CB 10957 HET REORGANISATIE-ONTWERP VAN «KERKOPBOUW» BEOORDEELD UITGEGEVEN VANWEGE HET HOOFDBESTUUR VAN HET NEDERLANDSCH HERVORMD VERBOND TOT KERKHERSTEL 150 cent HET REORGANISATIE-ONTWERP VAN „KERKOPBOUW" BEOORDEELD UITGEGEVEN VANWEGE HET HOOFDBESTUUR VAN HET NEDERLANDSCH HERVORMD VERBOND TOT KERKHERSTEL H. VEENMAN & ZONEN — WAGENINGEN — 1934 HET REORGANISATIE-ONTWERP VAN „KERKOPBOUW" BEOORDEELD Na langdurige, zorgvuldige voorbereiding is in het najaar van 1933 gepubliceerd het „Ontwerp van een nieuw algemeen reglement en eenige organieke reglementen voor de Ned. Hervormde Kerk, opgesteld namens de Vereeniging „Kerkopbouw". In groot formaat en keurige uitvoering uitgegeven door Bosch en Keuning, vergezeld van eendoor Ds O. Noordmans en Prof. Dr C.G. Wagenaar verzorgde „Toelichting", vertoont het reeds in zijn uiterlijke gedaante de groote beteekenis, die Kerkopbouw er aan hecht. De „Inleiding" tot het Ontwerp zelf is onderteekend door K. A. Beversluis, A. M. Brouwer, Ph. Kohnstamm, O. Noordmans, C. J. van Paassen, W. H. v. d. Pol, P. Scholten, C. G. Wa genaar en G. H. Wagenaar. Ook Kerkherstel acht dit ontwerp van groote beteekenis en heeft daarom met spanning naar de publicatie uitgezien. Aan deze publicatie zijn verschillende samensprekingen tusschen Kerkopbouw en Kerkherstel voorafgegaan. De leden der Ned. Herv. Kerk hebben er recht op daaromtrent thans allereerst kort te worden ingelicht. Tusschen beide vereenigingen bestond een Commissie van Contact. Namens Kerkopbouw hadden daarin zitting Prof. Dr Ph. Kohnstamm en Ds O. Noordmans, namens Kerkherstel Dr G. Oorthuys en Dr R. B. Evenhuis. Deze Commissie heeft voor het eerst vergaderd 7 Jan. 1932. Kerkopbouw was toen juist begonnen met de bewerking van haar Reorganisatie-Rappört.Aandevertegenwoordigers van Kerkherstel werd toen o.a. medegedeeld, dat Kerkopbouw de oplossing van het kerkelijke vraagstuk zocht in de richting van een presbyteriale kerkorganisatie, maar dat zij, met het oog op de kerkelijke tucht, wilde voorstellen een zoodanige tusschen-instantie te scheppen, dat bij eventueele leertuchtprocessen de fouten van Assen vermeden werden. Onze af- gevaardigden verklaarden principieel niet tegen zulk een tusschen-instantie te zijn, indien tenminste de Kerk zelf ten allen tijde het laatste woord hield. De tweede vergadering van de Commissie van Contact vond ruim een jaar later plaats, toen Kerkopbouw reeds geheel met haar Rapport was gereedgekomen. Na bestudeering van dat voorloopige Rapport werden vele ernstige bezwaren door de twee leden van ons Hoofdbestuur naar voren gebracht, welke later door Kerkopbouw niet zijn ondervangen, zoodat wij hier thans niet dieper op behoeven in te gaan, daar een en ander nog uitvoerig ter sprake komt. Slechts op één belangrijk punt vond wijziging plaats. In het Voorloopig Rapport had in bepaalde gevallen de „Moderator" de eindbeslissing, zoodat er voor een bezwaarde geen verder beroep op de Kerk openstond. Toen hierop de afgevaardigden van Kerkherstel verklaarden, dat op dat punt elke samenwerking Zou stranden, werd dit onderdeel door Kerkopbouw gewijzigd, zooals het nu definitief in haar Rapport te lezen is. Verdere resultaten hebben de besprekingen van de Commissie van Contact niet gehad. Vrijwel hetzelfde geldt van de samenspreking van de Reorganisatie-Commissie van Kerkopbouw met ons Hoofdbestuur, enkele weken vóór de publicatie van het Rapport. In die vergadering werd het Rapport namens Kerkopbouw toegelicht door Ds O. Noordmans en Prof. Dr C. G. Wagenaar, terwijl namens Kerkherstel onze voorzitter en onze secretaris naast waardeering een lange reeks bezwaren naar voren brachten, waarvan de hoofdzaak ook in deze brochure is verwerkt. Tot diep ingrijpende wijzizingen heeft dit Kerkopbouw helaas geen aanleiding gegeven. Dit is de voorgeschiedenis van het Rapport, voor zoover Kerkherstel er aandeel aan heeft. Bepaalde geruchten doen hieromtrent de ronde. Ieder kan nu kennis nemen van de waarheid in dezen. Op twee punten willen wij in het bijzonder wijzen. Ten eerste, dat Kerkherstel het Rapport pas onder oogen heeft gekregen, toen het geheel gereed was. Ten tweede, dat aan de bezwaren van Kerkherstel slechts op een paar onderdeden (de eind-beslissing niet bij den Moderator doch bij de Kerk zelf; de hernieuwing van het onderzoek naar het recht van bestaan van een huisgemeente iedere Zeven jaar), is tegemoet gekomen. Wij maken hiervan natuurlijk Kerkopbouw geen verwijt. Het spreekt van zelf, dat ieder der beide vereenigingen haar eigen beginselen heeft. Maar hiermee is tot een sprookje teruggebracht het gerucht, alsof door den onwil van Kerkherstel een door Kerkopbouw nagestreefde éénheid bij voorbaat onmogelijk zou zijn gemaakt. Uit den aard der zaak stelt het Hoofdbestuur van Kerkherstel er thans prijs op, zijn bezwaren tegen het Rapport zoo uitvoerig mogelijk en zoo principieel mogelijk te ontwikkelen. En laten wij dan mogen beginnen, vooral voor degenen, die het nieuwe Ontwerp niet ter beschikking hebben, den korten inhoud ervan te vermelden. Het nieuwe Algemeene Reglement zet in met een aantal algemeene bepalingen (art. 1-19). De voornaamste zijn art. 1 en 2. Art. 1 luidt: „De Nederlandsche Hervormde Kerk, als deel van de Eene Algemeene Christelijke Kerk, gebouwd op Jezus Christus als eenig fundament, heeft tot doel, in aansluiting aan hare historische belijdenis het Woord Gods te verkondigen'' In art. 2 wordt nader uitgewerkt welke taak die verkondiging van het Woord Gods op de Kerk legt. Wij noemen daarvan: de zorg voor de prediking van het heilig Evangelie en de bediening der heilige Sacramenten; de zorg voor de belijdenis, opdat het geloof der Kerk in hare symbolische en liturgische geschriften steeds zuiverder tot uitdrukking kome; de zending, in het bijzonder in het Koninkrijk der Nederlanden binnen en buiten Europa. Art. 7 spreekt vervolgens over de ambten in de Kerk. „In de Ned» Herv. Kerk zijn de volgende ambten: predikant, ouderling en diaken. Daarnaast zal de Kerk uit hare predikanten door elke Provinciale Synode een Provincialen Kerkvisitator en door de Algemeene Synode een algemeenen kerkvisitator met den titel van Moderator benoemen" Tenslotte dragen de art. 8-19 het bestuur der Kerk op aan Vergaderingen (Kerkeraden, Class. vergadering, Prov. Synode, Algem. Synode). De Waalsche gemeenten, die thans een provincie vormen, worden tot een Classis vereenigd en gevoegd bij het prov. ressort Utrecht. Op deze algemeene bepalingen volgen bijzondere, verdeeld over drie hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk handelt over de kerkeraden, de ringen en de huisgemeenten. De kerkeraden hebben o.a. te Zorgen voor de openbare godsdienstoefeningen en voor de bediening van Doop en Avondmaal overeenkomstig de daarop betrekkelijke liturgische voorschriften. In de toelichting wordt hiervan gezegd, dat onder de liturgische voorschriften niet zonder meer wordt gedoeld op de thans gebruikelijke formulieren, maar op nieuwe regels, die de Kerk voor de bediening der Sacramenten te ontwerpen zal hebben. Ook wordt de mogelijkheid geopend, dat gemeenteleden in bijzondere kerkeraads commissies zitting hebben. Bijzonder belangwekkend is het stuk der huisgemeenten. Art. 39zegt daarvan: lidmaten eener gemeente kunnen zich voor wat betreft de Evangelieprediking, het godsdienstonderwijs en de herderUjke zorg nader organiseeren tot een huisgemeente. In de toelichting wordt verklaard, dat dit in wezen iets anders is dan wat men vroeger beoogde met Modus vivendi, pacificatievoorstellen, enz.1). De huisgemeente gaat uit van de ontredderde kerkelijke werkelijkheid. Rondom de dikwerf kleine kernen onzer Christelijke gemeenten bevinden zich groote scharen, waarin het contact met de Kerk geheel is uitgesleten en tegenover welke de Kerk een zware taak van inwendige zending heeft te vervullen. De huisgemeente heeft tot doel deze categorie meer dan tot nu toe aan de Kerk te binden. Maar de offideele plaatselijke gemeente blijft de cultus-gemeente, bezit alleen de Sacramenten; aan de huisgemeenten is slechts de evangeliebediening, het godsdienstonderwijs en de herderlijke zorg toegestaan. Voorwaarden tot erkenning van een huisgemeente zijn o.a. instemming met art. 1 en 2, omvang van de kring tenminste 1/3 der stemgerechtigden of minstens 200. Erkenning eener huisgemeente J) Onder „Modus Vivendi" verstaat men de poging om de verschillende kerkelijke richtingen vredig te doen samenleven; hetzij tijdelijk, als overgangsmaatregel om hen daarna geheel te doen uiteengaan, hetzij duurzaam. Pacificatievoorstellen hebben een minder verre strekking en bedoelen meer den partijstrijd in de Kerk te verzachten. Pogingen naar beide kanten zijn in onze Kerk herhaaldelijk gedaan, doch tot op heden steeds gestrand. geschiedt door de Prov. Synode en wel voor den tijd van 7 jaar; vernieuwing is mogelijk. Het opzicht over deze kringen berust bij een bijzondere Commissie uit de Class. Vergadering; deze Commissie fungeert als Kerkeraad bij aanneming en bevestiging tot lidmaten der Kerk. Een plaatselijke Kerkeraad kan het initiatief nemen tot vorming eener huisgemeente en b.v. een of meer predikantsplaatsen tot haar beschikking stellen. Het tweede hoofdstuk handelt over de Classicdie Vergaderingen. Onderscheid wordt gemaakt tusschen de Class. Vergadering van Maart en de Breede Class. Vergadering van October. In deze laatste hebben als buitengewone leden met adviseerende stem zitting afgevaardigden der huisgemeenten en vertegenwoordigers van in- en uitwendige zending, van de diaconieën en de beheersorganen der Kerk. Behalve de Alg. CLassicale Commissie komen er verschillende vaste commissies, aangezien de bestuurstaak, die thans aan het Classicaal Bestuur is opgedragen niet zonder meer door de Class. Vergadering kan worden overgenomen. Er is sprake van een Commissie voor Zending, voor diaconale belangen, voor beheerszaken, voor het examen. De Class. Vergaderingen kiezen de leden der Prov. Synode en geven advies ja luchtzaken, die de belijdenis raken (ze kiezen dus niet de leden der Alg. Synode en oefenen dus geen zelfstandige tucht uit, welke beide punten voor Kerkherstel van veel gewicht zijn). Het derde hoofdstuk handelt over de Synoden. De Prov. Synode wordt door de Classes gekozen en komt op den tweeden Woensdag in Juni samen.Een „breede" Prov. Synode achtte men niet noodzakelijk, omdat er reeds een breede Class. Vergadering en een breede Alg. Synode voorgesteld worden. Een Algemeene Provinciale Commissie is ook hier weer met de dagelijksche leiding belast. Ook andere Commissies worden voorgesteld, o.a. die voor het proponentsexamen, voor het kerkrecht, voor de huisgemeenten. Het vetorecht1), dat de Prov. Kerkbesturen thans hebben ten x) Elke, door de Synode vastgestelde wet of wetswijziging, moet worden onderworpen aan de hoofdelijke stemming van de leden der Provinciale opzichte van door de Synode vastgestelde wetten en wetswijzigingen, komt te vervallen. De Algemeene Synode bestaat uit 37 gewone leden (21 predikanten en 16 ouderlingen), afgevaardigd door de Prov. Synoden, naar een schema, waarin naar gelang van het aantal predikantsplaatsen aan de verschillende provincies een aantal zetels wordt toegekend, gemiddeld 1 zetel per 50 predikantsplaatsen. De Algemeene Synodale Commissie wordt belast met de dagelij ksche leiding; daarnaast komen verschillende Commissies voor andere zaken. Eens in de drie jaren vergadert de Breede Algemeene Synode, dat is de Synode aangevuld door vertegenwoordigers van allerlei christelijken arbeid. Aan dit nieuwe algemeene reglement zijn nog toegevoegd een Ontwerp-Reglement voor kerkelijk Opzicht en Tucht, een Ontwerp-Reglement betreffende de behandeling van geschillen en bezwaren tegen- en de vernietiging van besluiten in bestuurszaken, en een Ontwerp-Reglement op de Kerkvisitatie, In deze Reglementen treedt de figuur van Kerkvisitator en Moderator op den voorgrond. De Kerkvisitatoren worden voor den tijd van zes jaren gekozen door de desbetreffende Prov. Synoden, de Moderator voor denzelfden tijd door de Synode. Tezamen vormen zij een College van elf dienstdoende predikanten of emeriti. Ouderlingen zijn noch tot Kerkvisitator, noch tot Moderator benoembaar. De Kerkvisitatoren zijn lid van de Prov. Synode, die hen benoemde, de Moderator heeft ambtshalve zitting met concludeerende stem in de Alg. Synode. Van hun beslissingen staat altijd beroep open op een kerkelijke vergadering. In verband met den arbeid van de Kerkvisitatoren en den Moderator wordt de kerkvisitatie onderscheiden in administratieve controle en „geestelijke" visitatie. De controle is opgedragen aan desbetreffende Classicale Commissies. Ze geschiedt zoowel schriftelijk (ieder jaar) als persoonlijk (eens in de zes jaren). Aan den Visitator en Moderator is meer in het bijzonder opgedragen de „geestelijke visitatie". De eerste Kerkbesturen. Indien de meerderheid der gezamenlijke leden, die hunne stem uitbrengen zich tegen verklaart, is zulk een wet of wetswijziging verworpen. Voor wijzigingen in het Alg. Reglement moet zelfs de toestemming van twee derden der gezamenlijke leden zijn verkregen! doet verslag aan de Class. Vergadering enjfde Prov. Synode, terwijl alles tenslotte in handen komt Van den Moderator en de vergadering der Kerkvisitatoren. Het houden van opzicht is opgedragen aan alle kerkelijke vergaderingen en inzonderheid aan de Visitatoren en den Moderator; het oefenen van tocht aan de Kerkeraden, de Prov. Synoden en de Alg. Synode. (Dus niet aan de Class. Vergaderingen. Deze zouden o.a. te groot zijn voor het behandelen van dergelijke teere aangelegenheden.) Kerkelijke tucht wordt toegepast, waar het kerkelijk opzicht niet in staat is gebleken aan ergernis gevende misstanden een einde te maken. Geen tuchtmaatregelen worden genomen, dan nadat alle middelen van kerkelijk opzicht zijn beproefd en hebben gefaald. De tuchtmiddelen zijn: een berisping; ontzegging van het gebruik van het Heilig Avondmaal voor bepaalden of onbepaalden tijd; vervallen-verklaring van de bevoegdheid tot het uitoefenen van kerkelijke rechten en tot het aanvaarden van kerkelijke bedieningen en ambten voor bepaalden of onbepaalden tijd; schorsing in de waarneming van kerkelijke bedieningen en ambten voor bepaalden of onbepaalden tijd met of zonder geheel of gedeeltelijk verlies van tractement; ontzetting van kerkelijke bedieningen en ambten met of zonder toekenning van wachtgeld; ontzetting van het lidmaatschap der Ned. Herv. Kerk. Het opzicht strekt zich ook uit over de gemeenten. Voordat een bezwaar als tuchtzaak in een vergadering wordt behandeld, moet er persoonlijke bemoeiing aan vooraf zijn gegaan; bij den Kerkeraad bij voorkeur door den predikant, die eventueel den Kerkvisitator erin betrekt. Met de tucht over hen, die een kerkelijk ambt bekleeden is in eersten aanleg de Prov. Synode belast. De Kerkvisitatoren en de Moderator zijn direct onder de tucht der Alg. Synode gesteld. Wij willen beginnen onze hartelijke waardeering uit te spreken over veel, dat onze instemming heeft in dit Ontwerp. Het verblijdt ons dan allereerst, dat met het ReorganisatieRapport van 1929, hoewel door de Synode verworpen, niet slechts is gerekend, maar dat twee hoofdgedachten ervan als juist worden erkend en, hoewel op andere wijze verwerkt, worden overgenomen. Deze twee hoofdgedachten zijn: 1. De presbyteriale vorm van Kerk-inrichting1). 2. De noodzakelijkheid van leertucht in een belijdende Kerk. Wat het eerste betreft, ook in dit ontwerp is radicaal gebroken met het besturen-systeem van 1816, waarin onze Kerk nu reeds een eeuw gebonden is, tegen haar eigen wezen in. Onder het huidige systeem zijn het de kleine besturen, die regeeren en tucht uitoefenen (of niet uitoefenen) zonder verantwoording schuldig te zijn aan de vergaderingen der Kerk, die hen benoemden en die zij vertegenwoordigen. Zonder dat er ook van den kant van de leden der Kerk beroep mogelijk is op de Belijdenis en de Schrift. Het gevolg is geweest een overheersching der Kerk door weinigen, de overgave der Kerk aan het partij-wezen, de verlamming van kerkelijk overleg en een ruim baan laten aan allerlei dwaling in de Kerk van Christus. Al deze besturen (de Classicale Besturen, de Provinciale Kerkbesturen en de Algemeene Synode) vormden bewust, vaak ook onbewust, een sterke borstwering tegen alle pogingen tot reorganisatie gedurende de laatste eeuw ondernomen. Hun macht scheen en schijnt onaantastbaar. Prachtig wordt dit door Ds Noordmans getypeerd in de aanhef van zijn toelichting: „Een der meest kenmerkende eigenaardigheden van de organisatie van 1816 is haar vermogen om te duren. Bij de pogingen om haar te breken zijn geslachten versleten, zonder dat er merkbare ruimte tusschen haar voegen kwam. Er is bijna iets geheimzinnigs, iets mystieks in de onneembaarheid van dit kerkelijk bolwerk en telkens zijn er dan ook rustpoozen ingetreden, waarin men het opgaf". Desniettemin doet Kerkopbouw nogmaals deze vermetele poging en pleit, naast Kerkherstel, voor herstel der Presbyteriale Kerkinrichting. Wij citeeren artikel 8 van het Ontwerp Algemeen Reglement: „De gemeenten staan onder x) Kerkinrichting, waarbij de ouderlingen (presbyters) met den predikant de plaatselijke gemeente besturen. Staat tegenover episcopale kerkinrichting (episcopus—opziener, bisschop). bestuur en opzicht van de Kerker aden; de gemeenten, in Classes vereenigd, onder dat van de Classicale Vergaderingen; de Classes, tot Provinciale ressorten vereenigd, onder dat van de Provinciale Synoden; de gezamenlijke Provinciale ressorten, met hunne gemeenten en de zaken, die de gansche Kerk aangaan, onder dat van de Algemeene Synode". Daarmede zouden de „meerdere Vergaderingen" zijn hersteld in hun roeping tot het regeeren hunner ressorten in den vollen zin des woords, terwijl de vroegere Besturen der Kerk, thans onder den naam van Classicale en Provinciale Commissies, slechts de leiding der zaken en de uitvoering der besluiten in handen zouden hebben. Het zwaartepunt zou daarmede verlegd zijn van het Bestuur naar de Vergadering der Kerk. Wij gelooven, dat deze nieuwe regeling niet alleen de Kerk als Kerk weer volledig tot haar recht doet komen, maar ook, dat zij overeenstemt met het bijzondere wezen van onze Kerk, zooals dat reeds in 1571 ter Synode van Embden werd uitgedrukt in artikel 1: „Geen Kerke zal over een andere Kerke, geen dienaar des Woords, geen Ouderling noch Diakon zal de een over den ander heerschappij e voeren, maar een yegelijk zal hen voor alle suspiciën, ende aanlokkinge om te heerschappen, wachten". Wij willen nog wijzen op twee zeer bijzondere mérites in dit Ontwerp van Kerkopbouw op het punt van herstel der Presbyteriale Kerkinrichting. Men heeft ten eerste allerlei heilige huisjes in de huidige Kerkorde durven aantasten. Men stelt voor om verschillende typisch-genootschappelijke en volkomen verouderde kenmerken en praerogatieven af te schaffen, als daar zijn: het veto-recht der Provinciale Kerkbesturen; de macht van het Waalsche Ressort, een groep, die met al haar leden over het geheele land hoogstens het getal 10.000 bereikt en desniettemin in de Synode even sterk is vertegenwoordigd als een gansche Provincie. Voorgesteld wordt nu om het Waalsche kerkressort gelijk te stellen met één Classis, en in te deelen bij de provincie Utrecht. De geschiedenis der laatste jaren leert, dat deze dingen door vrijwel de geheele Kerk gewenscht worden. Door dit voor te stellen jaagt Kerkopbouw, afgezien van alle andere tegenstanders van haar Rapport, de conservatieve „Besturend-mentaliteit tegen zich in het harnas. Daarom is dit des te meer te prijzen als een moedige daad. Als tweede verdienste van het Rapport noemen wij de poging om allerlei niet direct kerkdijken arbeid in te schakelen in het verband van breedere kerkelijke vergaderingen. Voorgesteld worden immers de „Breede Classicale Vergaderingen", die in October zullen gehouden worden en waarin, naast de gewone leden uit de plaatselijke gemeenten, vertegenwoordigers zitting zullen hebben van de Uiten Inwendige Zending, de Diaconieën en de Beheersorganen der Kerk. Hetzelfde geldt van de Synode, die om de drie jaren eveneens in breeder verband zal vergaderen. Aan zulk een uitbreiding der bemoeienis van de kerkelijke vergaderingen op de genoemde gebieden is in vroegere ontwerpen nog niet gedacht. En bij het overleg tusschen Kerkopbouw en Kerkherstel is wel gebleken, dat ook Kerkherstel zoodanige belangstelling der Kerk voor de genoemde vraagstukken van harte zou toejuichen. Herstel van de Presbyteriale Kerkinrichting heeft Kerkopbouw als van zelf gebracht tot het tweede punt: bepleiting der noodzakelijkheid van leertucht in een belijdende Kerk. Dit is de tweede grondgedachte in het Rapport, waarvan wij de erkenning met blijdschap constateeren, dit te meer, waar leidende figuren in Kerkopbouw herhaaldelijk hebben betoogd niet alleen gekant te zijn tegen de wijze, waarop in het Ontwerp van 1929 de leertucht werd geregeld, maar ook tegen leertucht qua talis. Daarom verheugt ons de erkenning des te meer, dat de Kerk in haar karakter van „Kerk van Christus** zóó ernstig geschaad kan worden, dat in laatste instantie procesmatige leertucht noodig blijkt. Belangrijk is in dit zelfde verband, dat Kerkopbouw gepoogd heeft de leertucht te trekken uit de sfeer van het inquisitoriale en te brengen in de sfeer der Christelijke liefde. Het is speciaal ook op dit punt, dat wij onze instemming betuigen. Men heeft naar een nieuwen vorm van geestelijke leiding bij het kerkelijk opzicht en de kerkelijke tucht gezocht, waarbij de persoonlijke vertrouwenshouding veel meer op den voor- grond treedt. Niet dadelijk een behandeling in een groote vergadering, maar altijd eerst een persoonlijke samenspreking, dat is de zin van het instituut van den Kerkvisitator en den Moderator. Geldt een ingediend bezwaar b.v. een gemeentelid, dan wordt niet dadelijk de Kerkeraad zelf er in gemengd, maar de Kerkeraad draagt aan zijn voorzitter of aan een ander lid op, de moeilijkheden door ernstige bespreking en vermaan uit den weg te ruimen. Slaagt hij daarin niet, dan wordt de Prov. Kerkvisitator erbij betrokken, en eerst als ook dat mislukt, wordt de zaak als tuchtzaak in den Kerkeraad behandeld. Ook wanneer iemand, die een kerkelijk ambt bekleedt, ergernis geeft, wordt in beginsel dezelfde weg bewandeld, hoewel hier met al te veel tusschenstations. De Prov. Kerkvisitator en in tweede instantie de Moderator zijn aangewezen om door persoonlijken invloed te trachten klaarheid te geven. En pas als al deze middelen gefaald hebben, ligt de weg naar de kerkelijke vergaderingen open. Alle mogelijkheden, die het broederlijk vermaan biedt, moeten zijn uitgeput. Uit den aard der zaak onderschrijven wij van ganscher harte dit principe der kerkelijke leertucht. Ds Noordmans zegt in zijn toelichting, dat het Ontwerp van Kerkopbouw een succes is ook voor Kerkherstel. Het is niet onze bedoeling dit met nadruk te onderstrepen. Maar wel meenen wij er op te mogen wijzen, dat mede door het kerkelijke getuigenis van Kerkherstel de oogen voor deze dubbele noodzakelijkheid zijn opengegaan in kringen, waarvan men dat voor enkele jaren bezwaarlijk had kunnen bevroeden. Tweelingen zijn Kerkopbouw en Kerkherstel in dezen ook ongetwijfeld, zooals Ds Noordmans zegt. En het is een zegen voor onze Kerk, dat er nu twee groote bewegingen zijn, die tezamen den eisch stellen: dat in onze Kerk de Presbyteriale Kerkinrichting gelden zal; dat leertucht mogelijk zal moeten zijn in een zoodanig gereorganiseerde Kerk. „Tweelingen zijn echter niet identiek/' Onderling kunnen zij sterke afwijkingen vertoonen. Dit geldt van de verhouding Kerkopbouw-Kerkherstel. Het komt scherp naar voren, wanneer wij thans overgaan tot onze critiek op het Reorganisatie-Rapport van Kerkopbouw. Noodzakelijk zal het zijn om te beginnen met het begin, d.w.z. met art. 1 en 2 van het Ontwerp. Men vindt ze boven reeds afgedrukt. Ze bevatten een omschrijving van het wezen en doel der Kerk (art. 1: de Nederlandsche Hervormde Kerk, als deel van de Eene Algemeene Christelijke Kerk, gebouwd op Jezus Christus als eenig fundament, heeft tot doel, in aansluiting aan hare historische belijdenis, het Woord Gods te verkondigen) en van de middelen, waarmede dit doel (de verkondiging van het Woord Gods) moet worden bevorderd (art. 2). Schijnbaar ligt er iets bekoorlijks in, dat dit Ontwerp begint met zulk een beginselverklaring. Al te nuchter en al te zakelijk schijnt daartegenover de inzet van het huidige Algemeen Reglement te zijn: „De Nederlandsche Hervormde Kerk bestaat uit al de Hervormde gemeenten in het Koninkrijk der Nederlanden, Waalsche, Presbyteriaansch-Engelsche en Schotsche, zoowel als Nederduitsche". Zoo werd het ook overgenomen door de samenstellers van het Ontwerp 1929. Steekt hiertegen de inzet van het nieuwe Ontwerp niet gunstig af? Art. 1 is hier geen dorre verklaring, dat er een Kerk is, die bestaat uit, enz., maar een klaroenstoot, die een krachtig getuigenis aflegt omtrent wezen en doel der Kerk. Toch heeft ons Hoofdbestuur ernstige bezwaren. Ten eerste wil het hem toeschijnen, dat een dergelijke beginselverklaring in een Kerk-orde oorspronkelijk niet thuis hoort. De Kerk behoort te bezitten een Belijdenis èn een Kerkorde. Het één mag niet overgrijpen in het ander. Daarom mag een Kerk-orde de Belijdenis niet formuleeren; ze behoort alleen bij de omschrijving van de taak der ambtsdragers en bij de regeling van de leertucht naar de Belijdenis te verwijzen. Aldus beschouwd ligt er in het huidige Algemeen Reglement op dit punt een juist beginsel. Er is een Nederlandsche Hervormde Kerk. Daarvan gaat men uit. Het wezen van die Kerk, welke is, kan men leeren kennen uit de Belijdenis der Kerk. En in art. 11 van het bestaande Alg. Reglement is althans dit goede, dat daarin naast allerlei andere zorg ook de handhaving der leer genoemd wordt als doel van allen, die in onderscheiden betrekkingen met het kerkelijk bestuur belast zijn. Ook het Ontwerp 1929 houdt zich aan dezen kerkrechtelijken grondregel. Het laat de tegenwoordige eerste drie artikelen ongewijzigd (d.w.z. het gaat uit van een Kerk, die is en een Belijdenis heeft) en stelt art. 4 aldus:,,De regeering der Kerk op grond van het Koningschap van Christus wordt uitgeoefend in dier voege, dat in de Ned. Herv. Kerk met het oog op een ordelijke kerkelijke samenleving, krachtens hare belijdenis (art. 30, Ned. Geloofsbelijdenis) zijn de volgende ambten: predikanten, ouderlingen en diakenen". En in plaats van het huidige artikel 11 luidt in dit Ontwerp art. 9: „Het bestuur en opzicht over de Gemeenten, zooals dat volgens art. 5 Alg. Reglement door de verschillende kerkelijke vergaderingen uitgeoefend wordt, beoogt in het bijzonder de toegewijde zorg voor den bloei der Ned. Herv. Kerk, de handhaving harer leer, met name de eerbiediging van Gods Woord als regel van geloof en leven (art. 7, Ned. Geloofs- belijdenis) en de prediking van het Heilig Evangelie van Jezus Christus, Gods eeniggeboren Zoon, onzen Heer (Zondag 6, Heidelb. Catech.), de uitbreidingvan Gods Koninkrijk," enz. Ook hier is dus bij de omschrijving van de roeping van ambtsdragers en vergaderingen der Kerk, teruggewezen op de belijdenis der Kerk, die als bekend wordt verondersteld. Wij kunnen niet anders dan deze opvatting als de meest juiste handhaven. Hebben wij dus reeds bezwaar tegen het opnemen van art. 1 en 2 op zichzelf, nog meer geldt ons bezwaar het feit, dat hier de schijn wordt gewekt alsof de Belijdenis der Kerk nieuw wordt geformuleerd nog vóór daartoe, door een voorafgaande Reorganisatie der Kerk, voldoende openheid is verkregen. Zoo is het toch voortdurend door Kerkherstel bepleit. De Kerk worde gereformeerd, daar zij ook „gereformeerd" heet. Een vernieuwde, levende Belijdenis wordt door Kerkherstel niet alleen niet gevreesd, maar zelfs begeerd. Ze zij echter niet het resultaat van een samenspreking van theologen, ze zij echter nog veel minder —■ wij mogen daarvoor be- waard blijven! - de vrucht van den arbeid der Kerk in haar bestaanden vorm. Eerst een nieuwe Kerk, die waarlijk Kerk is en dan herziening der Belijdenis. Datisde juiste volgorde, die voor ons alleen aanvaardbaar is. Kerkopbouw daarentegen dreigt de fout te maken reeds nu op eigen gelegenheid dat werk te willen aanvangen. Wij moeten daartegen waarschu- WVan uit dit principieele bezwaar volgen dan ook terstond onze bezwaren tegen verschillende onderdeden van deze nieuwe kerkelijke belijdenis. Wij willen ze de revue laten P^odda Kerk is volgens art. 1 de verkondiging van Gods Woord. Inderdaad is dit een belangrijk onderdeel. Maar het is geenszins alles. Liever zouden wij zeggen: doel da^Kerk is Ie vahealijking en de aanbidding Gods. Gods Woord moet verder, zoo vervolgt art. 1, verkondigd worden in aansluiting aan de historische belijdenis der Kerk. Hier stapelen de vragen zich op. Waarom in aansluiting met, en niet: m overeenstemming met? Men kan op heel wat *aumjati iets aansluiten". De beruchte „geest en hoofdzaak -kwestie heeft ons dat nu toch wel voldoende duidelijk geleerd. Wij zien in deze vage formuleering dan ook een nieuwe bron van misverstand, verwarring en strijd. Gesproken wordt^vervolgens van de historische belijdenis da Kak. Onduidelijk is hia allereerst welke Kak bedoeld wordt. In het voorafgaande wordt zoowel gesproken ^ de Ned. Hervormde Kak als van de Eene Algemeene Chnstehjke Kak. Is hier gedoeld op de belijdenis da Ned. Herv. Kak (dus op de drie Formulieren van eenigheid), of op de behjdems der Algemeene Kak (dus b.v. op de apostolische gel™fe^de^?t Of is mogelijk gedoeld op beide tezamen? Hieromtrent worden wij in hrt duister gelaten en ook de samenspreking met Kakopbouw heeft daarover geen genoegzaam hcht verspreid. En eindelijk het woordje „historisch . De prediking van Gods Woord zal moeten aansluiten bij de „historische" belijdenis da Kerk. Beteekent dit alleen, dat er, mi kan belijdenis is, maar ze is een „historische" belijdenis, een belijdenis, die in een grijs valeden werd opgesteld, maar die hoogstens een eerbiedwaardige antiquiteit genoemd kan worden? Of wordt de historische belijdenis beschouwd als de belijdenis, die ook heden nog is en ook heden nog geldt ? Die wel in het heden kan en moet worden omgebouwd, maar ten opzichte waarvan wij toch dit standpunt kiezen: dat wij momenteel beginnen met van die belijdenis uit te gaan? Het zijn alle vragen, waaromtrent wij geen antwoord krijgen. Schemert hier en daar in dit Ontwerp zelfs niet iets door, dat getuigenis aflegt van een verkeerd uitgangspunt in dezen ? Wij nemen slechts artikel 2. Hier wordt de taak omschreven van allen, die geroepen zijn om in de Kerk het Woord Gods te verkondigen. Sub 4 wordt dan gesproken van de belijdenis. En wij lezen: „de zorg voor de belijdenis, opdat het geloof der Kerk in hare symbolische en liturgische geschriften steeds zuiverder tot uitdrukking kome." Met geen woord wordt hier gerept van de „handhaving der leer". Het is, alsof men maar het liefst zoo snel mogelijk wil overgaan tot ombouw der „historische" belijdenis. Terwijl wij ons toch alleen zullen kunnen vereenigen met een zoodanigen ombouw, door welke het wezen en het karakter der Belijdenis niet alleen niet wordt verkort, maar zelfs nog duidelijker aan het daglicht trede. Op grond van dit alles pleit Kerkherstel voor schrapping van art. 1 en 2 van dit nieuwe Ontwerp, althans in hun tegenwoordige formuleering. Het is brandende noodzaak, dat de Kerk zich op haar belijdenis bezinne. Maar men late dit aan de Kerk zelf over. En men nope de Kerk hiertoe pas dan, wanneer zij daartoe in een nieuwe gestalte de bevoegdheid en de kracht zal hebben gekregen. Het is verheugend, dat de gedachte der Reorganisatie met den dag veld wint in onze Kerk; dat thans ook Kerkopbouw haar stem doet hooren met die van Kerkherstel. Maar nu is het des te meer noodzakelijk om binnen de grenzen van datgene te blijven, wat wij als vereeniging mogen doen. En dat is niets meer dan het stellen van den eisch, dat er door reorganisatie van de bestuursinrichting der Kerk voldoende openheid kome voor het werk der Kerk zelf: de formuleering van haar belijdenis. - Naast artikel 1 en 2 vraagt in het bijzonder het instituut der huisgemeenten onze aandacht. Boven werd reeds gezegd, wat onder een huisgemeente is te verstaan en aan welke voorwaarden een groep lidmaten moet voldoen om als huisgemeente te worden erkend. Het is deze nieuwe creatie van Kerkopbouw, die reeds het meest de pennen in beweging heeft gebracht, en ten opzichte waarvan wij helaas moeten verklaren, dat zij in dezen vorm voor Kerkherstel onaanvaardbaar is* Onder bepaalde voorwaarden zal zich — wordt het Ontwerp van Kerkopbouw tot kerkelijke wet wij veronderstellen dan maar dat dit werkelijk zal gebeuren —- en verder leven de twee deelen der gemeente geheel gescheiden naast elkander. Bovendien moet de Class. Commissie zooveel mogelijk bevorderen, dat in de behoefte aan bediening der Sacramenten op regelmatig kerkelijke wijze voorzien wordt, zoodat ook de eenheid der gemeente in het Sacrament illusoir dreigt te worden. In een tweede onderdeel wordt dit alles nog duidelijker. De huisgemeente is dé facto aan het toezicht van den kerkeraad onttrokken. Zij wordt geinstitueerd door de Prov. Synode, zij staat onder opzicht en tucht van de Classicale Commissie. Wat blijft er nog over voor den Kerkeraad ? Hij kan allerlei dingen doen — b.v. zelf het initiatief nemen tot stichting van een huisgemeente, hij moet worden gehoord, wanneer het bestaan van de huisgemeente wordt verlengd. Maar bij wordt alleen gehoord! De Prov. Synode kan geheel naar eigen inzicht te werk gaan. Wij vinden het dan ook nog al onbegrijpelijk, wanneer Prof. Wagenaar in de toelichting zegt, dat de kerkeraad (N.B.!) niet in zijn rechten wordt bekort... maar alleen ontheven wordt van een verantwoordelijkheid, die hij niet kan dragen! In dat verband noemt Prof. Wagenaar de vroegere pogingen tot pacificatie. Daar was tegen, dat de Kerkeraad gedwongen werd tot handelingen, die hij niet kon Verantwoorden. Hoe wordt thans de situatie ? Daden, die de kerkeraad blijkbaar niet verantwoorden kan, behoeven thans niet meer te geschieden door den kerkeraad, maar... geschieden door de Prov. Synode en de Class. Commissie ad hoe! De Prov. Synode en de Class. Commissie ad hoe nemen de eventueele verantwoordelijkheid op zich en de kerkeraad kan een zuiver geweten houden. Niets dan een verschuiving der kwestie dus! Hiermede raken wij tevens het derde bezwaar. De partijstrijd in de Kerk, wel verre van te worden opgeheven of zelfs maar te worden verzacht, zal door dit alles uitermate worden verscherpt. Kerkopbouw heeft Kerkherstel nog al eens gebrek aan werkelijkheidsbesef verweten. Wie echter van het insti- tuut der huisgemeenten vrede verwacht in de Kerk, is een onverbeterlijke idealist. De schijnbare vrede, die men zich voorstelt, zal èn duur gekocht èn kort van duur zijn. Duur gekocht, immers gaande ten koste van de eenheid der gemeente. Maar ook kort van duur. Men stelle het zich slechts heel reëel voor, dat de Prov. Synode van Noord-Holland besluit tot institueering van een huisgemeente in Amsterdam, vervangende de huidige vereeniging van Vrijzinnig-Hervormden aldaar. Waarover dan een Commissie uit de Classicale Vergadering van Amsterdam opzicht en tucht zou moeten uitoefenen! En zoo zal het zijn over de geheele linie. Op tallooze plaatsen ontbrandt de partijstrijd pas recht, zelfs daar, waar men hem tot nu toe niet heeft gekend. Aan allerlei elementen wordt het middel aangewezen om het ook eens te gaan probeeren met een eigen huisgemeente. Alle richtingen, niet alleen links tegen rechts en rechts tegen links, maar ook rechts tegen rechts en links tegen links, zullen tegen elkander maar al te licht in het harnas worden gejaagd. Wat er op die manier van tuchtuitoefening komen zal, is ons al eveneens een raadsel. Juist datgene, wat wij in het Ontwerp van harte toejuichen — de mogelijkheid van leertucht — wordt door de instelling van de huisgemeente weer grootendeels illusoir .Wie zich immers op ernstige gronden niet kunnen vereenigen met de officieele Kerk, organiseeren zich tot een huisgemeente, die aan de leertucht van den Kerkeraad onttrokken is! En tegen misbruiken bieden de in art. 40 van het door Kerkopbouw ontworpen Alg. Reglement geformuleerde voorwaarden tot erkenning eener huisgemeente werkelijk geen schijn van garantie. Dit zijn reeds vier zeer ernstige bezwaren: De naam huisgemeente is hier misplaatst. De eenheid der gemeente wordt gebroken. De partijstrijd wordt aangewakkerd. Leertucht wordt illusoir. Het vijfde bezwaar is het meest ernstig: wat een zonde der Kerk is wordt reglementair vastgelegd. Men kan het den zegen van de huidige organisatie noemen, dat de zonde der kerk nog als zonde wordt beseft. Wekelijks, ja dagelijks, wordt men er immers aan herinnerd, dat er ver- deeldheid onder Christusbelijders is, waar er eenheid moest zijnen dat de prediking der Kerk niet meer kan worden getoetst aan de eenige norm der waarheid. Deze noodtoestand is verschrikkelijk en is in staat om zoowel den ambtsdrager als het gemeentelid bij tijd en wijle wanhopig te maken. Maar nogmaals, dit is de zegen van de bestaande situatie, dat de zonde, die is, als zonde kan worden ervaren en menigvuldig inderdaad ook als zonde wordt ervaren. De groote schade van dit voorstel is, dat de zonde wordt gereglementeerd. Wat niet mag zijn in de Kerk krijgt een wettelijke sanctie. Ziekte wordt normaal verklaard. In dit verband moet het woord „aspiratie" worden genoemd, dat in de toelichting van het Rapport zwaar weegt. Van de toekomstige huisgemeenten wordt verondersteld, dat zij „aspireeren" (da. begeeren) cultus-gemeente te worden. Deze op zichzelf schoone gedachte zal kunnen leiden —> en zal dat in de werkelijkheid ook inderdaad veelal doen — tot bemanteling van de Christusloochening in onze Kerk. Wij zien het aankomen, dat de huisgemeente zal aspireeren om cultus-gemeente te worden. Echter in een niet bedoelden zin, nl. dat ze zal pogen de cultus-gemeente uit haar positie te dringen, zelf cultus-gemeente te worden en de cultusgemeente tot huisgemeente te degradeeren. Overgangsmaatregelen zullen, gezien den verwarden toestand van onze Kerk, bij Reorganisatie noodzakelijk zijn. Ook het Rapport van 1929kende een dergelijke rubriek overgangsbepalingen. Maar heel de opzet van dit Ontwerp en nog veel sterker de geestelijke ondergrond, dien Ds Noordmans er onder legt, wijzen niet op iets tijdelijks, niet op een noodmaatregel, maar op iets blijvends, voortvloeiende uit „het gebrekkige, dat de Kerk in deze zondige wereld aankleeft". Evenmin mag over het hoofd worden gezien, dat de Prov. Synode een huisgemeente kan institueeren, wanneer blijk wordt gegeven van ernstige gronden, uit de instemming met art. 1 en 2 voortvloeiende, die tot vorming van den kring hebben geleid. Wij laten nu maar passeeren dat deze formuleering (ernstige gronden!) weer buitengewoon vaag is, zoodat niemand weet wat er onder te verstaan en zoodat het wel conflicten uitlokken moet. Geheel afgezien daarvan wordt de Prov. Synode in haar handelingen op den verkeerden weg gedreven. Want als haar bleek, dat een kring inderdaad ernstige gronden heeft om te meenen, dat de Gemeente zelf met haar kerkeraad van grondslag, wezen en doel der Kerk is afgeweken, dan behoorde zij die gemeente en kerkeraad zélf terecht te wijzen. Terwijl, indien dat niet het geval mocht blijken te zijn, de nieuwe kring tot de orde geroepen moest worden. Het Hoofdbestuur van Kerkherstel heeft gemeend juist dit hoofdstuk der huisgemeenten aan een zeer uitvoerige en principieele critiek te moeten onderwerpen. En het spijt hem te moeten verklaren dat, mogen er op andere punten ook ernstige bezwaren zijn, hier slechts één woord past: non possumus. Wij zijn niet minder bewogen over het lot der schare dan Kerkopbouw. Maar wij verstaan het niet, dat men op deze wijze werkelijk meent die schare tot het Evangelie terug te kunnen brengen. Het zal alleen de Kerk nog machteloozer maken dan zij nu reeds is. De wereld vraagt bewust of onbewust — niet naar een Kerk, die er angstvallig voor waakt, dat allen in haar midden, die ernstige gronden hebben, de door hen gewenschte geestelijke verzorging krijgen. Maar zij vraagt naar een Kerk, stoer en krachtig, die weet wat zij wil, en die brengt, wat zij gelooft. Die niet bang is voor de ergernis van het Evangelie noch in eigen boezem, nóch daarbuiten. Maar die het waagt met het Woord, dat niet gebonden is en dat ook nimmer gebonden mag zijn op een wijze, zooals dat door dit nieuwe Reglement zeker in feite worden zou. Ten slotte nog een woord van critiek ten opzichte van het voorgestelde instituut van den Provincialen Kerkvisitator en den Moderator. Artikel 7 van het nieuwe Algemeene Reglement zegt hiervan, zooals reeds gedeeltelijk werd gememoreerd: „In de Ned. Herv. Kerk zijn de volgende ambten: predikant, ouderling en diaken. Daarnaast zal de Kerk uit hare predikanten door elke Provinciale Synode een Provincialen Kerkvisitator en door de Algemeene Synode een Algemeenen Kerkvisitator met den titel Moderator benoemen, wier taak het zal zijn er voor te waken, dat zij die de genoemde ambten bekleed en ten opzichte van artikel 2, sub 1 en 2, hun roeping vervullen overeenkomstig het wezen en de historische belijdenis der Kerk/' Wanneer wij ook hierop critiek gaan uitoefenen, is het ons nogmaals een behoefte om te herhalen, dat het motief, hetwelk hier achter schuilt, onze volle instemming heeft. Niet alleen leertucht in de Kerk, maar dan ook leertucht, die niet terstond door een groote vergadering wordt aangevat en beslecht, maar die, vanwege de teêrheid van zulk een zaak, eerst door een soort tusscheninstantie — een stootblok zou-men kunnen zeggen — wordt opgevangen. Te meer kan dit onze uistemming hebben, waar het Rapport van Kerkopbouw in zijn definitieven vorm de leertucht in laatste instantie heeft gelegd in de handen der Kerk zelf, daar er immers tenslotte altijd beroep is op de kerkelijke vergaderingen. Desniettemin hebben wij bezwaren. Deze zijn allereerst van technischen aard. Het wil ons toeschijnen, dat er op de schouders van zulk een visitator-moderator een heel zware last wordt gelegd. Niet alleen vanwege de teêrheid van het werk, maar ook vanwege de uitgebreidheid van het werk. Het Rapport van Kerkopbouw stelt er prijs op, dat deze bemiddelende arbeid wordt verricht door een dienstdoenden predikant (ook een emeritus is benoembaar tot visitator en moderator, een ouderling echter niet), omdat dit de beste waarborg schept, dat deze tucht inderdaad een „geestelijke tucht" zal zijn. De visitator en de moderator zullen zelf in het ambt moeten staan, of met de bezwaren van het ambt voldoende op de hoogte moeten zijn. Maar zal het mogelijk zijn, dat iemand naast zijne vele plichten als visitator of moderator ook nog zijn pastoralen arbeid naar behooren zal kunnen vervullen? Wij vreezen van niet. In het Rapport schemert diezelfde vrees door, wanneer wordt voorgesteld om den visitator-moderator zoo noodig van een deel van zijn ambtelijken arbeid te ontlasten. Technische bezwaren hebben wij ook tegen de clausule, waar van den te benoemen visitator en den moderator wordt gezegd, dat hij het algemeene vertrouwen in belijdenis en wandel in onze Kerk moet hebben. De vaagheid van deze formuleering staat op één lijn met hetzelfde verschijnsel, dat wij hebben geconstateerd in de formuleering van art. 1 en 2, en in de formuleering van de erkerining der huisgemeenten. Juist op de meest principieele punten munt dit Ontwerp niet uit door klaarheid van taal en helderheid van begrip. Een derde technisch bezwaar hebben wij tegen de buitengewoon ingewikkelde en langdurige wijze, waarop een tuchtzaak wordt behandeld. Nemen wij b.v. het geval, dat een lidmaat der gemeente bezwaren heeft in te brengen tegen een predikant. Een dergelijk bezwaar moet door hem allereerst schriftelijk worden ingediend bij de Provinciale Synode. Deze zendt daarvan bericht aan den Kerkeraad der betrokken gemeente en stelt de klacht in handen van den Prov. Kerkvisitator, opdat hij de zaak zal onderzoeken en trachten haar doör broederlijk vermaan en overleg uit den weg te ruimen. Slaagt deze daarin niet, dan stelt hij den Moderator van een en ander in kennis, die op zijn beurt de moeilijkheden tracht op te lossen. Indien ook deze pogingen mislukken, wordt in een vergadering van Kerkvisitatoren onder leiding van den Moderator de zaak behandeld en zoo men geen middelen ziet om de moeilijkheden op een andere wijze weg te nemen, wordt de zaak door deze vergadering verwezen naar de Prov. Synode ter behandeling. De Prov. Synode wint, alvorens tot behandeling over te gaan het advies in van de Classicale Vergadering van het Ressort, waartoe de betrokkene behoort. Indien echter de Prov. Kerkvisitator beslist, dat de zaak niet aan de tucht van de Prov. Synode zal worden onderworpen, kan de klager bij den Moderator in beroep gaan. Indien ook de Moderator beslist, dat de zaak niet aan de tucht van de Prov. Synode zal worden onderworpen, kan de klager bij de Alg. Synode in beroep gaan, die dan de zaak naar de Prov. Synode kan verwijzen, wanneer minstens 2/3 van haar leden zich daarvoor verklaren. Men moge gevoelen voor een teêre behandeling van tuchtzaken, ieder zal erkennen, dat dit een lange, zeer lange weg is. Een gemeentelid mag zich wel doen bijstaan door een rechtskundig adviseur om al deze hindernissen te kunnen nemen. Welk doorsneê gemeentelid kan hierin wegwijs worden ? Het mag niet de bedoeling zijn om den aangeklaagde zoo spoedig mogelijk voor „de rechtbank" te trekken. Maar het mag ook niet de bedoeling zijn om de procedure voor den klager zoo ingewikkeld te maken, dat hij er uit schrik reeds van te voren van afziet. En men vergete niet, wanneer het den klager dan uiteindelijk gelukt is zijn zaak bij de Prov. Synode aanhangig te krijgen, begint het eigenlijk pas! Wij meenen dan ook, dat deze wijze van tucht-uitoefening een ernstige lamdernis is voor de leertucht zelve. Dit klemt des te meer, waar in dit Ontwerp voor een ander tuchtgeval een methode wordt aangewezen, die heel wat eenvoudiger is. Wanneer namelijk een kerkeraad bezwaar heeft tegen een gemeentelid (dus het omgekeerde van het zooeven gestelde geval) dan draagt de kerkeraad zijn voorzitter of een ander predikant op, zoo noodig met bijstand van enkele andere leden, om deze zaak uit den weg te ruimen. Hebben deze bemoeienissen geen bevredigend resultaat, dan wendt de Kerkeraad zich tot den Prov. Kerkvisitator, die de zaak tot een oplossing tracht te brengen. Slaagt ook deze daarin niet, dan verwijst hij de zaak wederom naar den kerkeraad, die beslist en uitspraak doet. Hoeveel korter is deze weg. Hoeveel meer voor de hand ligt ook deze weg. Het lichaam, dat het meest aangewezen is, neemt het initiatief. Enkele vertrouwensmannen (predikant en visitator) worden er in gemengd en trachten door persoonlijke samenspreking de moeilijkheden weg te nemen. Faalt dit, dan krijgt wederom het eerste lichaam de beslissing. De vraag doet zich voor waarom over de geheele linie deze methode door Kerkopbouw niet wordt aanbevolen. Wij grijpen nogmaals ter verduidelijking terug op de bovengenoemde mogelijkheid. Een gemeentelid heeft bezwaar tegen een predikant. De meest voor de hand liggende methode is de volgende. De klager wendt zich tot de Classicale vergadering. Deze laat de zaak in eerste instantie onderzoeken door een (^mmissie uit eigen midden, desgewenscht allereerst door een classicaal vertrouwensman of visitator, in tweede instantie door den Prov. Kerkvisitator. Mislukt deze dubbele po- ging, dan vat de Class. vergadering zelf de zaak wederom aan en beslist. Natuurlijk zou de eventueel veroordeelde hooger beroep kunnen hebben op een meerdere vergadering. Wanneer wij vragen waarom Kerkopbouw deze eenvoudige en juiste methode niet in alle gevallen heeft voorgesteld, zijn wij daarmede tevens reeds overgegaan tot de principieele critiek op het instituut van den visitator-moderator. Want ons antwoord kan geen ander zijn dan dit: met alle geweld wilde men de Classicale Vergaderingen uitschakelen in de leertuchtprocedure en tegelijkertijd aan den visitator-moderator een zoo groot mogelijke macht geven. Op beide punten moeten wij ons protest doen hooren. Wij hebben ernstig bezwaar tegen de figuur van den visitator-moderator, zooals hij hier wordt ingevoerd, niet tegen het instituut op zichzelf. Omdat wij in het Ontwerp de neiging zien om in den visitator-moderator een nieuw ambt te creëeren, dat onafhankelijker is dan eenig ander ambt in de Kerk en boven alle andere verheven. Zoo mogelijk een nieuw ambt. Hoe anders de ietwat wonderlijke formuleering te beschouwen: er bestaan in de Kerk drie ambten: de predikant, de ouderling, de diaken. Daarnaast zal de Prov. Synode een Provincialen Kerkvisitator en de Alg. Synode een Moderator benoemen. Het woordje „daarnaast" is kenmerkend. Is het nu een ambt of geen ambt? Wij worden daaromtrent niet nader ingelicht. Maar inderdaad is dit „ambt" onafhankelijker en van meer beteekenis dan eenig ander ambt. Allerlei kleine trekjes spreken hiervan. De Prov. Kerkvisitator b.v. mag tegenover elk ander dan den Moderator weigeren rekenschap van zijn bemoeiingen in zake het kerkelijk opzicht te geven. Dit heeft tot strekking den Visitator alleen verantwoordelijk te stellen tegenover den Moderator, en maakt hem practisch — het woord moet er nu maar uit — tot een bisschop in de Kerk. Hiermede staat in nauw verband, dat de Visitator en de Moderator worden benoemd voor niet minder dan zes jaren en dat de Moderator zitting heeft in de Synode met concludeerende stem, terwijl b.v. de kerkelijke Hoogleeraren slechts praeadviseerende stem hebben. Niet minder scherp protesteeren wij tegen het feit, dat de Class. Vergaderingen vrijwel geheel worden uitgeschakeld. Dit is in het gansche Rapport het streven: beknotting van de macht der Class. Vergaderingen en versterking van de macht der Prov. Synodes. De Prov. Synode heeft de beslissing in tuchtzaken, de Prov. Synode kiest de leden der Alg. Synode, enz. .Aan den wensch van Kerkherstel om de Synode te doen bestaan uit afgevaardigden derClasses, isgeen gehoor gegevenJDit klemt des te meer, waar ook Kerkopbouw een veel grootere Synode voorstelt dan wij thans bezitten. Hier kan slechts angst het motief zijn geweest, angst voor de Kerk in haar wettige vergaderingen. En wie leest hoe van vrijzinnigen kant het Ontwerp van Kerkopbouw wordt aangeprezen, omdat daardoor eventueel de machtspositie van de Vereen, van VrijzinnigHervormden in de Kerk ten deele althans gehandhaafd blijft, dien kan het niet anders dan bedroeven, dat dergelijke motieven de schaal hebben doen doorslaan naar dezen verkeerden kant. Beknotting van de macht der Class. Vergaderingen. Niet het minst wordt dit duidelijk in de voorgestelde leertuchtprocedure. Zeker, de Class. Vergadering moet gevallen voor opzicht en tucht mélden aan den kerkeraad of den Visitator, zij mag in gevallen van leertucht ook advies geven aan de Prov. Synode. Zij mag echter zelf geen tucht uitoefenen. Als reden daarvan wordt in het Ontwerp genoemd, dat de Class. Vergadering te omvangrijk zou zijn en al te dicht bij de persoon in kwestie zou staan. Alsof de kerkeraad, die tucht uitoefent op zijn leden, nog niet veel dichter staat bij de aan zijn zorg toevertrouwden en in groote steden ook minstens zoo omvangrijk is als menige Class. Vergadering! Wij meenen dan ook, dat deze uitschakeling van de Class. Vergaderingen ontoelaatbaar is. Juist in die vergaderingen moet zich, omdat zij wezenlijk vergaderingen van ambtsdragers zijn, het geestelijke ambt volledig openbaren. En wij hebben een weg aangewezen — een weg die immers ten deele ook door Kerkopbouw wordt gevolgd — waarlangs tuchtuitoefening, ook door de Class. Vergaderingen, niet terstond leidt tot kille procedure, maar waarlangs voor persoonlijke samenspreking en broederlijk vermaan ruimschoots plaats wordt ingeruimd. Wij willen het hierbij laten. Nog zou onderstreept kunnen worden, dat de ouderling niet benoembaar is tot visitator of moderator, dat zijn ambt in art. 28 van het Algemeen Reglement op een wijze wordt omschreven, waardoor juist het toezicht op de leer wordt geëlimineerd. Dit alles kan ook al weer geen toeval zijn. Naast angst voor de Class. Vergadering komt hier angst voor den ouderling. Beide hangen samen. En beide tezamen zijn niet los te maken van de principieele fout: dat door het instituut van den Visitator-Moderator in den voorgestelden zin de ambtsgedachte in gereformeerden geest wordt ondermijnd. Onze critiek was scherp en onomwonden. Wij waren dit aan Kerkopbouw verplicht. Men hoort zoo nu en dan klanken, alsof wij spelbrekers zouden zijn. Er is nu een mogelijkheid om tot Reorganisatie te komen en wij zouden die mogelijkheid zonder meer afwijzen. De leiders van Kerkopbouw zullen dit oordeel echter niet uitspreken. Want Kerkopbouw gaf immers geen bemiddelingsvoorstel. Het zocht geen weg, waarlangs het èn Kerkherstel èn de Vrijzinnigen zou kunnen bevredigen. Het Ontwerp is geen resultaat van wikken en wegen naar beide kanten, maar van principieele overwegingen. Kerkopbouw gaf geen bemiddelingsvoorstel.*) Kerkherstel geeft geen bemiddehngscritiek. En zoo is het goed. Alleen angstige harten kunnen bang zijn voor de scherven, die naar hun oordeel het gevolg moeten zijn van deze botsing. Zij, die gelooven, zoeken wel de eenheid, maar stellen toch ook principe tegenover principe. Van beide kanten. Het woord is nu aan de Kerk zelf. En ook dat is goed. Alle gesprekken van theologen en alle Ontwerpen van bepaalde vereenigingen zijn slechts voorbereidend werk en inleiding. J) Zie blz. 18 van de „Toelichting" door Ds Noordmans. Hoe het woord der Kerk zijn zal, ligt nog in het duister. Maar het Hoofdbestuur van Kerkherstel zal zich ruimschoots beloond weten voor zijn arbeid, wanneer mede doorzijn getuigenis de Kerk ■— als Kerk van Christus — zich zelf terugvindt en daarmede jegens den Koning der Kerk haar roeping getrouw wordt. H. VEENMAN & ZONEN WAGENINGEN