CB 10586 WAAROM HEB IK MIJNE KINDEREN LATEN VACCINEEREN? OPEN BRIEF AAN DEN HEER D. WIJNBEEK, H. DE COCK, LEERAAR AAN DE THEO),. SCHOOI.. BENEVENS Mp. I. DA COSTA'S DENKBEELDEN BETREKKELIJK DE VACCINE. ££e XHiiasencTtal. te KAMPEN, bij S. VAN VEL ZEN Je. 1871. Prijs SO cent. Per 25 ei. ƒ3.75 ; 100 ei. ƒ12.50; 250 ex. ƒ25.1000 Ex. ƒ80.—. WAAROM HEB IK MIJNE KINDEREN LATEN VACCINEEREN? OPEN BRIEF AAN DEN HEER D. WIJNBEEK, DOOR H. DE COCK, LEERAAR AAN DE THEOL, SCHOOL. BENEVENS Mr. I. DA COSTA'S DENKBEELDEN BETREKKELIJK DE VACCINE. 0° ünizenatal. te KAMPEN, bij S. VAN VELZEN Jh. 1871. Snelperadrakkerij. — H. W. Wilmeeink. — Kampen. De legers van mijn brief zullen zich zeker verwonderep, dat de denkbeelden van Mr. I. da Costa tege^jjk met dezen brief in het licht komen. Tot naricht diene daarom het volgende: Toen ik bezig was met het schrijven van mijn brief aan den heer D. W., sprak Ds. C. Gr. de Mo en mij over een afschrift van Mr. I. da Costa's denkbeelden .betrekkelijk de vaccine. Dade^k verzocht ik hem om de lezing van dit geschrift van den geloovigen belijder en moedigen strjjd^r, die nu in zijne rust is ingegaan. Daar ik niet wist of da Costa die denbeelden ook door den druk had openbaar gemaakt, schreef ik aan den hftsr H. Höveker, en toon ik van ZEd. vernam, dat dit niet het geval was, kon ik den wensch niet onderdrukken dat de stem van da Costa in betrekking tot de vaccine door velen mocht worden gehoord. Ik wist dat er vele Christenen zijn bij wien zijne nagedachtenis in zegening is, en die nog altoos gaarne zijn oordeel zonden vernemen over de belangrijke vragen van den dag. Da Costa toch was niet alleen een dichter en geleerde , maar hij was ook en wel het allereerst een Christen en godgeleerde. Was hij nu al geen medicinse-doctor, toch blijkt uit zijn geschrift, dat hij de vraag betrekkelijk de vaccine, het geoorloofde of ongeoorloofde, het nuttige of schadelijke er van met allen ernst heeft opgenomen, en niet heeft gerust, voor dat het hem voor zichzelven duidelijk was geworden. Met de hem eigene duidelijkheid en kracht van overtuiging heeft hij dan ook zijne denkbeelden over de vaccine aan het papier toevertrouwd, en ze wel aan dezen en genen zijner vrienden ter lezing en copiëering afgestaan, maar ze toch, om voor hem voldoende redenen, niet laten drukken. Ik vreesde dan ook, dat mijn wensch om dit geschrift van da Costa gedrukt te zien, niet zou worden vervuld. Toen ik echter besloten was om mijn brief aan den heer Wijnbeek afzonderlijk uittegeven, waagde ik eene poging om die denkbeelden door den druk publiek te maken. Ik schreef aan de familie, deelde alles mede en vraagde hare toestemming om dit stuk nevens mijn brief uittegeven. Dit werd mij met de meeste welwillendheid toegestaan. Den zoon van den nu zaligen da Costa, den heerMr. A. da Costa, betuig ik dan ook bij dezen hiervoor, en niet minder voor de bereidvaardige * hulp, waarmede hjj mij verder ter zijde stond, mijn oprechten dank. Het eenige bezwaar dat er nu nog voor mij overbleef, was den naam van Mr. I. da Costa met den mijnen te verbinden. En deze bedenking ben ik te boven gekomen door de overweging, dat er gevonden zullen worden, die alleen uit belangstelling in het gevoelen van da Costa deze brochure ter hand zullen nemen, maar dan toch ook anderen, die mijn brief zullen willen lezen. De samenvoeging van beide stukken bleef mij echter voor alles wenschehjk toeschijnen, daar ik meer uitsluitend de gemoedelijke en da Costa tevens de geneeskundige bezwaren bespreekt. Dat mijn brief geplaatst is vóór het stuk van da Costa, is niet, omdat ik den mijnen de voorkeur geef boven dat van da Costa. Moest de waarde, die ik aan beide stukken hecht over de plaatsing beslissen , dan had ik geen oogenblik behoeven te aarzelen. De eenige reden, die mijne keus betrekkelijk den voorrang in de plaatsing besliste, was, dat mijn brief geschreven was voor de pers, allereerst voor een vriend en broeder was bestemd, en omdat als toegift daaraan kon worden toegevoegd een stuk, waarvan ik wel gebruik had kunnen maken, maar dat ik ongebruikt had laten liggen, dewijl ik aan den nu zaligen da Costa het meende verschuldigd te zijn, dat hij-zelf gelezen en gehoord mocht worden. Het omgekeerde kwam mij ondoenlijk voor. De lezer neme dan beide stukken, leze en bepeinze ze, 6n waar het hem duister is en hij nog onzeker is, hoe in dezen te moeten handelen, legge hij zich biddend hêer voor het aangezicht van ïtem, die wijsheid belooft aan een ieder, die ze van Hem begeert. H. de Cock. Kakten, 11 Febr. Weled. Heer D. WIJNBEEK, Hoofdonderwijzer te ZWOLLE. Geliefde Broeder! Bij dezen voldoe ik aan mijne belofte, om u op uw verlangen de redenen mede te - deelen, die 'itaff genoopt hebben om mijne kinderen te laten' vaöeimeren. Ik dacht, toen ik u die belofte dejblty'dit 'M können doen door een artikel in de Bazuin, doeh ik merkte al spöedig dat de ruimte van bet blad 1 (Kt onmogelijk maakte. Ik begin dan met u te zeggen, dat ik ben opgevoed in de vooroordeelen tegen de vaccine. MijtWader, die vóWr1'fcijne bekeering zijne''kinderen had laten inenten, werd kort na afjne bekeering bekend met de bezwatëöfrvan dr. A. Capadose en andereü tegen de vaccine. ■ 'Töékï en ook later had bij wantrouwen tegen alïea, wat van de zijde der niet geloovigen kwam of door dezen krachtig werd voorgestaan. Dit' wantrouwen werd zëet licht een veroordeelen, wanneer er geloovigen waren, die het bepaald tegenstonden. En zoo was hét ook met de vaccine. De gronden waarop ik hem later meermalen de vaccine boorde te- genspreken waren dan ook geene andere dan die algemeen er tegen ingebracht worden. Het eerste en niet het minst voorname bezwaar was, dat een ongeloovige wereld in de vaccine een middel meende gevonden te hebben om den Heere in het bestuur zijner voorzienigheid te bestrijden en de bezoekingen Gods te ontgaan. Een tweede bezwaar werd ontleend aan het woord des Heeren, dat de gezonden den medicijnmeester niet van noode hebben. Een derde bezwaar werd gevonden in de opmerking dat ook gevaccineerden wel door de pokken werden bezocht. Een vierde in den consciëntiedwang den ouders aangedaan om de,/kinderen te moeten laten vaccineeren, indien zij ze ter school wilden laten gaan. En eindelijk werd als een laatste bezwaar ook nog bijgebracht, dat volgens het oordeel van sommige geloovige doctoren de vaccine schadelijk was voor het gestel, de vatbaarheid voor sommige ziekten vermeerderde en andere ongesteldheden veroorzaakte. Dat de vaccine, zooals ook door anderen wel beweerd werd, ongeoorlqwfd zou zijn, omdat het den mensch verdierlijkt, dewijl het onmiddelijk vochten van het dier in het bloed opneemt heb ik, zoover ik mij herinner, hem nooit hooren beweren. Later, ik was toen ongeveer 17 jaar, was ik in de gelegenheid, te zien, hoe diep de overtuiging van het ongeoorloofde van de vaccine in zijn hart gevestigd, was. Het was bij gelegenheid, dat ons huisgezin door de pokken werd bezocht en de geneesheer verklaarde dat het jongste kind wel spoedig sterven zou, en er bijvoegde, dat het zeker behouden zou zijn, indien het was ingeënt. geworden. „Jtfjjn vader sprak den doktor wel tegen en wees hem op het woord des Heeren, „dat onze dagen bij God geteld zijn en het getal onzer maanden bij Hem is," maar het was aan hem te zien, dat er een hevige strijd in zijn binnenste woedde. Gedurig verwijderde hij zich uit de ziekenkamer, en toen het des avonds donker was geworden volgde ik hem zonder dat het door hem werd opgemerkt en werd er alzoo getuige van, hoe hij zijn hart voor zijnen God uitstortte. Nog hoor ik als 't ware hem getuigen voor den Heere , dat hij alleen door de vreeze Gods weêrhouden was om zijne jongste kinderen te laten inenten en daarom zichzelven en zijne kinderen nu ook vrijmoedig en met vertrouwen in de hand zijns Gods, den God des verbonds, overgaf. Ik hoorde hem bidden voor zijne kinderen zooals alleen een geloovige vader bidden kan en ik was getuige van zijne worsteling om het leven van het jongste kind. En nooit heb ik het kunnen vergeten, hoe hij er bijvoegde: dat de vijand over hem triumfeeren zou en de naam des Heeren zou worden gesmaad, indien dat kind aan die ziekte werd weggenomen, ofschoon hij er bijvoegde: Uw wil en niet de mijne geschiede. Toen dat kind den volgenden dag bezweek, herinner ik mij niet van hem een enkel woord van beklag of opstand tegen God gehoord te hebben; en ook later bleef hij tegen de vaccine. Dit een en ander deed mij later zonder verder onderzoek de vaccine veroordeelen. Leeraar geworden zijnde en dikwijls geroepen om mijne gedachten over het al of niet geoorloofde van de vaccine uit te spreken, beriep ik mij steeds op het oordeel van mijn vader en dat van dr. Capadose. Ik moet er echter bijvoegen, dat ik nooit heb kunnen inzien , hoe het woord des Heeren: de gezonden hebben den medicijnmeester niet van nooden maar die ziek zijn, een bezwaar kan zijn tegen de vaccine. De uitlegging die in 't algemeen van dien tekst gegeven wordt, was toen ook de mijne, en ik redeneerde aldus: De gezonden hier bedoeld, zijn niet waarllpV gezonden maar ingebeelde. Zij meenen dat zij gezond zijn eh 'xq zijn het niet. De Heere Jezus heeft dus met dit woord niet willen zeggen, dat de Farizeën Hem niet noodig hadden, maar Hij gaf er mee te kennen, dat zij in een waan leefden, dat zij Zijne hulp niet behoefden; evenals vele zieken, die, ofschoon door een doodelijke kwaal aangetast,' de hulp van den geneesmeester weigeren, omdat zij hunne ziekte niet gevoelen. Is dit de juiste uitlegging, wat ik thans niet verder ga onderzoeken, hoe kan dit woord dan toch met mogelijkheid tegen de vaccine worden ingebracht? Die mogelijkheid was mij toen zoowel als nu verborgen, omdat zij in geen geval een verbod bevatte, maar alleen de opmerking van een feit. Zelf vader geworden, werd de vaccine voor mij een bepaald punt van onderzoek, vooral ook toen de pöÜkën in nï$Brjf# meente uitbraken. Dit onderzoek bracht mi} tót de zekerheid, dat de gewone doctoren, en onder dezen ook de geloovigen, vr^ïalgemeen voorstanders zijn van de vaccine en dat de hydro- en de homoeöpathen even algemeen de vaccine veroordeelen. Wat echter het meeste gewicht bij mij in de schaal bleef leggen was , dat de geloovigen met wie ik omgang had, bijna zonder uitzondering de vaccine veroordeelden. Zonder de medische gronden, die voor en tegen de vaccine werden ingebracht grondig te kunnen be- of veroordeelen schaarde ik mij liever aan de zijde der godvreezenden dan van eene wereld, die in haar overmoed ook in mijn oog een de voorzienigheid Gods miskennend gebruik maakte van de vaccine. Eenige jaren later werden vijf van mijne kinderen door die ziekte aangetast. Ik had toen in zooverre vrede in mijn hart, als ik mijzelven bewust was de vaccine nagelaten te hebben, omdat ik het niet kon doen uit het geloof. En de Heere was ons zoo genadig, dat Hij de kinderen herstelde, en zelfs één der kinderen door deze ziekte van een andere slepende ongesteldheid bevrijdde. Ik bekommerde mij later over de vaccine niet veel, totdat ik in Schotland kwam en aan een broeder de vraag deed hoe de geloovigèh in Schotland over de vaccine oordeelden. Ik stond verbaasd, toen ik bemerkte dat ik niet begrepen werd. Die broeder verklaarde, toen hij de bedoeling van mijne vraag vatte, dat al de geloovigen het roeping en plicht rekenden zichzelvén en hunne kinderen te laten vaccineeren en de meesten zelfs, om dit om de 7 jaren bij vernieuwing te laten doen. Dit was de eerste hevige schok, dien ik kreeg in mijne achting welke ik koesterde voor de overtuiging van de geloovigen in ons land. Ongeveer in denzelfden tijd sprak ik een onzer studenten, een Duitscher, die mij verzekerde, dat, hij nergens bij de geloovigen bezwaren tegen de vaccine had gevonden dan alleen in Nederland. Ik deed mijzelven de vraag of dan de Christenen in Nederland beter in het woord Gods waren onderwezen dan in andere landen en Jof er misschien ook andere redenen voor gevonden werden. Het eerste nn durfde ik niet toestemmend beantwoorden, vooral niet met het oog op de Schotsche Christenen; en het laatste kwam nuj niet onwaarschijnlijk voor. Toen in ons land voor een 50tal jaren zich enkele stemmen deden hooren voor de waarheid, ging dat gepaard met een krachtig {wrpr test tegen den geest der eeuw, en een man als Bilderdijk ijverde op medische en godsdienstige gronden tegen de vaccine. Dat was voor vele Christenen een krachtige stem. Later deed zich ook een medicinae-doctor, een bekeerde Israëliet, de heer Dr. A. Capadose in denzelfden geest hooren. Dr. A. Capadöse, Mr. W. Bilderdjjk en Mr. I. da Costa waren voor niet weinigen mannen van invloed en gezag. En het verwondert mij niet, dat hun gevoelen dat der geloovigen is geworden, althans in den eersten tijd der opwekking. Alles toch werkte daartoe mede en maakte dit bijna onvermijdelijk. Zij, die de vaccine voorstonden en verdedigden namen niet zelden den schijn aan alsof door de vaccine de mensch het in zijne macht had de hand Gods af te keeren. Dit was een gruwel in de oogen der geloovigen en zal het ook wel blijven, althans behooren te blijven. Maar wat niet aldus behoorde te zijn was dit, dat de onhandige en ongeoorloofde wijze van verdediging der zaak velen doof en blind deed zijn voor de gronden, waarop de vaccine verdedigd kon worden en ook werkelijk door enkele geloovigen, en onder dezen ook doctoren, verdedigd werd. Ook op dit oogenblik schijnt mij dit de ware oorzaak, waarom in ons land de vaccine bij zoovele Christenen wel veroordeeld wordt, terwijl dit in andere landen minder of in het geheel niet het geval is. Ik neem de mogelijkheid aan, dat ik mg hierin vergis, doch ik ben er zeker van dat ik mijn vader meermalen heb hooren zeggen: wat de medische en godsdienstige bezwaren betreft, heb ik. meer crediet in e'én geloovigen dokter, zooals de bekeerde Israëliet Capadose, dan in dat van al de ongeloovige doctoren te zamen. Ook anderen heb ik dikwijls in dien geest hooren spreken. Ik zelf herinner mij den tijd, dat ook ik in dien geest dacht, en ik ben er van verzekerd, dat er nog zijn, die in dien geest denken en spreken. En ik wü er bijvoegen, dat ik ook nu nog zoo spreken zou, indien al de geloovige doctoren de vaccine veroordeelden en al de voorstanders er van ongeloovigen waren. Dit is echter niet het geval. Er zijn in ons land en in andere landen geloovige doctoren die de vaccine niet veroordeelen, maar er zelfs voorstanders van zijn. En juist hierdoor heeft de achting, die ik heb voor het oordeel van een bevoegd beoordeelaar, die een geloovige is boven dat van een insgelijks wetenschappelijk bevoegd beoordeelaar die ongeloovig is, in betrekking tot de vaccine haar gewicht voor inij verloren. Onder de voorstanders der vaccine, vind ik wel is waar slechts weinige geloovige doctoren, maar onder de tegenstanders evenzeer. De zaak komt eindelijk hierop neer, dat niet het geloof of het ongeloof oorzaak is dat een dokter voor of tegen de vaccine is, maar dat dit geheel afhangt van zijn wetenschappelijke overtuiging. De een neemt op wetenschappelijke gronden aan als goed, wat een ander evenzeer op wetenschappelijke gronden bestrijdt. Nu sta ik als leek, misschien wel als een dilettant, maar dan toch in elk geval als een niet wetenschappelijk geneeskundige, en moet kiezen. Ik weet, dat er onder de doctoren, in zeer vele gevallen ongeveer evenveel overeenstemming is, als deze onder de theologen gevondèn wordt. Toch ben ik genoodzaakt een dokter te kiezen aan wiens behandeling ik mijzelven en de mijnen overgeef. Welk bezwaar ik ook heb tegen zijne godsdienstige begrippen, ik roep zijne hulp in voor mij en de mijnen. Is de man, dien ik geroepen heb een ongeloovige, een spotter misschien met al wat heilig is, ik vraag er evenwel niet naar of hij betrekkelijk mijne ziekte en de wijze van behandelen ook verschilt in meening van een of ander geloovig dokter. Ik neem zelfs aan, dat ik persoonlijk meer vertrouwen stel in een geloovig dokter dan in een ongeloovigen, (wat bi] mij echter niet altoos het geval is) indien ik eenmaal de hulp van een dokter heb ingeroepen, dan gebruik ik de door hem verordende middelen, zonder opzicht op zijn geloof en ongeloof. Men zegt in dat geval: de dokter moet het weten. Maar is het dan voor een leek, al is hij zelfs een dilettant in de geneeskunde, geoorloofd om juist in zake de vaccine te beslissen voor zich zeiven tegenover het oordeel van den dokter, wiens raad hij in al de andere gevallen opvolgt? Deze vraag heb ik mijzelven dikwijls gedaan, sedert ik in Schotland ben geweest. Jk dacht steeds, dat van de beantwoording dezer vraag mijn gedrag betrekkelijk de vaccine afhankelijk moest worden gemaakt. Zoolang echter er te Kampen geene pokken waren, maakte ik mij er niet druk mee, èn omdat ik w^, dat geen der doctoren beweerde, dat de vaccine een voor het gestel in 't algemeen heilzaam middel is, èn omdat ik betrekkelijk het schoolgaan der kinderen er niet toe genoodzaakt werd. Toen nu voor ruim een jaqr één mijner kinderen de Bijzondere school moest verlaten om naar een Fransche school te gaan, werd mij de vraag gedaan of hij was ingeënt. In de meening dat bjj onder de kinderen behoorde, die de kinderziekte gehad hadden , zeide ik , neen, maar hij heeft de pokken gehad. Later vernam ik, dat ik mij hierin had vergist. Ik moest dus kiezen, en den jongen van die school nemen of den onderwijzer in den waan laten, waarin ik hem zonder opzet gebracht had. Tot het eerste had ik geen moed en het tweede beviel mij ook niet. Na veel overdenking, onderzoek en ik voeg er ook bij, gebed, kwam ik tot het besluit: te doen wat de geneeskundige wetenschap in 't algemeen beweert onschadelijk, en met het oog op de kinderziekte, heilzaam en nuttig te zijn. Er verliepen evenwel nog eenige maanden eer ik aan dit besluit uitvoering gaf. Maar er kwam ook in onze stad een poklijder. De groote kinderen begeerden ingeënt te worden, indien ik het niet bepaald verbood, en ik-zelf werd meer onrustig over de misleiding, waaraan ik mij had schuldig gemaakt. Voordat ik er echter toe kon overgaan, raadpleegde ik nog eens eenige geneeskundige werken en statistieke opgaven die onder mijn bereik waren. Ook schreef ik aan Dr. Capadose, en vraagde hem of hij nu nog bij zijn gevoelen volhardde, en of hij ook nieuwe gronden tegen de vaccine had gevonden. Wat bij dit onderzoek bijzonder mijne aandacht trok, was, dat ik las, dat doctor Willem Swinnas te Briel, in 't midden der 17de eeuw aldus schreef: „Doch aangemerkt zijnde dat deze ziekte alle menschen zoo gemeen is datter nauwlijks één onder duizend, tenzij hij hetzelve met den dood voorkomt, gevonden wordt die deze smarte niet eens in zijn leven komt te gevoelen," enz. En een weinig verder: „Dat sommigen tot twee of drie reizen toe deze ziekte onderworpen zijn, antwoord ik zulks te^gescfcjeden door de zwakte van de natuurlijke warmte" enz. Ik had ook gelezen dat The Board of health te London in het jaar 1853, aan 539 inrichtingen voor de geneeskunde eene vraag had gericht over de vaccine en dat door 537 was geantwoord dat hun geen schadelijke gevolgen bekend wapen...; Ik kreeg van Dr. Capad,ose tot antwoord een stuk van het Dagblad van 's Grqvenhthge, waarin,: ZEd. op nieuw zijne vroegere bezwaren, zonder nieuwe gronden., heeft meegedeeld en waarbij hij verwast naar de vroegere door hem uitgegevene en door mij gelezene werkjes. En zie, na dit alles i zag ik de mogelijkheid niet langer in om met een goed geweten mij te onttrekken aan het oordeel van deskundigen, en te weigeren te doen of te laten doen, wat algemeen geacht wordt een voorbehoedmiddel te zijn tegen de zoo vreeslijke en thans zoo algemeen heerschende kinderziekte., . Als voorbehoedmiddel had ik ook vroeger er geen bezwaar tegen. Ik zie niet in, waarom een Christen niet evunzeer voorbehoedmiddelen gebruiken mag als dat hij middelen gebruikt. Een voorbehoedmiddel is de aanwending van een of ander middel tegen een kwaad dat niet aanwezig is maar toch komen kan , ofschoon het niet zeker is, dat het komen zal. Zijn voorbehoedmiddelen werkelijk ongeoorloofd, dan mag geen Christen zich van een brandkast voorzien om daarin zijne papieren enz. te beveiligen teo-en een brand die hem treffen kan; geen schipper mag een reddingstoestel op zijn schip hebben, daar het alleen een mogelijk geval is, dat hij schipbreuk zal lijden, enz. enz. 2 Iets dergelijks zullen evenwel slechts zeer weinigen beweren. En nu is het blijkens de verklaring van doctoren , die geleefd hebben voordat de vaeeine bekend was, veel meer waarschijnlijk, dat de pokziekte treffen zal dan dat een-1 Ittds af brandt of een schip vergaat. Gij ziet dus, dat ik mij langzamerhand mijne bezwaren zag ontvallen of ze niet langer kon handhaven. Wat bleef mij dus anders over dan te besluiten de kinderen té laten hrimten? Mijne gemoedelijke bezwaren begonnen mij te ontvallen , zoodra ik merkte, dat in andere landen de Christenen geen de minste bedenking hadden tegen iets wat in ons land bij zeer vele Christenen een groot bezwaar is. Mijne medische bezwaren kon ik op goede gronden niet blijven handhaven, tenzij ik kon besluiten een cursus over de geneeskunde te volgen. Daarom besloot ik mijne kinderen te laten inëriten en de vaccine te gebruiken als een middel, of zoo gij liever wilt, als een voorbehoedmiddel tégen de kindek ziekte. Vraagt'gy'in^' of ik dan nu meen, dat ik hierdoor de kinderen heb kunnen vrijwaren van de pokken, dan zeg ik beslist neen. Zoomin als de natuurlijke pokken iemand de zekerheid géven, dat hij'Üiet andermaal door dezelfde ziekte zal worden aangetast, evenmin en veel minder zelfs ligt die zekerheid in de vaccine. Ik zou dan ook doof moeten zijn voor de stem der ervaring om dit te beweren. Vraagt gij of ik dan nu durf beweren dat de vaccine geene schadelijke ge- Volgen heeft of zou ktmnen hebben, ook dan is niijn antwoord ontkennend. Indien dat werkelijk beweerd worden kan, ook dan nog ontbreekt mij genoegzame medische kennis om dit tegenover de medici die het tegendeel beweren te verdedigen. Maar wat ik beweer is dit, dat de geneeskundigen, die voor de vaccine zijn zich kunnen beroepen op resultaten, die niet door een niet geneeskundige kunnen worden weerlegd en dat door de ondervinding van een halve eeuw de schrikbeelden niet zijn verwezenlijkt die door sommigen ons zijn voorgehouden. Daarom kon ik niet anders dan ook in dit geval mijne kinderen aan den raad van mijn geneesheer over te geven. Was mijn huisarts een tegenstander van de vaccine op voor hem geldende wetenschappelijke gronden, ik zou mij ook dan waarschijnlijk in dit geval aan zijne leiding overgegeven hebben, zooals ik dat doe in het gebruiken van de andere middelen , die door hem worden voorgeschreven. En in dit geval zou het mij onverdragelijk zijn, door de wet gedwongen te worden tot iets, wat een man van het vak, een bij den Staat als bevoegd erkende geneeskundige mij ontried. De Staat komt hierdoor clan ook in strijd met zichzelven. Hij verklaart iemand bevoegd om overeenkomstig1 'zijne wetenschapelijke overtuiging de menschen in alle gevallen te behandelen, en, zonder als Staat hiertoe bevoegd te zijn, bindt hij hem tevens de handen. De Staat kièsl!'£arï!ij, waar hij geen partij kiezen kan. Ik geloof clan ook, dat de vaccine in ons land minder bezwaar zou gevonden hebben en meer algemeen zou zijn in praktijk gekomen, indien de Staat het vertrouwen in de vaccine aan hare eigene resultaten had overgelaten. De wet of wettelijke dwang geeft geen vertrouwen. En dan die ongelukkige dwang dat niet-gevaccineerde kinderen niet ter school mogen gaan! Er zijn ouders, ik ken er, die, alleen om de kinderen ter school te kunnen doen gaan, ze hebben laten vaccineeren, maar die zoodra de dokter het huis had verlaten, maatregelen namen om de werking, er van te verhinderen. En dit gelukte zoo gemakkelijk. Een onzer studenten die soldaat is geweest, deelde mij nog dezer dagen mede op welke wijze men in den dienst de werking van het vaccineeren dikwijls verhindert. Wat vermag in dergelijke gevallen eene wet? Doch genoeg hiervan. Ik schrijf u niet om u mijne gedachten mee te deelen over de wettelijke bepalingen in betrekking tot de vaccine of ter voorkoming van de verspreiding der pokziekte. Wilde ik dit, dan zou ik u gemakkelijk kunnen bewijzen, dat al de in ons land bestaande bepalingen onvoldoende zijn; dat zeer vele bepalingen (plaatselijke) niet doeltreffend, noodeloos kwellend, met het gezond verstand strijdend, onrechtvaardig en het geweten overheerschend zijn. Van het laatste ten slotte een niet onaardig voorbeeld. In de stad mijner inwoning werd, zooals men hier verhaalt, dezer dagen een dokter, een Israëliet geroepen bij een poklijder, een kind dat niet gevacci- neerd is. De dokter raadt de moeder aan zich te laten vaccineeren om des te geruster het kind te kunnen oppassen. De moeder weigert en blijft weigeren om des gewetenswil, hoe ook de dokter er op aandringt en haar zegt, dat het geweten er niet mee te maken heeft, doch eindelijk zegt zij: Welnu dokter, ik zal mij laten inenten, maar dan moet gij eerst spek eten! Ziedaar gel. Br.! de redenen van mijn gedrag en mijne gedachten over de vaccine. Gij ontvangt hierbij tevens Mr. I. da Costa's denkbeelden over dezelfde zaak. Dat is meer dan waarop ik u had kunnen doen hopen. Dat gij over deze toegifte u meer verblijdt dan over mijn brief, dit zal ik u wel het allerlaatste kwalijk nemen. Dat gij ze beide zult lezen mag ik echter vertrouwen en met den wensch, dat geen van beide u geheel onbevredigd zal laten, blijf ik als altoos, de uwe in den Heere, H. de COCK. Kampen, Febr. 1871. IR. I DA COSTA'S DENKBEELDEN BETREKKELIJK DE VACCINE. De gronden, die ik voormaals tegen de koepokinenting had, en ingevolge van welke ik mijne kinderen gedurende dertien jaren dat voorbehoedmiddel meende te moeten onthouden, kwamen hoofdzakelijk neder op het volgende: 1°. Ik zag in de Vaccine, zoowel als in de Inoculatie, een werk van menschen, geheel gelijksoortig en in verband staande met die menigte van uitvindingen, werktuigen en wat dies meer is, die onze eeuw kenmerken, en waarmede de geest dier eeuw zijne afgoderij bedrijft, in allerlei zelfverheffing en ijdelen roem tegenover de afhankhjkheid des geloofs, en des algeheelen betrouwens op God. Van uit dat standpunt was de Vaccine mij zooveel te eer een verdachte vrucht van vijandlijken bodem, als hare voorstanders haar en haren uitvinder meer met uitbundige lofverheffing, en tot in het profane gedrevene uitdfljkkingen, als het ware vergoodden. 2°. Meer in het speciale tredend, hield ik de Vaccine voor een middel, dat ja, de vatbaarheid vopr kinderziekte wegnam, of althands aanmerkej^k wgzigde, maar ten prijze en ten koste van ruim zoo geduchte zedeljjkp en lichaamhjke gevaren. Ik stelde mij met mijnen vriend en broeder Capadose, voor: A. Dat juist die wegneming van de vatbaarheid vopr kinderziekte, eene zeer gevaarlijke en roekelooze verandering in het gestel daarstelde, waarvan de gevolgen zich lieten opmaken» juist uit de hevigheid der ziekte, die langs dezen weg nu onderdrukt was. B. Dat dan ook, in eene eerste plaats door zulk weeren der kinderziekte het weldadige dier krankheid voor het gestel moest verloren gaan; — de kinderziekte namelijk» beschouwd wordende als een sport van ontwikkelingsarbeid der gezonde natuur, immers als eene uit haren aard zuiverende huidziekte , welke derhalve tegen te gaan, reeds uit een geneeskundig oogpunt geheel ongeraden moet zijn. 0. Ik nam ook zonder zwarigheid destijds aan, dat vermeerdering en verergering van roodvonk, mazelen en andere ziekten, in een ontwijfelbaar en noodzakelijk verband stonden met de vermeerdering der kinderziekte, ten gevolge der algemeen aangewende vaccine. D. In allen gevalle, begon de vaccine met een gezond voorwerp in een toestand van ongesteldheid, (hoe ligt, kort, en onschadelijk die dan ook zijn mocht) te brengen, en scheen dit al dat dadelijk met de uitspraak des Heeren te stö*0jïen. De gezonden hebben den Medicijnmeester niet van noode, maar de kranken. De Vaccine, uit alle deze gronden, kon, dacht mij, geen Gode behagèfjjk1, geen van God afkomstig middel zijn, maar integendeel eene uitvinding van den mensch (of nog erger licht!) om den van God verordenden weg van krankheid en genezing te ontvluchten en als ware het om te zetten. Ik ga hier thands de redenen tegenoverstellen, die na een driejarig nadenken en opmerken over het hooggewigtig punt, mij tot geheel andere uitkomsten geleid hebben, en het goede, geoorloofde en plichtmatige der koepokinenting beslissend moeten doen erkennen, zoo dezelve niet met eene voldoende en geheel nieuwe oplossing, of toelichting door den waardigen vriend, tot wien ik mij bij deze regelen in de éérste plaats wende, kannen worden ontzenuwd of uit den weg geruimd. Wat dan mijn eerste en meer algemeen of voorloopig bezwaar tegen de Vaccine betreft, ik ben reeds voor lang van dit mijn consequentismus teruggekomen, dat hetgeen onze eeuw voortbracht, of zelfs in haren hoogmoedigen zin en geest onmatig opvijzelt, daarom dan ook in zich zei ven niet goed, weldadig en van God konde zijn. Daarin toch juist bestond van den aanvang de zonde van den mensch, dat hij het schepsel, de gave, het middel naast, ja boven Hem die te prijzen is bóven allen dorst plaatón. Maar wordt daarófti het schepsel, de gave, het middel zelve meer verwerpelijk , zondig of ongoddelijk ? Dat zij verre! Omdat Rome Maria vergoodt, de heiligen aanbidt, de Christelijke godsdienst op allerlei zondige wijzen heeft trachten uit te breiden en te doen zegevieren — is daarom Maria minder de gezegende onder dé vrouwen, zijn daarom de Apostelen minder dierbaar en eerbiedwaardig voor den Christen Protestant! is daarom het Christendom zelve minder heilig, waar en van God? Indien het dan nu met den mensch dus gesteld is, onder de hooge toelating Gods, in het hoogste van alles, de godsdienst; hoeveel te meer in het gebied der natuur., der wetenschap, der maatschappij. Onze eeuw moge zich tot godslasteringjjtoe (gelijk door de pen van eenen Strauss) op hare stoommachines, spoorwegen, en wat des meer zij, verheffen; — gebruiken wij die uitvindingen , daarom minder wettig als zij eenmaal in de maatschappij ingevoerd en in haar leven opgenomen zijn ? Ik weet wel, dat wij eenmaal de consequentie zoover dreven. Maar wie onzer is daarvan thans niet teruggekomen? wie onzer maakt thands zwarigheid zich van stoomboot of spoorweg evenzeer als van rij- of vaartuig te bedienen? Met toepassing op de vaccine! wij hebben hier niet te vragen, door wie, met welke uitdrukkingen, met welke zelfverheffing, of andere verkeerdheden in verband, is zij ontdekt of liever toegepast? maar bloot en zeer eenvoudig: wat is zij? wat doet zij? van waar kwkm zij? 2°. Op dat terrein verplaatst, en de zaak, ontdaan van alle bijkomstigheden of vergroeiingen beschouwd, wordt mij de vaccine eeri¥bfadig historisch, en in de eerste plaats beschouwd, geheel iets anders. — De vaccine is, om te beginnen, geen wetenschappelijk uitgedacht, geen kunstmatig overlegd of in de laboratoria der wjjzen toebereid middel. Zij is de toepassing en» uitbreiding van een zeer eenvoudig ontdekt, en onwedersprekelnk gebleken natuurfeit. — Eenige eenvoudige boerinnen in Glöcester deelden, als bjj toeval , eene jaren lang door haar en de haren ondervondene eigenaardigheid van den koepok aan geneeskundigen niede. Jenner deed:daarop onderzoek, nam gedurende 20 jaren, op grond van een zoo ongekun^ steld als aUezins betrouwbaar getuigenis, proeven, en eindelflk kwam , hij met de zaak openbaar te voorschijn. — Toen eerst is de algemeene invoering allengskens, en weldra met dien verbazenden bijval, gevolgd. 3°. Sedert, heeft eene ondervinding van nu meer dan veertig-jaren gesproken. Zij bevestigde het verschijnsel, het oorspronkelijk getuigenis der Glocestejsche boerinnen. De koepokinenting (wij mogen het kunnen verklaren of niet! het feit: bestaat), maakt in verre de meeste gevallen het gestel onvatbaar om kinderziekte op te nemen, of waar zij dit niet geheel vermag, matigt zij derwijze de ziekte bjj gevaccineerden dat de doodelijke en schrikkelijke geaartheid (eenige hoogst zeldzame gevallen, als in alles, uitgezonderd) uit de anders zoo ontzettende ziekte als weggenomen blijkt. Dit feit wordt dan ook door de sffcerkste tegenstanders niet wedersproken. 4°. Waar zoodanig een ondervinding bestaat, die den toets van bijna half een eeuw heeft doorgestaan, wordt het geheel onbülgk, ik zou bijna zeggen rationalistisch, van de wijze waarop de vaccine werkt, meer te willen weten, of van derzelver onschadelijkheid meerdere waarborgen te vorderen, dan van ieder ander versclüjnsel, op het gebied der geneeskunst zoodra het door eene constante waarneming, en zonder eenige bewezene kwade gevolgen, in hetzelve burgerT recht verkregen heeft. • ;, 5°. Intusschen kan men, na de jongste waarnemingen , zelfs ten aanzien van den aart en de analogie van het welbewezen feit, bevredigende resultaten afleiden. Het is toch nu eindelijk genoegzaam gebleken dat de koepok en menschenpok in aard en oorsprong identisch zijn. Alleenlijk dat dezelfde ziekte door het weldadig melkdier passeerende, het venijnige en verwoestende van zijne natuur (als bh" wege van filtratie, of hoe men het zich anders zoude willen voorstellen verliest. Men zie de waarnemingen daaromtrent van Dr. Ceely, in de Edinburgh Review van Jan. 1841). Is dit zoo, dan is de zaak zeer eenvoudig deze. De kinderziekte, eenmaal doorgestaan, beveiligt (in den regel) voor het volgend leven tegen dezelfde besmetting. Nu geeft de koepokinenting, schoon in oneindig verminderden en verzachten graad, juist diezelfde ziekte. Eenvoudig daardoor, en niet door eenige vreemde of verborgene omarming in het gestel maakt zy voor eene tweede gsl&ksoortige besmetting onvatbaar, 6°. En hiermede vervalt dan ook alle vrees voor inwendige verwoesting of verzwakking van het gestel, die door de koepokinenting zöudë kunnen teweeggebracht worden, tengevolge van de gewelddadige omzetting die men zich voorstelt vereischt te worden, tot beveiliging tegen eeine latere besmetting. De koepok gevat hebbende, brengt geene meerdere (neen! maar veeleer eene oneindig mindere) omstemming van het ligchaam te weeg, dan de kinderziekte zelve. 7°. Daar is dan ook (zelfs de idefiititeit van koepok en menschpok eens daargelaten!) geen het minste blijk aanwezig, van die zoo gevreesde nadeelige gevolgen der koepokinenting. Alles wat wij daar^&jtërent bevonden, bepaalt zich b^/^issihgen, onderstellingen, die op geen enkel feit berusten, maar eenig en allèen op apriori beredeneerde analogiën, waarvoor bij een scherzinnig vernuft en eene levendige verbeelding een ruim genoeg veld altijd openstaat. De vaccine is nu reeds meer dan 40 jaar in werking, welk vergif zoude dat moeten zijn, hetwelk bij geen der mimoenen gevaccineerden in geheel dat tijdsverloop eenig aanwijsbaar uitwerksel ten kwade zoude hebben gehad! Want dat gevaccineerden als zoodanig zwakker van been of zenuwgestel dan anderen zouden zijn, is eene onderstelling, die zonder grond in het midden gebracht is, doch om Avelke te wederleggen het genoegzaam is een blik te werpen op het algemeen gevaccineerd Engeland of Rusland, alwaar de vaöéine wel hare kracht getoond heeft in het beveiligen tegen de kinderziekte, maar pjet het minst in bet ondermijnen der gestellen. Trou- wens ik moet opregt bekennen, dat ik ook hier te lande niets van dien kant onderscheidends bij onze gevaccineerden quatales immer heb bespeurd. 8°. Evenmin mag tegen de vaccine gelden, de onderstelling, dat sedert derzelver invoering mazelen en roodvonk zooveel te algemeener en heviger zijn geworden. Ik ben niet bevoegd in deze al te zeer voor mij medicinale vraag te treden. Dit echter moet ik daarvan zeggen, dat ook deze onderstelling mij door de aanhaling van eenige sterflijsten weinig bewezen schijnt: dat, het feit zelve dan ook door andere geneeskundigen wordt tegengesproken, maar vooral het verband ontkend op grond, dat elk dezer ziekten een haar eigen contagium heeft, en de ziekten zelve derhalve in geen het minst aanwijsbaar rapport met elkander kunnen worden gebragt. Hoe dit zij, de kwestie kan op den leek in het vak weinig invloed hebben; dewijl hij in alle gevallen zich mag en moet vergenoegen het bestaande middel aan te wenden tegen de bekende ziekten, en de vraag of te gelijk daardoor, andere epidemische ziekten vermeerderd worden, niet opweegt tegen de zekerheid, dat althans de kracht der kinderziekte door de aanwending der koepokinenting gebroken wordt. 9°. Dat voorts, de kinderziekte eene ontwikkelingsziekte, en dus uit haren aart heilzaam, en een weldadige conatus naturae zoude zijn, kan jk thands met geene mogelijkheid meer aannemen. Het enkele feit, dat de kinderpokken in Europa niet ouder zijn dan de 9° of 10e eeuw, volstaat om te bewijzen, dat hier aan geene van binnen- naar buitenwerkende worsteling der zich ontwikkelende natuur mag gedacht worden; maar wel aan eene pestaardige en vernielende ziekte, die althands eeuwen lang bij de ontwikkeling van het gestel wel heeft kunnen gemist worden, en daartoe even weinig bijbrengt als eenige andere gelijksoortige krankte, hetzij cholera of dergelijke. Dat de doorgestane pokken een gezuiverd lichaam nalaten, schijnt niet eens in alle gevallen door te gaan; en zouden zij dan nog gemeen hebben met alle hevige krankten, na welke de convalescent zich doorgaands frisschér en als verjeugdigd gevoelt. — Doch nimmer vergete men hierbij; dat de pokziekte, den mensch van buiten af aankomt, en geenzins uit het gestel zelve voortkomt, gelijk in het geval van manbaarheid, menstrua, barenswee, enz. 10°. En nu zoude er nog ééne zwarigheid overblijven , die bij velen, ook bij mij, wel het zwaarste en laatste weegt. Is het geoorloofd een gezond voorwerp met eene ziektestof te besmetten, die eene ongesteldheid, hoe klein dan ook en onschadelijk, voortbrengt, ter wering eener nog aanstaande ziekte, hoe gevaarlijk die ook moge zijn? De oplossing ook van deze zwarigheid ligt, dunkt mij, reeds in het vroeger geblekene. Zoo de vaccine als uit de vroeger gemaakte opmerkingen blijkt, een werk, niet van menschelijke wijsheid, maar van Goddelijke aanwijzing is, waarvan (als in alles) alleen de toepassing en uitbreiding aan den mensch is overgelaten; dan moet dat middel ook zijn effect kunnen hebben, dan moet het ook, zonder gewétënszwarigheid , zijne werking kunnen doen. Dan geldtgeene onderscheiding meer tusschen middelen tegen eene reeds b estaande, of eene nog aanstaande ziekte. Dan is (de vaccine eenmaal in hare weldadige werking en onschadelijk karakter erkend zijnde, zeggen wij!) de kleine en onbeduidende ongesteldheid, die zij veroorzaakt, niet in abstracto te beschouwen, maar in concreto, dat is: 1°. in verband met de nagenoeg volstrekte zekerheid, dat de kinderziekte eenmaal komen moet, ja werkelijk als eene overal bestaande meer of min dreigende epidemie, voor een iegelijk daar is; 2°. in verband met die thands boven alle bedenking gestelde resultaten, die de vaccine bewijzen het verordineerde middel tot afweering der gewone en hevige kinderziekte te zijn. 11°. Het staat alleen in de macht van God, plagen te zendeh over de aarde, maar ook die plagen weder weg te nemen, en — zoowel het één als het ander te doen, hetzij onmiddellijk, hetzij (gelijk meestal zijne wegen zijn), door tusschenkomende middelen, waarin voor het meest dan ook de mensch met de hem geschonken e vermogens, dienstbaar en werkzaam is. 12°. De vaccine alzoo beschouwende en gebruikende, ontvluchten wij God? maken wij een verbond met de hel en met den dood? waarborgen wij ons zeiven of den onzen het leven of de gezondheid? — Waarlijk, evenmin als wij dit vermogen of als Christenen wenschen te vermogen, bij het gebruik van ieder ander, hoe ook beproefd middel, hetzij tot voeding, hetzij tot genezing, hetzij tot beveiliging! Blijft niet ziekte en gezondheid, leven en dood, in den weg van duizenderlei gevaren of bewaringen in de hand van onzen God alleen? En zal een Christen de beveiligende vaccine zelve anders willen of kunnen gebruiken, dan met het oog op dat woord, van de meest kennelijke plichtbetrachting gesproken: „Te vergeefs arbeiden de bouwlieden, zoo de Heere het huis niet bouwt; te vergeefs waakt de wachter, zoo de Heer de stad niet bewaart." 13°. Maar oók dat woord van Jezus, „de gezonden hebben den medicijnmeester niet van nood en," is in deze vraag van geene toepassing. Deze woorden toch in hun verband gelezen, bevatten geen verbod, maar alleen de opmerking van een feit. (Matth. VIII: 12). Dit loopt nog meer in het oog, wanneer wij bedenken, dat die gezonden daar ter plaatse slechts ingebeelde gezonder zijn, met welk dan ook de Farizeën, vergeleken worden: die zich niet ziek gevoelt, gaat niet tot den medicijnmeester, -— evenzoo, weigert gij Parizeen! tot mij te komen, omdat gij schoon zondaars zijnde, u evenwel geene zondaars gevoelt! Waar is hier schijn of schaduw, dat het iemand die physiek gezond is, of meent te zijn, niet geoorloofd zoude zijn, ééne of andere medicinale bewerking te ondergaan? (w. g.) L DA COSTA. Snelpersdruk. - H. W. Wilhebimc. - Kampen.