, sommen wij nog eerst enkele factoren op, die verklaren hoe het komt, dat de spanning en belangstelling in het toekomende zoozeer is toegenomen. Er is in onze samenleving iets, wat aan den vulkaan doet denken: men weet nu eenmaal, dat men op geen absoluut veiligen bodem woont, maar het kan jarenlang zoo stil wezen, dat men het vergeet. Dreunt evenwel het geluid van dien diepen, vreemden donder weer eens en trilt het weer door den schijnbaar zoo vasten grond, dan is ook ineens het ergste te vreezen. Nu zijn de schokken er, ieder heeft ze gevoeld, zij zijn er al een heelen tijd en ze houden niet op, integendeel — ze worden erger. Zal het alleen maar naast ons uitbreken of ook onder ons en misschien wel overal? Het katastrofale van de laatste jaren dringt ons door merg en been; „en nog is het einde niet". De revolutionaire golven zijn er — men moge zoo anti zijn als men wil, men voelt het rijzen en dalen zoo, dat menigeen er zeeziek van wordt. Kan de samenleving zich handhaven zooals het nu is; kan zij zich voeden als het zoo voortgaat; kan zij zich in ons werelddeel staande houden boven op den top der volken, of stort alles in? Niemand stelt zich tevreden met het antwoord, dat hij het wel beleven zal als het zoover is en niemand heeft genoeg aan den raad, alsnog maar aan zijn werk te gaan zoolang hij dat nog heeft. De beroering is er en doordringt alles. Daardoor is de geleidelijkheid van leven gebroken. Wat hebben wij jaren geleden zalig over de ontwikkeling gepraat in het klein en in het groot, in de opvoeding en in de filosofie. De samenleving rolde als op rails glad en snel voort; het jonge leven, dat opgroeide, leerde, werkte en een nieuw geslacht voortbracht, paste als een schakel op het tandrad; alles liep vanzelf verder en het wiel draaide, de weg der gewaande evolutie werd schitterend en voorspoedig afgelegd. Wij keken eens om naar oude tijden, tot in het cultuurlooze, tot in de diepte van het voorhistorische zagen wij al maar ,,lagere wezens" achter ons. Dat is uit: het is een schok geweest voor velen, zooiets als er omgaat in de ziel van een robustën jongen, die voor het eerst eens echt ziek wordt en merkt, dat hij wel eens zou kunnen doodgaan en die daaruit een indruk bewaart, welken hij zijn leven lang , niet verliezen zal; onze cultuur heeft de mogelijkheid van haar ondergang gezien en gevoeld en is dat nog geenzins vergeten. Een element daarvan is de verhouding van den mensch tot zijn geld; want men moge godsdienstig zijn of niet, iets goddelijks, iets aanbiddelijks zien toch bijna allen aan den Mammon. Men mag het misschien binnenhouden, of uiten in den vorm van kritiek in plaats van bewondering — of die Mammon nu God of afgod is, van belang is hij. En hoe droevig is het met die gemunte veiligheid gesteld I Juist als veiligheid heeft die goddelijke Mammon duizenden zoo allerjammerlijkst bedrogen en hij gaat daarmee nog gestadig voort. Wat is een mensch zonder veiligheid, vooral als hij wat ouder wordt? En wat is de waarde van onze papieren veiligheid? Daarom is hij vatbaar voor wat anders; zonder veiligheid kan een mensch niet, tenzij in de sterkste jaren van zijn leven. Althans de groote meerderheid kan er op den duur niet buiten. Men moet ergens op vertrouwen, en waar nu de Lips-architectuur onder de banken de zielen veel minder imponeert, keert men naar de gothiek terug, omdat men toch niet laten kan ergens een heiligdom te hebben en met eenig vertrouwen te roepen om veiligheid, om zekerheid, om toekomst. Dit geldt niet van allen, maar toch van zoovelen, dat de invloed in het groot merkbaar is. Van een anderen kant bezien geeft ons deze tijd het beeld van een zekere teleurstelling in de wereld; de welvaart van vroeger heeft teleurgesteld, de oorlog heeft teleurgesteld, de vrede heeft teleurgesteld, de revolutie heeft teleurgesteld, zoo gaat het telkens weer. Die teleurstelling in de wereld heeft allerlei gevolgen — één ervan is zeker deze, dat menigeen droomen gaat van een toekomst, over deze wereld uitbrekende, niet daaruit voortgekomen, een toekomst komende als een wonder, als een nieuw en ander iets. Zooals een chronische zieke, die maar niet vordert, hopen gaat op het ingrijpende, nieuwe van de operatie, hoe vreeselijk die ook zij, zoo leeft een niet gering deel der menschen om ons heen van de hoop op een (zij het dan vreeselijke) ontknooping. Van hen geldt het: hoe minder wereld, hoe meer toekomst. Dan is er bij vele solide en rustige, min of meer godsdienstige elementen in onze samenleving een sterk verlies van wereldsche waardigheid. Zij worden ondersteboven geconcurreerd door brutale typen, die zij vroeger verachtten; zij verarmen in stilte met hun waardelooze papieren. Al zwijgen hun lippen, hun hart zwijgt niet; zij leven den dood, die allen gelijk maakt, tegemoet; zij richten hun zielen op tot God, Die de harten kent, en lacht om het gedurfde optreden van karakterloozen in hun waan. Zij zijn de vatbaren voor het woord over het wereldeinde, en de hoorders naar de profetieën van het komend oordeel. Dat 's werelds beloop niet meer recht voorwaarts beweegt, maar een draai maakt, misschien wel „den hoek omgaat", voelen allen. Bij luidruchtige jongeren wordt dit besef tot een roepen over den nieuwen tijd, de nieuwe cultuur, de nieuwe religie; maar niet alleen bij hen: de menschen noemen het een overgangstijd — maar waarheen ? Er is iets van het beweeglijke van de scharnier in deze jaren, het draait en is onvast; hetgeen nu komen gaat heeft zijn vasten stand ten opzichte van het verleden nog niet gevonden, maar draait en beweegt in het punt van dezen tijd. Voor elk, die leeft (ook in stilte leeft) met het besef van de regeering Gods, ligt het voor de hand, dat hij zoeken gaat in Gods programma; zich afvraagt wat er geopenbaard is omtrent het volgende, en zich concentreert op de aankondiging van de laatste afdeeling, de geweldige finale. Zoo valt er een reeks van onderling-samenhangende bewegingen op te merken, die samen de strooming van onzen tijd vormen, de stroomversnelling, die, hier en daar met sprongen voorwaarts schietende, tot een waterval wordt. Ook de manier waarop men tijd en toekomst beschouwt willen wij even nader aanzien; die heeft ook iets bijzonders, waardoor wij de toekomstverwachtingen beter verstaan naar hun aard. Onze generatie kenmerkt zich door een zekere nervositeit, het scherpst afgeteekend in de abnormale gevallen «en daarin ook het uitvoerigst bestudeerd. Die nervositeit is langzamerhand gekomen en de omstandigheden waarin de stedeling leeft wakkeren haar nog aan; misschien komt zij door een leven meer met en in de natuur tot rust, misschien door andere geneesmiddelen — nu is zij er nog en typeert ons leven. Een Hamburger stadspredikant1) laat het ons op deze manier zien: hij beschrijft ons, hoe de laatste geslachten steenkool en olie en electrische kracht hebben losgemaakt en opgewekt in een mate, die het menschenleven meent noodig te hebben en eigenlijk niet aan kan. Het leek zoo fraai, die zwarte en gele dsemon voor den wagen te spannen en .de bliksemende zweep er bij ter hand te nemen, maar daardoor heeft de wagen zulk een bezeten vaart gekregen, dat de inzittenden telkens angstig omzien naar hun veilig oud huis en de bestuurder het niet meer houden kan. Jaren lang hebben de menschen. onderzocht, hoe allerlei arbeid nog sneller en nog intenser geschieden kon. De menschelijke arbeidskrachten werden opgezogen door de machines en gelegerd er omheen, louter en alleen om ze te bedienen tot er goederen in overvloed waren gemaakt, en tot de werkkrachten vroegtijdig waren afgestompt, zonder ooit de rustige boersche blijdschap van den oogst en het rythmische zwoegen en wachten van zomer en wintertijd te hebben gekend, zonder ooit tot eenige vriendschap met de dieren te zijn gekomen of door aanschouwing van het gewas naar den innerlijken mensch te zijn gevormd. Zijn wij niet allen tot gejaagde menschen gemaakt — niet alleen de fabrieksarbeider en de telefoonjuffrouw? De handelsman, die door het intenser verkeer de snelheid en het aantal der wisselende mogelijkheden in zijn zaak verveelvoudigd ziet, heeft toch maar zijn M L. Heitmann, Groszstadt und Religion, 2te Aufl. Hamburg G. Boysen 1921. ééne ziel en zijn ééne kracht om alles te beheerschen — daarom verslijt hij als het leder van een drijfriem. Maar evengoed de nietsdoener: hij jaagt met zijn wagen langs den weg, de heele wereld rond — reizende wil hij alles „maken" wat , er te zien en te doen valt en is blasé voor hij nog goed begonnen is. Wij zijn er aan gewend om te veel te zien en te veel te hooren, te veel te leeren en te veel te ontmoeten, te veel te hebben ea te veel te begeeren, tot wij er vroegtijdig oud van zijn. Wij stompen onze oogen af met lichten van honderd kaarsen, met trilbeelden tientallen per seconde; wij verrekken de spankracht van onze verbeelding met twee couranten per dag; wij ontmoeten, bezoeken en spreken veel te veel, totdat wij vreemdelingen voor de menschen vlak naast ons zijn; wij bewerken de kinderen met al doelmatiger methoden tot zij een veelzijdigheid bereikt hebben, die nergens voor bezield raakt. Wie in den ouden tijd eens in zijn leven te voet of te paard naar Rome ging, beleefde meer, dan menigeen, die nu even om de wereld heenreist; wie vroeger zijn vrienden bezocht en weer groette; misschien wel voor het laatst omdat het zulk een reis was, doorleefde dieper emotie, dan wij, die een paar maal per jaar even aanwippen een treintje over. Maar het is nu eenmaal niet anders, in deze dingen worden wij grootendeels geleefd. Zij bepalen evenwel onze vatbaarheid voor sommige dingen, die op een bij ons aanpassende manier tot ons moeten komen, zullen zij ons pakken. Doordat de menschen stomp geworden zijn, verlangen ze naar het sensationeele; het moet er dik opliggen, wil het de aandacht trekken; rustige njaaeid gaat aan velen voorbij. Daarom is het dwaas om aan de nieuwe profeten hun stijl te verwijten, hun voorstellingen te bespotten, het kan vooral in de groote stad niet anders. De menschen zijn moede, maar niet op een wijze dat hun moeheid tot rust komt — integendeel, zij zijn prikkelbaar; zij verlangen overspannen om tot rust te komen; zooals de chronisch slapelooze den dag zonder kracht en den nacht zonder rust doorleeft, zoo gaan zij door hun leven. Is het wonder, dat zij in den storm van het veel te vele, dat zich aan hun aandacht opdringt, het beeld van de Apocalyps meenen te ontdekken, dat als een film afrolt voor hun oogen, bevend en spannend, totdat het mag eindigen in den eeuwigen vrede van het hemelsche Jeruzalem, de nieuwe stad waar de uren niet meer geteld worden en rust is? J) Daarom zetelt een groot deel van de felste toekomstverwachting in de groote steden. Zeker, bij den eenzamen plattelander en bij den zeeman op het kleine zeilschip 2) komt het visionaire verwachten en aanschouwen van het wereldeinde óók voor, maar dan op een manier zooals alle tijden en volken het bij de eenzamen gehad hebben, op een wijze, waarin onzen'tijd niets bijzonders levert. Het karakteristieke groeien van de hedendaagsche adventistische stroomingen is meer een verschijnsel bij de groote massa, dan bij de eenzamen. Wel beïnvloeden zij elkander: de couranten en boeken bereiken ook de stillen in den lande en oefenen er hun invloed; de redenaars over deze dingen .reizen rond en ontvlammen al wat er brandbaar is, terwijl vroeger alleen wat uit zichzelf in vuur raakte dit licht verspreidde. Van dezen kant bezien is het zoo onzinnig niet, dat men in de oude profeten ontdekt, hoe zij van spoorwegen, automobielen en Vliegmachines gesproken hebben,3) en in de Openb, 21 en 22. 2) Proi. Dr. L. Bouwman beschrijft een merkwaardig geval van scheeps-adventisme in Stemmen des Tijds 1919, No. 4, blz. 402 v.v. (Psychische iniectie), dat niet alleen staat. 3) In Zoeklicht No. 20 van den eersten jaargang, blz. 228 leest men de volgende uitlegging van Jes. 62 : 10: „gaat door, gaat door, door de poorten". „Waartoe deze herhaling? Men zegt, dat de werklui, aangesteld om de eerste spoorlijn in Palestina aan te leggen, uit twee ploegen bestonden, welke door de poorten van Jaffa en Jeruzalem doorgingen. Het werk bestond hierin, n.1. om „den weg des volks te bereiden". Maar wat wil de uitdrukking: „verhoogt, verhoogt eene baan" zeggen? Men vertelt, dat toen de eerste ophooging plaats had, dit werk juist in den zomertijd en gebrekkig gedaan werd, zoodat reeds bij het eerste hooge water in den winter een groot deel der ophooging werd Apocalyps aanwijst, hoe daar van den laatsten oorlog en den volkenbond, van het papiergeld en de distributie-maatregelen gesproken wordt. Ook wordt ons op deze manier duidelijk hoe moeilijk deze beweging de officieele theologie verstaat, en hoe bezwaarlijk al wat academisch denkt en redeneert zulke opvattingen kan apprecieeren: wederzijds verwijt men elkaar den Bijbel niet te verstaan; dat is het natuurlijk niet, de Bijbel is alleen maar het terrein, waarop men elkaar ontmoet, maar men verstaat elkaar niet. Maar niet alleen de theologen, ook de meeste predikanten (want dat zijn geen synoniemen) kunnen het met de vertegenwoordigers van deze stroomingen dikwijls moeilijk vinden 1). De meeste predikanten zullen hun arbeid vinden in het bouwen en bewaren van de historisch-geworden kerk; de adventisten richten al de krachten van hun ziel op de toekomst en beschouwen het als hun levenstaak voorbereiders te zijn van hetgeen komen gaat, wanneer de kerk als organisme iemands aandacht en arbeid, iemands liefde en trouw vraagt en krijgt, dan werkt en leeft hij op een andere manier dan de prediker, die de oordeelsbazuinen alreeds hoort, die de slapers wekken wil en de matte oogen openen. De adventisten staan öf kritisch, öf koel tegenover de kerkelijke vragen met hun diep in het verleden wortelende gegevens. De kerk is iets van verleden en heden, ook wel iets met een toekomst, maar toch allereerst een behoudend, een conservatief lichaam; de adventisten zijn niet zoo. Vandaar dat in het zooveel hechter kerkelijk verband der Roomschen het adventisme veel minder beteekent en beteekenen kan. Allen zijn het er wel over- eens, dat het Konink- weggespoeld, dus moest het werk nog eens worden gedaan". Verder leest de schrijver in Jes. 60 : 8 van vliegmachines; in [es. 66 : 20 van een spoortrein; in Nahum 2 : 2—4 van automobielen. Dergelijke voorbeelden zijn er vele aan te wijren. !) De verhouding tusschen de predikanten en de adv. stroomingen vindt men uitweriger besproken in een artikel onder denzelfden titel ais het bovenstaande in Stemmen van Waarheid en Vrede(iQ22 Octoberafl.) van schrijver dezes. rijk Gods iets is wat komen zal, of komende is; maar voor de kerkelijke elementen is dè kerk reeds gestalte van dat Koninkrijk; hoe krachtiger kerkelijk idealisme, boe meer in die kerk het Rijk Gods belichaamd geacht wordt. Dat de echte adventist hier niet in komen kan, geheel anders leeft en werkt, dan de lieden, die voor en boven alles de kerk liefhebben en dienen, zullen wij straks nog nader aantoonen; maar het noodzakelijke van dit verschil springt hier al in het oog De kerk heeft haar priesters en haar dienaars, het adventisme heeft zijn profeten en profetenzonen; op het diepgaand, eeuwig verschil tusschen die beide religieuze gestalten, priester en profeet, zooals dat in de positie van het adventisme naast en tegenover het kerkelijk leven zich afteekent, komen wij terug. In dit verband zij er alleen nog op gewezen, dat de levensmanier en positie van den kerkdijken ambtsdrager, van den predikant evengoed als van den Roomschen priester, ook minder dan die van hup tijdgenooten is aangegrepen door de veranderingen van de laatste eeuw. Hun leven is vergeleken met dat van den nerveuzen grootstedeling alleen maar even aangeraakt door de techniek van dezen tijd en er volstrekt niet van doordrongen. Alle predikanten zijn op een dorp begonnen. Ook is de getalsverhouding van de stads- en dorpsdominees van dien aard, dat het plattelandselement overwegend is gebleven, terwijl over het geheel van onze samenleving de beteekenis van het groote stadsleven enorm is toegenomen. Als wij bijv. eens even naast elkander stellen den Rotterdamschen predikant, die nu „het oor van Gods volk" heeft en den „geliefden leeraar" van voor honderd jaren, dan is het verschil veel geringer tusschen die beiden, dan tusschen den scheepstimmerman uit de eerste jaren na Napoleon en zijn hedendaagschen collega, den grootindustrieel, en ook veel geringer dan het verschil tusschen den timmer- ') „Kan men dan niet tot een kerk behooren, zonder juist „kerkelijk" te zijn?" Joh. de Heer, Zoeklicht IV, 12, blz. 171. mansknecht van toen en den georganiseerden arbeider van heden. Dat geldt van hun gezinnen evengoed. Dit verschil laat zich aanwijzen op allerlei gebied, zeer zeker in de manier, waarop zij de gegevens van onzen bewogen tijd aanvaarden en verwerken. Vandaar dan ook dat er ónder de toekomst-predikers zooveel leeken zijn, vooral in de groote steden. Want er moge een groote kring zijn, die zich nog met bezieling verdiept in het oude probleem van vrije wil en voorbeschikking, — de lieden, die met religieuze verwachting de toekomst, die uit deze tijden geboren zal worden, gespannen tegenleven, verlangen ander geestelijk voedsel; als zij het niet vinden brengen zij uit hun eigen midden de uitdeelers ervan naar voren. Ook daarom gaat de adventistische strooming niet geheel door de kerkelijke bedding, maar graaft zich op bepaalde punten haar eigen weg. Voor wij er toe kunnen overgaan de beteekenis van dit religieus verschijnsel te beoordeelen, moeten wij een kort apergu geven over de adventistische stroomingen. Dit dient dan wel in twee helften gedeeld te worden, evenwel te klein van omvang in dit bestek om een historisch en een hedendaagsch overzicht te mogen heeten. Wij staan aan den oever van een rivier, die op het punt, waar wij haar overzien, een heele breedte gekregen heeft. Ergens is die rivier ontsprongen, niet op één plaats of op één gebergte, maar uit vele beken en bronnen, die te samen deze breede watermassa hebben aangebracht. Tóch zijn er een hoofdstroom en zijtakken te onderscheiden, tóch valt er wel degelijk van een stroomgebied te spreken. Wij zullen eerst iets moeten zeggen over het hooger verloop van deze wateren, voor wij van onze plaats in het heden de breedte, diepte en kracht hier bij ons in oogenschouw nemen. Zoodra de menschen begonnen te denken over het vanwaar, zal de gedachte aan het waarheen ook wel zijn opgeleefd. Maar dit nadenken veronderstelt' al een vergevorderde cultuur. De voorstellingen omtrent het wereldeinde hangen natuurlijk ook samen met katastrophale gebeurtenissen in het gebied waar zulke voorstellingen leven: er zijn landen, waar vulkanische uitbarstingen een herinnering hebben achtergelaten, die voortleeft in de verwachting van het wereldeinde; of landen waar een overstrooming op zulk een wijze nawerkt. Wat de aard van het geloof in een ondergang der wereld betreft, laten zich twee typen onderscheiden, waarvan het verschil groot genoeg is om hier te worden gememoreerd» Er zijn volken, die zich die ondergang denken als een deel van een kringloop: deze wereld gaat voorbij en een volgende, daaruit geboren, ontwikkelt zich tot een hoogtepunt, komt opnieuw in verval en tot ondergang om weer te herleven; zooals de dag in den nacht ondergaat en eruit herrijst, zooals de zomer in den winter sterft om weer uit hem op te leven, zoo gaat de wereld onder in de toekomst om tot herrijzenis te kunnen komen. Daarnaast staat de voorstelling van een enkelvoudig eindoordeel, waaruit ook wel weer iets nieuws te voorschijn komt, maar niet gelijkvormig aan vorige gegevens; het is geen kringloop, het is een baan, die wordt afgelegd, een weg, die, op een zeker oogenblik aan een keerpunt gekomen, van richting verandert en een geheel nieuw uitzicht biedt. In deze tweede voorstelling is de innerlijke spanning uit den aard der zaak grooter, zij is de opvatting waarbij de angst en de hoop ten opzichte van de toekomst het levendigst zijn, want het toekomende is hier onherroepelijk. Vandaar dat het indenken en overwegen van zulk een wereldeinde leidt tot visioenen en droomen van gebeurtenissen, die boven alle beschrijving vreeselijk zijn. Latere geslachten vonden een uitgebreide traditie van voorstellingen over de „laatste dingen", die de jongere profeten in hun visioenen beïnvloedden en die door hen verwerkt werden tot ingewikkelde, duistere boeken. Zoo is ook het laatste bijbelboek een geschrift, waarin allerlei oude gegevens van Joodsche en andere herkomst voorkomen en dat toch op zich zelf weer iets nieuws is met eigen inhoud; maar de samengesteldheid verzwaart de lezing van een dergelijk geschrift in hooge mate. De aard van de stroomingen, die wij in dit boekje behandelen, brengt mede, dat wij ons op de tweede der genoemde voorstellingsgroepen richten en dus de kringloop-gedachte laten rusten. De opvatting van een zich al verder voltrekkend proces, dat een krisis tegemoet gaat, heeft twee objecten: den enkelen mensch en de menschheid. Niet altijd even gemakkelijk laten zich deze twee voorstellingen behoorlijk scheiden, toch zijn zij verschillend: dat Plato beschrijft hoe Socrates de laatste uren van zijn leven even rustig als diepzinnig met de zijnen over de onsterfelijkheid van de ziel gesproken heeft, is evengoed een steen uit het fundament van onze hedendaagsche toekomst-verwachtingen als de Joodsche uiteenzettingen in het Oude Testament over de eindelijke verheertïfking van het „uitverkoren volk Gods". De theologie vat die uiteenloopende opvatttsgen samen onder haar term „eschatologie": leer der uiterste dingen, aangaande den enkelen mensch en betreffende het einde van deze wereld. Al de adventistische stroomingen, waar het ons om gaat, staan min of meer onder den invloed der bijbelsche gegevens, de meeste oriënteeren zich geheel naar den Bijbel. De Oud-testamentische uitspraken richten zich vrijwel uitsluitend op de toekomst van het Joodsche volk als Gods volk. Het zijn geen kosmologische speculaties, maar religieuze. Het oude volksgeheel is een werk Gods, dat zijn voltooiing nog tegemoet leeft en een toekomst heeft, die bij alle katastrophale vreeselijkheid voor den Jood als een licht in den nacht straalt. De haard van dat licht in de toekomst is de Messias; in hem is het toekomstrijk gecentraliseerd. De Joodsche eschatologie richt zich op een rijk en zijn koning een gedachte, die het Nieuwe Testament in zich heeft opgenomen, voortdurend vasthoudt en verwerkt in en door de figuur van Jezus. Aan Hem, aan Zijn arbeid en aan Zijn invloed op verdere tijden wordt dat komende Rijk openbaar. De kringen der eerste Christenen, zoowel binnen de Joodsche sfeer als daarbuiten, hebben die verwachtingen van het toekomstrijk, gecentraliseerd in den Messias, gekend, of liever gekoesterd; het was voor hen een blijde verwachting. In Jezus was een voorloopige verschijning van den Messias hun gegeven, door Zijn persoon en levenswerk was de menschenwereld als het ware bevrucht geworden. Zij moest het nu voldragen en als het geheel rijp was, zou het uitbreken als een nieuwe wereld, waarvan Christus de ziel en het wezen zijn zou. Dat nieuwe Rijk zou in hemel en op aarde omvatten al wat uit Christus was, en in dat Rijk zou de centrale persoon weer de Heer zijn, in een nieuwe verschijningsvorm dezelfde als Jezus, de gekruisigde. Deze nieuwe geboorte is uit den aard der zaak een wereldcrisis met lijden en wee: het oude gaat er in voorbij, een nieuwe hemel en aarde wordt er in wedergeboren. Tot in de oudste traditie van het Christendom vinden wij deze verwachting zoo uitgesproken: in de eerste Evangeliën aanvaardt Jezus zelf het Messiasschap als een verborgenheid, zij is het geheim van Zijn wezen. De nieuwe wereld is in Zijn persoon in de aarde gezaaid; de discipelen, Paulus, geheel de eerste kring is er zich van bewust in dït proces te zijn betrokken en allen leven in het besef dat er een grootsche daad Gods te komen staat, die de wereld in geweldige krampen tot een nieuwe aarde maken zal. Daarbij zal al wat Gode-vijandig is uitgescheiden, afgedaan en weggestooten worden; het oordeel hieromtrent behoort bij Christus, die de Zijnen kent en uit de gebieden aan deze en gene zijde van den dood verzamelt, die steeds naZijnPaaschverschijningen in meer of minder duidelijke nabijheid met en in de Zijnen leeft en werkt, totdat het groote oogenblik der openbaring (apocalyps) van de nieuwe aarde gekomen is. De spanning van deze verwachting bracht een sterke bezieling mede om toch vooral met en uit Christus te leven en den groei van het verborgen Rijk te bevorderen. Zooals in alle verwante verschijnselen was het hier: hoe sterker bezieling des te dichterbij dacht men het wereldeinde; en omgekeerd: hoe dichterbij men het wereldoordeel waande, des te vuriger werd de prediking: deze twee elementen dreven elkaar voort, of trokken elkaar mede. Dat een Arameesche uitroep „Maranatha" in die taal bleef voortleven in de Grieksch-Romeinsche kringen en nóg onvertaald voortleeft bij hen, die „de toekomst des Heeren" nabij achten, is een bewijs van de oude Palestijnsche wortels van deze verwachting 1). Een afzonderlijk element in dit voorstellings-geheel is het zoogenaamde „duizendjarige rijk". Ook dit is niet een gedachte, die in het oudste Christendom voor het eerst optreedt; de gouden eeuw, aan het begin ondergegaan in slechter tijden, wordt ook door anderen (al voor onze jaartelling) aan het einde terugverwacht. Maar al moge het duizendjarig rijk niet uitsluitend een verwachting der eerste Christenen zijn geweest, in die kring is zij tot kracht gekomen. In het Nieuwe Testament wordt er over dit rijk allen in den Apocalyps gesproken; de ziener aanschouwt, hoe de Satan duizend jaren gebonden en machteloos gemaakt wordt en hoe de trouwe martelaren, die „om de getuigenis van Jezus" geleden hadden, leefden en heerschten met Christus, duizend jaren *). Toch draagt dit Rijk van Christus nog maar een voorloopig karakter; het is nog het einde niet8). Het is in de oude Christelijke voorstelling geen ontplooiing van Christelijke motieven in de omstandigheden van den tegenwoordigen tijd — het is iets anders, een buitengewone, bovennatuurlijke gebeurtenis, een daad Gods in deze wereld, en niet alleen maar een resultaat van de ontwikkeling der gegeven beginselfai., *) i Cor. 16 : 22 komt „Maranatha" voor als een uitroep, („de Heer komt"); daar volgt het op de woorden „indien iemand den Heer (Jezus Christus) niet liefheeft, hij zij vervloekt". Waarschijnlijk lagen in de gemeente de grootste moeilijkheden nog op de Joodsche lijn: om Joodsche afkeer van Zijn Messias-aanspraken was Jezus immers aan het kruis gekomen. Hetzelfde geluid klinkt door in de laatste woorden van den Bijbel (Openb. 22 : 20): de Heer spreekt van Zijn komst met de belofte: „ik kom haastig" en de biddende Christen antwoordt: „Ja, kom, Heere Jezus!" s) Openb. 20 | 2, 4. ') Openb. 20 : 7. De hoop op dit duizendjarig rijk is een deel der Christelijke toekomstverwachting, dat een afzonderlijken naam heeft gekregen (Chiliasme). In de eerste eeuwen nam deze voor" stelling een gewichtige plaats in, al komt er in de Evangeliën en in de Paulinische brieven niets voor over een dergelijk rijk. Vele van de oude martelaren hebben zich getroost met de gedachte, weldra uit den doodslaap gewekt te zullen worden tot de heerlijkheid van dit groote vrederijk. Toch zijn er van oudsher stemmen tegen deze verwachting opgegaan*. In de Grieksche kerk is het Origenes, die tegen deze „aardsche verwachtingen" protesteert, in de Westersche, Latijnsche sfeer is het Augustinus, die (de zaak anders aanvattende) de overtuiging vestigt, dat de kerk reeds het Rijk Gods op aarde is. Hoewel de aangehaalde teksten uit de Openbaring deze opvatting niet rechtvaardigen, heeft het sterker wordend zelfbewustzijn der kerk de voorstelling van een duizendjarig rijk uit de officieele geloofsbelijdenis geweerd en de inzichten van Augustinus overgenomen. De redeneering van Augustinus l), dat de kerk zelf dit duizendjarig rijk is, kan men nóg tegen de „Chiliasten" hooren aanvoeren ; zij is door de middeneeuwen heen geleeraard en door een gedeelte der gereformeerde theologen (evenwel lang niet door allen) overgenomen. De naam „Chiliasten" wordt vooral door beoordeelaars en buitenstaanders gebruikt voor alle kringen, waar de verwachting van Christus' wederkomst en van het naderend wereldeinde in het middelpunt staat, daargelaten of die verwachting zich in het bijzonder met het duizendjarig rijk bezig houdt. Deze door alle eeuwen van het Christendom heengaande strooming omvat meer dan de hoop op het „Millennium" (duizendjarig rijk). Zij heeft zich de werking van het Christendom vooral voorgesteld als een strijd met de wereld en de in haar en achter haar werkende booze machten; die strijd In een vroegere periode was Augustinus van ander inzicht; het bovengenoemde verdedigt hij o.a, de Civ. Dei XX 7 en 9. moet op een laatste beslissende worsteling uitloopen — dan wordt de vrede der nieuwe aarde onder Christus' heerschappij gevestigd. De eerste tijden met hun perioden van martelaarschap brachten de menschen er telkens toe, te denken dat het einde nu nabij was; naarmate de positie van het Christendom kerkelijk steviger en minder aantastbaar werd, kalmeerde de gedachte, dat men reeds in den laatsten strijd was. Uit den aard der zaak is in de middeneeuwen de positie van de kerk in het Westen van dien aard geweest, dat er van zoogenaamd „Chiliasme" weinig of geen sprake was. Wel heeft de opvatting, dat de kerk zelf het duizendjarig rijk was er krachtig toe mee gewerkt het jaar iooo der Christelijke jaartelling tot iets bijzonders te maken; al hebben velen toen spannende, angstige tijden doorleefd, toch heeft de adventistische strooming daardoor geen ander karakter gekregen. Reeds in de dertiende eeuw ontwaakt hier en daar een profetisme, dat als een begin van de reformatie kan gelden, maar ook voorbereid heeft, dat in de eeuw der hervorming de wederkomst-verwachting machtig opleeft. De Bijbel kwam in de handen van velen, en het wonderbare laatste boek gold voor een geheimzinnige verhandeling over de gebeurtenissen, die men doorleefde. De strijd met den Anti-Christ was het oordeel over het moreel-vervallen kerkelijk Rome. De stroom van enthousiasme, had 'enkele eeuwen te voren in de bedelorden haar bedding gekregen; nu gaf dit enthusiasme aanleiding tot soms krampachtige pogingen het komende Koninkrijk door radicale, revolutionaire maatregelen al vast voor te bereiden. Bovendien zette het martelaarschap (evenals in de eerste eeuwen) een eigenaardige heftigheid en kracht aan de overtuiging bij. De reformatoren zelf verwachtten ook wel het einde der wereld, maar keerden zich af van de felle Anabaptisten, die ambt en leiding verwierpen en meer nog uit de profetie, dan naar het richtsnoer van den Bijbel leeiden. Vandaar dat in de kerken de opvatting, als zou de kerk het duizendjarig rijk zijn, op vele plaatsen weer keerde. In Neder- land heeft het ook aan profetische bewegingen niet ontbroken. In de omliggende landen komen zij weer te voorschijn in de jaren der godsdienstoorlogen en dan vooral sectarisch, zelden in de geordende, kerkelijke sfeer. Toch bracht de in het Protestantisme zoo op den voorgrond tredende Bijbeluitlegging mede, dat het van toekomstverwachting vervulde Nieuwe Testament zg^invloed moest laten gelden; dat Nieuwe Testament zweeg niet. De ofncieele theologie was te zeer vervuld van andere dingen, totdat een voldoend invloedrijk exegeet (bijbelverklaarder) op deze oudChristelijke gegevens de aandacht zou vestigen. Een nieuwe phase in de eeuwenoude strooming zet in bij J. A. Bengel (t I752) een scherpzinnig, geestig en geloovig kenner van het Nieuwe Testament. In den rationalistischen tijd waren er sterke weerstanden te overwinnen voor het altijd eenigszins profetische en enthousiaste optreden van hen, die „de toekomst des Heeren" nabij achtten. Toch bracht ook het revolutie-tijdperk weer zooveel spanning, dat hun invloed niet verloren ging. Al bleef de dogmatische theologie zich meestal beperken tot een koele erkenning der onsterfelijkheid en tot een niet verder te beschrijven doelstelling aan het einde van het heilsproces, de adventistische kringen hebben hun beteekenis daardoor niet verloren. Wat de gevolgen zullen zijn van de jongste geschiedkundige onderzoekingen omtrent de toekomstverwachtingen van het oude Christendom voor het binnen de kerken voortstroomend Christelijk leven is nog niet te overzien. Dit is wel zeker, dat met ongeëvenaarde klaarheid in de laatste jaren uitgekomen is, hoe groot de beteekenis der eschatologie is voor de kennis van het Christendom in zijn oorsprong. De breedte van deze geestelijke strooming overziende op het punt waar wij nu zijn, letten wij eerst even op de in het bijzonder zoo genoemde „Adventisten". De oorsprong van deze beweging ligt in Amerika; öf en inhoever er samenhang is van dit Adventisme met gelijktijdig verschijnende Europeesche religieuze bewegingen in deze richting, is moeilijk aanwijiébaar maar wel waarschijnlijk. De leider (Miller) stamt uit het Baptisme; hij begint te prediken over de aanstaande wederkomst van CMristus omtrent 1830. Het merkwaardigste bij deze groep is, dat zij op een bepaald tijdstip het wereldeinde wachtte en dus bij alle kritiek op de bestaande kerken (die men, een beeld uit de Apocalyps gebruikende, „Babel" noemde), toch die kerkgenootschappen niet verliet, omdat het de moeite niet meer waard was vóér zoo korten tijd. Toen de bepaalde datum verstreek zonder dat iets gebeurde verloor de kring natuurlijk de meeste en tevens de zwakste leden, maar bleef bestaan, omdat de innerlijke motieven, die de echte, origineele leden tot de verwachting gedreven hadden, dezelfde bleven. De kritiek op het Christendom der kerken was evenwel in de spannende „laatste" dagen zoo heftig, dat de felsten uitgebannen werden en wel moesten komen tot de stichting van eigen kringen. Dit proces herhaalt zich met geringe wijzigingen telkens: gegevens voor zelfstandige organisatie zijn er krachtens de verwachting te weinig, kritiek is er evenwel in het profetisme in zulk een mate, dat er min of meer scheiding van komen moet; de rust voor de fundeering van kerken en de priestelijke leiding komt in te geringe mate voor om het adventisme tot groote en sterke organisaties te brengen, zooals b.v. het methodisme in het Heilsleger gekregen heeft; bovendiengeeft het zelfstandig optreden van profetisch-aangelegde sprekers, die dikwijls zonder veel scholing in groote onafhankelijkheid de apocalyptische Bijbelgedeelten behandelen, aanleiding tot grenzenlooze splitsingen. De trekken die de meeste adventistische groepen gemeen hebben iJfn: een groote voorliefde voor de gedeelten uit Oud- en Nieuw Testament, die de toekomst van het Joodsche volk en de Christèiifke gemeente bespreken, over het wereldoordeel handelen en aanduiding geven over de onsterfelijkheid; vervolgens een meer of minder scherpe anti-Roomsch-Katholieke neigingen tenslotte een groote belangstelling voor de verhouding van het verstrooide Jodendom tot het moederland Palestina. Dat anti-Roomsen Katholieke is te begrijpen: in de Roomsche kerk is kerk en Koninkrijk Gods vrijwel één; plaats voor een profetische Bijbelverklaring als bij de adventisten is er niet; bovendien is er altijd nog geestverwantschap tusschen de adventisten van heden en de profeten uit den reformatie-tijd, die in het Rome van toen het Babel der Apocalyps zagen en in den paus den Anti-christ. Ook de belangstelling voor het „volk Gods" Israël is begrijpelijk uit de concentratie op Bijbelsche gegevens, die het wereldeinde (althans het wereld- _Qordeel) samen zien komen met het herstel van Israël als volk. \ Sommige groepen komen op die lijn ertoe allerlei Joodsche gebruiken weer in te voeren b.v. (in samenhang met de Baptisten) het houden van den Zaterdag als sabbath en (bij [ een groep van Duitsche adventisten) tot het verbod van ■. varkensvleesch. De punten van onderling verschil liggen voornamelijk op het terrein van het onsterfelijksgeloof; wanneer en hoe het leven hiernamaals beginnen zal, of het aan allen of alleen aan de Christenen gegeven wordt; waarin de straffen bestaan en hoe zij zullen worden voltrokken. In de eerste helft der negentiende eeuw zijn er naast het Amerikaansche Adventisme nog andere bewegingen, die een sterk „verwachtings" karakter dragen. Vanuit Amerika werkt in Europa een sterke zending van de Mormonen, die zich zelf gaarne noemen: „de kerk van Jezus Christus der heiligen van de laatste dagen". Daarin spreekt zich ook hun adventistisch karakter uit. Zij; zijn in hun geheele organisatie iets aparts; wel hebben zij nog andere dingen gemeen met de Adventisten: zij doopen volwassenen, zij zijn volgelingen van een profetischen visionair (Smith), zij hebben ook OudTestamentische trekken; maar door hun geheele organisatie, door hun eigen Bijbel, door hun huwelijksopvattingen wijken zij af; zij noemen zich niet eens een deel van het historisch geworden Christendom — zij zijn iets andersoortigs. Toch zijn zij ook „heiligen der laatste dagen". Een eveneens strak georganiseerde strooming, ook adventistisch, al is zij meer kerkelijk van gestalte, is de groep der Apostolischen, over geheel Prostestant West-Iluropa vertakt. Deze bewegifegl is evenwel niet Amerikaansch maar Engelsch (Schotsch) van oorsprong en toont dus een ander karakter. De profeet der Mormonen is als een berooide zonderling begonnen; de stichter der Apostolischen (Irving) was een gevierde Londensche prediker, een bijna'te rhetorisch' man, die evenwel ook „een profetenschool" stichtte, en tot openbaringen omtrent de komende dingen, tot wonderen, genezingen, spreken in „talen" en andere extatische verschijnselen kwam. De Apostolischen hebben zich in hun ongeveer honderdjarig bestaan zeer vertakt; in de jonge groepen zijn evenwel het profétisme en de daarmee samenhangende toekomstverwachtingen allerminst verzwakt. Het merkwaardige van de beide laatstgenoemde stroomingen is dat zij adventistische bewegingen zijn met een sterk ontwikkelde organisatie en cultus: hun ingewikkeld samenstel van ambten en eeredienst doet aan de Roomsche kerk denken, maar is toch in den grond der zaak anders: niet alleen door het Oud-TestamentisChe voorbeeld van het „volk Gods", meer nog door de voorstellingen van den Apocalyps met zijn reeksen van apostelen, ouderlingen en engelen zijn zij beïnvloed. 'Volkomen onkerkelijk is een kleine groep verwachters der wederkomst, die in alle stilte toch een belangrijke factor van het godsdienstig leven in het Europeesche Protestantisme^ geworden zijn: de „broeders ', onder leiding van Darby begonnen, sinds dien gewoonlijk Darbysten genoemd. Sterken invloed is er van den „apostolischen" Irving op dezen Ier Darby uitgegaan, maar hij en de zijnen waren van een geheel anderen, veel meer ascetischen geestesaanleg. Zij stellen zich naast of boven de kerken ; „de ware kerk is heelemaal niet een of andere geordende gemeenschap, wat de menschen tot een kerk verbindt is hun verschil met anderen, hun gebrek aan eenheid", zegt Darby. Daarom komen zij samen zonder ambtelijke leiding; de „bekeerden" vieren te samen het avondmaal van Jezus Christus en verwachten hunnen Heer, Die beloofd heeft te komen; de drijvende kracht, die ze verbindt en tot spreken brengt, is de Heilige Geest, vandaar dat het profetische element in deze kringen niet ontbreekt. Zij hangen in de verte samen met het Methodisme (in Engeland, in ons land met de réveilkringen), maar zijn in hun opvattingen en inzichten gewoonlijk streng Calvinistisch. Toch behooren zij zeker tot de groepen van hen die Christus' wederkomst en het wereldeinde nabij achten. In ons kleine land zijn deze buitenlandsche bewegingen ingedrongen en hebben er hun (dikwijls weer in allerlei schakeeringen onderscheiden) kringen. Daarnaast komen jongere invloeden van buiten af, waaromtrent moeilijk te voorspellen valt of zij hier wortel zullen schieten. Zij vinden telkens weer aanknoopingspunten bij profetisch aangelegde Bijbelonderzoekers en bij ontevredenen uit de adventische kringen van ouderen datum. Zoo breidt zich de laatste jaren in ons land de groep van volgelingen van den Amerikaan Russell nogal uit (iemand die ook spoedig het wereldeinde verwacnt en met methodistische hevigheid zijn tijdgenooten hiervan wil overtuigen). Ook een geheel onkerkelijke jongere groep is de uit Amerika naar Duitschland en vandaar naar ons land overgekomen Pinksterbeweging, een kring van profeten, die in hunne samenkomsten zich toeleggen op het extatische spreken, zien en hooren. Zonder nader in te gaan op de merkwaardige herleving van oud-Christelijke verschijnselen in deze Pinkstergemeenten, moet er alleen hier even op worden gewezen, dat zij (wat trouwens hun profetisch karakter als vanzelf meebrengt) hun volle aandacht op toekomstverschijnselen, op het wereldeinde en op de wederkomst richten, waarbij de Apocalyps en de verwante Bijbelgedeelten als uitgangspunt dienen. Zij hebben geen anti-kerkelijk karakter, al ontbreekt de kritiek allerminst en beginnen (in ons land althans) zich pas eenigszins te organiseeren. Hoewel hun aantal gering is, hebben zij toèh ook mede hun stempel gezet op de godsdienstige toekomstverwachting onder de bevolking van die steden, waar zij hun kringen hebben. De glossolalie (spreken en zingen in vreemde, schijnbaar onsamenhangende klanken) en de verklaring daarvan, trekt de aandacht; waar deze verschijnselen voorkomen, (in het particuliere leven der leden of aan het einde van de met groote intensiteit gehouden gebedssamenkomsten), wordt hun waarde, of zij al dan niet als een openbaring van den Heiligen Geest beschouwd kunnen worden, door een daartoe bevoegden leider beoordeeld. Het weer optreden van deze glossolalie, uit het oudste Christendom bekend (en bv. door Paulus met groote reserve in de gemeente toegelaten) l) is voor hen mede een aanwijzing, dat wij met deze wereld „in het laatste der dagen" zijn. Een andersoortige verwachting van een Christus-verschijning verbindt een groep theosophen tot „de orde van de ster in het Oosten". De stoot, die tot deze beweging aanleiding gaf, kwam uit Voor-Indië, waar zekere Krischna-murti de verwachting wekte een incarnatie van den Christus te zijn. De belijdenis van hen, die tot deze Orde behooren, begint met het geloof in de spoedige verschijning van een groot leeraar en bevat de belofte dagelijks te werken aan de voorbereiding van zijn komst. Hier is het dezelfde verwachting van de andere stroomingen, maar zonder de godsdienstige motieven: het gaat om broederschap, niet om verlossing; men verwacht een zedelijke verheffing, niet het wereldoordeel. Toch is het niet overbodig dezen anderen tak uit het Oosten komende te noemen, want de punten van aanraking tusschen deze en de andere stroomingen nemen dagelijks toe, vooral naarmate de theosophie zich meer in de breedere volkslagen verbreidt, wat vooral in de steden begint te geschieden. Daar wordt men meer bewogen door de stemming, die zulk een beweging eigen is, en raakt het verstandelijke element (dat vroeger de theosophische groepen in de eerste plaats kenmerkte) wat meer op den achtergrond. Evenwel mist de vage verwachting der komst van een „leeraar" de dramatische kracht van de eigenlijke adventistische stroomingen, die ge- l) Zie bv. i Cor. 14 : 6, 9, 14, 19. tuigen van wereldoordeel, duizendjarig rijk en wederverschijning van den Messias; de Indische droomen door theosophen overgebracht, hebben tot dusverre lang niet de beteekenis, die de sterke beelden van de oude Joodsche profetieën en van den Apocalyps voor onze omgeving verkregen hebben. Het grootste belang heeft voor den Hollandschen lezer, die Hollandsche toestanden wil leeren kennen, een nog niet genoemde inheemsche beweging, die zich tot nu toe nog niet afzonderlijk heeft georganiseerd naast de kerkgenootschappen, maar zich zelf wel een naam, dien van „Maranatha prediking" gegeven heeft. De kracht en beteekenis van deze beweging komt den laatsten tijd hoe langer hoe duidelijker aan het licht; zij is daarom van zooveel belang, omdat zij zich voor een groot deel in strikt kerkelijke, rechtzinnige kringen beweegt, binnen de kerkelijke grenzen begonnen is en er nog wortelt; zij is daardoor principieel anders dan de uit het buitenland geïmporteerde secten en dan de naast de kerken levende adventistische kringen. Deze beweging heeft zijn leidende krachten gekregen uit het methodisme, dat zijn naam draagt naar zijn Engelschen oorsprong, maar toch ook nog andere wortels heeft en eigenlijk meer als een karaktertype dan als een historisch belijnde beweging is te beschouwen i er zijn in alle tijden en volken waarschijnlijk wel personen en groepen aan te wijzen, wier godsdienstigheid bekeeringsijver meebrengt; wil men die lieden nu in onze hedendaagsche protestant-christelijke omgeving methodisten noemen, dan is daartegen geen bezwaar, als men het woord maar ruim genoeg neemt. De voormannen der Maranatha-prediking zijn meerendeels menschen, die er op uitgetrokken zijn om de dwalenden te stellen voor een levenskeuze en in ze wakker te maken de spanning der innerlijke verantwoordelijkheid en de nadering van het Goddelijk oordeel. Ook sinds zij zich in hun denken geconcentreerd hebben op het naderend wereldeinde, blijft de nawerking van hun bekeeringsprediking duidelijk aanwijsbaar, zij willen waarschuwen en redden, al vergt de toekomst bijna al hun belangstelling. De Nederlandsche leider der Maranatha predikers is de vroegere orgelmaker JOHANNES DE HEER, zijn orgaan is het „Zoeklicht", verreweg het meest invloedrijke blad onder de adventistische tijdschriften van ons land. Sinds Juli 1922 heeft het (om de twee weken verschijnend) Zoeklicht twee maandelijksche bijbladen, een methodische gids voor zoekende zielen „de Wegwqaer", een handleiding bij het Bijbellezen „de Schatgraver". Uiterlijke aantrekkelijkheid heeft het Zoeklicht niet; de illustraties bepalen zich tot de hoofden van blad en bijbladen, advertenties komen er niet in voor. De propaganda wordt voor een groot deel door de ijverige lezers zelf gedreven — het blad is de uiting van een kring, die zelf weinig schrijft (hoogstens brieven aan den redacteur), maar des te beter propageert1). De redacteur J. DE HEER behandelt een groot deel van zijn correspondentie in zijn blad; daardoor heeft het Zoeklicht een uiterst merkwaardige rubriek gesprekken met den leider, waarin men alles weerspiegeld vindt, wat er in de zeer ruime lezerskring omgaat. Die correspondentie leidt hij zeer voorzichtig en menschkundig; hij is zieleherder en journalist tevens. Die kolommen met antwoorden op brieven weerspiegelen het godsdienstig leven der „kleine luiden" in ons vaderland; wat er in die kringen omgaat, hoe zij met opvoedingsvragen, met eigen zielenood, met maatschappelijke en met theoretische moeilijkheden zitten, weerkaatst de Zoeklicht-correspondentie klaar en scherp. De redacteur is vaardig met*ijn antwoord, voorzichtig en gematigd in zijn adviezen, niet sentimenteel, geestig genoeg om niet vervelend te zijn. Hij houdt zich buiten politieke en sociale problemen en buiten wetenschappelijke l) Het Zoeklicht was Zondags-bijblad van de Chr. Amsterdammer; toen deze courant derailleerde, was het voor de Zoeklichtredactie een kritiek moment. Toch schijnt het blad van J. de Heer niet alleen op de sporen te zijn gebleven, maar door geheel deze geschiedenis veel zelfstandiger te zijn geworden en aan innerlijke kracht belangrijk te hebben gewonnen. Daartoe hebben vele actieve Zoeklichtlezers zich danig ingespannen; het blad heeft hun godsdienstige liefde, — lezers te winnen en zielen te behouden is voor hen één. moeilijkheden; hij is nuchter en vroom op een suggestieve manier, zooals de echte Hollander het noodig heeft. Hier valt het „Maranatha-licht" op het Hollandsch binnenhuis, de aanwezigen zien er van op en vragen zich af of nu werkelijk de hemel zich openen gaat. De Rotterdamsch-zakelijke de Heer, die binnentreedt is het ernst met zijn waarschuwing, daar twijfelt niemand aan. Een overspannen type is hij ook geenszins. De dingen, die hij uit de wereld vertelt, zijn wat filmachtig, maar die kant is er aan den gang van zaken: de vervalsverschijnselen springen in het oog. Zijn manier van den Bijbel te lezen is in alle geval dóór en dóór eerbiedig en boezemt daardoor vertrouwen in; overigens gebruikt bijna de geheele kring van Zoeklichtlezers de Heilige Schrift op dezelfde onbevangen manier. Zooals het Zoeklicht is, zijn de samenkomsten ook. Zij dragen gewoonlijk een echt Hollandsch karakter; het gemoedelijke, huiselijke heerscht ook in de kerk en in de zaal; warme persoonlijke deelneming in den gang van zaken; een gezang waar dikwijls heel wat op aan te merken zou zijn u»t artistiek oogpunt, maar niet in religieus opzicht: men meent het en voelt het ten volle; een bespreking, die als een kalm betoog verloopt en al zoekend den geheelen Bijbel doorloopt en als het ware God aanspreekt met te zeggen „ik begin de raadsels te begrijpen en de teekenen des tijds te verstaan, de beelden van de Schrift te bevatten en Uw leiding en verborgen plan te doorgronden"; het eigenlijke temperament van de samenkomsten uit zich in de verwachting, en ook dan biddend, ernstig, dikwijls bevreesd in het bewustzijn van eigen zonde — meestal niet onstuimig of hartstochtelijk. Wij moeten er ook nog op wijzen, dat er naast die Zoeklichtgroep anderen staan, die binnen de ambtelijke grenzen van het predikantschap „wederkomsf'predikers zijn. Merkwaardig is de verhouding van P. Stegenga (Luth. predikant te Amsterdam)J) en J. de Heer. Beiden waren „Maranatha- P. Stegenga. De Wederkomst van Christus. Amsterdam 1921. predikers", maar de samenwerking werd moeilijker, het verband losser, de scheiding eindelijk definitief, omdat men zich bewust werd, dat de kerkelijke ambtsdrager iets anders is dan de profeet, en de theoloog iets anders dan de autodidact. De officieele theologie heeft ook de Oud-Christelijke toekomstverwachting in het brandpunt van haar aandacht gebracht; op het profetisme van Jezus zelf en van de eerste generaties wordt meer gelet dan ooitl); toch is dat iets anders dan de adventistische Bijbelverklaring van het Zoeklicht; geen predikanten-gemoedelijkheid kan dat verschil op den duur wegnemen. Maar niet alleen de onbevangen Bijbellezer uit het volk, onze geheele samenleving in al haar lagen gevoelt hoe onze wereld wankelt en wordt daardoor vatbaar voor de profetieën van katastrofe en wereldcrisis. De wetenschappelijke zoeker evengoed als de kerkelijk-geborgen Roomsche, de materialist evengoed als de kunstenaar heeft andere ooren voor het geluid der bazuinen van het laatste oordeel, dan tien jaar geleden — daarin ligt de samenhang en de mogelijkheid van verband voor deze uiteenloopende groepen, die samen toch één teeken des tijds vormen. De Zoeklichtkringen zijn momenteel de sterkst groeiende groepen; een uiting van kerkelijk leven zijn zij niet, welzijn zij bijna overal een echt stukje gemeenteleven met groeikracht en bezieling. Omdat zij niet kerkelijk getypeerd zijn hebben zij weinig kerkelijke erkenning te wachten, veeleer tegenstand en onbarmhartige kritiek. Dat ligt in den aard der zaak: een kring die leeft uit de verwachting der aanstaande wederkomst kan zich niet zoo heel warm maken voor de eeuwenoude heilige traditie en de kerkelijke ambtsdrager kan, als hij warm voelt voor een behoorlijk georganiseerd kerkelijk leven, zich niet verblijden met deze profeten die, over alle hedendaagsche grenzen heen ziende, hun blik strak op de toekomst richten. Vandaar dat er b.v. wel veel leden l) Ik denk aan de geschriften van W. Wrede, Al. Sehweitzer, Joh. Weiss e. a. der gescheiden gereformeerde kerken belangstelling in het Zoeklicht toonen, terwijl de ambtsdragers er zelden een goed woord van zeggen kunnen. Samenvattende bevinden wij, dat er zich naast de zaden uit den vreemde overgewaaid en op onzen vruchtbaren Hollandschen bodem ontkiemd, ook binnen de kerken een adventistische strooming beweegt, die zich langzamerhand van haar kracht bewust gaat worden. Wijtesien hoe de onrust en angst der tijden in bepaalde kringen geworden is tot een verwachting van het wereldeinde, welke verwachting om haar beslist religieus karakter vrede geeft: het wereldeinde is in Gods hand en Christus' discipelen zullen onder zijn geleide door de wereldcrisis heengaan. Deze beweging wordt hoofdzakelijk door leeken geleid, dit bepaalt de werkwijze en het karakter ervan: daardoor versterkt deze beweging het kerkelijk organisme niet, maar het gemeente-leven wel terdege; zij beschermt de kerken voor de invloeden van Apostolischen, Mormonen en sectarische Adventisten. Nevenverschijnselen van deze beweging zijn o. i. de volgende: een belangstelling voor het Jodendom, die een gewenscht tegenwicht vormt tegenover een wassend antisemitisme; een opvangen van de zoekers naar religie vooral onder de idealistische socialisten, die van kerkelijk leven te ver vervreemd zijn; en vooral ook een ontmoeten van gelijkgezinde personen uit verschillende kerkgenootschappen op een religieus terrein waar men elkaar beter begint te verstaan. Van het allergrootste belang is, dat door de adventisten van alle soort en richting het lijden van den tegenwoordigen tijd op een bijzondere wijze wordt doorleefd. Dat lijden breekt eenerzijds uit in verschijnselen van verwildering en verval op allerlei gebied, gezinsleven en maatschappij zijn er ziek van; maar dat lijden breekt ook uit in een beweging als deze. Niet dat de adventisten hun tijd beter dan anderen zouden verstaan — neen, maar zij zijn er een levend deel van. Door den mensch, die zich van het verband met zijn God bewust is (of dit verband nu persoonlijk, dan wel collectief wordt opgevat) wordt de nood der tijden niet zonder hoop gedragen: Gods werk rijpt ook in den storm en Zijn doel groeit ook in den nacht. Maar het profeteeren is een wisselvallig iets, het gaat niet naar wet en regel, het kent geen ambt of orde, het voegt zich naar geen reglement. De profeten laten zich den duimstok van den psychiater niet aanleggen, die bepalen wil, wat de grenzen van het normale te buiten gaat; als zij „uitzinnig zijn, zij zijn het Gode". Maar dit is zeker: zij dragen het lijden op een heel bijzondere wijze. De wereld kan deze menschen niet missen, nu minder dan ooit. Dat er nog statige dragers van de traditie zijn ook in godsdienstig opzicht, geeft misschien de noodige stevigheid aan het gebouw van onze kuituur in de aardbevingen van tegenwoordig. Maar dat er ook dragers zijn van een toekomstverwachting, die nu reeds Gods kosmos uit onzen chaos zien oprijzen, dat houdt er den moed in, en wel op een wijze dat wij er inderdaad van genezen. Want hun nieuwe aarde is niet voor de brutalen of voor de overmachtigen, voor de gauwdieven of voor de Uebermenschen. Laat ze maar oordeelen en het hoofd schudden, al leggen zij het er wel eens wat dik op — hun zorgen en werken gaat den goeden kant uit. Laat ze maar bekeeren en redden, „opvisschen uit het verderf' en „grijpen uit het vuur", — ze zijn dan toch maar vol van den heiligen ernst en van de belangelooze liefde, waar men nog niet te veel van heeft. En elkeen, dien ze aangrijpen, stellen zij vlak voor het uitzicht op Gods hooge doel. Laat ze maar prediken, dat het hemelgewelf splijten zal en Jezus Christus neerdalen als de engelen op Jacobs ladder, de kring der concrete Messias verwachters in oude eeuwen heeft Jezus mogen ontvangen en mogen kennen, waarom zouden zij den ouden Heiland in nieuwe heerlijkheidniet mogen weerzien? Waarlijk de wereld is nog niet verzadigd van verlangen naar Hem. Het is zoo goed te begrijpen, dat het godsdienstig gemeente-leven niet van de traditie alleen bestaan kan. Die traditie, in onzen oneindig-diepzinnigen Bijbel vastgelegd, richt zich öök op de toekomst, de gemeente in haar profetische elementen kan het niet laten, dat eveneens te doen. En de concreetheid, waarmee de Bijbel bij de letter genomen en gelezen wordt is op zichzelf een blijk van den diepen eerbied, die men voor de Heilige Schrift heeft. Laat de velen die met meer elastisch begrip naar de geestelijke schatten, er in verborgen, graven, het toch leeren verstaan, dat er duizenden zijn, die zonder historisch inzicht, alleen maar kiezen tusschen deze twee: öf het letterlijk nemen zooals het er staat óf alles als verwerpelijken onzin negeeren. Het spotten met de curiositeiten der Bijbelverklaring van vele adventisten is gebrek aan menschenkennis. En als nu het oude zaad der profetische geschriften op den doorploegden bodem van onzen tijd zijn kiemkracht toont, moet het ons toch ook niet verwonderen, dat de dorens van scherpe kritiek op het kerkelijk leven er ook weer aan wassen. Dat is altijd zoo geweest: de profeten hebben de priesters niet losgelaten en ook niet gespaard. Hun gaat het om de bezieling, niet om de ordening; zij bekommeren zich om het verleden alleen voor zoover het voor de toekomst wat beteekent. Zelfs het veelvormige heden boeit ze alleen maar, voor zoover het een toekomst voortbrengen zal, die zij verwachten. Hun Verlosser, hun Messias is een toekomstgestalte, is de komende Christus. Wat is het leven en werken van Zijn invloed in de wereldgeschiedenis anders, dan het ontsteken van de lont; nu loopt het geheimzinnig goddelijk vuur, in dien Jezus ontstoken, den draad langs, totdat de wereldbrand uitbreekt en de bedoelingen en resultaten Gods uit den rook zullen opstijgen. Zij kunnen zich niet met de vereischte rust in organisatorische moeilijkheden verdiepen en evenmin de eeuwenoude dogmatische problemen herkauwen en verwerken; zij zijn er veel te gespannen voor. Over de juistheid van hunne beweringen te discussieeren is tamelijk onvruchtbaar, de tijd zal het leeren; over de waarde van hun kritiek op de slapers, die eigenlijk niet actief en bereid zijn, kan in het algemeen niet veel anders dan goed gezegd worden; over de beteekenis van hun verwachting als gistend element in het godsdienstig leven van onzen tijd moet men (de excessen op den koop toe genomen) zich verblijden: zij vormen (met het beeld van een kerkhistoricus onzer dagen) in oude tijden evengoed als nu een soort van stoomkracht, waarvan de spanning in een goed geconstrueerde en goed bestuurde machine wonderen doen kan. Het construeeren van de machine is hun werk niet en het bedienen ervan evenmin, daarvoor zijn andere personen noodig met andere geestelijke gesteldheid. Maar de voornaamste voorwaarde tot dat waardevol samenwerken is, dat het contact met de adventisten blijve bestaan: waar zij zich losmaken uit het verband met de anderen, die zonder gespannen verwachting Jezus liefhebben en dienen, komen zij nu tot de zelfde buitensporigheden als in de oude tijden; waar zij bezig zijn met anderen te wekken en het bewustzijn der verantwoordelijkheid overal levendig te houden, doen zij het beste werk. In de laatste jaren komt er al meer activiteit onder de leden der kerkelijke kringen, waar de meesten vroeger volstonden met geduldig te worden gecatechiseerd om daarna levenslang geduldig te hooren preeken; in die toenemende activiteit komt aan de toekomstverwachters hun aandeel toe, zij hebben een belangrijke taak en zullen die ook vervullen: zij zijn de apostelen van het onverbiddelijk oordeel, maar ook van het komende Koninkrijk; door hun verwachting zijn zij wegbereiders. Een gedetailleerde bespreking van den mogelijken en werkelijken invloed dezer beweging op het godsdienstig leven van onzen tijd, ligt buiten ons bestek; wanneer evenwel dit boekje medewerkt om het verband te versterken tusschen specifiek-adventistische Christenen en andere belangstellenden, dan is dat meer dan voldoende. De resultaten van wederzijdschen invloed zullen zich op den duur wel afteekenen. Nieuwe Belangrijke Brochures J. B. Netelenbos, Ethisch-Qereformeerd. f 0.60 De schrijver heeft door de indertijd tegen hem gevoerde kerkelijke procedure zeer de aandacht getrokken. .Hij is sedert van de Gerei. Kerken tot de Ned. Herv. Kerk overgegaan en geeft in deze nieuwe brochure rekenschap van het thans door hem ingenomen „ethisch-Gereformeerd" standpunt. In zijn Woord Vooraf zegt hij te hopen door dit geschrift mede te werken aan het synthetisch streven van onzen tijd, dat zich baan breekt tusschen veler pogen heen, om bestaande grenzen, vooral naar rechts/ scherper af te bakenen". - v . Dr. M. van Rhijn, Hedendaagsche Orthodoxie. f 0.60 Déze jónge theoloog, bekend om het nauw contact waarin hij staat tot onze intellectueele jongeren, gegroepeerd in de organisatie der N. C S. V. (Ned. Christen Studentenvereeniging) zal met zijn critische beschouwingen ongetwijfeld- de aandacht trekken. De brochure is gedrukt op goed papier, met mooie, open letter. B. db Ligt, Anarchisme en Revolutie. f 0.60 Dr. A. V. D. Flier G.Jzn., Christendom en Communisme. Prov. Overijss. enZwolsche Crt.: „Het sympa- f O.60 thieke in dit boekje is, dat een zoo belangrijk verschijnsel als het Communisme daarin van een hooger standpunt dan dat van partijpolitiek bekeken wordt". G. Hulsman, De Gebondenheid der Wetenschap en de Vryheid der Religie. f 0.60 ,.- Daar zijn van die problemen, waarover wij menschen niet uitgedacht raken en tot deze problemen hoort ook het vraagstuk van wetenschap en religie. . Mén denke slechts aan de drukbezochte debat-avonden van de vereenigingen „De Dageraad" en „De Middaghoogte" (Dr. dé Hartog), Dit vraagstuk 1 e e f t onder de menschen; het leeft ook in den dichterlijken, gewezen predikant G. Hulsman, getuige dit boekje, dat een warm en klemmend pleidooi is voor de religie. De uitvoerige noten en aanteekeningen bewijzen, dat Ds. H. het vraagstuk naar alle zijden heeft bezien. Mr. J. J. v. d. Leeuw, „Het Practisch Idealisme", f 0.60 Dit boekje, opgekomen uit den kriajj^dèr P.I. A. (Practisch-Idealisten Associatie) geeft een blik : op wat er onder onze intellectueele jongeren gist en woelt. . N i e «w Ie ven : ,,'t Is mooi en heerlijk, dat er onder de jongeren zijn, die hart hebben voor deze hooge, reine dingen. En we wenschen dan ook van harte, dat er velé zulke Practische Idealisten mogen gevonden worden. Het-zou-aan onze verscheurde wereld zeer ten goede komen". Aug. Sterckb (Zenuwarts), De Weg terug. Psyeho-Analyse en Aesthetiek. f 1. In verkorten vorm werd de inhoud van deze brochure als voordracht gehouden op het tweede Congres voor Moderne Kunst te Antwerpen. Van; de, Psycho-analyse heeft élk ontwikkeld mensch wél eens gehóórd. De door" ons uitgegeven boekjes over dit onderwerp als b.v.: Freud en zijn School, door Dr. A. W. van Renterghkm (to.60); De Theo- ' rie van Freud in hare psychologische grondslagen, door Dr. C. j. Wynaendts Francken (f0.60); Inleiding tot de Grondbegrippen en Techniek der Psycho-Analyse, door^ Dr.' A. v. D. CmjS (to.6o), e. a. zijn bij duizendtall^^S^^r^ -.-■"gètezenr— Maar óver de toepassing van de PsydhwAii „%SiiS^mnm\ op, de literatuur, op het werk van v. Schendel, van Sch I I I I I 1 II - berg, op o> Coster's „Uilenspiegel'% WSophocles' „Oe I I I 1 IUil nog weinig geschreven.-r- Dr. Starcke heeft het ged 1111,1 3 00OOOIH' boeiende voordracht, die thans, aanzienlijk uitgebreid, 1- -»u» verscnljnt. fV e r v olg o m z ij d e). Ieder die boeken leest; die iets meer wil weten over den geestelijken achtergrond van het scheppingsproces bij den kunstenaar; die naar verklaringen wekt van veel wat hem bij rijn lectuur raadselachtig is, zal In deze brochure allerlei vinden wat een nieuw en verrassend perspectief voor hem opent. Dr. J. Ganon (Arts), Korte Handleiding tot Terklaring Tan Droomen. ' * In zijn woord vooral zegt de schrijver: „Tot voor kort hield taen den droom voor een absurde opeenhooping van onsamenhangende fantasieën De onderzoekingen der psycho-analyse hebben daann echter een groote verandering gebracht. Ik zal een bescheiden poging wagen om het standpunt dat de moderne wétenschap hier tegenover inneemt toe te lichten, voornamelijk met behulp der laatste publicaties van Freud, Ellis en Stek»! . Een aantal zeer markante droomen wordt hier behandeld. > A)r. J. H. v. d. Hoop (Zenuwarts te A'dam),Zelfverwerkelijking in Mensch en Gemeenschap. f 0.60 In deze brochure worden door den schrijver enkele op den voorgrond tredende eigenaardigheden en moeilijkheden van onzen tijd verduidelijkt door ze in 't licht te stellen van groote wetenschappelijke problemen van de biologie en de psychologie. Prof Mr. J. H. Carpentier Alting, Vrijmetselarij. Vierde herziene druk. f 0.60 Een der meest heldere beschrijvingen, welke er van de Vrijmetselarij gegeven zijn. BiCKNELL Young, C. S. B.» „Christiau-Science'' 2« dr. fo.60 Een duidelijk oriënteerend boekje voor wié van Christian-Sciencc op de hoogte wil komen A. Morvtncit, Over Kerkelijke Hormen en Homosaxuaiiteit. W o6° De uitgevers zeggen in een Woord Vooraf, in hun brochuren-eeks steeds een onafhankelijk standpunt te hebben ingenomen tegenover alle verschijnselen van het Zenuw- en Zieleleven, en zij zouden, naar hunne meening, aan die onafhankelijkheid hebb.-n te kort gedaan als zij aan bovenstaande ernstige studie, die .min of meer een persoonlijk g tuigenis inhoudt, een plaats in deze serie hadden ontzegd Zij spreken de hoop uit, dat deze brochure moge bijdragen'tot een juister beoordeeling van het verschijnsel in quaestie. G^rg Wanke; Psychiatrie en Paedagogie. Naar het Dditsch , door W. Wolffensperger, Arts te 's-Gravenhage. f 0.00 Dr. L. Loewenfeld; Hypnose en Kunst. f 0 60 Het optreden van den hypnotiseur Bert Astron, in ons land, met'een gehypnotiseerde 'dame als 'slaapdanseres, bewijst voldoendode actualiteit van. • dit onderwerp. . '.- .,- , . Alom ia de iuteekening opengesteld op de nieuwe ( e) reeks der Groote Denkers Per serie van 6 nrs. (bij Inteekening) f 3 —? af z. nrs. f 0.60 In deze reeks zijn reeds- verschenen: i- Dr. A H. de hartog, Rudolph Eucken; 2 DrJ A. H de Hartog, Wilhelm Wundt; 3. Dr. H. w. v. d. .Vaart Smit, Hermaan Lotze; 4 Dr. H. y. d. Vaart. Smit, Wilh. Windelband. UITGAVEN DER HOLLANDIA-DRUKKERIJ TE# BAARN