der kerken, zoo zeide men. Prof. Pont zegt terecht (bl. 133), dat het natuurlijk juist is, dat „Werelbond der kerken" een onjuiste naam is, zoolang er nog één kerk ontbreekt. Maar hij wijst er op, dat in een naam wel eens een program kan schuilen. Het was van den aanvang af ons streven door den gezamenlijken arbeid ook de kerken nauwer met elkaar in verbinding te brengen, die tot dusverre ten opzichte van de groote vraagstukken van onzen tijd veel te veel ieder haar eigen weg waren gegaan. In de Nieuwe Courant van 31 October 1918 wordt terecht geklaagd, dat de protestantsche kerken haar veelsoortig en klein-kerkelijk leven leiden, onbewogen van het groote wereldgebeuren. De schrijver van dat artikel gelooft, dat haar vredesaktie eerst dan van verreikende beteekenis zal kunnen zijn, wanneer haar bond in de eerste plaats onderling den eeuwigen vrede bezegelt. Hij staat sceptisch tegenover de vraag, of de protestantsche chaos ooit tot zulke geestelijke orde zou kunnen worden geroepen. De Wereldbond wil daartoe medewerken. Hij liep op de werkelijkheid vooruit door zich „Wereldbond der kerken" te noemen. Wijl men ook reeds in het buitenland de woorden „der" kerken had veranderd in „door de" kerken, omdat er waren, die lid van den Wereldbond wilden worden en zijn werk met hunne bijdragen wilden steunen, hoewel zijzelven tot geen kerk behoorden, heeft de Nederlandsche Afdeeling haar naam gewijzigd in denzelfden geest, zoodat de naam nu over de geheele wereld gelijk is. Met nadruk moeten we echter opkomen tegen een bewering van denzelfden schrijver in de „Nieuwe Courant", als hij zegt, dat wij in onzen Wereldbond de Pauselijke vredesbemiddeling willen nabootsen. In de eerste plaats wil de bond niemand en niets nabootsen en in de tweede plaats is hij niet opgericht tengevolge van 'den oorlog om in korten tijd de strijdende volken met elkaar te verzoenen, Want dan zou zijn werk een hopeloos pogen zijn. Als men verzuimd heeft een dijk op zijn zwakke plaats behoorlijk te voorzien, dan helpt het niet, of men, wanneer de doorbraak met woeste kracht heeft plaats gehad, met zakken zand komt aandragen. De doorbraak van oorlogsellende is gekomen met niets ontziend geweld en nu moet die ellende haar loop hebben. Maar wel hebben de kerken zich te verootmoedigen, dat zij niet eerder zijn begonnen met ernstige pogingen om het kwaad, dat in dezen oorlog over de wereld is gekomen, te verhoeden. Eerst zes jaar vóór het uitbreken daarvan, in 1908, begonnen de Engelsche en Duitsche kerken zich bewust te worden, dat men op kerkelijk gebied veel te weinig samenwerkte voor den internationalen vrede. Op de tweede vredesconferentie in Den Haag had men gevoeld, dat in de wijze, waarop internationale ■vragen of geschillen werden beslecht, de kerken veel te weinig invloed oefenden. Het was alles het werk van diplomaten en juristen. Dat moest anders worden. En zoo bezochten in 1908 vertegenwoordigers van Duitsche kerken — waaronder Lutherschen, Roomschen, Unirten e.a. — Engeland als gasten van vooraanstaande mannen in de Engelsche kerken. Het volgend jaar bezocht een gelijk getal Engelsche christenen — ook weer vertegenwoordigers van verschillende kerkgenootschappen — Duitschland. „Een onmiddellijk gevolg van deze bezoeken", zoo lezen wij in „Internationaal Christendom", I, 1, bl. 8, „was, dat in beide landen gesticht werd een „kerkelijk comité tot het bevorderen van vriendschappelijke verhoudingen tusschen Duitschland en Engeland". Het Britsche comité, waarvan de aartsbisschop van Canterbury voorzitter was, had een 12.000 leden, het Duitsche een 4000. Het dagelijksch bestuur van beide comité's hield gestadig voeling met elkaar. „The Paecemaker" was het orgaan van het Engelsche, „Die Eiche" dat van het Duitsche comité". Toen trad Amerika toe. Men kwam overeen eensdeels de kerken van ieder land te bewegen samen te werken tot het bevorderen van vriendschappelijke verhoudingen tusschen de verschillende volken, anderdeels de publieke opinie onder de christenen te bewerken ten gunste van het beslechten van internationale geschillen niet door oorlog of bedreiging met oorlog, maar door recht en rede. Door een vorstelijke gift uit Amerika daartoe in staat gesteld, Maar is de macht van 't geloof niet sterker dan de macht van 't geld? Is het een holle phrase, wanneer ik zeg, dat, had de christelijke gemeente krachtiger geloofd, meer geleefd uit haar centrum, Jezus Christus, meer 't oog gericht op de heerlijkheid zijner toekomst inplaats van zich blind te staren op de voorbijgaande heerlijkheid des menschen en de denkbeeldige zegeningen eener uitwendige cultuur, deze wereldbrand nooit zou zijn ontstaan, die nu zoo woest om zich heen heeft gegrepen? Maar al willen we de kerken niet neerhalen in den strijd der politieke partijen, we vragen toch van haar, dat zij de groote vraagstukken, die onzen tijd bewegen, christelijk belichten. Dat heeft de Ned. Af deeling van den Wereldbond trachten te doen door haar orgaan „Internationaal Christendom". Haar arbeid begint in ons land grootere waardeering te vinden. Het getal lezers van ons tijdschrift neemt toe. We krijgen daarvoor ook grootere medewerking. Bij de oprichting van de Ned. Afdeeling werd verklaard, — men zie Int. Christendom, I, bl. 31, — dat we ons doel trachten te bereiken door de uitgave van ons orgaan, door 't verspreiden van geschriften, die onze beginselen moeten uitdragen in de wereld, door 't beleggen van vergaderingen, door het in 't leven roepen van een „Vredeszondag" en door in dit alles steeds op den voorgrond te stellen het geestelijk beginsel, omdat we vast overtuigd zijn, dat alleen Gods Geest machtig is den daartoe noodigen omkeer te bewerken. En zoo zijn daar vergaderingen gehouden in kerken en lokalen in verschillende deelen van ons land en menigmaal sprak uit de opkomst groote belangstelling. In die samenkomsten werden de vraagstukken, die tegenwoordig iedereen bezeghouden en 't onderwerp uitmaken van de dagelijksche gesprekken om ons heen, bezien van christelijk geloofsstandpunt. Was het niet hoog noodig, waar iedereen zijn oordeel velde en partij koos, dat de kerken richting aan het denken zochten te geven? Ze wilden dat niet met zelfingenomendheid doen, alsof zij de wijsheid in pacht hadden. Het was vaak een tasten en zoeken naar den weg temidden van de steeds grooter wordende staatkundige, maatschappelijke, zedelijke en gods- dienstige verwarring. Laten zij, die de waarde van het godsdienstig leven erkennen en nog voor het christendom voelen, dankbaar zijn, dat de Wereldbond de aandacht van de christelijke kerken tracht te vestigen op vraagstukken, die zij veel te veel langs haar hebben laten heengaan. Het leven der verschillende kerken, waarin zich het leven der algemeene, heilige christelijke kerk slechts gebrekkig openbaart, zal steeds blijven een worstelen met cultuurproblemen. Telkens komen zij voor nieuwe denkbeelden, nieuwe verhoudingen en nieuwe toestanden te staan, die zij dikwerf zelve door haar christelijk getuigenis in 't leven hebben helpen roepen. Vaststaande op den bodem des geloofs en in het bezit harer onvergankelijke goederen moeten zij steeds trachten haar geestelijke schatten te bergen in aarden vaten en vorm te geven aan wat haar innerlijk beweegt. Zij doen dat door den arbeid harer individueele leden. Zij hebben slechts haar christelijk getuigenis te doen hooren, onvertroebeld en onverzwakt. In de stellingen, die de Ned. Afdeeling van den Wereldbond op haar conferentie van 15 October 1.1. ter bespreking inleidde, heeft zij getracht in kerkelijke kringen belangstelling te wekken voor een christelijke beschouwing van de groote vragen van onzen tijd en tevens haar eigen standpunt nader te preciezeeren. De eerste stelling, die handelde over een rechtvaardigen en duurzamen vrede, werd ingeleid door Prof. Dr. J. W^. Pont, naar wiens verhandeling in dit nummer wij hier verwijzen. De Ned. Afdeeling van den Wereldbond achtte zich geroepen aan te sturen op het tot stand komen van een rechtvaardigen en duurzamen vrede. Dat woord „aansturen" wekte tegenspraak. Men meende, dat het verwarring kon stichten, omdat men zoo licht daaruit kon afleiden, dat de Wereldbond wilde meêdoen met een politieke actie voor een rechtvaardigen en duurzamen vrede, terwijl toch herhaaldelijk was verzekerd, dat de bond op zuiver geestelijk terrein wilde blijven en zich wilde houden buiten alle politiek. De bedoeling van deze stelling was echter, dat, waar beschikkingsrecht der volken. Immers die opvatting gaat van de gedachte uit, dat ieder volk het recht heeft als individueele grootheid zich zelf te zijn. Kleine volken mogen niet meer dienen als ruilobjecten in het groote politieke schaakspel. Hun rechten moeten worden geëerbiedigd. Zij hebben zelve hun regeeringsvorm te kiezen, zelve hun staatkundig en maatschappelijk leven te regelen. Dat alles ligt in de lijn der christelijke gedachte van de handhaving der persoonlijkheid. Het is de gedachte der democratie, maar dan democratie niet verkeerd opgevat als regeering van de blinde massa, maar in gezonden zin als handhaving van de rechten ook van de eenvoudigste individueele persoonlijkheid. Zelfbeschikkingsrecht der volken is dus het democratisch beginsel, toegepast op de onderlinge verhouding der volken. De verwezenlijking van zulk een democratischen volkenbond kan alleen tot stand komen, wanneer het zedelijk besef te dezen aanzien meer en meer begint te ontwaken. En daarom is het de plicht der christelijke kerken de ideëele kern van de volkenTsondsgedachte vast te houden en steeds naar voren te brengen. We kunnen de hoop nog niet laten varen, dat straks de volken, die met elkaar strijd voerden, nader tot elkander zullen komen. Op dit oogenblik is de verbittering ontzaglijk groot. Wanneer na het sluiten van den vrede de bezinning komt, zal zeer zeker de verbittering in menig hart eer toe- dan afnemen. Maar velen zullen ook gaan gevoelen, dat de menschen elkaar noodig hebben, dat ook de volken elkaar noodig hebben en het gemeenschappelijk leed zal vele harten samenbrengen, die nu, door elkaar niet te begrijpen, ver van elkaar verwijderd zijn. Bovenal zal men behoefte gevoelen aan den troost van het Evangelie 1 Men zegt, dat na den oorlog de haat tegen de kerken zal toenemen, die niets gedaan hebben om deze namelooze ellende te verhoeden, 't Kan zijn, de voorteekenen ervan zijn er. Maar haat tegen de kerken is nog geen haat tegen het Evangelie. De uitgeputte wereld, aan 't eind van haar krachten gekomen, zal op grond van de ervaring, in deze ontzettende oorlogsjaren opgedaan, niet meer zoo naief als eertijds haar rijkdom zoeken in de hoogst twijfelachtige cultuurgoederen. Daar zullen velen zijn. ongetwijfeld, die door deze tijden niets hebben geleerd, maar er zullen ook velen zijn. de symptonen zijn er, wier hart uitgaat naar de eeuwige en onvergankelijke goederen van het koninkrijk Gods. Het is dus niet de vraag, of de kerken ook voor de toekomst een taak hebben! Vóór den oorlog was er levendig internationaal verkeer. Voor het oog een goede verstandhouding tusschen de volken. De volle internationale D-treinen snelden de wereld door in alle richtingen. De ontelbare stoomvaartlijnen omspanden alle kusten en eilanden als met een groot net. Internationale congressen werden gehouden, wetenschappelijke, letterkundige, oeconomische, staatkundige, kerkeÜjke. Er was onderling wetenschappelijk verkeer onder de intellectueelen, er was onderling verkeer tusschen de arbeiders der verschillende landen, men zong de Internationale en velen gingen denken, dat oorlog zoo langzamerhand tot de onmogelijkheden ging behooren. Maar onderwijl ging men aan alle kanten voort met zich te wapenen in koortsachtigen haast. Bouwde Duitschland één slagschip, Engeland bouwde er twee. Maakte Duitschland zijn legerlichtingen grooter, Frankrijk deed het zelfde. Zocht men aan de ééne zijde bondgenooten, men deed desgelijks aan de andere zijde. Aan de oppervlakte was de verhouding tusschen de volken goed, in de diepte gloeiden afgunst en wantrouwen, vonkte de haat. In parlementaire kringen ging men meer en meer het gevaar zien. Men stichtte in 1888 de Interparlementaire Unie om te komen tot grootere internationale actie ten gunste van de gedachte van wereldvrede en ontwapening. Onder de pacifisten, die de vredescongressen bezochten, waren vele parlementsledenDezen gevoelden de wenschelijkheid van een onderlingen band. Nog onlangs heeft de Britsche groep van de InterparlementaireUnie zich gedrongen gevoeld, een beroep te doen op de openbare meening in alle landen, om te trachten het wantrouwen te verdrijven, dat geheel zonder grond bestaat ten aanzien van de beweegredenen van hen, die in volkomen overeenstemming: de toepassing dier artikelen zit de zedelijke overtuiging van den rechter, die tracht door te dringen tot de - gemoedsgesteldheid van dengene, wiens daden onder het bereik der wetsartikelen vallen. Nog meer dan bij wrijvingen tusschen de burgers van een staat onderling zal bij internationale wrijvingen het stellig recht telkens blijken tekort te schieten. Hoeveel wordt dus aan de zedelijke overtuiging der rechters overgelaten! Het komt dus aan op het zedelijk gehalte der rechters. In zijn opstel over Recht en Liefde (Synthese III, bl. 213) zegt Prof. Paul Scholten: „De inhoud van het recht is voor ons niet maar een gegeven, dat wij klakkeloos hebben te aanvaarden, wij kunnen er invloed op oefenen, het recht wordt mede, zij het voor nog zoo'n bescheiden deel, door ons zeiven gevormd. Er is niemand, die niet, al is het dan ook op uiterst gering gebied, aan. de rechtsvorming deelneemt. Voor ons probleem volgt daaruit, dat wij het recht in de richting der gerechtigheid hebben te dringen, dat wij in het recht voor de liefde ruimte moeten maken. Tusschen liefde en recht is een botsing tusschen waarden van ongelijke hoogte, gerechtigheid en liefde staan op één plan. Het conflict moet worden verbreed en verdiept. Hier ligt onze taak en zij wijst juist in een richting tegengesteld aan die van het klooster. Niet buiten de samenleving ons stellen, maar in de samenleving en aan de samenleving werken, met het bewustzijn, dat de mogelijkheid het doel te bereiken niet is gegeven, maar dat het niettemin dure plicht is met stage onverzettelijkheid ernaar te streven. Het is mijn vaste overtuiging, dat zoovelen van de besten, die zich ter zijde stellen, van recht en staat niet willen weten, dwalen en mede schuld zijn van de jammerlijke toestanden van heden." Ik kon niet nalaten dit citaat, dat zoo precies past op wat in dit verband werd gezegd, eenigszins uitvoerig weer te geven. Het blijkt wederom duidelijk, welk een ruim arbeidsveld de kerken hier vóór zich hebben. Wanneer het den Wereldbond mocht gelukken haar oogen meer en meer voor haar grootsche taak te helpen openen, dan zou dat niet alleen aan de samenleving, maar ook aan de kerken zelve ten goede komen. BEGINSELEN VAN DE NEDERLANDSCHE AFDEELING VAN DEN WERELDBOND. I Nu uit staatkundige kringen in alle landen stemmen opgaan, die roepen om een rechtvaardigen en duurzamen vrede, acht de Ned. Afdeeling van den Wereldbond het zijn plicht met alle kracht op de noodzakelijkheid van zulk een vrede te wijzen. Deze zal alleen mogelijk zijn, wanneer de christelijke beginselen van verzoening, gerechtigheid en liefde algemeen worden aanvaard en wantrouwen en haat worden overwonnen. Daarom is de Wereldbond geroepen de kerken indachtig te maken, dat zij deze beginselen beter dan tot heden hebben toe te passen op eigen leven en uit te dragen in de wereld, de uitkomst overlatend aan Hem, die haar daartoe dringt. II. Wanneer in staatkundige kringen van alle landen de noodzakelijkheid wordt bepleit van een Volkenbond, die steunt op gerechtigheid en waardeering en de nadruk wordt gelegd op het recht van alle volken om over zichzelven te beschikken, dan'bedenke men, dat aan die gedachte een zuiver christelijk beginsel ten grondslag ligt. , Wil de verwezenlijking van zulk een Volkenbond mogelijk worden, dan dient het zedelijk besef te dezen aanzien meer en meer te ontwaken. De Wereldbond heeft daarom de roeping om door middel van de kerken dat zedelijk besef steeds meer onder den invloed te brengen van het Evangelie van Jezus Christus, terwijl hij tevens met het oog op dien Volkenbond alle krachten moet inspannen om den internationalen band tusschen de christenen te versterken. III. Wanneer de Volkenbond tot stand zal zijn gekomen en er een internationaal scheidsgerecht of gerechtshof zal zijn in 't leven geroepen, dat bij onderlinge rechtsgeschillen uitspraak zal moeten doen en een verzoeningsraad, wiens advies in geschillen van enkel belang door de leden van den bond moet worden gevraagd en afgewacht, zal, meer nog dan tusschen de burgers van een Staat onderling, het stellig recht blijken te kort te schieten. Wijl de zedeüjke overtuiging der rechters dus van overwegenden invloed zal zijn, is het zaak aan de volken het christelijk ideaal van gerechtigheid vóór te houden, opdat de algemeene zedelijke overtuiging, waarin wet en rechtspraak wortelen, worde verhelderd en verdiept en rechters en wetgevers zich daardoor laten leiden. IV. In dezen tijd van politieke verwarring is het mede de taak van den Wereldbond het beginsel van de supranationaliteit der zending krachtig uit te spreken. Het Bestuur van de Ned. Afdeeling van den Wereldbond: Dr. J. A. cramer, Voorzitter. Dr. J. W. pont, Secr.-Penningmeester. (Afgev. Herst. Ev. Luth. Kerk). - L. W. Bakhuizen v. d. Brink, Afgev. Ned. Herv. Kerk. Mr. Dr. H. J. romeijn, Afgev. Rem. Geref. Kerk. Dr. A. K. kuiper, Afgev. Doopsgez. Kerk. T. D. SlGLINÜ. Afgev. Ev. Luth. Kerk. W. D. linthout, Afgev. Bond v. Vr. Chr. Gem. N. V. BEEK, Afgev. Unie v. gem. v. ged. Chr. Dr. M. V. RHIJN, Afgev. N. C. S. V. , Afgev. V. C. S. B. A. J. ROOZEMEIJER, Afgev. Evana. Alliantie. L. J. V. WlJK, Afgev. Ned. Bijbelgenootschap. J. H. BERENDS, Vertegenw. Oud-Bissch. Clerezy, den Haag. A. H. V. D. HOEVEN, Afgev. Ned. Prot. Bond. JOH. RAUWS, Vertegenw. Uitw. Zending. J. GROENEWEG, Vertegenw. Inw. Zending. H. H. BARGER, Vertegenw. Diak. Vereeniging. P. VEEN, Vertegenw. Ned. Jongelingsverbond. H. J. E. WESTERMAN HolSTIJN, Pred. te Apeldoorn. 1918 No 3 KLEINE GESCHRIFTEN UITGEGEVEN DOOR DEN WERELDBOND DER KERKEN TOT HET BEVORDEREN YAN EEN GOEDE VERSTANDHOUDING TUSSCHEN DE VOLKEN CB ; 10591 ; Wat wil de Wereldbond? ^If'? DOOR Dr. J. A. CRAMER UITNOOÜIGING AMSTERDAM (ZUID) * tot de Ledenvergadering op Dinsdag 19 Juni, des morgens 11 uur te Utrecht, Jansveld 51. De leden, die deze vergadering denken bij te wonen, worden verzocht uiterlijk vóór 10 Juni daarvan den Secretaris bericht te zenden. AGENDA: Goedkeuring van de wijziging der Statuten, zooals deze door de commissie, door de vergadering van 23 Februari 1.1. benoemd, wordt voorgesteld. Rondvraag. De gewijzigde Statuten luiden: Statuten der Vereeniging: Nederlandsche Afdeeling van den Wereldbond tot het bevorderen van eene goede verstandhouding tusschen de volken door de Kerken, (WERELDBOND DER KERKEN). NAAM EN ZETEL. Art. 1. De Nederlandsche afdeeling van den Wereldbond tot het bevorderen van een goede verstandhouding tusschen de volken door de kerken is de Nederlandsche tak van: „The World Alliance for promoting international friendship through the Churches". Zij 'werd opgericht den 12den April 1915 en is gevestigd te Utrecht. DOEL. Art. 2. De Vereeniging stelt zich ten doel het sfreven van den Wereldbond te bevorderen, n.1. a) de kerken op te wekken om haar invloed te gebruiken bij het volk, de volksvertegenwoordiging en de regeering, teneinde een goede verstandhouding tusschen de volken te bevorderen; v 6) Christenen van verschillende kerken, godsdienstige genootschappen en vereenigingen samen te brengen, om de Kerken in dit werk te steunen; c) bij de Christenheid het bewustzijn te wekken, dat de internationale verhoudingen moeten worden gebracht onder den invloed van het Evangelie van Jezus Christus en zij bij verwaarloozing dezer taak hare roeping verzaakt. MIDDELEN. Art. 3. Zij tracht dit doel te bereiken: a) door samen te werken niet andere afdeelingen van den Wereldbond in de verschillende landen; 6) door de uitgave van een orgaan en van geschriften; c) door het houden van vergaderingen; d) door het propageeren harer beginselen overal, waar dit mogelijk blijkt. LEDEN. Art. 4. Kerkgenootschappen en Kerkelijke gemeenten, benevens godsdienstige vereenigingen kunnen als lid tot de Vereeniging toetreden, wanneer zij instemmen met het in art. 2 omschrevene doel en een jaarlijksche contributie betalen van ten minste ƒ2.50. Alleen de in al. 1 bedoelde kerkgenootschappen en godsdienstige vereenigingen benoemen èen vertegenwoordiger in het bestuur, doch zijn overigens door de besluiten der vergaderingen niet gebonden. De vertegenwoordiger behandelt met de kerk of organisatie die hem afvaardigde, wat naar aanleiding van de besluiten der vergadering in eigen kring geschieden kan tot het bereiken van het doel der vereeniging. De vertegenwoordiger dient jaarlijks voor 1 Maart een verslag in van het werk der Nederlandsche «afdeeling Jö*Qr zowver dit van belang kan worden geacht voor de kerk of organisatie, w^H"hij vertegenwoordigt. Art. 5. Persoonlijke leden zijn zij,"die instemmen met het in art. 2 omschreven dloel en een jaarlijracne contributie betalen van ten minste ƒ t.—. ■ *Art. 6. Het lidmaatschap der vereeniging houdt op door schriftelijke opzegging aan den secretaris, overlijden en wanbetaling. BESTUUR. Art. 7. Het bestuur bestaat uit de vertegenwoordigers der kerken en vereenigingen bedoeld in art. 4 al. 2, de leden der commissie van redactie bedoeld in art. 7 al. 6 en de vertegenwoordigers der persoonlijke leden, ten getale van tenminste 6, benoemd door de Algemeene Vergadering. . Van de laatste categorie treedt, volgens op te maken rooster, om de drie laar een derde gedeelte af. De aftredenden zijn terstond herkiesbaar. Dit bestuur benoemt uit zijn midden een Hoofdbestuur, bestaande uit 7 personen: een voorzitter, een secretaris en een penningmeester, die tezamen het Dagelijksche Bestuur vormen, twee vertegenwoordigers van de lichamen bedoeld in art. 4, al. 2 en twee vertegenwoordigers van de persoonlijke leden van art. 5. Het secretariaat en penningmeesterschap kunnen door één persoon worden waargenomen, in welk geval het Hoofdbestuur uit het Bestuur een derde lid van het dagelijksche Bestuur aanwijst. Van het Hoofdbestuur treden jaarlijks volgens rooster twee leden af. De aftredenden zijn terstond herkiesbaar. Het hoofdbestuur benoemt een commissie van redactie, bestaande uit 3 leden, voor de geschriften, bedoeld in art. 3b. De voorzitter van deze commissie is lid van het hoofdbestuur en neemt deel aan de vergaderingen van het dagelijksche bestuur. Het Hoofdbestuur kan voor bijzondere doeleinden een commissie benoemen, welker huishoudelijk reglement de goedkeuring van het Hoofdbestuur behoeft Art. 8. Het dagelijksche Bestuur, bedoeld in art. 7, vertegenwoordigt de vereeniging in en buiten rechten. Art. 9. De Nederlandsche Afdeeling wordt in het Internationale Comité van den Wereldbond vertegenwoordigd door 4 leden, die om de drie jaar aftreden, doch herkiesbaar zijn. Art. 10. Jaarlijks voor 1 Maart zendt het Dagelijksche Bestuur een rapport aan het Internationale Comité. VERGADERINGEN. Art. 11. Het Hoofdbestuur vergadert tenminste tweemaal per jaar, waarvan eenmaal met het geheele Bestuur. Jaarlijks wordt in de maand October de gewone algem. ledenvergadering gehouden. In deze vergadering brengt het Hoofdbestuur verslag uit over de werkzaamheden gedurende het afgeloopen jaar en doet rekening en verantwoording over dat tijdperk. In deze vergadering heeft de verkiezing plaats der in art. 7 al. 1 en 2 bedoelde vertegenwoordigers der persoonlijke leden. Art. 12. Een buitengewone vergadering wordt belegd volgens besluit van het dagelijksche bestuur of op schriftelijk gemotiveerd verzoek van ten minste 25 leden. Art. 13. Alle leden zijn stemgerechtigd. Bij alle stemmingen beslist de volstrekte meerderheid der uitgebrachte geldige stemmen, behalve in de nadrukkelijk in deze statuten vermelde gevallen. Bij staking van stemmen wordt, wanneer het personen geldt, de jongste in jaren als gekozen beschouwd, wanneer het zaken geldt, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. GELDMIDDELEN. Art. 14. De geldmiddelen der vereeniging bestaan uit: a) de contributies der leden; b) de bijdragen van begunstigers; c) de opbrengst van collecten; d) giften, erfstellingen en legaten; e) wat verder uit eenigen hoofde aan de vereeniging ten goede komt. Art. 15. Kerkgenootschappen en godsdienstige vereenigingen, als bedoeld in art. 4, die geen vertegenwoordiger in het Bestuur wenschen te benoemen, kunnen als begunstiger tot de vereeniging toetreden tegen een jaarlijksche donatie van ten minste ƒ 5.—. SLOTBEPALINGEN. Art. 16. Het vereenigingsjaar loopt van 1 October tot 30 September. Art. 17. De vereeniging is aangegaan voor den tijd van 29 jaar en 11 maanden, te rekenen vanaf den lsten Maart 1928. Art. 18. Wijzigingen der statuten kunnen worden voorgesteld door het Bestuur of tenminste 25 leden en kunnen op de ledenvergadering, bedoeld in art. 11 en 12 worden aangenomen, wanneer de voor te stellen amendementen vooraf aan de leden zijn bekend gemaakt. Voor aanneming wordt vereischt, dat tenminste #%ler in deze vergadering uitgebrachte geldige stemmen zich ervoor verklaren. Zijn de statuten koninklijk goedgekeurd, dan treedt statuten-wijziging pas in werking, nadat daarop de koninklijke goedkeuring is verkregen. Art. 19. De vereeniging kan worden ontbonden, wanneer het voorstel daartoe op de agenda der ledenvergadering is vermeld en tenminste % der in deze vergadering uitgebrachte geldige stemmen zich ervoor verklaren. De ledenvergadering wijst aan de bestemming, welke aan de bezittingen der vereeniging zal worden gegeven, met name ook met betrekking tot het vereenigingsarchief. In geval van ontbinding is het Dagelijksche Bestuur met de vereffening der zaken belast, met inachtneming van art. 1702 B. W. Art. 20. In de gevallen, waarin deze statuten niet voorzien, beslist het Hoofdbestuur. Aldus vastgesteld in de vergadering van 1918 ?1? KLEINE GESCHRIFTEN UITGEGEVEN DOOR DEN WERELDBOND DER KERKEN TOT HET BEVORDEREN VAN EEN GOEDE VERSTANDHOUDING TUSSCHEN DE VOLKEN Wat wil de Wereldbond? DOOR. Dr. J. A. CRAMER UTRECHT - G. J. A. RUYS WAT WIL DE WERELDBOND? In den laatsten tijd is het werk van den Wereldbond in grootere en kleinere bladen besproken, nu eens op meer dan weer op minder waardeerende wijze. Het blijkt, dat het optreden van den bond meer de aandacht gaat trekken. Dat is een verblijdend teeken. Niet, dat er in het rustig en onopgemerkt voortwerken geen groote aantrekkelijkheid zou liggen,- maar wijl de Wereldbond juist op de publieke opinie wil inwerken en de groote vraagstukken, die onzen tijd bewegen, wil stellen in het licht Van het Evangelie van Jezus Christus, kan hij het niet anders dan toejuichen, wanneer zijn streven in ruimeren zin wordt besproken. Minder verblijdend is het echter, dat er nog zooveel misverstand heerscht en het werk van den Wereldbond nog zoo scheef wordt gezien. Daarom is de vraag: „wat wil de Wereldbond?" op haar plaats. We zouden ter beantwoording van die vraag kunnen wijzen op den naam, die duidelijk genoeg de bedoeling omschrijft: „Wereldbond tot het bevorderen van een goede verstandhouding tusschen de volken door de kerken". Omtrent 't geen we onder een goede verstandhouding tusschen de volken hebben te verstaan, behoeft niemand in het onzekere te verkeeren. We kunnen van een goede verstandhouding tusschen personen spreken, wanneer gerechtigheid en waardeering den grondslag vormen van hun onderling verkeer. Vriendschap, is wel de beste verstandhouding, die tusschen personen kan bestaan. Echte vriendschap, waarbij alle zelfzucht is buitengesloten, is echter een zeldzaam kruid op den akker der wereld! Tusschen volken kan zulk een verhouding natuurlijk niet bestaan. Luidt de engelsche naam „World-alliance for promoting international friendship", wij hebben, wijl het woord „vriendschap" bij ons een andere beteekenis heeft, het vervangen door „goede verstandhouding", wat in onze ooren minder pretentieus klinkt. Als leden van den Wereldbond wenschen we gezamenlijk en ieder afzonderlijk alle krachten in te spannen om den band van gerechtigheid en waardeering tusschen de volken hechter te maken. Hiermede is dus eigenlijk de vraag, wat de Wereldbond wil, beantwoord. Maar de vraag, wat hij wil, wordt ongemerkt een andere, n.1. hoe hij dat wil. Daarop komt het aan. Velen staan tegenover ons streven zeer sceptisch. Zij hebben een zekere waardeering voor ons naief idealisme, maar verwachten er weinig van. Onze idealen hangen naar hun oordeel veel te hoog in de lucht, dan dat zij ooit eenig praktisch resultaat zouden kunnen opleveren. Zeer zeker ligt aan ons streven een groot idealisme ten grondslag. We willen ons echter door de bezwaren der nuchtere praktijkmenschen niet al te zeer laten ontmoedigen, daar de geschiedenis leert, dat zegenrijke praktijk altijd rust op idealen grondslag. Onze bond wil een goede verstandhouding tusschen de volken trachten te bewerken cfoor de kerken. Van die bedoeling heeft de schrijver van het stuk „De Wereldbond van kerken", in de Nieuwe Rott. Courant van 1 Nov. 1918, weinig of niets begrepen. Hij noemt daarin dezen bond het orgaan van „losstaande Christenen", „van wie sommige een of ander onderdeel van een kerkgenootschap zonder bindend mandaat vertegenwoordigen en wier pacihcistische gezindheid niet onbevooroor- deeld staat jegens bepaalde kerkgenootschappelijke gezindten en politieke partijen". We kunnen desnoods geheel met deze definitie meegaan, maar willen toch opmerken, dat een zeer voornaam punt hier is voorbijgezien: n.1. dit, dat die „losstaande Christenen" hun werk willen verrichten door de kerken. Zij willen de kerken, die het geweten der menschheid moeten zijn, steeds meer herinneren aan haar roeping, veel te lang verzuimd, om meer haar invloed op de internationale verhoudingen te doen gevoelen. Daarom wil de bond zooveel mogelijk bestaan uit leden van verschillende kerkgenootschappen, opdat ieder in zijn eigen kring de bedoeling van den Wereldbond kunne uitdragen. Een bindend mandaat is volstrekt niet noodig, ja zelfs niet gewenscht, omdat de werkzaamheid van den Wereldbond dan met lamheid zou zijn geslagen, bekneld als deze zou raken tusschen de traag werkende kerkelijke organisaties. We hebben dat verleden jaar gezien bij het Getuigenis der gezamenlijke Protestantsche kerken in Nederland tot Overheden en Volken. In April werd het plan tot het uitvaardigen daarvan opgevat, eerst in October kon het ten uitvoer worden gelegd, daar het in verschillende vergaderingen moest worden besproken, waardoor ook veel van de warmte en spontaneïteit te loor ging. Wil de Wereldbond zijn soepelheid en gemakkelijke wijze van werken behouden, dan moet hij in zijn handelen niet afhankelijk zijn van besluiten van officieele kerkelijke vergaderingen en colleges, die soms maar eens in 't jaar samenkomen. Wij zijn geen „Wereldbond der kerken". Wel heeft onze bond in den aanvang dien naam gedragen, maar verleden jaar hebben wij op onze algemeene vergadering dien naam veranderd. Vóórdat men in de dagbladen over den „Wereldbond der kerken" ging schrijven, moest men zich beter op de hoogte stellen van den gang van zaken en kennis nemen van 't geen in het orgaan van den bond, in „Internationaal Christendom" daarvan is gezegd. (III, 3/4, blz. 133, 134). We hebben den oorspronkelijken naam veranderd, omdat velen bezwaar daartegen maakten, 't Was geen Wereldbond besloot men tevens internationale conferenties te houden, die slechts een voorloopig karakter zouden dragen, een Protestantsche te Constanz en een Roomsch-Katholieke te Luik. Door den oorlog werd de conferentie te Constanz uit elkaar gedreven en die te Luik verhinderd! Men was te laat met zijn arbeid, die een halve eeuw vroeger had moeten aanvangen. Uit de vóórgeschiedenis blijkt dus duidelijk, dat de Wereldbond geen vredesactie van den Paus heeft willen nabootsen. Slechts heeft in 1917 de Nederlandsche Afdeeling haar hartelijke instemming met de vredesactie van den Paus willen bewijzen. En zoo komen wij vanzelf te spreken over de vraag, welke houding de Wereldbond aanneemt tegenover niet-protestantsche kerken. Het lag oorspronkelijk in de bedoeling een protestantschen en een katholieken Wereldbond zich ieder afzonderlijk naast elkaar te laten ontwikkelen-, om dan te trachten daarna tot samenwerking te komen. Dat is tot dusverre door de omstandigheden nog niet gelukt. Of het later zal gelukken, moet de toekomst leeren. De Wereldbond, waarover wij het nu hebben is een protestantsche. Ook al heeft tot onze groote blijdschap de Oud-Katholieke kerk van Den Haag zich bij onze beweging aangesloten, toch is onze bond protestantsch. Wij laten echter dat bijvoegelijk naamwoord in onze benaming weg, niet omdat wij prijs stellen op een „weidsche nomenclatuur", gelijk men ons verwijt, maar omdat wij ons niet van te voren willen beperken binnen grenzen, die later een samengaan met andere niet-protestantsche kerken zouden kunnen beletten. En nu een woord over „pacificisme boven geloofsverdeeldheid". Men vraagt, of de Wereldbond, die den blik zoo wijd om zich heen slaat en zulk een wereldomvattend doel nastreeft, zich niet kon stellen en moest stellen niet alleen boven de antithese Protestant-Katholiek, maar ook boven die van ChristenHeiden. M. a. w. of de Wereldbond niet moest aanvaarden de relativeteit van het Christendom. Dan antwoord ik beslist: nooit! In den naam Wereldbond tot het bevorderen van een goede verstandhouding tusschen de volken door de kerken ligt een Zendingsgedachte en zoodra Onze Wereldbond die loslaat, is hij weg! Men moge spreken van een bond van „losstaande christenen". Mogen christenen ren opzichte van een kerk losstaan, ten opzichte van het Evangelie van Jezus Christus moeten zij onwankelbaar vaststaan. Als men met onzen Wereldbond wil samenwerken alleen op voorwaarde, dat hij allengs zijn zuiver christelijk karakter prijs geeft om binnen zijn grenzen christendom, jodendom, mohammedanisme en heidendom als gelijkwaardige grootheden in zich op te nemen, wanneer men een christelijke belijdenis tot confessioneele beperktheid stempelt, laat men dan maar gerust aan onzen bond voorbijgaan! Want zijn christelijk karakter opgeven mag hij nooit. Of is het confessioneele beperktheid, wanneer men gelooft, dat de wereldgeschiedenis uitloopt op de openbaring van de heerlijkheid van Jezus Christus, wanneer men gelooft in de absoluutheid van het Christendom en overtuigd is, dat het Evangelie het ten slotte zal winnen? Men beschuldige ons vrij van bekrompenheid, men beklage ons gerust om het gemis aan breedheid van blik en ruimte van opvatting, wij bedanken er voor de diepste ervaringen onzer ziel en de heiligste goederen onzes levens te laten vervlakken en verschieten in een kleurloos geheel van wereldbeschouwing, dat zich voor het oog der wereld als een imposante grootheid moge voordoen, maar in werkelijkheid niet dan grenzelooze oppervlakkigheid is. Wij willen ons christelijk karakter blijven handhaven. Wij willen ons doel: het bevorderen van een goede verstandhouding tusschen de volken, nastreven langs christelijke lijnen. Zijn er dan andersdenkenden, die met ons mede willen doen, dan is hun medewerking van harte welkom, mits ze maar nooit beproeven onze christelijke overtuiging in 't gedrang te brengen. Iedereen mag medehelpen, we zullen niemand onze geloofsbelijdenis opdringen, mits wij als leden van den Wereldbond ons er maar bewust van blijven en 't telkens uitspreken, dat wij met onzen arbeid tegemoet gaan de toekomst van Jezus Christus. Wat was nu de taak van den Wereldbond tijdens den oorlog ? Wat zal nu zijn taak zijn na den oorlog? Men heeft de kerken beschuldigd, dat zij gedurende den oorlog veel te weinig actief zijn opgetreden in de vredesbeweging. Men heeft gewezen op de actie der sociaal-democraten en verwijtend gevraagd, wat de protestantsche kerken deden? Die beschuldiging moeten we afwijzen. Immers de protestantsche kerken vormen geen staatkundige partij, die haar vertegenwoordigers heeft in de parlementen der verschillende landen. Zij hebben geen partijgenooten, die een internationaal votum moeten uitbrengen, maar leden, die zich bewust moeten zijn van hun geestelijke roeping. De Wereldbond wil zich geheel afzijdig houden van alle politiek en niet anders, niets meer, maar ook niets minder! doen dan een geestelijke atmospheec scheppen, waarin de beginselen van gerechtigheid en waarheid, van waardeering en trouw kunnen wortel schieten en gedijen. Ook hier heeft men ons wederom van halfslachtigheid beschuldigd. „De Wereldbond verklaart wars van politiek te zijn," zoo zegt men, en „dient zich tegelijkertijd even nadrukkelijk aan als niet gediend van een bepaalde politiek, n.1. die der sociaaldemocratie." Ligt het aan mij, is het een bewijs van gemis aan logischen zin, wanneer ik het verband van die redeneering met den besten wil van de wereld maar niet kan vatten? Sluit het wars zijn van politiek in, dat men geen oordeel mag vellen over bepaalde politieke richtingen, dat men niet mag zeggen niet „in het schuitje te willen gaan varen van de sociaaldemocratie"? Wanneer men niet aan politiek wil doen, mag men dan niet waarschuwen b.v. tegen de roomsche politiek? En wanneer men niet met de sociaal-democratische of roomsche politiek meê wil doen, sluit dat dan in, dat men alle betrekkingen met groote vredesbewegingen als die van den paus en van de sociaal-democratie afsnijdt, gelijk de schrijver van het bovengenoemde, stuk in de Nieuwe Rott. Courant beweert? Heeft de Ned. Afdeeling van den Wereldbond niet naar aanleiding van het vredesmanifest van den paus een groote samenkomst belegd in den Haag, waar ook het bestuur der Katholieke Sociale Actie is uitgenoodigd en verschenen is, om haar hartelijke sympathie daarmede te betuigen en is niet meer dan eens op openbare vergaderingen van den Wereldbond tijdens de Conferentie der sociaal-democraten te Stockholm ingenomenheid met hun streven uitgesproken? Het is maar de vraag, wat men onder het meedoen met de groote vredesbewegingen verstaat! „Opwaarts", het christensocialistisch weekblad, tevens orgaan van den bond van christensocialisten, zegt in zijn nummer van 18 October 1918 smalend: „Zeker, men bidt en maakt vage stemming ten goede. Doch men leert niet hoe te handelen op dit tijdstip van uitersten wereldnood." Ik vraag mij af, of het een christelijk blad is, dat zoo spreekt. Onderstel, dat de Wereldbond niets méér deed dan wekken den algemeenen geest des gebeds, zou hij dan niet veel meer gedaan hebben dan alle actie der christensocialisten bij elkaar? Meent het orgaan van dien bond, dat het de zaak van Gods Koninkrijk beter dient door op anderen af te geven? Daar zijn van die menschen, die allen arbeid in dezen minderwaardig achten, tenzij die een revolutionnair karakter draagt en acuut ingrijpt. Met dezulken is nu eenmaal niet te praten. Zij zouden willen zien, dat de Wereldbond b.v. veel beslister optrad, in sociaal-democratischen zin, tegen militarisme, kapitalisme en imperialisme. Geschiedt dat niet, dan „staat men in de lucht te idealiseeren en te mediteeren", en dan ontbreekt „de moed tot de daad". Zij zouden willen, dat de kerken opkwamen voor dienstweigering en meêdeden met de anti-kapitalistische en anti-imperialistische actie. Wanneer nu de kerken tegenover deze euvelen hoog houden de beginselen van het Evangelie van }ezus Christus, dan is hun dat niet voldoende, maar dan beschouwen zij dat als een bewijs van gebrek aan moed en noemen dat een idealiseeren in de lucht. Maar is het dan de taak der kerken zich te begeven op het terrein der politieke actie? Zouden de kerken haar roeping vervullen, als zij de jonge mannen b.v. gingen aanzetten tot dienstweigering of tot werkstaking ? Het gaat hier toch niet om de vraag, of we het militarisme, het imperialisme en het kapitalisme een ramp vinden, want ieder waarachtig christen zal die vraag zeker wel bevestigend beantwoorden. Het gaat niet om de vraag, óf wij dat kwaad moeten bestrijden, want daarover zijn wij het wel eens! maar hoe wij het moeten doen en het is wel een bewijs van groote kortzichtigheid, om geen ander woord te noemen, wanneer christen-socialisten geringschattend oordeelen over hen, die door middel van de kerken de zaken anders willen aanpakken dan zij en weigeren mede te gaan in 't aanwenden van de krachtmiddelen, die de socialisten meenen te moeten gebruiken. Men moge vrij de schouders medelijdend ophalen over ons idealiseeren in de lucht, de kerken mogen in dezen niet anders doen dan een geestelijke sfeer scheppen, of, als ge het liever zoo noemt: „een vage stemming ten goede" maken. Een ieder zie voor zich zeiven toe, hoe hij zijn gedachten, in die sfeer tot rijpheid gekomen, omzette in daden. Meent iemand volgens zijn geweten christen-socialist te moeten zijn, dan heb ik voor dien mensch evenveel eerbied als voor iemand, die, eveneens op grond van zijn geweten, meent het niet te mogen wezen. Men hale echter de kerken niet neêr in den strijd der politieke partijen. Haar taak ligt hooger. Zij hebben de groote beginselen van het Evangelie te prediken, het overlatend aan ieders individueele geweten, hoe dienovereenkomstig te handelen. Van hoeveel beteekenis het is een geestelijke sfeer, een klimaat van gedachten te scheppen, heeft wel de stookpers gedurende den oorlog bewezen. Men begrijpt in jingoïstische kringen veel beter dan in christelijke, dat het allereerst aankomt op het bewerken van de publieke opinie. ^Vaarom heeft de christelijke pers tegenover het gestook der oorlogspers niet van haar kant alle krachten aangewend om schadelijke invloeden te weren? Zij is niet in 't bezit van de onmetelijke geldsommen, waarover de mannen kunnen beschikken, die bij de voortzetting van den oorlog groot finantieel belang hadden en niet schroomden het bloed van duizenden en millioenen op te offeren aan hun eigen geldzucht en, onder het aanheffen van schoonklinkende leuzen, al maar meer leed over de wereld brachten om hun eigen dorst naar macht en rijkdom te lesschen. men in- staatkundige kringen steeds sprak van een rechtvaardigen en duurzamen vrede, de kerken niet alleen door woord en geschrift op de noodzakelijkheid van zulk een vrede moesten wijzen, maar telkens haar stem waarschuwend moesten verheffen, wanneer men afweek van de lijn, die naar zulk een vrede toeliep. De ervaring leert maar al te zeer, hoe licht men in politieke kringen derailleert en uit praktische overwegingen, of in 't gevoel van kracht, factoren in werking brengt, die met elk christelijk ideaal spotten. De kerken moeten degenen, die straks over zulk een vrede hebben te onderhandelen, brengen onder den invloed van haar christelijk getuigenis. Dat bedoelde de Afdeeling met het woordje „aansturen". Wil men een andere formuleering, best, mits de bedoeling maar duideüjk worde uitgedrukt. Een groote fout van onze kerken is gebrek aan zelfvertrouwen. „Onze stem wordt toch niet gehoord," zoo klagen zij. „Wat helpt ons getuigenis! Zij, die straks aan de groene tafel zitten, leven immers toch hun leven buiten ons om!" Men zij niet zoo sceptisch. Onze protestantsche kerken hebben veel meer invloed, dan zij zelve wel weten. Natuurlijk is de lijn van dien invloed niet graphisch aan te geven, maar die hjn is er, en wij zijn vast overtuigd, wanneer de kerken inplaats van haar getuigenis te laten vervloeien in een algemeen wereldgetuigenis van een slap • humanisme, waarmede Kaffer, Moor en Indiaan zonder bezwaar kunnen instemmen, het licht van het Evangelie van Jezus Christus laten vallen op de groote vraagstukken van onzen tijd, dat dan die lijn van invloed zich zal bewegen in stijgende richting. In de eerste stelling stond ook nog, dat de algemeene aanvaarding van de christelijke beginselen van verzoening, gerechtigheid en liefde in afzienbaren tijd wel niet zou worden bereikt, gezien het onuitroeibaar egoïsme der menschheid, maar dat het toch roeping bleef die beginselen uit te dragen, de uitkomst overlatend aan Hem, die er toe drong. Men merkte op, dat in die stelling een tegenstrijdigheid lag opgesloten. Als 't egoïsme der menschheid onuitroeibaar was, zou niet de algemeene aanvaarding dier beginselen worden bereikt in afzienbaren tijd, maar nooit. Dat is volkomen waar! Maar men vergat, dat „in afzienbaren tijd" een euphemisme was voor „nooit", We wilden in die stelling uitdrukken, dat we iets onmogelijks deden en 't toch deden, omdat ons christelijk geweten er ons toe drong. We wilden eigenlijk het paradoxaal karakter van onzen arbeid doen uitkomen. Daar men echter een vergadering moeilijk paradoxaal kan laten denken en een mensch vooral op vergaderingen er zich van bewust wil worden en anderen er bewust van wil maken, dat hij een heel verstandig, logisch denkend, redelijk wezen is, kon die formuleering geen genade vinden en besloot men de geheele motiveering achterwege te laten. Dan waren metéén alle discussies afgesneden over de vraag, of het Koninkrijk Gods hier op aarde volle werkelijkheid zou worden, ja of neen. De tweede stelling handelde over den Volkenbond en het zelfbeschikkingsrecht der volken. Het beginsel, 't welk daaraan ten grondslag lag, werd daarin een zuiver christelijk beginsel genoemd. Met kracht kwam men tegen die bewering op. In het idee volkenbond lag niets christelijks evenmin als in dat van zelfbeschikkingsrecht der volken. Volkenbonden kwamen tot stand op egoistischen grondslag, omdat men elkaar noodig had! Uit de bezwaren, die van verschillende zijden werden ingebracht, bleek echter, dat men niet bedacht, hoe onder de huidige omstandigheden de woorden „volkenbond" en „zelfbeschikkingsrecht" een bepaalden inhoud hadden gekregen. Onder den indruk van den huidigen oorlog wil men juist niet meer van die volkenbonden, in het leven geroepen om zich tegen andere geallieerde volken te beschermen. Want die leiden noodzakelijk tot oorlog. Maar men wil een algemeenen volkenbond, gebaseerd op gerechtigheid en waardeering, waarin allen, vijanden en vrienden, zullen zijn opgenomen. Het beginsel, dat daaraan ten grondslag ligt, is zuiver christelijk evenals dat, hetwelk ten grondslag ligt aan de tegenwoordige opvatting van het zelf- met hun vroegere overtuiging, nog steeds de noodzakelijkheid verkondigen van het instellen van een allen omvattenden Volkenbond. De bestuursleden zijn geneigd te gelooven, dat de meer verstandige geesten in de Duitsche landen te zijner tijd leiding zullen geven aan de nationale politiek en dat zij opnieuw de plaats zullen innemen, welke hun rechtmatig toekomt om samen met de andere volken van de wereld een uiterste poging te doen om te verkrijgen een spoedigen en een rechtvaardigen vrede en om dezen vrede voor de toekomst te doen berusten niet op de macht van militair geweld, maar op den hechteren grondslag van internationaal recht, gedragen door de sanctie en door het gezag van een Volkenbond." In de Haagsche Mededeelingen van „Vrede door Recht" wordt dat manifest van de Britsche groep terecht gerekend tot het beste en verheffendste, wat de Unie in deze delicate aangelegenheid doen kon. Wat deze Britsche groep deed: een beroep doen op de openbare meening, dat heeft de Wereldbond reeds meer dan eenmaal gedaan. De internationale band tusschen de arbeiders is verbroken. Men hoort het telkens, dat de sociaal-democratie en het syndicalisme jammerlijk fiasco hebben gemaakt. Ik geloof het niet, evenmin als ik maar dadelijk wil onderschrijven de bewering, dat de kerken, dat de internationale christenheid jammerlijk fiasco hebben gemaakt. Dat zijn zoo van die groote woorden, die bij nadere overdenking veel van hun kracht verliezen. Zeker, op de slagvelden hebben leden van dezelfde christelijke vereenigingen als vijanden tegenover elkaar gestaan en arbeiders, die eertijds samen de Internationale zongen, bestreden elkaar op leven en dood. Maar als straks de storm zal hebben uitgewoed, zal het blijken, dat er gelukkig nog heel wat is blijven staan van wat wij vreesden, dat voorgoed geknakt tegen den grond zou liggen. Maar alleen dat zal blijven staan, waarin het leven van Christus klopt. Het ware internationale leven wordt alleen gewekt door Hem, in wien noch Jood, noch Griek is, noch Barbaar, noch Scyth. Waar Hij niet werkt met zijn geest komt al het hooggeroemde en veelgeprezen internatic- nalisme onder den invloed van zeer bekrompen nationalisme. Wij hebben dat gezien bij de sociaal-democraten en helaas!... ook bij de kerken. Zij hebben getoond haar roeping niet te hebben begrepen. De geestelijke kern zal gelouterd uit den smeltkroes van dezen oorlog te voorschijn komen. Wat de christeÜjke kerken betreft, in alle oorlogvoerende en neutrale landen zullen nog wel ondanks haar uiterlijkheid en verwereldlijking van die zevenduizend zijn overgebleven, die de knieën voor den God dezer eeuw niet hebben gebogen, „een overblijfsel naar de verkiezing" om met Paulus te spreken, waarvoor het moeilijk werk der internationale samenbinding zal zijn weggelegd. Uitverkorenen zijn volgens den Bijbel uitgelezenen, door wie God in deze wereld zijn werk tot stand brengt. In de toekomst zal het de taak der internationale christelijke gemeente zijn door middel van de kerken de onderlinge verstandhouding der volken op hechtere basis te stellen en een diepere levenseenheid tot stand te brengen dan die, welke tot dusverre tusschen de volken werd gevonden. Terwijl de algemeene Volkenbond en het zelfbeschikkingsrecht der volken slechts langs den weg van langzame staatkundige ontwikkeling kan tot standkomen door allerlei oogenblikken, misschien van verschrikkelijke crisis, heen, moet de christelijke, gemeente van alle landen rustig en ijverig arbeiden aan de verwezenlijking van dien waren Volkenbond, die dieperen grondslag heeft dan de overeenkomsten en bepalingen, vastgelegd in tractaten op staatkundige congressen. En daarom zal het er na den oorlog voor den Wereldbond op aankomen de losgescheurde banden tusschen de christenen in de oorlogvoerende landen weer aan te knoopen. Dat zal veel geduld en takt vereischen. Maar we gelooven, dat de gemeenschappelijke behoefte aan den troost van het Evangelie de menschen weer tot elkaar zal brengen. Ongelukkig dengene, die daaraan twijfelt en door de ellende der laatste vijf oorlogsjaren nog niet geleerd heeft, dat de mensch alleen waarlijk kan leven bij het woord, dat uit den mond Gods uitgaat. Daar zijn er, die straks de verwoeste wereld weer uit eigen middelen willen opbouwen. Het zal hun niet gelukken. Het eenige, wat ze zullen kunnen, is wéér zoo'n schijnvertooning opzetten, als waarin de wereld zich de laatste jaren met zoo tragische zelfingenomenheid heeft verheugd. Ze mogen vrijelijk het werk van den Wereldbond noemen een werk van „poëten" en „droomers" en zich zeiven stellen op den bodem van de praktische werkelijkheidspolitiek! Wij gaan intusschen onzen gang in het vaste geloof, dat iemand, die de wereld beziet in het licht van het Evangelie en de oplossing van de vraagstukken van zijn tijd zoekt in het zich steeds meer rekenschap geven van de eischen van dat Evangelie, geen poëtische droomer is, maar staat op den bodem der werkelijkheid. Wie gelooft in de waarheid van het Evangelie, ziet de menschenwereld in het licht van het ideaal, maar wordt juist door dat ideaal aan het werkelijke leven gebonden. In zijn boek over Jezus zegt Wernle, dat, al mocht Jezus nog zoo vertrouwelijk met zijn onzichtbaren hemelschen Vader omgaan en al mocht zijn phantasie nog zoo hooge vlucht nemen in het wonderbare Godsrijk, zijn grondige kennis van den werkelijken mensch en van het werkelijke leven hier op aarde hem steeds aan deze aarde bond. „Er lebte von Haus aus in jener standfesten Religion, welche die Realitaten real auffasst im Gegensatz zu einem optimistischen Traumen". Hierom willen we volgelingen van Jezus Christus zijn. Zoo willen we de realiteiten reëel opvatten, maar tevens ertegen waken, dat ze besmeurd worden door het vuil dezer zondige wereld. De Wereldbond heeft het niet gemakkelijk! Aan de ééne zijde verwijt men hem, dat hij niet idealistisch genoeg is en aan de andere zijde vindt men hem veel te idealistisch. Aan de ééne zijde roept men om daden in dezen tijd van bitteren wereldnood en aan de andere zijde wil men, dat de Wereldbond zich afzijdig houde niet alleen van alle politiek, maar ook van alle beoordeeling van politieke vraagstukken. We voelen de spanning, die het leven voor de idealen van het Godsrijk in deze zondige wereld met zich brengt. Maar we gelooven aan de eeuwige nawerking van elke poging om die idealen tot werkelijkheid te maken, ook al spat die voor ons oog uitéén tegen den onverzettelijken rotswand dezer werkelijke wereld. Want we gelooven in de kracht van het kruis. „Maar", zoo vragen we, „zullen de kerken het recht hebben na den oorlog liefde en verzoening te prediken?" ^Ve wezen er reeds op, dat in de oorlogvoerende landen de liefde voor de kerk er niet op is vooruitgegaan. Zij, die straks uit de loopgraven, van de slagvelden of uit de gevangenkampen terugkeeren, zullen de kerken verwijten, dat ze door schoonklinkende leuzen van vaderlandsliefde, nationale eer, trouw aan heilige tradities en allerlei moois meer, mede hebben geholpen om de arme soldaten nog verder de ellende in te drijven. Velen zullen denken, dat het voor de kerken wel gemakkelijk is om, nadat 't kanongebulder heeft opgehouden en millioenen het leven hebben verloren, plechtig te gaan spreken over liefde en vergevensgezindheid, en zoo zal de prediking dier kerken op velen een farizeeschen indruk maken en 't tegengestelde uitwerken van wat men er mee beoogt. Laten de kerken nu na den oorlog toch alle krachten inspannen om door haar prediking te toonen, dat zij de nooden van het volk kennen, zoodat velen zich gedrongen gaan gevoelen daaraan tegemoet te komen, die tot dusverre nog veel te weinig hun sociale roeping hebben gevoeld. Laten de evangeliedienaren niet in hoogdravende woorden over de hoofden der menschen heenpreeken en allerlei vraagstukken behandelen, die hun innerlijk koud laten. Hoevele predikanten maken zich van de groote vraagstukken, die het volk bezighouden, af met een paar zinnetjes in het nagebed, inplaats dat zij in hun prediking dieper op de quaesties ingaan. Rev. A. Herbert Gray zegt in zijn geschrift „As Tommy sees us": „If ministers generally could master a simpler form of speech and a more straightforward manner of handling great questions they might be surprised at the interest which their efforts would be met". O, wanneer de predikers hadden een „more straightforward manner of handling great questions", hoe zou het woord der prediking meer ingang vinden! De prediking van het Evangelie dreigt hoe langer hoe meer los te komen staan van het dagelijksch leven der groote massa. Vandaar, dat het leven dier groote massa buiten die prediking omgaat en de verkondiging van het Evangelie al meer en meer wordt een spreken in de lucht. Het is de groote vraag, hoe de massa te bereiken. De Wereldbond wil de kerken tot die niet gemakkelijke taak opwekken. Het zal ontzaglijke inspanning kosten de breede volkskringen, die totaal onder den invloed van het Evangelie uit zijn en vatbaar voor allerlei antichristelijke invloeden, weer onder het beslag van het Evangelie te brengen. Als het nog mogelijk is! En daarom zal het in de toekomst aankomen op de krachtige belijdenis der christelijke gemeente, heenklinkendè door alle kerken, dat het behoud alleen is in Jezus Christus, want dat er onder den hemel geen andere naam is gegeven aan de kinderen der menschen, door welken wij kunnen behouden worden. De derde stelling handelde over dé taak van den Wereldbond om aan de volken het christelijk ideaal van gerechtigheid vóór te houden, opdat de algemeene zedelijke overtuiging, waarin wetgeving en rechtspraak wortelen en waardoor rechters en wetgevers zich moeten laten leiden, zou worden verhelderd en verdiept. Deze stelling was geformuleerd met het oog op het internationaal scheidsgerecht of gerechtshof, dat bij onderlinge rechtsgeschillen uitspraak zou moeten doen, of met het oog öp een verzoeningsraad, die in geschillen van enkel belang advies zou moeten uitbrengen, Men meende in den aanvang van de discussie, dat de Wereldbond zich geroepen gevoelde mede te werken tot het tot standkomen van een internationaal scheidsgerecht of gerechtshof, of van een algemeenen verzoeningsraad. Dat was echter niet het geval. De bedoeling was, dat, wanneer er zulk een scheidsgerecht tot stand komt, de Wereldbond door middel van de kerken moet medehelpen om de algemeene zedelijke overtuiging te helpen verhelderen en verdiepen. Maar doen de kerken dat dan niet altijd? Door haar Evangelie-prediking ongetwijfeld! Maar doen zij het voldoende door haar onderwijs? Wórdt het godsdienst- onderwijs wel naar behooren ingericht met 't oog op de groote vraagstukken van onzen tijd? Wanneer we de leerlingen van H. B. S. en Gymnasia vóór ons hebben op onze catechisaties, zien we dan wel voldoende in hen onze aanstaande staatslieden, rechters, professoren, controleurs, inspecteurs, bedrijfsleiders, werkgevers en werklieden? In dit geval konden we nog wel wat leeren van Johannes Trebonius, den rector van de St. George-school te Eisenach, waar de dertienjarige Luther school ging. Deze verstandige rector begreep wat voor materiaal hij op school te bewerken had en nam bij het binnenkomen eerbiedig zijn baret af. Of wanneer we onzen aanstaanden onderwijzers of ambachtsjongens of klerken onderwijs geven, bedenken we dan wel genoeg, welke vragen er leven in hun bruisende harten ? Ze zitten er vaak zoo levenloos bij. Dat is meestal de schuld van den onderwijzer, die volgens een lesboekje een bepaalde dogmatische vraag gaat behandelen, die den jongens absoluut niets kan schelen. Maar begin eens te bespreken de quaesties van den dag, dan zult ge zien, wat 'n tintelend leven er in die jongens zit. En tracht dan die quaesties door het Evangelie te belichten, dan doet gij eeuwigheidswerk! De catechisaties, waarvan soms niets schijnt terecht te komen, omdat de leerlingen allemaal door elkaar heen praten, zijn hoogstwaarschijnlijk de vruchtbaarste. O, laten we toch de gelegenheid aangrijpen ons geboden om in die jonge ontvankelijke gemoederen de beginselen van recht en waarheid, van liefde en trouw zóó vast in te heien, dat er in het latere leven veilig op kan worden gebouwd I Bij elke rechtspraak, om ons nü alleen tot onze derde stelling te bepalen, blijft de zedelijke overtuiging van den rechter op zijn beslissingen van overwegenden invloed. Recht en gerechtigheid dekken elkaar nu eenmaal niet. Het recht is het middel om het samenleven van onvolmaakte menschen, of bever, van zondige menschen mogelijk te maken. Maar dat stellig recht moet telkens worden getoetst aan een zedelijken maatstaf, in dat stellig recht moet steeds meer de gerechtigheid tot uiting en geldigheid komen. De artikelen van het wetboek hebben het alleen met de daden der menschen te doen, maar achter De Supranationaliteit der zending was het onderwerp der vierde stelling. „In dezen tijd van politieke verwarring." zoo luidde zij, „is het mede de taak van den Wereldbond het beginsel van de supranationaliteit der zending krachtig uit te spreken. Natuurlijk behoefde het recht der christelijke zending niet te worden bepleit. Niet alleen de Ned. Afdeeling, maar de Wereldbond in zijn geheel staat op dit standpunt: dat er is eene absolute, een voor allen geldende godsdienstige waarheid, dat er is een God, dien allen zoeken zouden en dat die God is: onze Vader in Jezus Christus. We hebben dus niet het recht der zending te bepleiten, maar den plicht der zending te aanvaarden. De Heer M. Lindenborn, director van de Ned. Zendingsvereeniging, was zoo vriendelijk deze stelling in te leiden. Zij vond algemeene instemming. Wij mogen voor zijn uiteenzettingen verwijzen naar de in dit nummer opgenomen verhandeling van zijn hand. Met opzet hebben we eenigszins uitvoerig bij de behandeling der stellingen stilgestaan, op onze algemeene vergadering van 15 October besproken, omdat daaruit zou blijken, wat de Ned. Afdeeling van den Wereldbond wil en hoe zij dat wil. Als resultaat kunnen wij vaststellen, dat de Wereldbond en dus ook de Ned. Afdeeling wil werken cfoor middel van de kerken, dus niet zelf eenige politieke actie wil voeren, maar de kerken aan haar roeping indachtig wil maken om de groote beginselen van het evangelie in de wereld uit te dragen. Hij wil de belangstelling der kerken wekken in de geweldige vraagstukken, die onzen tijd bewegen, opdat de kerken in de verschillende landen steeds meer gezamenlijk aan den arbeid gaan in 't bewustzijn, dat zij elkaar noodig hebben en veel meer dan tot nu toe zich moeten beijveren om den band te vormen, die de christenen van alle landen tezamen bindt. Al de verwijten van halfslachtigheid en lauwheid en traagheid en gebrek aan moed komen voort uit een verkeerd begrip van de taak van den Wereldbond. Moge het bovenstaande er toe hebben bijgedragen die taak in helderder licht te stellen. J- A. CRAMER.