CB 10277 ANDWOORD AAN „EEN JURIST" OP ZIJN OPEN BRIEF OVER EEN PLEIDOOI VANTÏHUS, J. H. GUNNING, Jr. Nijmegen , H. C. A. THIEME. ü > 1 8 6 2. & Prijs 20 Cents f A ANDWOORD AAN „EEN JURIST" OP ZIJN OPEN BRIEF. ANDWOOKD AAN „EEN JURIST' OP ZIJN OPEN BRIEF OVER EEN PLEIDOOI VAN TYRUS, DOOR J. H. GUNNING Jr. Nijmegen , H. C. A. THIEME. 1862. Uw onverwachte Brief, hooggeschatte vriend! heeft een tweeledigen indruk op mij gemaakt. De inhoud was mij, gelijk trouwens al wat gij geschreven hebt, tot blijdschap en leering. De hoofdgedachte van uw vertoog, namelijk dat de mensch niet slechts naar zijn stoffelijk bestaan een deel der Natuur is, maar ook naar zijn geestelijk wezen boven haar verheven; zoodat het bovennatuurlijke, wel verre van met de eischen van het menschehjk denken en wezen in tegenspraak te wezen, integendeel bij uitnemendheid menschehjk is — deze hoofdgedachte heeft mijne volkomene toestemming, en ik verblijd mij in de ernstige en waardige wijze waarop zij door U bepleit werd. Maar dat gij uwen brief aan mijn persoon richt, en mij uitnoodigt om mij in den wetenschappelijken strijd tegen de zich modern noemende theologie te mengen, dit heeft mij in- derdaad verlegen gemaakt, omdat ik voor zulk eene taak volstrekt niet berekend ben. Ik heb sedert ik ver genoeg gevorderd ben om mij zeiven eenigzins van nabij te kennen, nooit iets voor het wetenschappelijk publiek geschreven, om de eenvoudige reden dat ik zélf tot dat publiek niet behoor. Ik bezit, God zij dank! eene vreugdevolle, in het geloofsleven der groote gemeente van alle eeuwen gegrondde, uit het vaste woord Gods leven en kracht ontleenende overtuiging ; en behoor ook, naar het getuigenis der gemeente zoover zij mij kent, onder hen die bevoegd zijn tot het prediken van deze overtuiging met woord en pen. Maar prediken is iets anders dan wetenschappelijk bewijzen : niet iets minders voorwaar, maar iets anders. Slechts ééhe zekerheid bezit ik, namelijk dat het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, ook mij van alle zonden heeft gereinigd, alzoo dat ook ik, gerechtvaardigd door dat geloof, vrede mag hebben met God en de getuigenis des Heiligen Geestes in mij mag vernemen, dat ik door de grondelooze barmhartigheid Gods onder zijne kinderen enmedeërfgenamen van Christus ben opgenomen. Maar deze zekerheid «wetenschappelijk" te motiveren is mij tot nog toe niet mogelijk, en zal het, de waarschijnlijke leidingen Gods met mijne toekomst in aanmerking genomen, hier beneden ook wel nim- mer worden. Gij weet wel, mijn vriend! hoe ik dit bedoel. Ik scheid wetenschap en geloof niet van elkander af, op de mijns inziens volstrekt niet onschuldige wijze der zich modern-noemende theologie, die meent dat men God kan liefhebben met het gansche hart, doch zonder dat daarbij het ver stand door deze liefde des harten gevangen genomen, d. i. bevrijd worde. Neen, maar ik verbind wetenschap en geloof op het allerinnigste als vrucht en wortel daar de wetenschap mij niets anders is dan de verstandelijke verklaring van het leven des harten, van het bestaande geloof; en ik volkomen overtuigd ben dat zoo iemand niet is wedergeboren uit den Heiligen Geest, hij het Koningrijk Gods niet alleen niet binnentreden, maar ook niet zien kan. Men spreekt van een zich-verheffen van het lagere standpunt des Geloofs tot het hoogere standpunt des Wetens. Doch wat mij betreft, ik begrijp deze uitdrukking niet. Het Geloof is mij het meest heldere zelfsbewuste, ja in alle opzichten het hoogste en waarachtigste Leven : en mijn Weten is mijn lager, nog onharmonisch, nog schemerend leven, hetwelk ik tracht te verbinden.met het middelpunt van mijn bestaan, d. i. met mijn Geloof. Alzoo kan ik voor mij slechts spreken van een zich-verheffen van het lagere standpunt des Wetens tot het hoogere standpunt des Geloofs: van het lagere stand- punt des tastenden en droomenden voorgevoels, tot het hoogere standpunt des Wakens, der Blijdschap, der Kracht. Het geloof is mij de Adam, tot wien alle schepsel van hemel en aarde komt om zijn rechten naam te ontvangen. En als ik nu zeg dat ik mijne geloofszekerheid nog niet swetenschappelijk" kan motiveren, zoo bedoel ik hiermede eenvoudig dit, dat ik met deze naamgeving nog bij lange na niet zoo ver gevorderd ben , dat ik haar met vertrouwen aan het groote publiek zou kunnen aanbevelen. Deze uitlegging voeg ik er niet voor U, maar voor andere lezers bij. Dat ik mij zelve in dezen op de juiste plaats stel, dit staat voor mij vast. Daarom verklaar ik de kenschetsing , door U op pag. 7 en 8 van mijn persoon gegeven, uit de eigenaardigheid van alle ridderlijke naturen, namelijk om zeer licht anderen hooger te schatten dan zij verdienen: en hetgeen Gij aldaar aan mij toeschrijft, eigen ik mij in 't minst niet toe. M o c h t ik het mij toeëigenen, dan zou ik, dit wil ik erkennen, zeer gaarne tegen Tyrus in het strijdperk treden. Want zelden heb ik iets zoo waardigs, en juist daarom zoo gevaarlijks, van zijne partij gelezen als zijn geschriftjen tegen U. Maar, ik herhaal het, ik ben daartoe niet bevoegd. \) 1) Hiermede wil ik niet zeggen dat ik zwijgen zal. O neen. Zoo mij tijd en krachten gegund worden, hoop ik dezen winter Overigens verblijd ik er mij van harte in dat waardige en bevoegde strijders, gelijk Gij, Tyrus en anderen, den kamp voortzetten. Doch intusschen verwacht ik veel meer van den voortgang onzer geschiedenis zeiven, dan van de uitdrukking, daaraan telkens gegeven door de menigte van brochures en journaal-artikelen waaruit in de laatste jaren onze theologische litteratuur hoofdzakelijk schijnt te bestaan. De Heer wandelt met hoorbare schreden door het veld van de geschiedenis onzer dagen, ook in ons vaderland. Ook de ontwikke- over de punten die tusschen U en Tyrus in kwestie zijn, met de vereischte uitvoerigheid te handelen in afzonderlijke toespraken (Voorlezingen noemt men ze gewoonlijk, maar ik kan niet voorlezen) tot het meer ontwikkelde deel der gemeente in wier midden ik nevens andere Evangeliedienaren geplaatst ben en ar•beid. Te 's Gravenhage is mijne plaats: daar te spreken is mijne roeping en rmjn lust. Daar wensch ik voor zoovelen uit de gemeente als mij zullen willen hooren, het leven Gods dat in de gemeente is en dat ik aanvankelijk ook in mij gevoel, te beschrijven en te verklaren, opdat het zijn licht werpe over de vraagpunten die door de zich modern noemende theologie worden behandeld of ten minste besproken. Tot deze werkzaamheid ben ik wellicht eenigzins bevoegd, en ik geloof dat zij zal kunnen nut stichten. Ik meen met velen dat de prediking des Woords in groote steden in onze dagen nevens den officieëlen kerkelijken vorm nog zooveel mogelijk twee andere vormen moet aannemen: den niet-kerkelijken, populairen; die zich tot de minst-ontwikkelde volksklasse, en den redenerenden • vorm die zich tot het besef en geweten der meest beschaafden richt. lingen der zich modern noemende theologie behooren tot Zijne leiding. Ik meen onlangs, in het naschrift van een stichtelijk boekjen getiteld: »het kruis des Verlossers," naar mijn vermogen beschreven te hebben wat het geweten der geloovige gemeente getuigt omtrent het vele goede en wettige dat in de strevingen dezer theologie aanwezig is. Zal ik, met het oog op het onedele en noodlottige dat in haar is, omtrent hare toekomst eene profetie wagen ? Laat mij daartoe een historisch symbool kiezen. Minder door de berekeningen van Colbert, dan wel naar den eisch der prachtliefde en eigenbaat van Lodewijk XIV, werd gedurende de lange regering van dezen vorst de Industrie, met hare snelle levering van allerlei zingenot, boven den akkerbouw in Frankrijk begunstigd. De opbrengst der grondeigendommen verminderde zeer, en de landman werd verdrukt en uitgezogen. Maar ook de adel ondermijnde den bodem waarop hij stond, door niettegenstaande de hieruit voortvloeijende vermindering zijner inkomsten, deze toch even lichtzinnig bij de weelderige hoffeesten te verkwisten. Aldus werd de grondslag tot de Revolutie gelegd, in welke de lang getergde lagere bevolking met woeste sprongen de hoogere omverstiet. Welnu, ik verwacht ook in de gemeente onzes vaderlands eene Revolutie; niet woest (tenzij in enkele afzonderlijke uitingen), niet onedel (tenzij bij sommigen die in troebel water willen visschen): maar eene geestelijke en welgewettigde terugwerking der volkskracht, des volkslevens, tegen den overmoed en de zorgeloosheid van hen die zich de grooten achten en die den troon van enkele vorsten omstuwen. Ook in het kerkelijk leven onzer dagen is veel van hoogerhand begunstigde Industrie , waardoor te midden der ellende een kunstmatige schijn van welvaart gehandhaafd wordt. En de adel, de godgeleerden, verzuimen bij de bedwelming der wetenschappelijke hofhoudingen en coteriën, op te merken hoe de eigenlijke bodem waaruit zij hunne levenskracht trekken, het volk, de Gemeente, verkwijnt. Zij schijnen niet te bemerken hoe van lieverlede een diepe weerzin tegen hen zich in de gemeente vestigt, en een dreigend onweder, schijnbaar van beneden maar inderdaad van Boven, zich zamentrekt. Ik zeg schijnbaar van beneden, namelijk in »de schare die de wet (der wetenschap) niet kent." Maar inderdaad van Boven, want dit is een Godsgericht. Immers de Heilige Geest is in de gemeente, en die daar wind tegen in zaait, zal Hem tot een storm verwekken. Edoch die storm, wij hopen en bidden het, moge wel krachtig, maar toch heilig zijn in zijne beweging. I)e rechtmatige verontwaardiging der Gemeente tegen datgene wat haar leven aantast, moge haar niet tot onbillijke beoordeeling brengen. Wat in de modern-genoemde Theologie clericaal is, dat is grootendeels nog een overblijfsel van zamenhang met het half-rationalistische Liberalisme. Bepaaldelijk immers de veronachtzaming van het leven en geweten der gemeente is aan dit liberalisme van nature eigen, bij allen eerbiedwaardigen pastoralen ijver van vele liberale theologen 1). Dit liberalisme (Gij hebt het ook in Uw pleidooi zoo geestig doen uitkomen) is, ondanks 1) Als een klein staaltje van dien geest noem ik V het volgende. Eenige weken geleden, bij bespreking van eene allergewichtigste aangelegenheid, beriep ik mij op «den eisch van het geestelijke leven der gemeente." Terstond werd mij daarop geandwoord dat dit wae «een van die groote woorden die op geen nadenkend mensch indruk maken " Let wel: men beschuldigde mij niet van mij v er k ee r d e 1 ij k op het geestelijk leven der gemeente beroepen te hebben , (*t geen trouwens ook niet te verdedigen ware geweest.) Maar het beroep zelf op den eisch van het geestelijk leven der gemeente werd zoo maar eenvoudig aldus gekwalificeerd. Dit geschiedde in een Weekblad, genaamd Kerkelijke Courant. Ik onderdruk nog twee andere voorbeelden uit den kring mijner ervaring, waaruit ik anders evenzeer de naïve welmeenende gerustheid zou kunnen toelichten met welke de beteekenis van het geestelijk leven der gemeente ter zijde gesteld wordt. de persoonlijke beminnelijkheid en kerqigheid van vele liberalen, uit alle deminutieven van de christelijke gedachten zamengesteld. Ongelijk diepzinniger is de modern-genoemde theologie. Zij heeft dan ook voor de majesteit van het geloofsleven der orthodoxie een eerbied (zie slechts sommige uitingen van Tyrus) welke verre boven het bereik van het liberalisme verheven is. Want zij staat op een zuiver standpunt. Zij staat, hoezeer zij dit zelf ook ontkennen moge, op het standpunt der wet, buiten den waarachtigen Christus. Van daar bij hare edelste vertegenwoordigers eene mannelijke zuivere smart, die een aanknoopingspunt is voor den waarachtigen Christus gelijk Hij de volkomen vervuiler is ènvan de wet én van de profetische voorgevoelens welke het menschelijk gemoed doen zwoegen vóór het hart den Christus gevonden heeft. Maar dit liberalisme daarentegen handhaaft ter goeder trouw voor zich den naam van het volle Evangelie terwijl het evenwel de kern van dat Evangelie door zijne uitleggingen onwillekeurig verminkt. Het heeft te veel van het christelijk geloof overgenomen om aan het overige behoefte te gevoelen: en dat overige is, helaas! dikwerf juist het hoogste en diepste. De armoede der modern-genoemde theologie is zuiverder, oprechter, dan de schijnrijkdomvan dit Liberalisme. Onder deze liberalen zijn vele uitnemende christenen: doch zij zijn het in weerwil van hun stelsel, dat onbewusten sluikhandel met allerlei gewichtige voorstellingen pleegt. Onder de aanhangers der modern-genoemde theologie zijn gemoederen, aan allen waarachtigen ernst vervreemd: doch deze zijn het eveneens in weerwil van hun stelsel, 't welk hen nopen moest tot diep-ernstig smachten naar gemeenschap met den onbekenden God. Daarom moge dus de strijd tegen de waardige vertegenwoordigers dezer geestelijke beweging met eerbiedige bedachtzaamheid gevoerd worden. Menig waarlijk adellijk streven in de zich modern-noemende theologie worde niet miskend, maar blijve gewaardeerd en brenge voor het leven der gemeente , voor hare toeneming in kennis en kracht, zijne gezegende vruchten aan. Ja ik geloof dat de tijd zal komen en reeds begint te komen, waarop wij tegenstanders dezer theologie geroepen zullen worden om het waarlijk edele en waarachtige in haar tegen blinde onrechtvaardigheid te verdedigen, soms niet zonder opoffering van ons vertrouwen bij de gemeente omdat wij haar blijvend geweten tegen de tijdelijke beneveling der hartstochten van velen in haar durven handhaven. Van u, hooggeschatte vriend! en van anderen wensch ik te leeren om aan edele tegenstanders, gelijk aan hem met wien gij thans te doen hebt, veel liever het 'hart te openen dan slechts hun mond te sluiten. Geloof mij met eerbiedige genegenheid 's Gravenhage, Augustus 1862. Uw Broeder in den Heer J. H. GUNNING Jr. Hoor den uitgever dezes, wordl met succes gedebiteerd: PLEIDOOLTEN IN ZAKE DE ORTHODOXIE EN GEVOEGDE PARTIJEN , TEGEN DE MODERNE THEOLOGIE. DOOR EEN JURIST. Prijs 50 Cent. AAN DEN JURIST AMBTENAAR VAN HET OPENBAAR MINISTERIE IS ZAKE Moderne Vheologie. PLEIDOOI BUITEN REGTEN DOOR TYRUS. Prijs 40 Cent. OPEN BRIEF "VAN EEN JURIST AAN Ds. GUNNING, OVER EEN PLEIDOOI VAN TYRUS. Prijs 50 Cent.