CB ] 10390 j NIEÜWE BIJMAGEN OP HET GEBIED VAN GODGELEERDHEID EN WIJSBEGEERTE DOOR Dr. J. CRAMER en Dr. G. H LAMERS HOOGLEERAREN TE UTRECHT. lOe Deel. 3e Stuk. )b Tijsè critiek on hare nawerking DOOR Dr. J. CRAMER, i-'ét'vSÉ Hoogleeraar te Utrecht. UTRECHT, C. H. E. B E E IJ E B 1894. NIEUWE BIJDRAGEN OP HET GEBIED VAN GODGELEERDHEID EN WIJSBEGEERTE DOOK Dr. J. CRAMER en dr. G. E LAMERS Hoogleeraren te Utrecht. -Hs-eK- ■ Deze BIJDRAGEN zien van tijd tot tijd het licht in stukken van onbepaalden omvang. Voor inteekenaren wordt de prijs berekend tegen ƒ 0,15 per vel druks , zonder berekening van titel en omflag der stukken; voor hen is bij het compleet worden van een deel, Titel met Inhoud benevens Omslag daarvoor gratis verkrijgbaar. Men verbindt zich voor een deel. Zoolang de voorraad zulks toelaat is elk stuk ook afzonderlijk verkriiebaar, doch tegen hoogeren prijs. .... 'S. Thans zijn negen deelen compleet, waarvan de belangrijkheid uit de volgende inhoudsopgave moge blijken. ^ ^ Dl 1. * Antropologische Studiën, door G. H. Lamers . . . . • ■ f 0.50 Een woord over Dogmatische Theologie en Dogmahek, door ^ ^ G. H. Lamers ■ ; : • ' ; ' r" " De waarde van de studie der Kerkgeschiedenis voor den Evan- geliedienaar van onzen tijd, door J. Cramer . . . . • • » Aphorismen uit het gebied der Liturgiek, door G. H. Lamers . > 1.25 Katechetische Studiën, door G. H. Lamers - Dl H. De wetenschap van den Godsdienst, door G. H. Lamers . . . » O.bU Geschiedenis en Kritiek, door J. Cramer >>«•»" De Discipel dien Jezus liefhad, door J. Cramer . . . . ■ • » De Leer van het Geloofsleven. EeneDogm. studie,doorG.H.Lamers » 1.90 * De Toekomst der Dogmatiek. Antwoord aan Prof. Dr. J. J. van ^ Oostfrzee van G. H. Lamers •" Dl III * De brief van Paulus aan de Fillippensen. Eene Historisch- kritische studie, door J. Cramer. . . ■ ■ • • * u-ou De schriflbeschouwing van Calvijn. Eene Histonsch-dogmatische •studie, door J. Cramer ' ',. ' Theologie en Natuurwetenschap. Eene Apologetische studie, door G. H. Lamers ■ • " * De Wijsbegeerte van den Godsdienst. Eene Histonsch-dogma- ^ tische studie, door G. H. Lamers * Dl. IV. Godsdienst en Zedelijkheid beschouwd in onderling verband, door G. H. Lamers .• • ■ " " De Kanon der Heilige Schrift in de eerste vier eeuwen der Christelijke Kerk. Geschiedkundig onderzoek vat J. Cramer » 1. De Roomsch-Katholieke en de oud-Protestantsche Schr.ftbe- schouwing. Geschiedkundig onderzoek van J. Cramer ...» i. De Vv^sbeglerte in onze Theologie door G H. Lamers > 0.40 De ProtestantscheOrthodoxie en het Protestantisme, door J.Cramer » 0.35 De jongste Hypothese aangaande den ooi-sprong der Evangel.sche geschiedverhalen nader toegejicht door J. Cramer . . . ■ » NIEUWE BIJDRAGEN OP HET GEBIED VAN GODGELEERDHEID EN WIJSBEGEERTE DOOR Dr. J. OEAMER en Dr. ö. H. LAMERS, ^OOGLEERAREN TB JJTRECHT. lOe Deel. 3e Stuk. UTRECHT, C H. E. BEEIJER 1894. I)e Int ffltH n te nwNuif DOOR Dr. J. CRAMER, Hoogleeraar te Utrecht. UTRECHT, C. fl. E. BEEIJER 1894. Die Frage nach der Tendenz des Verfassers hat in ihrer- Anwendung auf die geschichtlichen Bücher des N. Testament», glaube ich, noch mehr Unheil als Heil gestiftet Jülicher, Die Gleichnisreden Jesu, 1888. De Tubingsche critiek en hare nawerking. 1) Er is een tijd geweest, dat Tubingen den toon aangaf in de critiek van de boeken des Nieuwen Testaments. Had bet reeds vroeger, in de dagen van Storr, door de talentvolle ontwikkeling en verdediging van het zoogenaamde bijbelsche supranaturalisme, grooten invloed op dogmatisch gebied uitgeoefend, voor Ferdinand Christiaan Baur was het weggelegd, de zon van Tubingen nog hooger te doen rijzen. "Wat was het eigenaardige van Baur's optreden? 't Is algemeen bekend. Hij laat de oud-kathölieke Kerk geboren worden uit een compromis tusschen twee partijen, die eerst elkander bittere vijandschap toedroegen, maar van lieverlede, door zucht naar zelfbehoud en andere motieven gedreven, zich met elkander trachtten te verstaan, en door wederzijds iets toe te geven, met elkander vrede sloten. Die partijen waren de judaïstische en de paulinische. De eerste, aan wier zijde de twaalve stonden, wilde het Jodendom hervormen op de wijze, waarop de Profeten des 1) Toespraak gehouden bij den aanvang van den academischen cursus 1894/95. Ouden Verbonds dat gedaan hadden, door namelijk op eene meer geestelijke onderhouding van Gods geboden aan te dringen, en alzoo Israël voor te bereiden voor de wederkomst van zijn Messias. Ook de Heidenen wilde zij in dat voorrecht doen deelen, maar alleen onder uitdrukkelijke voorwaarde dat zij zich lieten besnijden, en de Wet van Mozes onderhielden. Tegen dien eisch verzetten zich Faulus, de later door God geroepen apostel, met al de kracht die in hem was. Voor hem was Jezus niet alleen de joodsche Messias, maar ook de Verlosser der wereld, in wiens koninkrijk ieder kon worden opgenomen, Jood of Heiden, die geloofde, om het even of hij zich aan de Wet hield of niet. Dat dit botsing moest geven en tot een heftigen strijd moest leiden, laat zich begrijpen. Lang scheen het of de Christenheid in twee deelen zou worden gesplitst. Wilden de Judaïsten den eisch der besnijdenis niet laten varen, de Paulinisten weigerden halsstarrig zich aan dien eisch te onderwerpen. Van lieverlede echter nam de strijd in hevigheid af. Terwijl het aantal der door Paulus gestichte gemeenten meer en meer toenam, nam het Jodendom, vooral sinds het jaar 70, steeds meer in kracht en beteekenis af. Daarbij had het Paulinisme de consequentie van het beginsel vóór zich, daar toch het geloof in Christus als den volkomen Verlosser zich niet liet vereenigen met de handhaving van den eisch eener wettische gerechtigheid. Toch zou het misschien zoo spoedig niet tot vrede gekomen zijn, als men geene concessies had gedaan, als de Judaïsten de Christenen uit de Heidenen niet vrij hadden gelaten ten opzichte van de besnijdenis, en de Paulinisten de scherpste punten van hunne rechtvaardigingsleer niet hadden afgestompt, en niet minder afkeerig waren geworden van uitwendig gezag. Terwijl het wettische en vormelijke Judaïsme meer vrij en geestelijk werd, werd het vrije en geestelijke Paulinisme meer wettisch en vormelijk. Zoo kwam ten slotte de verzoening tot stand. En de katholieke Kerk was geboren. Dat de traditioneele beschouwing van den oorsprong en de samenstelling der nieuw-testamentische geschriften zich bij deze theorie niet langer liet handhaven, ligt voor de hand. Niet meer dan vijf geschriften kon de critiek als echt erkennen, de zoogenaamde vier hoofdbrieven van Paulus: aan de Romeinen, de Korinthiërs en de Galatiërs, en de Openbaring van Johannes. Terwijl Paulus in de genoemde Brieven, soms op scherpen toon, zijn apostolaat verdedigde, de twaalve, vooral Petrus, met hunnen aanhang moedig wederstond, en zijne geloofs- en genadeleer van alle kanten uiteenzette — gaf Johannes, één der twaalve, de apostel van Klein-Azië, in zijne „Openbaring" het Judaïsme in al zijne enghartigheid te zien, en richtte hij zijne ssherpste pijlen tegen Paulus en de zijnen. Al de andere geschriften des N. Testaments zijn van lateren tijd. Op naam van Paulus, of van andere apostelen en apostolische mannen werden in den loop der tijden evangeliën, brieven of reisverhalen in het licht gegeven, nu van den judaïstischen, dan van den paulinischen kant, die ten doel hadden, óf de tegenpartij, zijdelings of rechtstreeks, te bestoken, óf, door wat water in den wijn te doen, de lezers gunstig voor het eene of andere gevoelen te stemmen, óf, door zich boven alle partijen te plaatsen, de eenheid in de hoofdzaak te doen uitkomen. Zoo heeft o. a., om enkele voorbeelden te noemen, de eerste evangelist ten doel gehad, Jezus als den joodschen Messias te schetsen en het eeuwig-blijvende van de Wetvan Mozes in het licht te stellen tegenover het revolutionaire Paulinisme; de derde evangelist daarentegen de genade tegenover de Wet, het geloof tegenover de werken gesteld, Jezus als den Verlosser van alle menschen doen kennen, en alzoo voor het Paulinisme de harten willen winnen; terwijl wederom de tweede evangelist met zijn neutraal evangelie het aanstootelijke uit het eerste en het derde heeft trachten weg te nemen; en eindelijk de vierde evangelist, uit de hoogte zijner bespiegeling op de strijdende partijen neerziende, in zijn „Logosevangelie" de hoogere eenheid heeft doen uitkomen. Zoo wordt in „de Kandelingen der Apostelen" Petrus gepauliniseerd, en Paulus gepetriniseerd, om aan de Christenheid te doen gevoelen dat Petrus en Paulus het toch eigenlijk op alle punten volkomen met elkander eens waren geweest. Zoo zijn de „ kleinere paulinische brieven" geschreven met het doel om het algemeen-christelijke, dat aan beide partijen eigen was, in het licht te stellen, Christus in zijne universeele beteekenis voor Joden en Heidenen te doen kennen, en de partijen tegenover gemeenschappelijke vijanden te vereenigen. Op deze wijze worden al de geschriften, het eene meer, het andere minder, partij- of tendentie geschriften. De schrijvers hebben wel willen stichten en opbouwen; maar altijd zweefden hun toch de partijbelangen voor den geest, en waren aanval en verdediging de tendentie, de strekking van hun schrijven. Hiermede staat de samenstelling hunner geschriften in het nauwste 'verband. Van de mondelinge en schriftelijke overlevering werd met de meeste vrijheid gebruik gemaakt. Onder de personen, op wier namen men de geschriften kon uitgeven, werd diegene gekozen, dien men het meest tot bereiking van zijn doel noodig had. Uit de overleveringen, die in de gemeenten leefden, nam men wat men het best gebruiken kon. Had men kortere of langere geschriften vóór zich, men werkte ze over, of werkte ze om, al naar het noodig was. Men liet weg, voegde bij, verplaatste, veranderde naar welgevallen, in verband met het doel dat men beoogde. Vond men niets, waarvan men zich bedienen kon, dan riep men de dichtende verbeelding te hulp. Gedachten kleedde men in den vorm van een geschiedverhaal. Bekende personen deed men in een gansch ander karakter optreden, ze latende spreken en handelen in strijd met hetgeen de overlevering van hen getuigde. Of ook stoffeerde men zijne verhalen met allerlei onbekende namen, om aan zijne lezers den indruk te geven dat men toch werkelijk geschiedenis gaf. Er was geen gebied van verdichting, dat men onaangeroerd liet — eene „ pia fraus" op groote schaal. Ik zal hier niet in bijzonderheden treden. 1) De zaak is voldoende bekend. Ook komt later nog wel het een en ander onwillekeurig ter sprake. Evenmin zal ik lang stilstaan bij de vraag, hoe Baur tot die theorie gekomen is. Het Hegeüanisme zal er wel 1) Uitvoerig is het stelsel van Baur uiteengezet in de twee bij Teyler bekroonde prijsverhandelingen van W. Scheffer en S. P. Heringa, 1869. niet vreemd aan geweest zijn. Baur stond, gelijk bekend is, als geschiedscbrijver onder den invloed der Hegeliaansclie wijsbegeerte. De geschiedenis was voor hem één groot denkproces, de noodzakelijke ontwikkeling van ideeën, en wel in den vorm van these, antithese en synthese. Zóó was het ook met het Christendom. En zóó moest dan ook de oorsprong van het Christendom worden verklaard. Niet aan het begin, maar aan het eind der ontwikkeling hebben wij de volheid der idé te zoeken. Eerst door de these van het Judaïsme en de antithese van het Paulinisme heen kon het tot de synthese van het Katholicisme komen. 1) Ik wil hier echter niet over uitweiden. Voor mijn doel doet het weinig ter zake. Liever wijs ik u op de groote beweging, die het optreden van Baur in de theologische wereld maakte. Nieuw was het denkbeeld van partijstrijd in de eerste Kerk niet. Reeds Sc ml er had er van gewaagd, en gezegd dat men verkeerd deed met zich de apostolische Kerk als zoo rustig en zoo rein voor te stellen. Thans echter werd dit denkbeeld in al zijne gevolgtrekkingen ontwikkeld, en daarbij met zóóveel gestrengheid op al de boeken van het Nieuwe Testament toegepast, 1) Vooral door H. Holtzmann is de critiek van Baur met zjjn Hegelianisme in nauw verband gebracht in zijn opstel over «Baur's new Testament criticism in the light of the present (The New World, June, 1894). Zie ook A. Bitschl, üeber geschichtliche Methode in der Erforschung des Urchrisienthums (Zeitschr. für deutsche Theologie, 1861); A. Kévill-e, De wording van het Christendom volgens de Tub. school (Bibliotheek van moderne theologie, 3e deel, 1863,7; Dr. J. J. van Toorenenbergen, Het wetenschappelijk karakter der geschiedenis van het Christendom, Amst. 1880; Dr. L. W. E. Bauwenhoff, Theol. Tijdschr., 1880 — om van anderen te zwijgen. dat men een uit een architektonisch oogpunt verrukkelijk schoon geheel te zien kreeg. Voegt hierbij de groote belezenheid, van welke de werken van Baur getuigenis aflegden, den hoogen ernst die hem bij al zijnen arbeid bezielde, zijne waardeering van andersdenkenden, zijn helderen stijl, zijne kernachtige taal — en gij kunt de toejuiching begrijpen, waarmede zijn optreden werd ontvangen; daar ten minste, waar reeds lang was uitgezien naar eene historische verklaring van den oorsprong des Christendoms buiten het wonder om. 'tls waar, Strauss had zijn „Leven van Jezus" geschreven (1835), en daarin eene schitterende poging gewaagd, om eene levensbeschrijving van Jezus te geven, waarbij het wonder als feit niet in aanmerking kwam. Maar hij had daarbij zóó wonderlijk, zóó willekeurig met de vier Evangeliën omgesprongen, vooral met het vierde Evangelie, waarvan hij de echtheid in de ééne uitgaaf ontkende, in de andere aannam, in eene volgende weder bestreed, dat men hem als leidsman op critisch gebied niet kon volgen. Maar nu had men eene beschouwing van het oorspronkelijk Christendom, waarbij evenmin als bij Strauss sprake was van het wonder, en toch alle recht werd gedaan aan den aard en het karakter der nieuw-testamentische letterkunde. Nu kon men zich het ontstaan dier letterkunde, het ontstaan van Christendom en katholieke Kerk geheel langs natuurlijken weg verklaren. Nu had. men eindelijk ook op het gebied van het Christendom historie, historie zonder wonder! 1) 1) Hoe groote rol de zoogenaamde wonder-quaestie in de eerste jaren van den Tubingschen strijd heeft gespeeld, blijkt o. a. uit de opstellen Uitstekende mannen, als E. Z e 11 e r, A. S c h w e g 1 e r, C. R. Köstlin, C. C. Planck, A. Ritschl, A. Hilgenfeld, G-. Volkmar schaarden zich aan Baur's zijde. De één mocht verder gaan dan de ander, hierin waren zij het allen met den Tubingschen leeraar eens, dat de katholieke Kerk eerst door de verzoening tusschen de petrinische en de paulinische partij was tot stand gekomen. Het duurde echter niet lang, of er kwam verandering. In 1858 meende Uhlhorn reeds de doodsklok over Tubingen te hooren luiden. 1) Schwegler was vroeg gestorven, Zeiler was philosoof geworden, Planck leeraar aan een gymnasium, Köstlin leeraar in de aesthetiek. Ritschl (en dat was wel het zwaarste verlies) had zich in 1857 in de tweede uitgaaf van zijne „AMkaiholische Kirche" tegen het hoofdbeginsel van Baur's critiek verklaard. In plaats van, zooals deze, den strijd tusschen Judaïsme en Paulinisme van Zeiler in het Historische Zeitschrift van H. v. Sybel, 1860, 61, 62, en die van Eitschl en B axmann in de Jahrb. für deutsehe Theologie, 1861 en 63. Konduit zegt Zeiler (en zoo iemand, dan kon hij het weten): «Nicht deshalb laugnet Baur die wonderbare Entstehung des Christenthums, weil er dasselbe geschichtlich erschöpfend erklart zu haben überzeugt ist, sondern deshalb sieht er sich nach seiner geschichtlichen Erklarung om, weil er sich in die herkömmliche Wundervorstellung nicht zu finden weiss» (Hist. Zeitschr. von H.v.Sybel, 1861, S. 372). Zoo zegt ook A. Bé vil le, t. a. p. bl. 332 : «Het gansche streven dier school is eigenlp daarop gericht om de vroegste geschiedenis van het Christendom weder in overeenstemming te brengen met de eigenaardige wetten van den menschelijken geest.» Uit het vervolg blijkt, dat hiermede een ter znde laten van het wonder bedoeld wordt 1) In de Jahrb. fik- deutsche Theologie, 1858 (