10974 K EEN WOORD DER WAARHEID EN DES VREDES AAN AL MIJNE PROTESTANTSCHE MEDECHRISTENEN; OP BEANTWOORDING DER VRAAG: HOE ER BIJ CHRISTENEN VAN MEER REG TZINNIGE EN VAN HEER VRIJZINNIGE BEGRIPPEN OVEREENSTEMMING IN DE WAARHEID BESTAAN KANj ALS GRONDSLAG HUNNER ONDERLINGE VEREENIGING IN DE LIEFDE. DOOR L. G. PAREAU, HOOGLEERAAR IR DE GODGELEERDHEID* TE GRONINGEN , BIJ j. OOMKENS. j. Zcnsn. 1850. ƒ „-35. EEN WOORD DER WAARHEID EN DES VREDES AAN AL MIJNE PROTESTANTSCHE MEDECHRISTENEN; OF beantwoording der vraag: HÓE ER BIJ CHRISTENEN VAN MEER REGTZINNIGE EN VAN MEER VRIJZINNIGE BEGRIPPEN OVEREENSTEMMING IN DE WAARHEID BESTAAN KAN, ALS GRONDSLAG HUNNER ONDERLINGE VEREENIGING IN DE LIEFDE. DOOK L. G. PARE Aü, ■OOGLEEBAIS IN Dl GODGELEERDHEID. TE GRONINGEN , BIJ J. OOMKENS. J. Zoon. 1850. (Afzonderlijk afgedrukt uit het Tijdschrift Waarheid in Liefde 1850, UT). HOE ER BIJ CHRISTENEN VAN MEER REGTZINNIGE EN VAN MEER VRIJZINNIGE BEGRIPPEN OVEREENSTEMMING IN DE WAARHEID BESTAAN KAN , ALS GRONDSLAG HUNNER ONDERLINGE VEREENIGING IN DE LIEFDE. Zalig zijn de vredestichters! Malth. V: 9. In den Iaalsten tijd is in het openbaar zoowel als in bijzondere Vereenigingen van Predikanten meermalen de vraag behandeld en besproken: of er niet naauwer wreeniging tusscben de verschillende Protestanlsche Genootschappen moest plaats hebben en op welke wijze die best lot stand zon zijn te brengen. De vraag getuigt van de veel minder polemische, veel meer irenische strekking van den tijd, dien wij beleven, in vergelijking van de vroegere dagen; zg getuigt van den echt Christelijken zin, die niet verdeelen en scheuren, maar integendeel zamenvoegen en verbinden wil wat bijeen behoort. En toch is er, blijkens die zamensprekingen zelve en haren uitslag, weinig sympathie voor zulk eene onderneming ook bij hen, die welligt 't minst polemisch , 't meest irenisch gestemd zijn, die niets minder dan afscheiding, niets liever dan vrede en vreedzame zamenwerking verlangen. Is dit verschijnsel alleen of hoofdzakelijk hieruit te verklaren, dat men tegen de moeijelijkheden en zwarigheden van meerdere vereeniging der Genootschappen opziet? Dit weegt welligt bij menig een niet weinig. Maar indien de noodzakelijkheid inderdaad dringend was en als onvermijdelijke Ghristen-pligt diep werd gevoeld, dan waren er toch nog wel mannen, moedig genoeg, om die moeijelijkheden het hoofd te bieden, en genoeg met Christelijke wijsheid en voorzigtigheid begaafd, om die zwarigheden althans langzamerhand uit den weg te ruimen. Doch, bedriegen wij ons niet in de beschouwing van dat verschijnsel, dan is de voorname reden, waarom zulke voorstellen en opwekkingen tot meerdere vereeniging weinig weerklank in veler harte vinden , hierin gelegen, dat men gevoelt en ziet: er is reeds en bij gestadige toeneming werkelijk vereeniging bij Christenen lot de verschillende Protestantsche Genootschappen behoorende. Over en weder gaat men bij elkander ter Kerke. Op sommige plaatsen betreden wederkeerig Predikanten van ouderscheiden Gezindten elkanders predikstoelen. Die Predikanlen-Vereenigingen zelve, waar de zaak werd besproken, leveren 'l sprekend bewijs op; want in dezelve zijn juist mannen tot de onderscheidene Genootschappen behoorende, in éénen geest zamen vereenigd. En wat 't belangrijkste van alles is, daar waar het te doen is om 't leven van Christus, om de eer van God en het waarachtig welzijn des menschheid te bevorderen, in Bijbelgenootschappen, in vcreenigingen voor uit- en inwendige Zending, in alle verbindtenissen tot gezamenlijke beoefening van Christelijke menschenliefde, wordt niet gevraagd, van welk Genootschap men is; men vereenigt zich in éénen geest, om ter bereiking van één Christelijk, Goddelijk en der menschheid heilzaam doel werkelijk te arbeiden. Ja, en zoowel daarbij, als ook buiten dien gevoelt menig een zich dikwijls , al naar gelang van zijne eigene denkwijze, of door menschen van meer reglzinnige of wel van meer vrijzinnige begrippen sterker aangetrokken , ofschoon die ook tot een ander Genootschap gerekend worden, dan door andersdenkenden, die onder de leden of leidslieden van zijn eigen Genootschap worden geleld. Maar zie hier dan juist eene vraag, die in onzen tijd wel veel meer en krachtiger in veler geest is opgekomen , en welker beantwoording misschien rekenen mag op veel sterkere belangstelling en dieperen weerklank in veler gemoed; de vraag: Of er hij Christenen van verschillende, meer vrijzinnige en meer regtzinnige, begrippen, overeenstemming in de waarheid bestaan kan, als grondslag hunner onderlinge vereeniging in de liefde. Aan. deze vraag willen wij onze aandacht wijden; hierop eenig antwoord beproeven le geven; zij 't ook nog maar ter uitlokking van meerder en volmaakter behandeling dezer levensvraag onzer dagen. Wij meenen de vraag aldus te moeten stellen: of er bij Christenen van zoo verschillende begrippen overeenstemming in de waarheid bestaan kan, die ten grondslage der vereeniging in de liefde verstrekte? — Men heeft wel meermalen gezegd , dat ook bij verschil van begrippen vereeniging kan en moet plaats hebben in gezindheden en beginselen, in liefde vooral en liefdes-betooning. En wij stemmen dit volkomen toe. Maar ook '1 duister gevoel van velen, en de uitdrukkelijke bewering van sommigen , dal er geene vereeniging in liefde kan plaats hebben, waar geene overeenstemming in de waarheid wordt gevonden , heeft eenen grond, die niet mag worden miskend. Wij kunnen, ja, zelve waarlijk God en Christus het zij nog onvolkomener of reeds helderder kennende en daarom ook liefhebbende , wel gewisselijk liefde voeden en betooneu jegens hen, die nog den eenigen Waarachtige niet kennen, of in christus nog niet gelooven. Zonder dal ware de Zendelingzaak voor Heidenen, en ook de Evangelieprediking voor hen, die te midden des Christendoms levende naar beschaafde of onbeschaafde Heidenen gelijken, ten eenenmale onmogelijk. Maar geheel wat anders -is Christelijke menschenliefde betooneu aan hen, die nog buiten God en christus leven, en wat anders, zich onderling in Christelijke broederliefde vereenigen, om voor en met elkander naar Christelijke en den eenigen waarachtigen God vvelbehagelijke bedoelingen te streven. Gelijk bij ons zelve in 't bijzonder, geloof aan de Christelijke waarheid ten grondslage ligt voor onze liefde jegens den Heer en onze belooning van liefde ook jegens eene nog onchristelijk gezinde wereld; zoo moet er ook, Lij vereeniging in onderlinge broederliefde, vereeniging in geloof aan de waarheid tot grondslag liggen. Ontbreekt de laatste, de eerste zal weldra uiteen spatten of in 't niet verzinken. Is de vrouw eene Christin, en haar man een God-loochenaar of een die 'i Evangelie van christus voor een zamenraapsel van fabelen houdt: er kan bij de vrouw wel Christelijke liefde, maar tusschen man en vrouw geene vereeniging in wederkeerige heilige liefde, geene zamenwerking ter bereiking van Christelijke oogmerken in het huisgezin en daar buiten worden gevonden. Aan Joden en Heidenen kunnen wij wel Christelijke menschenmin zelve betoenen; maar met die Heidenen en Joden ons niet als Christenen vereenigen. De grond aller gemeenschappelijke Godsdienstige en Christelijke gevoelens, gezindheden en bedoelingen ontbreekt, de overeenstemming in de Christelijke waarheid. Is er dan ook bij zoo groot verschil van begrippen, als er tusschen Christenen van reglzinnige en van vrijzinnige denkwijze bestaat, overeenstemming in de waarheid mogelijk , zonder welke er geene vereeniging in broedermin denkbaar is? — Wij zeggen tusschen Christenen van zoo verschillende begrippen; en bedoelen daarmede zulken die, hoezeer dan ook nog onvolmaakt, toch in opregtheid in Christus gelooven, God en den Heer liefhebben , en dien het ernst is, in 's Heeren geest Gode welbchagelijk te leven. Want zijn die vrijzinnigen in den grond niet veel meer dan verstandelijke bestrijders van verouderde leerstellingen, gelijk zij ze noemen, of zijn deze regtzinnigen niet anders dan drijvers van orthodoxie; ontbreekt bij gene of bij deze, of wel bij beide een waarachtig Christelijk leven: neen, dan ontbreken van zelf bij hen alle wezenlijke punten van aanraking voor geest en hart beide, en er is geene overeenstemming in Christelijke waarheid bij hen te verwachten, zoomin als er verlangen in hen zijn zal, om zich ouderling in liefde te vereenigen. Het hoogste, waar het dan toe gebragt kan worden, is dat de drijver van orthodoxie zich gedwongen gevoelt den andersdenkenden naast zich te laten beslaan, en dat de vrijzinnige denker zoogenaamd verdraagzaam is omtrent de regtzinnigen, wier leerstellingen hij verwerpt. Gene zou wel, zoo hij 't vermogt, allen willen dwingen, om tot zijne begrippen over te gaan; deze is tamelijk onverschillig omtrent alle Christelijke vereeniging tusschen verschillend denkenden in de Gemeente. Maar er zijn ook, onder de Leeraars, zoowel als de leden der Gemeente , Christenen , die door opvoeding, onderwijs, vriendenkring, lectuur van godsdienstige geschriften, eene bepaalde rigting van begrippen erlangd hebben, en somtijds, of door zekere schroomvalligheid van geest, of door meerdere onbekrompenheid van onderzoek, behooren tot dezulken, die in meerdere of mindere mate Kerkelijk reglzinnig of wel vrijzinniger in denkwijze zijn; maar beide met hart en ziel Christenen , zoodat zij op 't Christelijk leven voor zich zelve den hoogslen prijs stellen, en niets liever willen dan ook in liefde aan de bevordering van anderer waarachtig Christelijk bestaan mede te werken. En zoodanig behooren dan toch wel alle, 't zij vrijzinnigen , 't zij regtzinnigen, in de Gemeente te wezen. Kan er tusschen zulke, in begrippen verschillende, opregle Christenen overeenstemming in de waarheid plaats hebben , die hun ten grondslag verstrekke van onderlinge vereeniging';des harten in Christelijke broedermin ? Ik meen: ja! En ik ga eerst dit gevoelen in eenige bijzonderheden ontwikkelen, opdat het verhelderd en zooveel mogelijk aanschouwelijk en tastbaar worde; om dan nog den grond van dit gevoelen dieper natesporen, en de strekking daarvan nader aan te wijzen. I. » De zonde moet in haren oorsprong gekend worden, gelijk zij van adam af de erfelijke kwaal des geheelcn menschdoms is; zij openbaart zich bij eiken mensch van zijne eerste ontwikkeling af; zij moet erkend worden als erfzonde: zonder dat bedriegt men zich zeiven omtrent haren aard en misleidt anderen; de Kerk heeft dan ook het tegenovergestelde gevoelen, dat elk mensch in onschuld geboren wordt, als Pelagianisme veroordeeld, en de Heilige Schrift leert 't reeds: Wie zal den reine geven uit den onreine?" Zoo spreken deze. »Neen," zeggen gene, »die leer is door atjGüSTnrus 't eerst in de Kerk gebragt; in het geheele Nieuwe Testament is er maar ééne plaats (1), waar de zonde wordt afgeleid van adam , en hoedanig het verband tusschen den stamvader en zijn geslacht zij, wordt ook daar zelfs niet aangewezen; die leer strijdt ook legen 't wezen der zonde, als geene physieke, maar eene zedelijke gesteldheid , en dus niet noodzakelijk maar van 's menschen eigenen wil afhankelijk; en wje erfzonde stelt, maakt God tot de oorzaak des kwaads." Staan deze begrippen lijnregt tegenover elkander ; er zijn ook, die meenen, dat men van die beide zijden overdrijft, en die zelve zich de zaak voorstellen zoo als de Geneeskundigen, die beweren, dat bij 't geen men erfelijke ziekten noemt, eigenlijk alleen eene praedispositie tot die ziekten met den mensch geboren wordt, eene ongunstige gesteldheid, die door bijzondere zorgvuldigheid misschien onderdrukt zou kunnen blijven, maar die door de minste aanleiding of (1) Kom. V: 12. een onvoorzigtig leven zich tot eene werkelijke ziekte ontwikkelt. — »Wat al verschil en tegenstrijdigheid van begrippen en leerstellingen! Men moge al elkander verdragen; maar men kan zich onderling niet verstaan , niet met elkaar vereenigen; men moet kiezen en zich alleen met menschen van gelijke denkwijze verbinden!" Laat ons niet te overijld besluiten, bid ik u. Hoort eens! De zonde bestaat: zij is zoo algemeen in het menschdom, dat er maar één eenige zonder zonde ooit als mensch geleefd heeft: zij beslaat niet alleen in deze of gene enkele daad, zij heeft haren zetel in 't hart en bederft vandaar uit den geheelen mensch; builen de kracht en den invloed van dien éénen Christus is zij heerschende in de wereld; en ook elk waarachtig Christen heeft haar nog bestendig in zich te bestrijden en tegen haar biddend te waken. — » Ja," zeggen gene, »daarom juist moeien wij haar wel als eene erfkwaal beschouwen." »Ja," zeggen deze , »wat gij daar zegt, is waarheid, maar erfzonde is hel daarom toch niet." Maar allen erkennen de waarheid, dat de zonde bestaat, in 't hart zetelt en den verderfelijksten invloed heeft op geheel des menschen beslaan. En waarom erkennen allen, die als Christenen de zonde hebben leeren haten, deze waarheid? Omdat zij haar in zich zelve hebben ontdekt, ondervonden, gezien en zij baar nu evenzeer aanschouwen in hel leven hunner medemenscheu. Zoo is er dan wel geene overeenkomst in bepaalde begrippen, leerstellingen, theorie omtrent deze waarheid; maar wel zamenstemming in deze waarheid zelve, wanl deze hebben zij in zich en anderen waargenomen. En, ziet nu, deze waarheid , die zij erkennen, drijft hen allen tot christus heen; tot dien eenigen, die zelf van zonde vrij, allen, die aan Hem zich toevertrouwen, van de ellende en de heerschappij der zonde verlost, en meer en meer van alle zonde reinigt, om hen eens geheel heilig tot God te brengen. Zouden zij zich dan ook niet, op grond dezer overeenstemming in de waarheid, met elkander kunnen vereenigen in broederlijke liefde, om zamen in zich zelve, om wederkeerig in elkander, om met elkander in de menschheid de zonde te bestrijden, en dus vereenigd medewerkers met God en christus te worden ? Er waren onlangs twee ongelukkigen, die teeringachtig van gestel zich gevoelden en werkelijk althans de beginselen dier ziekte met zich omdroegen. De een beweerde, dat hij bet geërfd had van zijne moeder, die reeds aan die kwaal was overleden. De ander, die zich geen enkel voorbeeld juist van die ziekte in zijne familie herinnerde, spotte met zulk eene ellendige erfenis I Lang twistten zij met elkander, zoodat zij zelfs, door 't veel en heftig spreken, beide niet weinig aan 't hoesten geraakten. Tot dat eindelijk de een zeide: Zie, hier zijn wij juist bij 't huis van den Geneesheer, die bijzonder beroemd is wegens de behandeling dier kwalen. Zij traden beide lot hem in en deelden hem hunne gesteldheid en tevens hun twistgesprek mede. De Geneesheer lachte over hunne geneeskundige redeneringen, en zeide: Laat die twist gerust over voor de geleerde scholen; maar 'l is goed, dat gij gezamenlijk voor de waarheid omtrent uwen toestand niet uwe ooge-n moedwillig gesloten hebt, en dat gij tot mij gekomen zijt. Hij behandelde hen terstond met alle zorgvuldigheid en liefde, en nu zijn zij beide onder naauwgezette opvolging van zijnen raad, reeds op den weg van genezing. »Nu ja, dit moge dan alzoo zijn, maar er zijn ook veel erger dwaalbegrippen, en hoe kan men zich met voorstanders en verbreiders van zulke valsche leerstellingen vereenigen? Zij weigeren den Verlosser God te noemen, daar Hij toch is de eenige waarachtige God en het eeuwige leven , God geopenbaard in het vleesch! En hier is dan toch het middenpunt van de geheele leer des Christendoms, hier waar het den Verlosser zeiven geldt. Wat baat hel zelfs, of men altijd van Christus spreekt, indien men toch weigert Hem voor God te erkennen ?" — Het is waar; er zijn velen , die den Zaligmaker niet erkennen voor de Godheid zelve, en betreffende dete meenen zich te moeten houden aan de uitspraak van den Zoon zeiven, die tot den Vader zeide: »Dit is het eeuwige leven, dal zij n kennen, den eenigen waarachtigen God en JEzns Christus , dien gij gezonden hebt." Evenwel sommigen hunner weigeren daarom niet met de Heilige Schrift Hem God, dat is een Goddelijk wezen, te noemen. De Schrift zegt wel van andere menschen , dat zij Goden zijn, d. i. beelddragers, plaatsbekleeders van God op aarde, en noemt ons Christenen, zoo verre wij door Christus geest bezield zijn, der Goddelijke nature deelachtig; hoe veel meer en in hoe veel hooger zin kunnen en moeten dan niet zulke benamingen gelden van Hem, die zeggen kon: » Die mij gezien heeft, heeft den Vader gezien ?" Sommigen hunner ook erkennen gereedelijk het persoonlijk voorbestaan en hemelsch leven van Gods Zoon, vóórdat Hij als mensch onder menschen is komen leven op aarde; en leiden hieruit ook af de hooge verhevenheid van Gods Eeniggeborene boven allen, die door Hem zonen en dochteren van God kunnen genaamd worden. Doch het is niet te ontkennen, dat er ook onder ons Christenen zijn, die, door gebrek aan de noodige kennis , van het voorbestaan des Heeren niet weten, maar dat er ook Ghristenleeraars gevonden worden, die, mede op grond van hun uitlegkundig onderzoek des Nieuwen Terbonds, wel het vroeger bestaan van het woord, van het leven, dat in jezus Christus was, erke nnen, maar als het vroeger bestaan van iets in God zeiven, in God die dit woord, dit leven, d. i. dezen zijnen geest aan den mensch jezus heeft medegedeeld, zoodat deze door eene bijzondere daad der scheppende almagt als de eenige volmaakte mensch is geschapen en daarom den naam ook van Gods eeniggeboren Zoon en aller menschen eenigen Zaligmaker moet dragen. Zoo is onder anderen de persoon van jezus voorgesteld door schleierhacher , wiens leven toch zoo krachtig getuigde van den geest van christus die in hem was, dat hij door zijn leven zoowel als door zijne Redenen de Christelijke Godsdienst in Duitschland weer in eere gebragt heeft onder vele barer verachters. »Maar zie dan nu eens hier, welk een verschil, welk eene tegenstrijdigheid van begrippen en leerstellingen , en dat omtrent den Verlosser zeiven! Hij is God en niet God, Hij heeft persoonlijk voorbestaan en niet voorbestaan, Hij is de Godheid zelve en Hij is alleen de volmaakte mensch. Hoe zou het toch mogelijk zijn, dat hier omtrent den Verlosser overeenstemming in de waarheid kon gevonden worden, genoegzaam, om tot grondslag te verstrekken van hartelijke onderlinge vereeniging? Neen, mogen wij dan ook al het oordeel over hen, die zeggen Christenen te zijn en toch de Godheid van Christus loochenen , aan God overlaten; wij voor ons kunnen in hen het geloof der Christelijke waarheid niet vinden." Mag ik u wel vragen, o Gij die aldus spreekt! hebt gij wel eens opgemerkt en ingedacht, dat van al de Apostelen en Evangelisten maar twee, johannes en paulus, en behalve hen de Paulinische Schrijver van den Brief aan de Hebreen, spreken van het voorbestaan van Gods Zoon en Hem, in verband daarmede , God noemen ? Zelfs de drie eerste Evangelisten, aan wier hoofd de Apostel mattheus slaat, vermelden geen enkel woord uit jezus eigen mond omtrent zijn vroeger leven bij God in den hemel (1). En toch heeft de Kerk alle eeuwen door ook deze als oorspronkelijke, ware Evangelieën, als geschreven, echte predikingen van Christus aangenomen en bewaard. Wilt gij die dan ook uit de rij van onze Heilige Schriften wegnemen, en zeggen, dat gij daarin de Christelijke waarheid betreffende den persoon des Verlossers niet vindt ? » Neen," zegt gij, » wat ik dan ook daar niet vinden kan en van elders, door die groote Apostelen, johannes en paulus geleerd, moet bijvoegen , ik zie toch ook daar mijnen Heer mij voor oogen gesteld in zijne geheel eenige Goddelijke wijsheid en magt en reinheid en heiligheid, en in zijne liefde vooral, die Hem geheel voor ons zondig geslacht deed leven, ja sterven voor de zondige wereld; ik zie Hem daar ook uit 't graf verrezen om de eeuwig levende Zaligmaker van menschen te zijn; en dan zeg ik daarbij tot mij zeiven: Hij moet wel die zijn, dien johannes mij volkomen doet kennen en dien paulus (1) Zie van herwerden , Als hoedanig stellen de Apostelen Jezus betrekking tot God voor, Tijdschrift Waarheid in Liefde, 1860, II. mij predikt." Zoo oordeel ik er ook over. Maar nu zou ik, indien ik eens voor een oogenblik het kleine met het groote mag vergelijken, u nog wel een vraag willen doen. Gij weet dat de Zendeling gutzlafp zich geheel in de Chinesche natie heeft ingelijfd en als Chinees onder de Chinezen leeft. Wat dunkt u, indien nu eens vele Chinezen zijne boven hel Chinesche verre verheven wijsheid, deugd, godsvrucht, liefde ziende en bewonderende, den man achtten en liefhadden en hem volgden; zouden zij niet door hem tot bekeering, geloof, liefde en zaligheid komen, al wisten zij nog niet, waar hij die wijsheid en godsvrucht had erlangd en hoe veel hij er voor opgeofferd had, om zijn vaderland en Gods heilige Gemeente te verlaten en als een Chinees onder de Chinezen te komen wonen? Zouden zij dit misschien niet later eerst regt kunnen leeren waarderen en begrijpen ? Maar laat ons tot christus en de prediking van Hem door zijne eerste Gezanten terugkeeren. Door mattheus en andere Evangelisten leerden velen Hem alleen zóó kennen, als Hij in de drie eerste Evangelieën geteekend is. Maar zij zagen Hem dan toch, gelijk gij 't zelve zoo even noemdet, in zijne Goddelijke wijsheid en magt en reinheid en heiligheid en liefde en in zijn boven dood en graf verheven, eeuwig leven als den Zaligmaker der wereld; zij gaven zich zoo vertrouwend aan Hem over, hadden Hem als dien Goddelijke lief en volg» den Hem in geest en hart en leven, en werden, gelijk petrus het noemt, door Hem ook zelve meer en meer der Goddelijke nature deelachtig. Zoo ontstond en bestond de eerste Christelijke Gemeente te Jeruzalem , bij welke wij geen spoor ontdekken kunnen van eenig begrip omtrent 't leven van Gods Zoon bij den Vader vóór zijne verschijning op aarde. Heeft nu paulus, toen hij te Jeruzalem kwam, om over de hooge belangen der Christenheid onder Joden en Heidenen te raadplegen, zich daarom niet kunnen vcreenigen met die Christenen? En zou johakhes van dezulken niet toen en ook later gezégd hebben, wat hij van allen, die door Christus in 't licht en in de liefde leefden, zeide: Wij hebben gemeenschap met elkander en deze onze gemeenschap is met den Vader en met zijnen Zoon jezus christus ? — Zoo is er dan werkelijk eene aanschouwelijke en ondervindelijke waarheid ook in dit opzigt, waarin men overeenstemt,' ook bij verschil van verder inzigt en begrippen, en die den waren grondslag uitmaakt van de Christelijke vereeniging der harten. Het moge dan ook den eenen leed doen, dat de Heer door den ander niet in zijn hemelsch, Goddelijk voorbestaan wordt erkend, het moge den ander nog hinderen, dat de eerste tot jezus Gode gelijkende menschheid toevoegt, wat hem voorkomt tot haar noch te behooren noch noodig te zijn; beide hebben toch eenen gemeénschappelijken grond van waarheid voor hun gezamelijke geloof in hunnen geheel eenigen Goddelijken Zaligmaker. Allen, die in christus waarlijk Goddelijke wijsheid, reinheid, heiligheid, magt en liefde zien, en ondervinden, dat zij door Hem zijns geestes, zijns Goddelijken levens deelachtig worden, die allen hebben de waarheid, waarin zij als Christenen zamenstemmen en waardoor zij in éénen zin en ééne bedoeling zich opregt en hartelijk kunnen vereenigen. Dezen zomer deden eenige Heeren uit onze Gemeente zamen eené voetreis. Op eenen morgen waren zij reeds vóór zonnenopgang bij elkander. De eerste morgenstralen gaven hun aanleiding om te redetwisten over de vraag, of die zon een innerlijk geheel gloeijende bol zou zijn , dan of die Geleerden regt zouden hebben , die meenen, dat het een gloeijende atmospheer is, die den anders donkeren bol omgeeft. Deze spraken van de donkere vlekken, die in de zon worden opgemerkt, gene van de bol, die wel in zich zijn eigen vuur moet hebben, om zoo gestadig licht en warmte te kunnen uitstroomen. Dat duurde zoo lang, tot dat eindeljjk een hunner zeide: «Maar, vrienden! door ons redetwisten over hetgeen de zon op zich zelve is of niet is, verliezen wij den schoonsten tijd van den dag voor onze reize." Allen vlogen op, om in den schoonen gloed van den morgenstond hunne wandeling zamen vrolijk voort te zetten. En, nadat zij zoo eenigen tijd in verrukking over Gods heerlijke schepping waren voortgegaan, sprak een van hen, die al dien ujd had gezwegen: »0! dat allen , die zoo veel verschillen en twisten over hetgeen, op zich zelf beschouwd, het wezen van chbjstcs persoon mag zijn, voortaan liever opmerkten en gevoelden, hoe zeer zij zamenstemmen in de erkentenis der waarheid , dat Hij is de eenige zon der geestelijke wereld; hoe vrolgk en gezegend zouden allen te zamen in zijn licht en zijn hemelschen gloed hun levensweg bewandelen!" Zijn Christenen van verschillende begrippen en leerstellingen aldus op den weg, om in de aanschouwelgke en ondervindelijke waarheid, die tot de godzaligheid leidt, hunne overeenstemming in te zien en te gevoelen; dan zullen zg gereedelijk nog in menig opzigt dit zelfde inzigt en gevoelen erlangen en op dien weg vorderen. Wel beweren de eenen, dat de dood van chbistus is eene voldoening aan Gods straf-eischende 2 geregtigheid. Wel houden anderen staande, dat dit eene theorie is, door ahselmus op gronden van middeneeuwsche philosophie gebouwd , terwijl zij zich bij 't eenvoudige Apostolische woord bepalen, dat God in christus was, de wereld met zich verzoenende, hare zonden haar niet toerekenende. En onder deze zijn er ook wel weder denkende hoofden, die voor zich zelve althans meenen te doorzien, dat juist door die Goddelijke beschikking volmaakt voldoening verschaft is aan de behoefte der zondige menschheid, ja en dat hieruit tevens volgt, dat God alzoo voldaan heeft aan den drang van zijn eigen Goddelijk wezen, van zijne alwijze en hoogst heilige liefde. Maar hoe ook hier de begrippen en leerstellingen van velen elkander mogen naderen of zich verre verwijderen; het zijn theorieën, beschouwingen omtrent de waarheid waarin men minder of ook meer uit één gaat; 't geldt niet de waarheid zelve, die ons Christenen tot godzaligheid heen leidt. — Daar wordt door eenen Koning in eene oproerige provincie van zijn rijk grootmoedig en plegtig algemeene amnestie verkondigd. Zullen nu zij, die wenschen weder te keeren en voortaan als getrouwe onderdanen in een vreedzaam rijk gelukkig te leven, zich niet zamen vereenigen in de waarheid, die zij van 'sKonings wege vernamen, dat zij weder in genade worden aangenomen? Of zullen zij zoo dwaas zijn, om over de vraag, hoe de Koning daartoe kan gekomen zijn, onderling zoo hevig te gaan twisten , dat zij gevaar loopen den gestelden termijn te laten voorbij gaan, binnen welken zij van hunne aanneming der koninklijke gunste moeten doen blijken?— Wij allen, die Christenen zijn, zien het in den dood van christus, hoe afschuwelijk een opstand tegen God de zonde is, wij allen aanschouwen het in de zending en overgave door God van zijn eeniggeboren Zoon voor ons zondig geslachte, dat Gods genade oneindig groot is, dat God alzoo lief de wereld gehad heeft, opdat een iegelijk die gelooft, niet verderve, maar 't eeuwige leven hebbe. En wij allen worden door deze waarheid gedrongen , om, daar God ons zoo eerst heeft lief gehad, Hem weder te beminnen en desgelijks liefde te oefeneu jegens de broederen. Zouden wij ons dan met de broederen, die deze waarheid met ons erkennen , niet gaarne vereenigen, om tol eere van dien christus en tot verheerlijking van dien God zamen te leven en zamen te werken? Ik waag het, nog ééne vergelijking in 't midden te brengen. Er leven twee broeders in onze Oostindische Kolonieën, welke geheel hun bestaan en gelukkig leven aan hun vader te danken hebben, die in 't moederland woont. Zij erkennen dit ook beide en hebben er hun vader lief om en beijveren zich het beste gebruik te maken van alles wat hij aan hen doel. De een heeft intusschen uit een paar uitdrukkingen, in eenen brief voorkomende, opgemaakt, dat hun vader alles voor hen beschikt door zekeren persoon in 't moederland wonende , dien hij anders ook niet kent. Zijn broeder beweert, dat hij die zinsneden verkeerd verstaat, en het hun vader zelf is, die door zijn wijs beleid en goeden wil alles voor hen beschikt en bestuurt. Eens is dit hun verschil tot twist, en de twist tot zoo groote heftigheid gerezen, dat de oudste broeder den jongeren aangreep, om hem uit hunne gezamenlijke 2 * woning uit te werpen; toen juist van pas een goed vriend binnen kwam, en vroeg: «Hoe, gij zoo verstoord op elkander!" Hij vernam hun geschil, en had eerst veel moeite, om hen tot bedaren te brengen en te doen opmerken, dat het louter een verschil van opvatting en op zijn hoogst een verschil van inzigt was omtrent de wijze, waarop hun vader voor hen zorgde. »Uw vader is 't immers evenzeer, die u alles toezendt," zeide hij, »en gij erkent ook beide deze waarheid, dat gij alles aan hem te danken hebt?" Nu gaven zij elkander de broederhand en thans leven zij vreedzaam, en zijn verblijd, dat zoo luttel verschil van opvatting, tot het wezen der groote zaak niet afdoende, hen niet langer van elkander verwijdert. Is het verschil niet gelijksoortig tusschen hen, die beweren, dat de persoonlijkheid des heiligen geestes moet erkend en vast gehouden worden, en tusschen degene, die meenen, dat die leerstelling louter op onjuiste opvatting en verklaring van eenige plaatsen der Heilige Schrift berust? Men verlieze toch, uit overijling of driftig verdedigen of bestrijden van opvatting en bijzonder inzigt, niet de groote waarheid uit het oog, waarin men overeenstemt. Zoo velen er van weerszijde in opreglheid Christenen zijn, die erkennen toch allen, dat hun Vader in den hemel 't is, die het goede in hen heeft aangevangen en bestendig voedt en in hen kan en wil en zal volmaken: daarom juist bovenal hebben zij dien Vader zoo lief en sluiten zich aan Hem vast en danken Hem in alles en bidden zonder ophouden tot Hem en beijveren zich , om in zijnen geest en naar zijnen heiligen wil te leven, der wereld ten zegen en dien Vader ter eere. Zullen zij dan ook niet in deze waarheid, die zij zamen bij ondervinding kennen en met geheel hun hart vasthouden, zich vereenigen tot hunne onderlinge volmaking? II. Ik heb getracht in bijzonderheden aan te toonen, dat er ook bij meer regtzinnig of meer vrijzinnig denkenden, indien zij waarlijk Christenen zijn, eene gemeenschappelijke erkentenis der waarheid bestaat, zoodat de overeenstemming hierin een wezenlijke en degelijke grondslag is van vereeniging in onderlinge liefde en gemeenschappelijke Christelijke werkzaamheid. Is 't mij eenigzins gelukt , dit aanschouwelijk en tastbaar te maken voor onzen geest en ons gemoed , dan mag ik hopen, dat hierdoor dit gevoelen zich reeds aanbeveelt als het waarachtige, Christelijke gevoelen. En wordt deze aanschouwelijke en tastbare waarheid gevoeld, van allen erkend en in 't leven betracht, dan is hel wezenlijke doel bereikt: want dit is ook hierin weder het voornaamste, dit de hoofdzaak. Maar als Godgeleerden willen wij ook in dit opzigt niet blijven staan bij het Christelijk gevoel, dat het alzoo waarlijk is; wij willen trachten ook den grond van dit gevoel op te sporen, om alzoo te meer helder te doorzien, dat het waarlijk alzoo zijn moet, dat het in 't Christendom, uit zijnen eigen aard en naar zijn eigendommclijk wezen, niet anders kan noch behoort te zijn! Kunnen wij lot dit duidelijk en bepaald inzigt komen, dan zal ons dit en op zich zelf, als Godgeleerden, bevredigender zijn, en ons tevens te meer tot ernstige voorstanders van dat Christelijk gevoelen maken. Onderzoeken wij dan nu naar den grond van dit Christelijk gevoelen, volgens hetwelk er bij groot verschil in begrippen en leerstellingen, overeenkomst is in de waarheid, waardoor Christenen ook in liefde onderling kunnen en moeten vereenigd zijn en werken. De grond hiervan ligt, dunkt mij, inderdaad in den eigen aard, in het cigendommelijk wezen des Christendoms. En ik weet dien niet beter uit te drukken, dan door te zeggen: Christus heeft niet eene wijsgeerige wetenschap , maar de ware godsdienst gebragt op aarde; Hij heeft niet eene Godgeleerde school, maar de Godgewijde Gemeente geslicht in de menschheid. Eene wijsgeerige wetenschap moet uit haren aard streven naar juist bepaalde begrippen en naauwkeurig afgebakende leerstellingen. Want haar wezen bestaat in naauwkeurige en veel omvattende kennis der dingen , door langdurig en diep onderzoek voorbereid, en alsdan verkregen door juiste onderscheiding en gepaste vereeniging der bijzondere kenmerken tot één begrip, en wederom van verschillende begrippen tot ééne meer omvattende leer of wetenschap. Zij is de chemie van 't verstand, dat de kenmerken der dingen schift en scheidt en daarna weder verbindt en zamenvoegt, om den innerlijken aard, de wording, de zamenstelling van elk voorwerp en den zamenhang der verschillende dingen met elkander te leeren kennen. De Natuurkundige stelt zich niet tevreden met de aanschouwing der zon en de ondervinding van haar licht en hare warmte; hij wil haren innerlijken aard , het wezen en de wijze der voortplanting van licht en warmte kennen, om zich daarvan een juist bepaald begrip te vormen en hel met zijne geheele kennis of theorie van warmte en licht te vergelijken en te vereenigen. Hij heeft niet genoeg aan de aanschouwing der voorwerpen , die hem op aarde omringen en bet proefondervindelijk nut en gebruik daarvan voor 't leven; als wetenschappelijk man, wil hij de juiste kenmerken van elk dier voorwerpen, de overeenkomst en hel verschil, tusschen deze bestaande, hun oorsprong, ja hunne eerste wording en langzame ontwikkeling kennen, totdat hij als Geoloog die, zooveel mogelijk , algemeen naauwkeurig en in één geheel omvat. En zoo ontleedt, schift en scheidt ook de Zielkundige de verschillende vermogens des menschen, om zich van elk dezer een juist bepaald begrip te vormen, en door vereeniging dezer begrippen zich eene leer van den mensch, eene zielkunde of wel eene menschkunde te verwerven. Hier, in de wijsgeerige wetenschap, komt het hoofdzakelijk op de begrippen en leerstellingen aan; en wie daarin aan den ander groolelijks verschilt, die behoort niet lot dezelfde wetenschappelijke school, of staat niet op de hoogte der wetenschap : hij is dus, zoolang bij zich daarmede niet vereenigen of daartoe niet verheffen kan, van zelf, noodzakelijk, uit den kring dier wetenschappelijke mannen, die dat bepaalde stelsel volgen, uitgesloten. Zoodanig is het gebied der weienschap. Geheel anders is het gesteld op 't gebied des werkelijken menschenlijken levens. Allen, die de zon zien, zooals zij is, en haar licht en warmte bij ondervinding kennen, kunnen zamen heengaan, om onder haren invloed hnn akker te bebouwen, al hebben zij geheel verschillende begrippen omtrent de voortplanting des lichts, of al hebben zij nooit gehoord van leerstellingen der natuurkundigen over 't wezen der zon in zich zelve. Allen, die proefondervindelijk weten, welke opvolging van bezaaijing en beplanting op hunnen akker 't meest geschikt is, kunnen zamen gerust daarin voortgaan . hoewel de een weet, waarom dit alzoo plaats heeft, of zelfs welke de geologische oorsprong omer bouwlanden is, terwijl de ander daarvan zich een geheel ander begrip maakt of wel daaraan nimmer heeft gedacht. Desgelijks is 't gesteld met het gebied des zedelijken levens. Het kind heeft geene wetenschappelijke, zielkundige kennis van de natnnr zijns vaders noch van zijne eigene noodig, om wél door zijn wijzen en goeden vader te worden opgevoed ; het behoeft zelfe niet te leeren , hoe zijn vader tot die wijsheid en deugd gekomen is, die hij bezit, noch ook van waar die leermeester, die opvoeder, welken zijn vader hem beschikt, afkomstig is en waar en hoe deze is gevormd lol zijn goeden ert lieven opvoeder. Maar dit is de wezenlijkheid, dit de aanschouwelijke en ondervindelijke waarheid , die er in de opvoeding moet plaats hebben, dit, dat de ouders waarlijk braaf en goed en godvruchtig en liefderijk zijn , dat de opvoeders zich in al bun doen en spreken en in al hunne leidingen als zoodanig aan de kinderen betoenen: dit moeten de kinderen dagelijks, onophoudelijk zien, hooren, gevoelen, waarnemen, ondervinden, en door dit licht en door deze kracht der waarheid tot vertrouwen, genegenheid, liefde, volgzaamheid zich laten leiden , niet in schijn noch alleen uiterlijk, maar in waarheid, in wezenlijkheid, zoodat zij innerlijk goede kinderen zijn en meer en meer worden, en dit dan ook van zelve uiterlijk in hun leven aan den dag leggen. Niet die begrippen of leeringen omtrent bet wezen en den oorsprong van hun eigen of huns vaders en opvoeders natuur; neen deze waarheid, deze wezenlijke goedheid, met der daad en in 't leven beloond van vader, moeder en leidsman des levens, deze waarheid, gestadig gezien, aanschouwd , waargenomen, ondervonden, en dan ook alzoo ter harte genomen en gevólgd, dat er desgelijks, wezenlijke goedheid en gelijksoortige geaardheid, als in de opvoeders, in het kind werkelijk leve en steeds meer wezenlijk volmaakt worde: deze is de waarheid, deze de hoofdzaak, die 't eigenlijke, geheele wezen der opvoeding uitmaakt. En wat is nu godsdienst, wat de ware godsdienst, die christus op aarde gebragt heeft? — Godsdienst is de band, de verbindtenis, de vereeniging des menschen met de Godheid. Zij behoort dus niet tot het gebied dér wetenschap, waar bepaalde begrippen en juiste zamenvoeging dier begrippen tot leerstellingen en tot één geheel leerstelsel hoofdzaak zijn en het wezen der zaak uitmaken. Zij behoort tot het gebied des levens, waar het aankomt op de waarheid , de wezenlijkheid zelve, die met der daad openbaar, zigtbaar en ondervindelijk zij, en op de waarheid, de wezenlijkheid der gezindheid, der eigene gesteldheid, die in den mensch moet zijn (1). Want niet door begrippen of leerstellingen omtrent goedheid en liefde, maar door de waarachtige liefde en goedheid zelve worden wij aan iemand verbonden en met hem vereenigd; en wederkeerig niet door een begrip of eenige wetenschap van hem te bezitten , maar door hem waarlijk te achten, te vertrouwen, te beminnen zijn wij in waarheid met hem vereenigd. Zoo moet op 't gebied der godsdienst waarheid, wezenlijkheid heerschen, zal zij zijn wat zij moet wezen, zaak des le- (1) Dat de waarheid niet een denkbeeld, maar de wezenlijkheid zelve is , heb ik vroeger opzettelijk getracht aaa te tooneu in het Tijdschrift Waarheid in Liefde, 1837, bl. 16 volgg. 1846, IV W. 711. vens, wezenlijke, levendige vereeniging des menschen met God. Op eenige der verschillende zijden dier ééne waarheid hebben wij in het eerste deel onzer beschouwing het oog gevestigd. De geheele waarheid , de hier volstrekt noodzakelijke, maar ook de eenige waarheid, die het wezen der godsdienst daarstelt, .is hierin bestaande, dat God, die is, zich aan den mensch openbare, gelijk die God is in zijne betrekking en gezindheid jegens de menschheid , zoodat deze Hem, gelijk Hij waarlijk is, aanschouwe , waarneme , ondervinde, en, hierdoor geleid en gedrongen , wezenlijk zij en steeds meer waarlijk worde met dien God in geheel het leven vereenigd. Christus heeft dan ook niet eene Godgeleerde school, maar de Godgewijde Gemeente gesticht in de menschheid. — Hij koos zich tot zijne eerste volgelingen, tot de grondvesters en eerste uitbreiders zijner vereeniging niet zoo zeer heldere hoofden , als wel vatbare gemoederen, niet geletterde of op geleerde scholen gevormde mannen, maar eenvoudige visschers en tollenaars. Hij heeft hun geen bepaald zamenstel van begrippen ingeprent, noch een formulier van geloofsstellingen voorgeschreven; Hij heeft zelfs niets geschreven en nooit eenig volledig en bepaald leerstelsel den zijnen medegedeeld. Hg heeft geene christus—leer, of Christologie , voor hen opgesteld, maar van den beginne af tot ben gezegd: » Komt en ziet!" en zich" in woorden en daden, in omgang en geheel zijn leven dien eenigen, Goddelijken en liefdevollen beloond, die Hij was: zoodat zij ziende en ondervindende, dat Hij waarlijk is de christus de Zoon des levenden Gods, aan Hem zich toevertrouwden, Hem liefhadden, en door en met Hem zich Gode toewijdden, der menschheid tot heil. Hij heeft hun geen zamenstel van begrippen omtrent God, geene Theologie, geleerd; maar 't hun in de zon en den regen doen zien, dat God een Vader is die goeden en boozen, regtvaardigen en onreglvaardtgen zijne Heide betoont. Hij heeft hun niet, in bepaalde begrippen, afgelrokkene stellingen omtrent God medegedeeld; maar hen geleerd, in de volle en eigenlijke beteekenis des woords denkbeelden van God zich voor te stellen ; Hij heeft hun in levendige beelden , b. v. in 't beeld van den vader in de parabel des verloren zoons, doen aanschouwen, wie God voor den mensch is. Hij heeft hun boven al in 't levendigste en krachtigste- beeld des Vaders, namelijk in Hem zei ven, in zijn eigen zijn en leven doen zien en ondervinden , hoedanig God is; want zij ondervonden en zagen Hem gestadig, en wie Hem zag, zag den Vader. Hij heeft hun zelfs geen zamenstelsel van zedeleer of godsdienstleer, geene Moraal, gegeven, noch gewild, dat zij iets zoodanigs zouden overleveren aan de menschheid. Zijn leven, in woord en daad openbaar, was zijne leer. Door zijn leven schreef Hij met onuitwischbare trekken de waarheid, de Goddelijke waarheid , in hun binnenste, zoodat zij in zijnen geest leerden leven; en wat Hij wilde, dat zij de wereld overleverden, was zijn Evangelie, d. i. het getuigenis van Hem zei ven; opdat allen, even als zijne eerste volgelingen, Hem kennen en liefhebben mogten en allen door Hem worden, wat Hij is, vereenigd met God en daardoor zelve gezegend en der wereld ten zegen. Zoo is in en door jezus eerste vrienden de Godgewijde Gemeente ontstaan, die, hoewel ook bij haar reeds verschil van begrip bestond, één hart was en ééne ziele. De Gemeente is alzoo ontstaan lang vóór dat er eene Christelijke Godgeleerdheid in de we- reld is gekomen, en in baar gevolg een lange reeks van twisten en verdeeldheden, daaruit vooral voortkomende , dat men eenheid van begrippen en leerstellingen eischte, in plaats van vereeniging in de waarheid blijkbaar in onderlinge liefde. Zulk eene eenheid in begrippen en leerstellingen — de geschiedenis der Kerk heeft het geleerd en de vergelijking der geschiedenis aller wetenschappen kan het bevestigen — is onmogelijk in de menschheid, niet alleen omdat zij verre af is van onfeilbaar te zijn, maar ook omdat zij uit zeer verschillende en in verstands ontwikkeling hemelsbreed verscheidene , menschen, volken en leeftijden bestaat. Christus zou zijne Godgewijde Gemeente niet in de menschheid hebben kunnen stichten , indien hij zulk eene eenheid in haar gewild bad. — Neen ; maar God heeft zich, zoo als Hij in waarheid is, in christus geopenbaard, als de al wijze, heilige en oneindig liefderijke Vader der menschen, en in christus Gemeente doet Hij door de Christelijke prediking en Christelijke opvoeding allen steeds ondervinden, dat Hij die Vader is. Dit kunnen allen, elk naar zijne vatbaarheid, in christus zien en door Hem ondervinden. En zoo velen door deze aanschouwing en ondervinding der waarheid zich laten leiden, die zijn en worden ook zelve in waarheid zonen en dochteren des hemelschen Vaders door en met dien Christus zei ven. Dit is de waarheid, waarin zij door aanschouwing , ondervinding en eigen innerlijk leven overeenstemmen; dit de grond hunner onderlinge vereeniging in liefde en Christelijke werkzaamheid. Toen de nu ontslapen Hoogleeraar clarisse , de vader, in zijne eerste Gemeente stond, verhaalde hij haar van den predikstoel, dat eene waardige Christin aldaar op haar sterfbed hem zeide : »Dominé, hoe verder ik kom en hoe digter ik aan 't einde mijns levens nader, wordt mijne theologie hoe langer hoe kleiner." Op de vraag: «Hoedanig die dan nu wel was," kreeg bij ten antwoord: »Als ik bid: ome Vader die in de hemelen zijt! dan heb ik het alles al gezegd." De uitstekende Godgeleerde gevoelde gewis , dat, hoe veèl verschil in theologische begrippen er tusschen hem en velen in zijne Gemeente mogt plaats hebben, dit de groote waarheid was, waarin hij en allen konden en moesten zamenstemmen, en dat er ware eenheid in de Gemeente zijn zou, indien allen , door christus geleid, zamen God als hun hemelschen Vader erkenden en biddende waarlijk in gemeenschap met Hem leefden. — En zonden dan niet wij Christenen allen, ook bij veel en velerlei verschil van Godgeleerde begrippen en leerstellingen , ons in die groote waarheid kunnen vereenigen, om alzoo zamen, als Gods kinderen, als onderling broeders en zusters in liefde te leven en te werken tot aller heil en tol 's Vaders eere? Gewis; want de Heer zelf heeft nadrukkelijk gezegd: » Hieraan zullen allen erkennen, dat gij mijne discipelen zijt, indien gij elkander lief hebt, gelijk ik n heb liefgehad." Gemeenschappelijke aanschouwing en ondervinding der liefde van Gods Zoon, en door deze, gemeenschappelijke ervaring en erkentenis van de liefde des Vaders , waaruit voortvloeije een leven in liefde, aan de liefde des Zoons en des Vaders gelijkvormig: dit is de ééne hoofdzaak, de ééne wezenlijkheid, de ééne waarheid , waarin allen, die jezus discipelen zijn willen , zich moeten vereenigen; deze is de eenigheid des geestes, waarin de Gemeente verbonden is door den band der liefde, •»«■»* III. Zal ik nu nog breedvoerig zijn in de aanwijzing der strekking, die dit Christelgk, in het wezen des Christendoms zelf gegrond , gevoelen heeft en hebben moet? Neen. Dit gevoelen wijst zelf zijne strekking aan, en, in 't hart opgenomen, heeft het van zelf zijn weldadigen invloed op 't leven, indien maar niet in dit opzigt Gods geest verhinderd of uitgedoofd wordt door de kracht van oude en kwade gewoonte. Is er, ook bij verschil van meeningen , begrippen en leerstellingen , overeenkomst in de waarheid onder ons Christenen , als grondslag onzer vereeniging in de liefde, er moet dan ook, steunende op die overeenkomst in de waarheid, waarlijk vereeniging in liefde en liefdes werkzaamheid onder ons Christenen gevonden worden. Behoort 't verschil van begrippen en leerstellingen eigenlijk niet in de Godgewijde Gemeente , maar in de Godgeleerde scholen t' huis; het gelde hier wal 't hier gelden mag en moet, maar 't worde niet geduld, dat het daar een middel zij, om geesten en harten van elkander te verwijderen. — Wie God heeft vereenigd, scheide de mensch niet. Is er overeenkomst in de Goddelijke waarheid onder Christenen van verschillende menschelijke begrippen en inzigten, en is daar waar niet van Godgeleerdheid, maar van Godsdienst en Godgewijd leven sprake is, die Goddelijke waarheid de hoofdzaak ; dan moet ook die overeenkomst in de Goddelijke waarheid opgemerkt, ter harte genomen en voor 't leven geldend gemaakt worden; en niet, door verstandeloozen ijver voor eigen menschel ijk begrip, worden voorbij gezien. — Wat voor 't leven het zwaarste is, moet ook het zwaarst wegen. Leden der Gemeente dus, maar vooral ook Predikanten , die als Godgeleerden zeer ligt aan hunne leerbegrippen en leerstellingen 't hoogste gewigt hechten , mogen dit nooit .uit 't oog verliezen, moeten het in tegendeel in woord en wandel bestendig ter harte nemen en doen gelden. In woord: door zelve op te merken en anderen te doen opmerken, dat in zake van godsdienst niet de menschelijke begrippen, waarin men verschilt, maar de aanschouwing en ervaring dér Goddelijke waarheid, waarin men overeenkomt, hel voornaamste, het eenige wezenlijke is. En in wandel: door allen die waarlijk Christenen zijn ook als waarachtige Christenen te erkennen, hoog te achten en hun liefde te betoonen, hoe verre zij ook in leerbegrippen van ons mogen verschillen, en hoezeer wij ook van zelve met Christenen, die in menig opzigt gelijk denkende met ons zijn, ons het liefst en het gemakkelijkst zamen onderhouden. — De vrijzinnige verachte den regtzinnigen broeder niet, en deze veroordeele niet den andersdenkenden, die met hem éénen God en Vader en éénen Heer en Zaligmaker erkent en lief heeft. Worden wij ook door andersdenkenden of veracht of veroordeeld ; het kan voor de eer van christus , voor onzen goeden invloed op anderen, voor het welzijn en de volmaking der Gemeente soms noodzakelijk zijn, dat wij ons verdedigen, maar wij mogen ook dan hun verkeerd voorbeeld niet volgen door desgelijks hen te veroordeelen of te verachten wij moeten, zoo veel in ons is, het kwade door het tegenovergestelde goede overwinnen. Zoo dan , om het nog eens met paulus woorden te zeggen: de sterkere verachte den zwakkeren niet, en de zwakke veroor- deele niet den sterkeren broeder: elk leeft en sterft voor zich den Heere; maar in den Heer moeten beiden zich vereenigen iu liefde. En komen dan verschillend denkende Christenen met elkander in aanraking, hun verschil in menschelijk inzigt mag niet verhinderen, dat zij zich bewust worden of blijven van hunne overeenkomst in de Goddelijke waarheid en heilige gezindheid en bedoeling. In tegendeel deze, soms nog onbewuste of alleen duister gevoelde overeenkomst moet tot bewustheid , tot levendig gevoel, kan 't zijn tot helder inzigt van hunne waarachtige overeenstemming worden gebragt. Vraagt men boe ? Men .beproeve het en men zal bet als een beproefd middel bevinden : door niet van 't geen, waarin men verschilt, maar van datgene, waarin men overeenkomt, te beginnen en daarin zich te verdiepen en te verlustigen. Allengskens zal de overeenstemming meer worden gevoeld, en de liefde, vroeger als onder de asch bedolven, zal opgloren en baar goddelijk vuur zal de vereenigde harten verwarmen. Er is zoo veel, dal de vereenigde kracht der liefde van alle waarachtige Christenen eischt en dringend vordert in de wereld, zoo veel dwaasheid en zonde en onvolmaaktheid in huisgezin, maatschappij, slaat, kerk, menschheid; er zijn zoo vele beschaafde en onbeschaafde Heidenen in ons midden, behalve de duizenden Heidenen daarbuiten; er is zoo veel tegenchristelijks en onchristelijks en zoo veel half Christendom : er is nog zoo veel te brengen en te bekeeren tot christus en door Hem lot God! Kan dit, bij verschil van inzigt, niet door allen op dezelfde wijze geschieden, ieder doe het naar zijn inzigt op de besle wijze; maar belemmere niet, neen begunstige veeleer allen , die het als waarachtige Christenen op hunne wijze desgelijks trachten: en wij vertrouwen, dat God door de vuurproef des tijds van zelf meer en meer aan 't licht zal brengen, wat Hem 't meest welbehaaglijk, der menschheid 't meest heilzaam is (1). — Laat dus niet langer menschelijk verschil van begrippen hen, die in de Goddelijke naarheid overeenstemmen, belemmeren of beletten , om zamen te werken met God en christus, in onderlinge liefde tot heil der wereld! Eendragt is 't, die magt maakt. Hier zou ik mijne rede kunnen besluiten, ware er nog niet eene stem , die zich welligt onder deze overdenkingen reeds lang met moeite weerhouden heeft, die zich hier nog wil laten hooren en die wij dan ook in al hare kracht zich nog moeten laten gelden, eer wij eindigen. Het is de stem, die aldus spreekt: »Welk eene minachting voor helder en redelijk begrip , voor klare en diepe inzigten, voor leerstelling en grondige Godgeleerdheid ligt in dat gevoelen opgesloten! Indien men zonder dit zich als Christenen waarachtig en goed kan vereenigen , dan heeft dit alles of in 't geheel of althans voor het godsdienstige geene waarde !" Ik ben zeer verre af van dit toe te stemmen; gelijk trouwens niet ligt iemand van minachtig voor redelijk begrip, diep inzigt en grondige geleerdheid mij zal verdenken, die, als Godgeleerde, juist daaraan een (1) Opinionum commenta delet dies, naturae judicia confirmat. Paulus drukt dit neer godsdienstig uit 1 Cor. III: 13. goed deel mijns levens gewijd heb. 't Is mijne diepste overtuiging, dal voor den redelijken, Gode verwanten mensch geen waardiger voorwerp van wetenschap bestaat, dan God en godsdienst. Nog in deze zelfde Verhandeling beb ik getracht, door wetenschappelijke onderscheiding en onderzoek, den dieperen grond van 'tChristelijk gevoelen, waarover wij nadenken, op te sporen, als in het geheele wezen van godsdienst en Christendom gelegen; opdat hetzelve niet alleen aanschouwd en gevoeld, maar ook duidelijk gekend mogt worden in zijne waarheid en noodzakelijkheid. Er is ook in onzen tijd bijzonder dringende behoefte aan redelijke begrippen van onze, gelijk paulus haar teregt noemt, redelijke godsdienst, opdat zij niet alleen aan 't onbeschaafde volk en aan dweepzieke geesten , maar ook aan mannen van redelijke ontwikkeling en wetenschappelijke vorming zich steeds meer aanbevele en ingang vinde bij hen, die op de gansche maatschappij en de geheele menschheid den magtigsten invloed kunnen oefenen. En , wat ik thans vooral moet zeggen , het is er wel verre af, dat een helderder en dieper inzigt der Goddelijke waarheid voor 't innerlijke godsdienstige leven onverschillig zou wezen. Laat mij dit nog mei één voorbeeld voor allen aanwijzen. Wij zeiden straks, dat de Chinezen gützlaff kunnen achten en lief hebben, hoewel niet wetende, van waar hij tot hen gekomen is en hoe veel hij voor zijne zending onder hen heeft opgeofferd: en in der daad zij, die dit weten, en zij, wien dit nog onbekend is, kunnen op grond der aanschouwing en ervaring zijns Christelijken levens, zeer wel zich met elkander in hoogachting voor hem vereenigen. Maar dit neemt toch geenszins weg, dat zoo velen tot het inzigt ko- men, zijner groote opofferingen voor 't heii zijner medemenschen, hem hierom veel hooger achting en liefde zullen toedragen. Hoe veel meer dan nog zullen wij Christenen, indien wij regt leeren inzien, dat Gods Zoon voor ons zijne hemelsche heerlijkheid verlaten heeft, om voor ons op aarde te komen leven, en dat Hij het allerhoogste heeft opgeofferd, om zich ten allerdiepste , tot in den dood des kruisses, voor ons te vernederen, hierdoor te krachtiger worden aangespoord , om eenen eerbied en eene liefde voor Hem te voeden, die alle andere liefde en eerbied oneindig te boven gaat? He jongeling wordt immers ook tot te levendiger dankbaarheid en inniger liefde opgewekt, wanneer bij leert inzien, dat zijn opvoeder er veel voor opgeofferd heeft om aan zijne vorming zich te wijden ? — Zoo waar is 't, dat dieper inzigt en juister kennis alles behalve onverschillig is voor ons godsdienstig leven. De Godgeleerdheid, hoe meer zij aan haren waren aard beantwoordt, en zich niet in ijdele bespiegelingen verliest, maar zich op de regte aanwijzing en ontwikkeling der Christelijke, der Goddelijke waarheid toelegt, zal, door bevordering van kennis en inzigt der waarheid den heilzaamsten invloed op het Christelijk leven oefenen. Maar nogtans herhaal ik het ook nu ten sterkste , hoe belangrijk dit verschil van inzigt der waarheid ook zijn moge voor 't godsdienstig leven zelf, het is niet het verschil tusschen godsdienstig zijn of niet godsdienstig zijn, niet dat tusschen Christen wezen of niet Christen wezen; 't is alleen 't verschil tusschen het meerder of minder, het hooger of minder hooge. En allen die God en christus liefhebben, 't zij zij meerder of minder inzigt en heldere kennis bezitten, moeten in God door christus zich gemeenschappelijk met el- kander in liefde vereenigen; de genoegzame grondslag hiervoor is hunne gezamenlijke aanschouwing en ervaring der waarheid van de liefde des Vaders en de genade des Zoons, door welke zij zich willen laten leiden , om in éénen heiligen geest te leven. — Hiervan moet worden uitgegaan , op grond hiervan moeten alle waarachtige Christenen elkander als Christenen achten en toegenegen zijn, en alzoo zich vereenigen , om al wat Gode en den Zaligmaker welbehagelijk zijn kan, zamen in de wereld te bevorderen en uit te werken. — En ziet nu tevens, wanneer wij zoo elkander, op dien grond, achting en toegenegenheid betoonen, dan zullen wij juist in de regte stemming geraken, om ook zelfs over verschil van inzigt en begrippen zamen te spreken. Ja, en bij zulke zamenspreking in broederlijke liefde zal het dan wel eensdeels blijken, dat wij in vele opzigten elkander veel nader zijn , dan het vroeger soms kon schijnen, en anderdeels zullen wij dan gaarne wederzijds van elkander leeren, en elkaar voor alle eenzijdigheid meer en meer behoeden; en alzoo zamen opwassen ook in de kennisse onzes Heeren jezus christus. Zoo zeer is het teregt, wat paultjs zeide: » Wjj zullen allen komen tot de volmaaktheid en de eenigheid der kennis van den Zoon van God, indien wij allen zamen maar de waarheid betrachten in liefde." Bij den Uitgever is uitgekomen: INHOUD DER TIEN JAARGANGEN, 1837—1846. VAN HET GODGELEERD TIJDSCHRIFT, WAARHEID in LIEFDE, m UITVOERIGE REGISTERS. ALS OVERZIGT INGEBIGT , OOK TEN DIENSTE TAN EEN , DIE DEZE JAARGANGEN NIET BEZITTEN. De prijs is ƒ 4 - 20, ofschoon de grootte 520 bladzijden bedraagt. De Beöordeeling van dit Register in het Weekblad de hervorming 1849, n°. 44, eindigt als volgt: „Dat de prijs niemand afschrikke; want men zou ligtelijk eene gansche reeks van godgeleerde werken tot hoogen prijs kunnen aanschaffen, zonder daarvan meer nut te hebben dan van deze inhoudsopgaaf alleen." Ook in den Recensent ook der Recensenten 1849 n°. 12 en in Gruno 1849 n° 12 wordt dit zoo belangrijk^ werk aangeprezen.