CB 10284 J. A. SCHUUEMAN EEN BODE DES VREDES. M L VERVEER PIIOÏ. J. A. SCHUURMAN, EEN BODE DES VREDES. HERINNERINGEN, DER GEMEENTE AANGEBODEN DOOR J. H. GUNNING Jr. (Uitgegeven ten voobdeele van het Seminaeie te Depok.) -—-m 's Gkavenhage , W. A. BE SCHOOR. 1881. VOORREDE. Ofschoon ik noch uit eigen beweging deze „Herinneringen" schrijf, noch geloof tot die taak de meest bevoegde te zijn, heb ik haar echter om twee redenen gaarne op mij genomen. Vooreerst omdat ik hoop dat deze bladzijden nog iets zullen opleveren voor het Seminarie dat zooveel ondersteuning behoeft. *) Ten andere omdat ik, die buitenslands de tijding van het ontslapen des geliefden vriends vernemen moest, niet aan zijn groeve, gelijk de broeders wier namen mijn laatste bladzijde meldt, heb kunnen uitspreken wat mijn hart vervulde. 'sHage, 16 Juli 1881. J. H. G. x) Daarom worden ook geen present-exemplaren aangeboden. Het pad des rechtvaardigen ia gelijk een schijnend licht, voortgaande en lichtende tot den vollen dag toe. (Spreuk. IV, vs. 18). I. De maatstaf der Gemeente is een andere dan die der wereld. Naar de schittering van talenten of macht, naar uitgebreidheid van zichtbaren invloed wordt in de wereld iemands waarde bepaald. Maar in de Gemeente, d. i. onder hen die, aanvankelijk tot de volle waarheid gekomen, niemand meer kennen naar het vleesch, wordt elk beoordeeld naar mate Christus een gestalte in hem won en door hem in anderen werkte. Gelijk in een familie de band des bloeds en der verwantschap ons iemand dierbaar maakt die voor de wereld daarbuiten soms weinig aanmerkelijks heeft, zoo ook onder wie geleid worden door den Heiligen Geest, den familiegeest der kinderen Gods. Hoewel Schuurman's naam ook in de wereld met welverdiende achting genoemd blijft , is hij toch bovenal naar dezen maatstaf te waardeeren. Bij dat licht wensch ik, een met velen meê treurende vriend en broeder, in de bladzijden die hier volgen hem te beschouwen en ook die bladzijden zelve beschouwd te zien. „ Een bode des vredes " is onze broeder geweest, omdat hij den vrede bij eigen ervaring kende. Den vrede heeft, naar de bijbelsche afleiding van dat woord, wat in zijn geheel voltooid, en dus stil, of gelijk wij zeggen bevredigd is. Dit is voor den mensch geen gave der natuur. Alleen het bloed des kruises kan dien vrede geven, omdat de mensch, door de zonde in den dood, dus in vijandschap tegen God en zoo ook tegen zichzelf gevallen, door het kruis gebroken en dan door .de genade des Heiligen Geestes tot ware gezondheid hersteld wordt. Op dien levensbodem stond Schuurman met zijn hart en dus met zijn denken en doen. Daar was dan ook in hem niet een glans van enkele, afzonderlijke gaven blinkende, maar een harmonie van alles wat in hem was, een vrede, een gezonde overeenstemming met zich zelve. Ook zij, die niet met hem in het geloof deelden, door hen, alsof het iets aparts ware, „zijn standpunt" genaamd, hebben hem hooggeschat en bemind. Hij had dan ook veel van 't geen allen menschen aangenaam is. Zijn karakter en omgang was als zijn aangezicht, eenvoudig en goelijk, maar aan zichzelf gelijk blijvende. Zijn stemming vrolijk en levendig, zacht getint met een zekeren humor die nooit iemand beleedigde. Hij was geen geleerde, doch had dit veelbeteekenend verstand, dat hij de mate zijner gaven kende. Soms toonde hij iets van dat eigenaardig gebrek aan menschen- en levenskennis hetwelk, als bewijs van argeloozen eenvoud, een glimlach wekt en tegelijk de harten wint. Doch waar het een heilig beginsel gold had hij den moed om, ook alleen tegenover velen, pal te staan. Zijn uitwendige levensloop, schoon eenvoudig, heeft toch meer afwisseling gehad dan gewoonlijk in een leeraarsleven voorkomt. x) Den llden April 1830 te Utrecht geboren, werd hij in 4854 hulpprediker te Leiden en eenige maanden daarna leeraar te Monnikendam. In 1855 te Kampen, in 1856 te 's Gravenhage. Aldaar werd hij in 1868 tot predikant te Batavia benoemd, en heeft die roeping vervuld tot 1877. *) Naar het vaderland teruggekeerd 1) Men kan dien levensloop met de waardeering der warme vriendschap beschreven vinden door Ds. J. P G. Westhoff in de „Magdalena" van dit jaar. 2) In dien tijd in 1872 weder naar den Haag teruggeroepen, gevoelde hij geen vrn'heid om Indië reeds te verlaten. heeft hij toen twee jaren besteed aan rondreizen om overal, inzonderheid in de Luthersche gemeenten, belangstelling en liefde te wekken voor de zending, die geheel zijn hart vervulde. In 1879 alléén naar Indië teruggekeerd, mocht hij het op 2ijn roepstem gesticht Seminarie in werking zien, en met reed* zeer geschokte gezondheid een dienstreis op Sumatra doen en een Zendingsbond (een lievelingsdenkbeeld ook van vroeger jaren) oprichten. In 1880 tot vaderland en gezin teruggekeerd, werd hij te Leiden als leeraar beroepen. Schoon nog krank besloot hij, 2ijn laatste levensjaren aan de gemeente te wijden in wier midden hij bij den aanvang van zijn bediening het eerst was geplaatst geweest. Maar de Heer had het anders over hem besloten en nam, na onderscheidene weken van bang en zwaar doch geduldig gedragen lijden, zijn dienstknecht tot zich den 17dm Mei 1881. u. In deze verschillende plaatsen en betrekkingen heeft Schuurman „barmhartigheid ontvangen omgetrouwte zijn." Zijn herderlijke zorg was teeder en individueel. Gelijkenissen als van den verloren penning en den verloren zoon toonen ons (o onuitsprekelijke ontferming!) dat de Heer zelf ons mist en over ons leed draagt, niet volkomen gelukkig kan zijn zoolang wij afdolen. Iets daarvan heeft onze Schuurman verstaan. Hij heeft bekommernis gehad, leed gevoeld over de nog verloren zielen. Met liefde heeft hij ze nagegaan en tijd noch moeite gespaard. Velen danken hem de ontwaking tot het leven in Christus. Den titel van „vader", gewoonlijk door liefdevolle vereering eerst op later leeftijd aan een evangeliedienaar geschonken, hoorde men reeds lang vóór hij als een-en-vijftigjarige ontsliep, hem met stille erkentelijkheid toevoegen. Maar de kring van Schuurman's invloed was inzonderheid te 's Hage, veel uitgebreider dan die zijner zielezorg voor de eigen gemeente. Om dit te begrijpen moet men in aanmerking nemen zoowel de eigenheid van elke residentie-stad als die van het réveil dat een halve eeuw geleden ook onder ons zijn zegeningen begon te spreiden, en waarvan in Schuurmans bloeitijd nog vele achtbare hoofden opgericht stonden. Uit den aard der zaak had toen, eerst de vreemdeling, daarna althans de dissenter, een zekere voorkeur bij hen die overtuigd waren zich van de historisch geworden toestanden der hervormde gemeente om des gewetens wil min of meer te moeten afzonderen. Denzelfden nadruk dien velen thands, eveneens naar historische noodzakelijkheid, op de leuze „gereformeerd" leggen, zag men hen toenmaals op „ de groote waarheden der hervorming " plaatsen en het een plicht der ruimhartigheid achten, de confessioneele bijzonderheid wel niet te ontkennen maar toch door het „christelijke" te laten overschaduwen. Zoo werd inzonderheid de prediking van Schuurman door zeer velen gezocht die niet tot zijn gemeente behoorden. En voorwaar, die voorkeur had aanleiding, niet alleen in de genoemde toestanden maar ook in persoonlijkheid en gave van den prediker zeiven. Schuurman's evangelieverkondiging was in hooge mate aantrekkelijk. Haar kenmerk was groote eenvoud. Met . waardige houding, indrukwekkend en juist gebaar, gemaklijk en zonder aanmatiging stond hij daar. Op den ernstigen, eenigzins weemoedigen klank zijner stem wendde elke blik in de dichte schare zich naar hem heen; en voorts bleef de inhoud ieders aandacht boeien. Die inhoud was altoos nauwgezet overdacht. Zorgvuldige voorbereiding achtte hij geëischt door de heiligheid der plaats waar hij stond, en van het „improviseeren" dat velen met getrouwheid bestaanbaar achten, *) had hij een afkeer. Hij wist dat waarachtige eenvoud diepte van gedachten niet uitsluit maar eischt, doch zich ook niet anders dan voor ernstige inspanning bereikbaar stelt; dat oppervlakkigheid nergens meer dan bij de gewijde dingen goddeloosheid is, en dat wie de werking des Heiligen Geestes in traagheid verwacht, dier werking tegenstand biedt. Wij zullen aanstonds zien dat onze vriend niet terstond, maar eerst door veel strijd heen, de hoogte 1) Omdat zij mecnen, de werking van den Heiligen Geest tegenover nauwkeurige bewerking van den inhoud en kuisching van den vorm te moeten stellen. bereikt heeft op welke wij hem in de laatste jaren zijner gezegende bediening hebben zien staan. Doch ook toen hij reeds op den bodem der volle waarheid stond, is er bij Schuurman voortgang en ontwikkeling geweest. Dit is op zichzelf zeer natuurlijk. Waar leven is, kan groei en wasdom niet uitblijven. Doch hoewel wij met de zaak zelve dus niets nieuws zeggen, verdient toch de wijze waarop zich die voortgang bepaaldelijk in den prediktrant van onzen broeder afspiegelde, dat wij er een oogenblik bij stilstaan. Wij noemden eenvoud het hoofdkenmerk van die prediking. Nu geven niet weinigen den naam van „eenvoudig" aan wat slechts oppervlakkig is, en de lof dien zij in dat woord meenen uit te drukken, toont alleen hun onvermogen om het grondige te begrijpen, of hun onwil om er zich toe in te spannen. Het „eenvoudige" van onzen vriend bestond in ernst om de waarheid zelve te doen spreken. Eenvoud staat niet aan het begin maar aan het einde onzer ontwikkelingsbaan. Het is niet zoo gelegen, dat b. v. een spreker in den aanvang, als hij nog over weinig kennis en oefening beschikt, zou „eenvoudig" zijn, maar later door toenemen in geleerdheid en zeggingskracht sierlijk, ingewikkeld, i. e. w. oneenvoudig zou worden. Neen, maar de mensch, door God recht, dus eenvoudig, gemaakt, „zoekt" door de zonde „vele vonden." Hij wil macht, hij wil zichzelf. Dus zal hij, als hij een spreker is, „schoon" willen spreken. Daarbij kan hij dan zeer wel, door kuischheid van smaak, het schoone des eenvouds beseffen en najagen; maar die eenvoud zal hem dan toch altoos slechts middel zijn, het doel blijft zijn eigen invloed. Naarmate nu echter Christus een gestalte in hem wint, zal hij Hem, de waarheid zelve, willen laten spreken, d. i. Hem willen laten schoon zijn. Schoonheid toch is niet iets dat tot de waarheid bijkomt, als een kleed waarin men haar hult; zij is niets anders dan het naakt, onbelemmerd te voorschijn treden van de waarheid zelve, nadat al wat niet tot haar behoort, al wat onwaar, boos is, van haar zal afgescheiden zijn (Matth. 13:43). Aldus van alle siersel, van al wat zij zelve niet is, ontdaan, zal de waarheid eenvoudig wezen. En zoo blijkt dan dat de eenvoud alleen door zelfverloochening verkregen wordt, als de mensch ten slotte niet meer zichzelf, maar enkel de waarheid wil laten spreken. Een krachtig redenaar wil slagen, ten bate — meent hij — van de waarheid; een geloovig redenaar zegt: ik behoef niet te slagen, Christus slaagt zelf, zoo ik slechts inderdaad Hem en niets anders belijde. Langs dezen weg nu is de prediking van Schuurman , omdat zijn geestelijke wasdom voortging, hoe langer hoe schooner geworden. En in zijn laatste ziekte heeft hij betuigd dat, zoo hij nog eens mocht optreden, er zeker nog van het „zijne" wegvallen zou. Ach hoe schoon zou dan die prediking zijn geworden! !) Wat nu betreft de kerkelijke houding in welke hij als evangelieverkondiger stond, men kan, gelijk bekend is, de prediking op tweeërlei wijze beschouwen. Of de voorganger ziet zich als zendeling, evangelist of redenaar, de samenkomst als predikdienst, het Godshuis als leerzaal, de gemeente 1) Hiermede hing ook samen een zeer merkwaardig talent van Schuurman voor de zondagsschool. Vooral ddir hing ik aan zijn lippen. Zijn „talent om te vertellen" bestond geenszins in het niet ongebruikelijk doch afschuwelijk middel van een zekeren snaakschen toon. Ook niet (of hoogst zelden) in het mededeelen van geschiedenisjes waardoor men meent de aandacht der kinderen levendig te houden. De geschiedenis der Schrift was hem een heilige geschiedenis. Hg liet haar spreken, d. i. zich richten tot den verborgen diepen grond onzes gemoeds, die bij menschen en kinderen dezelfde is. Deze geschiedenis heeft geen andere schoonheid noodig dan dat zij gansch naar de Schrift, geheel naar de Schrift, verhaald worde. Dan springt het onmetelijk onderscheid tusschen „kinderlijk" en „kinderachtig" in het oog. als „zijne kerk," de aanwezigen als „hoorders" aan die „bij hem" komen. Naar dat inzicht zal hij hen die hij vóór zich ziet, dan ook allermeest als nog buiten Christus staande toespreken en, gedachtig aan den dood waarin de wereld ligt, hen tot bekeering dringen. Of wel hij zal zich, op grond van het algemeen priesterschap der geloovigen, als priester en den dienst des heiligdoms in al zijn bestanddeelen als aanbidding en belijdenis erkennen. Hij zal natuurlijk ook in de eerstgenoemde beschouwing een bestanddeel van waarheid erkennen, daar toch geen van beide uitsluitend alléén recht heeft. Maar toch zal hij de prediking, als deel van den dienst des heiligdoms, hoofdzakelijk aanzien als uitdrukking van het gemeenschappelijk geloof, *) en zich dus tot 1) Het is niet alleen ongeoorloofd maar zelfs ook onmogelijk, iets anders te prediken dan het geloof der gemeente. Wie op den kansel iets anders uitspreekt dan het (daarom gevoeglijk vooraf in de „twaalf artikelen" door de gemeente samen betuigd) gemeenschappelijk, gemeentelijk geloof, die houdt eenvoudig op te „prediken", te „verkondigen" en gaat over tot het honden van een redevoering, een vertoog dat wellicht zeer schoon is maar zeker tot een andere plaats behoort. Zeer juist verving onlangs een „modern" prediker het „Amen" aan het einde zijner toespraak door „ik heb gezegd." Hij gevoelde dat het „Amen" hem niet toekwam omdat het in naam der gemeente gezegd is, die het dan ook, naar bekend oud gebruik (1 Cor. 14, 16) h. v. in Italië, steeds zelve uitspreekt. Men kan van een preek deze bepaling geven: „een toespraak op welke „ Amen!" volgen kan." de gedoopten als geloovigen richten; waarbij natuurlijk de tegenstelling van dat geloof met den toestand des ongeloofs zich even nadrukkelijk, zoo niet nog sterker dan bij de eerste predikwijze, in het geweten van elk die onbekeerd aanwezig is, doet gelden. Schuurman met zijn juist liturgisch besef hing de tweede dezer beide methoden aan. En wel bij toeneming. Vroeger richtte hij zich veel tot de ongeloovigen en bestreed hen op den kansel met groote warmte. Doch meer en meer verhief zich zijn prediking van de betoogende tot de betuigende, van de strijdvoerende tot de verkondigende gestalte. Op den kansel gelijk in persoonlijke redewisseling met hen die het geloof bestreden, kon hij zeer warm worden, maar was nooit onbillijk of kwetsend. Wel heeft hij stil, om der waarheid wille, verongelijking en den blaam van een ketterjager te zijn verdragen, maar ook de voldoening gesmaakt dat hem later meermalen, soms met tranen van dank, beleden werd dat hij recht had gehad. Omgekeerd is hij zelf wel eens, als te weinig rechtzinnig, verketterd. Wie die God vreest en dus geen menschen durft te dienen, kan dit thands ontgaan? Soms zeide hij tot een vertrouwden vriend: „ ik kan niet uitstaan dat men van mij gaarne hoort wat men in u ketterij noemt!" En schoon deze hem glimlachend vermaande om zich integendeel juist er in te verheugen dat die heilzame waarheid, uit wiens mond dan ook, gehoord en aangenomen werd, liet hij zich dan uit een gevoel van eerlijkheid wel eens tot uitingen vervoeren, die ook op hem verdenking wierpen. Hij had echter, als trouwe zoon der Luthersche kerk gelijk hij tot het einde is gebleven, het voorrecht van, door kerkelijken partijtwist niet bestoft, enkel om Jezus' wil sympathiën en antipathiën te wekken, en bleef goeddeels buiten bereik van andere bestrijding. En in elk geval heeft hij er voor gezorgd dat die bestrijding hem niet het grootste kwaad deed wat zij iemand doen kan, namelijk hem wederkeerig tot miskenning van het ware en goede in den tegenstander verleiden. ffl. Strijd en inmenging in de twisten onzes tijds zijn echter voor onzen Schuurman slechts bijzaak geweest. Een „bode des vredes" was hij, en in vrede heeft zijn kort maar werkzaam leven de vrucht des lichts gezaaid. Die arbeid is in de gemeente bekend, en behoeft niet nader in herinnering te worden gebracht. Het meest algemeen bekend tijdperk zijn de tien jaren van zijn leven, waarin hij zich als evangelieprediker naar onze Oost begeven, te Batavia het evangelie gepredikt en het Seminarie ter opleiding van inlandsche christenen tot den evangeliedienst, met hulp van trouwe broederen, opgericht heeft. Met welke bezwaren die arbeid is gepaard gegaan, weten velen, maar nog meerderen weten het niet. De trouwe dienstknecht, die althands geen geldelijk voordeel beoogd, maar wel het tegendeel daarvan ervaren heeft, ontving reeds daarboven zijn loon uit 's Heeren hand. Maar ook hierbeneden blijft de zegen van die toewijding. Men noemt Indië voor een evangeliedienaar een ondankbaar arbeidsveld. Met dit te zeggen zoekt men vaak in de verte de schuld die nabij ligt. Indië brengt niet op zichzelf tot afval, maar het maakt den afval, waar die reeds in het hart sluimerde, wakker en stooft de kiem, uit het moederland medegebracht, tot rijpheid. Met vaste keus en ernstigenwil wordt men ook daar— de voorbeelden ontbreken niet—van God bekrachtigd om Hem te dienen. Desniettemin heeft de evangeliebediening er met groote, zeer bekende bezwaren te worstelen. Schuurman heeft ze het hoofd geboden, en met zijn trouwe gade zich in volle liefde aan het vreemde land toegewijd. De eeuwigheid zal openbaar maken hoeveel van het goede zaad, door zijn arbeid gestrooid , tot vrucht werd. Ieder begrijpt dat die arbeid aan vele teleurstellingen en afmatting rijk moet geweest zijn. Om dat alles voorbij te gaan wat bij trouwen en ijverigen evangeliedienst van zelf spreekt, vermeld ik hier alleen Schuurman's pogingen om tegenover de invloedrijke roomsche klooster-school te Batavia een goede inrichting voor christelijk onderwijs te plaatsen; pogingen die uit gebrek aan medewerking niet geslaagd zijn, maar die hij (op den Jaarfeestdag der Nederlandsche Zendings-Vereeniging te Rotterdam is het, 26 Mei 11., terecht opgemerkt) zeker in het vaderland weder opgevat zou hebben, had zijn gezondheid het hem toegelaten. Maar zijn geheele dienst in zoekende liefde, in gastvrijheid, in aangenamen omgang, in trouw getuigenis, in gebed der binnenkamer, dat alles is stellig voor Indië ten zegen geweest In elk geval heeft zijn schoone predikgave daar, zoolang hij er verkeerde, aandacht en leven gewekt. Het ongeloof kan — reeds merkten we het op — ook bij de schitterendste gaven niet „prediken." Schuurman verstond het als weinigen. Ook van lieverlede te Batavia, gelijk overal waar hij predikte, vulden zich de kerken bij het liefelijk geklank van Gods Woord. Eén werk heeft hij in het bijzonder tot stand gebracht, waaraan zijn naam duurzaam zal verbonden blijven: het Seminarie dat wij reeds noemden, gesticht ter opleiding van irilandsche christenen tot den evangeliedienst, en te Depok op 21 Aug. 1878 ingewijd. Algemeen bekend zijn de moeielijkheden, ter handhaving, verdediging en uitvoering van zijn plan door hem met eenige trouwe en hulpvaardige vrienden doorgestaan. Wij achten niet noodig, er hier over uit te weiden. Het Seminarie, Gode zij dank! staat en bloeit. Ondanks bezwaren die wij niet licht tellen, hebben wij vrijmoedigheid en drang des harden om het met alle warmte aan te bevelen. Niet alleen als gemeente, neen, ook als volk hebben wij er belang bij. In bespreking van den toestand onzer koloniën begeef ik mij niet. Echter veroorloof ik mij de overtuiging uit te spreken, dat de „liberale" 1) Vele geschriften van Schuurman zeiven en van anderen, die deze gewichtige zaak voldoende beschrijven, zijn in den loop van de laatste jaren der gemeente in handen gegeven, zoodat ik niet noodig acht, daarop terug te komen. Zal ik echter op een paar geschriften wijzen die omtrent geschiedenis, aard en doel dezer stichting licht verspreiden en de bedenkingen, er tegen ingebracht, hespreken, zoo noem ik van Schuurman : „Een bede uit Batavia aan de christenen in Nederland," en .,Dat vele eilanden zich verblijden." Voorts: „Eene stem nit Japara," en eene „uit Depok" de laatste van J. Bbukhop, in de „Stemmen voor waarheid en vrede" Oct. 1870, en de toespraak bij de inwijding van het Seminarie, door Mr. L. W. C. Kbuchbnius gehouden en te Batavia bij W. Bruinino in 1878 uitgegeven. Hier vinde ook een woord over Schuurman's arbeid als schrijver zijn plaats. De schrijftrant van onzen vriend was eenvoudig, populair, onderhoudend, soms te argeloos gemeenzaam. Optelling van al wat hij schreef, is niet zoozeer noodig. Maar ik neem de gelegenheid waar om daaruit bijzonder aan te bevelen een door hem uit het Hoogduitsch, met eene voorrede, vertaald werkje: „Welke belijdenis?" te Amsterdam (W. H. Kirberger 1874) nitgegeven. In den vorm van briefwisseling tusschen een broeder en eene zuster worden de verschilpunten tusschen de roomsche en de protestantsche (luthersche) belijdenis daar op uitnemende wijze behandeld. Elk wie, op den grondslag van Gods Woord staande, voor zichzelf of voor iemand anders op romaniseerende bedenkingen of op de teedere kwestie omtrent het „gemengd huwelijk" een grondig, liefdevol, duidelijk andwoord verlangt, raadplege en verspreide dit boekjen. koloniale politiek, die in onze Oost-Indische bezittingen heeft gezegevierd, voor moederland en overzeesche bezitting dan alleen kan ten zegen zijn, als de gevestigde vrijheid door een krachtige evangelier prediking, het éénige wat Java redden kan, bevestigd en geadeld zal worden. Dit is overal en in alles de schoonheid en het gevaar van het liberalisme, dat het ledige kaders schept die straks den geesten uit den afgrond tot vestingen dienen, zoo ze niet door de waarheid naar Gods Woord, den éénigen waarborg der vrijheid, worden gevuld. IV. In het voorgaande is alleen het goede van Schuurman gezegd. Had hij dan niet zijn gebreken en zonden? Gewis, en het ware zeer tegen zijn geest, dit te bemantelen. In den kinderlijken eenvoud, de oprechtheid van zijn karakter lag het daarenboven ook, dat die gebreken niet bedekt bleven. Maar wij die hem als reeds verheerlijkt, als nu gansch verlost mogen nastaren, wij gedenken hier billijkerwijs alleen aan het werk der genade in hem, aan het blijvende dat wij in dankbare herinnering mogen vasthouden. Wat wij, in hem zagen, is niet op ééns zoo geworden. Schuurman heeft, als velen, een overgang gehad. Zijn evangelie-prediking is niet van den beginne af zoo beslist geweest als zij later was. In de jaren zijner kracht bood hij aan ieders oog den aanblik van een man uit één stuk, een belijdenis en leven die geheel in elkander sloten, zoodat ook de kwaadwilligste hier niet miskennen kon een schoone éénheid van woord en daad, een gelijkmatigheid van ernst en vrolijkheid die van inwendige gezondheid sprak, en eenzelvigheid van den prediker op den kansel met den man van het dagelijksch leven. Echter niet dan door veel inwendigen strijd heen is die harmonie verkregen. Rechtzinnigheid van belijdenis, waar zij zuiver, d. i. oprecht is, bestaat in niets anders dan in volle eerlijkheid des menschen met zichzelf. Een mensch komt tot haar door, alle zelfbedrog ook in de laatste schuilhoeken kloek beslist te lijf gaande, tot in zijn nieren oprecht te zijn. Dan toch ziet hij tegelijk de onkreukbaarheid en de onbereikbaarheid van het hoogste ideaal: m. a. w. zijn wezenlijke bestemming voor volle gemeenschap met God tegelijk met zijn werkelijke verdoemlijkheid door scheiding van God; en hij valt noodzakelijk neder, öf, zoo hij het evangelie hoort, bij het kruis der verzoening en behoudenis, óf, zoo hij het evangelie niet hoort, in den afgrond der wanhoop. En nu gelooven wij dat onze vriend in deze oprechtheid gestaan heeft, en zijn rechtzinnigheid dus niet gemaakt maar gegroeid was. Althands de eerbiedige liefde, ook jegens zulken die anders dachten dan hij; de verdraagzaamheid, die altoos kenmerk is eener vaste, zelfstandig verkregen overtuiging, ontbrak hem niet. Ook den strijd, aan zijn levenssteHing doorgaands eigen, heeft hij ernstig opgenomen. Een „gevierd prediker" verkeert in gevaarlijken toestand. De populariteit is een scherp Delilascheermes, dat gedurig zijn van God verleende Nazireërs-kracht bedreigt. Zoekt hij invloed en macht, zoo loopt hij gevaar verloren te gaan. Is hij niet voortdurend bereid, zijn krediet op te offeren ten einde getrouwlijk hij-zelf te z ij n, of, na een mogelijk struikelen, weer hij-zelf te w o r d e n, zoo verloochent hij praktisch het kruis en is dus geen dienstknecht van Christus meer. Verzuimt hij, oprecht voor God te wandelen en alleen Zijne eer te zoeken, hij wordt dan licht man eener partij, onteert zijn kerkelijke belijdenis door haar slaafs te volgen of tot een leus van strijd en uitsluiting te maken, en wordt, door meer uit te geven dan hij als ontvangen verandwoorden kan, een oneerlijk rentmeester over de hoogste en heiligste goederen. Wat dan Schuurman betreft, wij erkennen voor hem gelijk voor ons, dat niemand in dit alles geheel rein is, en de evangeliedienaar allereerst voor zichzelven die genade behoeft, welke hij anderen verkondigt. Maar op den bodem dier genade heeft hij dan ook werkelijk in den geloove gestaan, een open oog gehad voor eigen zonde gelijk voor de zwakheid en ellende, veelszins aan onze toestanden verbonden, en met de getrouwe dienstknechten wakende en biddende de toekomst zijns Heeren gewacht. Zoo heeft dan ook zijn Heer een stille, gelijkmatige leiding aan zijn levensloop kunnen geven. Bepaaldelijk schijnt een der werkzaamste middelen die doorgaands voor Gods kinderen noodig blijken te zijn als zij den gevaarlijken weg van maatschappelijke of kerkelijke eere bewandelen, uitwendige vernedering, voor onzen in den grond zoo ootmoedigen vriend niet noodig te zijn geweest. Wel heeft het hem aan beproeving van menigerlei aard niet ontbroken. Hoogstgelukkig echtgenoot en vader, heeft hij evenwel in zijn persoonlijk leven ook aandeel aan strijd en smarten gehad. En als evangeliedienaar is hij vooral hierin beproefd, dat hij van het voornaamste dat hem aan 't hart lag in zijn arbeid, de vruchten niet zelf heeft mogen zien. Na lang te hebben moeten wachten en geduldig strijden eer het Seminarie, het kind zijner liefde en zijner gebeden, tot stand kwam, heeft hij het niet zelf mogen openen, omdat hij eenige maanden te voren tot herstel zijner geschokte gezondheid -was afgereisd. Ook een Zendings-conferentie heeft hij eerst na overwinning van vele bezwaren in 1880 te Depok kunnen in 't leven roepen. Doch ook daar heeft hij niet kunnen tegenwoordig zijn, en alleen nog, als laatste werk zijner handen en zijns harten, de Handelingen van die conferentie kunnen uitgeven. Uit Sindanglaja schreef hij dien broederen den 20aten Augustus: „ Het is mij een donkere weg waarin ik word geleid: maar nogthands de Heer is mijn licht, voor wien zou ik vreezen? Hem behoeven wij allen, Hij behoeft onzer niemand, ook niet uw afwezenden en toch nabij zijnden J. A. Schuurman Johzn." x) 1) Zie „De eerste Zendings-conferentie te Batavia en te Depok, van 20—29 Augustus 1880 en wat deze te verwachten en te bidden geeft. Uitgegeven ten voordeele van een Zendingsbond, en door een aandoenlijk woord van zijn boezemvriend J. P. G. Westhoff, predikant te Amsterdam en van zijn zoon den heer H. Schuurman , ter opwekking tot het houden van een tweede Zendings-conferentie voorafgegaan. V. Des te meer echter zijn de laatste dagen van onzen beminden vriend aan inwendige verootmoediging rijk geweest. In deze bladzijden is veel verzwegen wat tot Schuurman's inwendig leven behoort. Zijn binnenkamer, ook gedurende de gelukkige jaren dat ik met hem en onzen "Westhoff , thands te Amsterdam, hier te 's Hage mocht samenwerken, weet naar mijn herinnering van vele dingen te gewagen die ik niet openbaar maak. Ik bepaal mij hieromtrent tot de mededeeling dat hij een trouwhartig vriend en een man des gebeds was. Bij den omgang van evangeliedienaren met elkander ligt een zeer groot gevaar in uitwendige vertrouwelijkheid met het heilige. Wordt deze omgang niet door gemeenschappelijke sterking uit de bron van Gods Woord, door gebed en herderlijke zorg voor 's Heeren aangezicht telkens op nieuw gewijd, zoo ontaardt hij licht tot een uitwendigheid die veel schadelijker is voor het geloofsleven dan in eenige andere bediening. Bij Schuurman liep men daarvan minder gevaar dan bij vele anderen. Ik heb voor bezieling des geestelijken levens en voor beschamende zelfkennis veel aan hem te danken. Doch ik spoed mij tot de laatste dagen zijns levens. Een tweede, korter verblijf op Java, door hem in de vaste overtuiging dat hij daar heen gaan moest, ondernomen, heeft zijn lichaamsgestel ondermijnd en een hartkwaal ontwikkeld die na vele smarten en hooggaande benauwdheden zijn aardsche tent heeft afgebroken. Voor zijn vertrek uit 's Hage predikte hij nog eenmaal met de oude kracht in de Groote kerk der hervormde gemeente, die veel te klein was voor de menigte, toestroomende om de geliefde, van ouds bekende stem nog eens te hooren. Dit heeft hij na zijn terugkomst niet meer gedaan, en alleen in de Bidweek in het begin dezes jaars nog tweemalen voorgegaan. Zijn laatste openbaar woord sprak hij in de zaal Diligentia toen ik een zestal voorlezingen in den winter van 1880/81 had geëindigd. Het was een woord van broederlijke waardeering dat ik nimmer hoop te vergeten. Daarna nog in een zondagsschool hier ter stede; maar zijn dagen waren geteld, weldra lag hij op het ziekbed neder van waar hij voor dit leven niet opgerezen is. En in die laatste weken nu heeft de trouwe Heer hem nog met leidingen beproefd, voor welke onze beschrijving liefst als voor een heilig gebied terug zou treden. Velen bezochten het treurend en door zorgen en waken afgemat gezin, en enkelen, ook de schrijver dezer bladzijden, mochten den geliefden kranke zien en spreken. Deze weken, hoe bang ook, zijn ongetwijfeld voor s$n inwendig leven van groote beteekenis geweest. Op zulk een ziekbed werkt God zeer bijzonder. De mensch ligt daarneder, zwak en ter dood toe afgemat, meestal niet in staat iets belangrijks te zeggen. Maar achter dien sluier des vleesches doet de almachtige genade haar heerlijk werk der vernieuwing, door afbreking van het oude dat nog overbleef. Afbreking in een diepen en heerlijken zin. Ik veroorloof mij, ter aanduiding van wat ik bedoel, een bladzijde over te schrijven op welke ik dit werk Gods tracht te schetsen : t) „Dikwijls zien wij een levenstijdperk van beslis- 1) Lijden en heerlijkheid, 2e druk, bl. 140 e. v. send gewicht, of wel het geheele leven, door een groote boete, een al het vroegere veroordeelende zelfverloochening besloten. Job zegt, als de Heer zich hem volledig openbaart: met het gehoor des oors had ik U gehoord, maar nu ziet U mijn oog; daarom verfoei ik mij en heb berouw in stof en assche. Paulus noemt zich in zijn laatst geschrift den voornaamste der zondaren, wien genade geschied is. Augustinus heeft in de laatste tien dagen van zijn leven niet anders dan de boetpsalmen onder vele gebeden en tranen gelezen. En Alexander Vinet vroeg op zijn sterfbed dat men voor hem om alle genadegaven, zelfs de alleraanvankelijkste, zou bidden. Namelijk alvorens vóór den Heilige te verschijnen, wordt dan al het gestolene teruggegeven; vóór de intrede in het volle licht wordt elke nog aanklevende smet in een bad van volstrekte verootmoediging achtergelaten." Indien een leeraar zich kon veroorloven dergelijke teedere dingen openbaar te maken, zou ik uit eigen herderlijke ervaring nog andere voorbeelden, ook met vereerde en geliefde namen, kunnen bijbrengen. Maar dit mag niet; en ook bij Schuurman wil ik het geheim der binnenkamer, waar God zijn heilig verborgen werk deed, niet schenden. Slechts in gesluierde mededeeling zij hier dit gezegd: hij ondervond dat men wel in oprechtheid en met hoogheilig genot in gewone levensdagen over den dood en de eeuwigheid kan spreken en denken, maar dat het „dóórleven" van den dood nog iets veel ontzachlijkers is: want één blik in Satan's diepte is zoo onbeschrijfbaar akelig, dat niets dan de eigen almachtige tegenwoordigheid van Jezus Christus ons helpt. Dat deze genade tot alles genoeg is, maar dan ook geen oogenblik uit ons hart en oog wijken moet. Aan de andere zijde echter ook, dat de eeuwige ontferming Gods ten slótte alle aanvechting, hoe hevig ze zijn moge, overwint. Dat in het gezicht der eeuwigheid onze zonden uit elke levensperiode langs ons voorbijgaan, niet om terloops en oppervlakkig te worden aangezien, neen dóórgevoeld en doorgedacht moeten ze worden in haar volle beteekenis^ — maar om dan ook voor het oog onzes geloofs uit* gedelgd te staan en verzwolgen voor eeuwig in de zee der vrije grondelooze ontferming waar ze het diepst is; zoodat zich alles oplost in een Hallelujah van lof, dank en aanbidding. Hij voelde levendige behoefte aan het gebed der Gemeente en aan de viering des H. Avondmaals; die beide vertroostingen zijn hem dan ook geworden. Hij heeft zijn innigen dank uitgesproken voor al de liefde, hem door de Gemeente bewezen; voor den huiselijken zegen, zoovele jaren genoten; voor de hulp van liefhebbende vrienden; voor het bezoek van verschillende broeders in de heilige bediening onder welke ik met name noem den eerwaardigen grijsaard Ds. Lentz: en ook beval hij Gode en den Woorde zijner genade de gemeente in Oost-Indie, het Seminarie, den director, de leeraren en leerlingen aan. Van bepaalde Schriftwoorden — die zoo menigmaal den aangevochtenen in hun laatste dagen tot troost zijn — was het inzonderheid de 42»te Psalm, meer bijzonder het 12de vers, dat merkbaar zijne ziel vervulde. Het gebed met een broeder in de heilige bediening was hem veelmalen behoefte en sterking. De benauwdheden van lichaam en ziel waren zeer hevig, doch steeds is de Heer overwinnaar gebleven, totdat Hij eindelijk alles voltooide en zijn moeden maar geduldig wachtenden dienstknecht tot zich nam. Treffende, warme, goede woorden zijn bij de geopende groeve op Eik-en-duinen, waar zijn stof ter ruste gelegd is, gesproken door Ds. Westhoft van Amsterdam, Ds. Manssen, Mr. Keuchenius, Ds. van Hoogstraten, en Ds. van Hoogenhuizen. Schuurman heeft kort geleefd, maar 'sHeeren raad vervuld. Er is kracht van hem uitgegaan, omdat Christus een gestalte in hem heeft bekomen, en hij met de hem verleende gaven trouw is geweest. Zijn treurende betrekkingen genieten den troost der herinnering aan een schoon en gezegend leven. Zijn vrienden zullen de liefde, zijn broederen het voorbeeld hun gegeven, in hart en gedachte bewaren. En der gemeente blijft, gelijk bij het heengaan van zoo menigen dienstknecht des Heeren, ook bij deze scheiding het woord van vermaning en troost: Gedenkt uwer voorgangeren die u het Woord Gods gesproken hebben, en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst hunner wandeling. Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en in der eeuwigheid.