CB 10992 Prijs f 0,40. «SCHEIDS-PREDIKATIE VAN DEN VAN MIDDELHARNIS SCHEIDENDEN LEERAAR Ds. G VAN VELZEN UITGESPROKEN OP 25 APRIL 1928 IN DE GEREFORMEERDE KERK TE MIDDELHARNIS. MET PORTRET. UITGEVER - J. NIEUWLAND "$| SOMMELSDIJK. DRUKKERIJ - C. VAN DONGEN - MIDDELHARNIS. AFSCHE1DS-PREDIKATIE VAN DEN VAN MIDDELHARNIS SCHEIDENDEN LEERAAR Ds. G. VAN VELZEN UITGESPROKEN OP 25 APRIL 1928 IN DE GEREFORMEERDE KERK TE MIDDELHARNIS. MET PORTRET. VOORWOORD. . In de hoop, dat de Heere er Zijn zegen aan moge verbinden, heb ik toegestemd in het tot mij gerichte verzoek, mijn afscheidspredikatie te Middelharnis in het licht te mogen geven. Met heilbede. SÉS Ds. G. VAN VELZEN. MIDDELHARNIS, 25 April 1928. AFSCHEIDSPREDIKATIE VAN DEN VAN MIDDELHARNIS SCHEIDENDEN LEERAAR Ds. G. VAN VELZEN. 25 APRIL 1928. Voorzang: Ps. 143 : 1 én 2. Lezen: Numeri 27 : 12—23. Ps. 89 : 8. Ps. 122 : 2 en 3. Ps. 72 : 11. Wanneer ik, mijne geliefde Gemeente, in deze ure voor U mag optreden, is dit voor mij eene schoone, dankbare, doch ook eene weemoedige ure. Schoon, doordat de Heere mij verwaardigd heeft, ruim een èn veertig jaren een boodschapper te mogen wezen van goede tijding, n.1. dat Jezus Christus in de wereld gekomen is, om zondaren zalig tè maken. Grooter voorrecht toch kan niemand ten deel vallen, dan dat hij een boodschapper mag weien van Koning Jezus. Dankbaar, dat ik deze boodschap ruim dertien jaren U, mijri geliefde Gemeente, heb mogen brengen en weinig door ongesteldheid ben verhinderd geweest. Weemoedig is deze ure, doordat ik mijn bediening, die mij zoo lief is, in Uw midden moet afleggen en wordt een tijdperk van ruim een en veertig jaren afgesloten. Doch welk een reden voor ootmoedigen dank, lettende op de wijze waarop ik mijne bediening ook tri Uw midden eindigen mag. Immers eindigde onze hoogste Profeet en Leeraar op aarde zijne bediening met een doornen kroon op het heilig hoofd en genageld aan het kruis. En de voornaamste der Apostelen, die meer heeft gearbeid dan allen, legt, bij Wijze van spreken, zijn bediening af op het schavot te Rome. Als het dan mij Vergund is, mijne bediening in Uw midden onder zulke gunstige omstandigheden neer te leggen, hoe kan ik mij dan wel gering genoeg aanstellen en bukken voor mijn God en Koning. Mij, de geringste onder Jezus' dienaren, is daii genade en eere geschonken. En hoe ik van U, geliefde Gemeente, afscheid wensch te nemen, hoop ik U uit Gods Woord te mogen prediken, doch zoeken wij vooraf het aangezicht des Heeren. (GEBED). Onze tekstwoorden, waarvoor we Uwe aandacht vragen, vindt ge opgeteekend in het 4e Boek van Mozes, genaamd Numeri, en wel hoofdstuk 27 : 16 en 17, luidende: „Dat de Heere, de God der geesten van alle vleesch, eenen „man stelle over deze vergadering, die voor hun aangezicht uitga „en die voor hun aangezicht inga, en die hen uitleide en die hen „inleide; opdat de vergadering des Heeren niet zij als schapen, „die geenen herder hebben". De Geest des Heeren, geliefde Gemeente, verplaatst ons in gedachten te midden van des Heeren Kerk ten dage der oude bedeeling. Het einde der woestijnreis nadert, Kanaan komt in 't gezicht. Eene troostrijke, liefelijke gedachte voor de levende Kerk des Heeren, als ze bij de gedachte aan het einde, van hunne vaak moeilijke woestijnreis een blik mogen werpen door het oprechte geloof in 't hemelsch Kanaan, zoodat zij eens mogen zingen : „Maar blij vooruitzicht dat mij streelt, Ik zal ontwaakt Uw lof ontvangen, Verzadigd met Uw Goddelijk beeld". De ontheffing van het heerlijke, maar gewichtige ambt, maakt de Heere Mozes zelf bekend. Op den berg Abarim, vanwaar Mozes Kanaan kon zien, spreekt Jehova tot zijn getrouwe dienaar. Hij die hem heeft geroepen, loste hem ook weder af en geeft de vergelding des loons, waarvan Kanaan een beeld was krachtens de belofte aan Abraham gedaan. En nu houde de Heere het verre van mij, om mij met Mozes gelijk te stellen, neen, duizendmaal neen, want meer dan tienmaal tien steenworpen sta ik beneden Mozes. Daarom waag ik het eene trekke van overeenkomst te noemen tot het doel mijner prediking. Immers niet gelijk met Mozes, maar toch ook ik leg mijne bediening neer naar de wille des Heeren, die op mijn leeftijd, en afneming van werk- en lichaamskracht ook Zijn wil openbaart. De wijze waarop Mozes zijne bediening in de handen Zijns Zenders aflegt, getuigt zijn bede. En wanneer ik dan nu mijn bediening afleg in de hand mijns Zenders, geschiedt dit met de liefde tot U in mijn hart en onderwind ik mij Mozes' bede over te nemen en U te gaan spreken over MOZES' LIEFELIJKE AFSCHEIDSBEDE, Een bede voor des Heeren erfdeel, Een bede wegens de behoefte van 't erfdeel des Heeren, Een bede wijst op de zorge Gods voor Zijn erfdeel. Een nooit ten volle begrepen wonder, geliefden, is het en zal het blijven, dat de Heere, de God der geesten van alle vleesch, zich uit de in Adam verloren wereld, eene gemeente in Christus heeft uitverkoren en dat van het begin der wereld tot haar einde. Wonderschoon is dit in Israëls' verkiezing tot een volk Gods, uit alle geslachten der wereld uitgekomen. En daar de Drieëenigen God, die niets behoefde om Zijn heerlijkheid te verhoogen, uit vrije liefde bewogen is, om Zijn welbehagen in den mensch te openbaren, Zijn eeniggeboren Zoon heeft geschonken, heeft dit wonder van welbehagen zelfs de Engelen in vervoering gebracht. Was het niet alsof de Hemel hun te eng is geworden, als zij in menigte in Bethlehem hebben gezongen: Eere zij God, in de menschen een welbehagen. Dat dus de geestelijk ontadelde mensch door dat welbehagen Gods, weder een erfdeel Gods is geworden, is zóó groot, dat al waren de jaren van dat erfdeel als de dagen van Methuzalem, het nooit zou uitgewonderd komen. Dit zal dan ook een dankstof tot in eeuwigheid blijven voor al de in Christus gerechtvaardigden. O, dat de Heilige Geest getuigt: Indien wij kinderen zijn, zoo zijn wij erfgenamen Gods, mede-erfgenamen van Christus, is wonderbaar groot. Doch kom, bewonder even, wat de Heere, de God der geesten van alle vleesch, getuigt: Des Heeren deel is Zijn volk, Jacob is het snoer Zijner erve, Hij bewaart ze als Zijn oogappel, de roede Zijner erfenis die gij verlost hebt. O, dit, geliefden, niemand is in staat de diepte van dat wonder te peilen. „Als ik dit wonder vatten wil, staat mijn verstand met eerbied stil". En de Apostel roept in heilige verwondering uit: „O diepten des rijkdoms, beiden der wijsheid en der kennisse Gods". Daarom, verkoren Israël, dat zoo duizendwerf aangevochten wordt op dit Goddelijk genadewonder, hoort des Heeren woord : Is niet Efraïm mij een dierbaren zoon, is hij mij niet een troetel- kind. Van toen af, dat gij mij dierbaar waart, heb ik U geroepen. Juist daarom gaf hij aan dat verkoren volk een leidsman als Mozes om dat volk of die schapen zijner weide te leiden en te zijner eere als voorbidder in de bresse te staan. Waar nu de Wet door Mozes is gegeven, hoe veel grooter gift voor het erfdeel des Heeren, als Hij alles gaf in Hem, door Wien genade en waarheid geworden is. Veertig jaren heeft Mozes de eer gehad het volk te leiden, een volk, dat in zijn wederspannigheid, en echt revolutionair, het beeld vertoont van s Heeren erfdeel op aarde, ,,'k Heb van dit volk dat Mg vergat, een langen tijd verdriet gehad, Ja, veertig jaar hun hoon verdragen". Van dit volk wordt Mozes geroepen te scheiden. Doch vóór deze scheiding definitief wordt, spreekt de Heere tot Mozes en Mozes spreekt tot den Heere. Een spreken, dat een pleiten, een smeeken, een bidden tot den Heere wordt, om een man die voor dit volk uitga en inga, want waarom zou het zijn als schapen zonder herder. Het spreken des Heeren maakt Mozes biddend. Ach vanwaar onze geestelooze dagen, wordt er niet veel gebeden ? Waarom blijven zooveel gebeden tusschen hemel en aarde hangen, die nooit in Gods binnenkamer ingaan ? Jacobus beantwoordt deze vraag en zegt: „Gf ontvangt niet als ge bidt, omdat gij kwalijk bidt". Gods Kerk heeft niet alleen behoefte aan sprekers met alle uitnemendheid van woorden, een afsloven en zoeken naar prachtige woordenkeus, maar vooral aan ware bidders als Mozes was, die de geestelijke nooden van het volk kende, inlevende in hun ellendigen diep verdorven natuur en niet minder in barmhartigheid des Heeren, altijd pleitende op het verbond met Abraham gemaakt, waarin het zaad Abraham s begrepen was. Zoo ook getuigt de Apostel: „Het gebed dat ik tot God voor Israël zend, is tot kun zaligheid". Rijk is onzen tijd aan de familie van Naftali, die schoone woorden spreken, doch arm aan knechten Gods als Mozes, Jeremia, Daniël en Paulus waren. En al was Mozes zwaar van tong en Paulus' figuur niet schoon, zij waren knechten Gods, die voor het volk baden. Gedenk Heere, zegt Mozes, dat dit volk Uw natie is. Beter een gebrekkig spreker, dan een van God vervreemd bidder. Het is niet de vraag of men behoort tot de intellectueelen, maar wel of wij behooren tot het door den Heere verkozen erfdeel; Mozes scheidt van het volk als een waren bidder, die de behoefte des volks kent en legt die in het gebed neder voor den Heere. Hoor maar: De Heere stelle over deze vergadering een man. Juist omdat Mozes zijn volk kent, vraagt hij om een man, een krachtig door God verkoren en bekwamen man. Een man Zijns raads, die de diepte van 's menschen val, den rijkdom van Christus kent. Daarom, broeders ambtsdragers: „het hoofd omhoog en 't hart naar boven". Aan een man naar Gods raad heeft de gemeente behoefte, een man die geen vreemdeling van eigen hart is, voor wien het doodelijk geestelijk onvermogen niet onbekend is, die verstaat wat de Apostel zegt: „Wij, vijanden, met God verzoend zijnde". De kerk vloeit over van die gezonde vromen, die nimmer hun zielenood kenden, zooals de dichter getuigt: „Ik lag gekneld in banden van den dood". Een man, geen slappeling, zooals Jesaja ze teekent, lafhartig als een vrouw en jongeling, om de breuke op het lichts te genezen, kussens makende voor elk statuut en oxelen naaiend onder de armen; een man, die geen Evangelie voor het vleesch predikt, die het aandurft in onze verwereldlijkte kerk het woord recht te snijden, die den moed' heeft te prediken, dat wij met de gansche wereld voor God verdoemelijk zijn. Er is zoowel een weg van den hemel naar de hel als van de aarde. Een man, die geleerd heeft, dat het genadeverbond geen kussen van zorgeloosheid is, maar den weg, waarlangs of waardoor de zondaar het eigendom Gods wordt en God het eigendom des zondaars. En waar de bediening van het genadeverbond geheel de belijdende kerk insluit, niet alzoo deelen allen in 't wezen van het verbond. Geheel de belijdende kerk kan en mag zich derhalve niet het eigendom des Heeren noemen, of met eigen hand" schrijven: „Ik ben des Heeren". De Heere stelle over deze vergadering een man, die gelooft dat er kinderen, jongelingen, mannen en vaders in de genade zijn, en durft te leeren, dat het wij en ons voor ieder persoonlijk omgezet worden moet fn: Ik weet dat mijn Verlosser leeft, of: Ik weet en ben verzekerd, dat niets mij scheiden kan van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus mijnen Heere. Hoe menigeen zal door dat generaliseeren met de dwaze maagden voor eeuwig bedrogen uitkomen. Juist aan een man heeft de vergadering des Heeren behoefte. welke de grondstukken onzer leer zóó predikt, dat 's Heeren volk komt bij de kennis van hun geestelijk gemis en geestelijken wasdom. Een man, in wiens prediking helder uitkomt, wat de Heiland zegt: „De schapen kennen zijne stem en volgen hem". Waarom ligt de kerke Gods zoo uiteen, waarom doolt zij zoo op alle hooge bergen ? Is het niet, omdat de grenzen zoo uitgedoezeld en niet naar het hart van Jeruzalem gesproken wordt ? Men spreekt van ziekelijk en mystiek, doordat het koude verstandsgeloof de overhand heeft en over het geestelijk leven oordeelt als de blinden over de kleuren van den regenboog. Wanneer nu s Heeren kudde steeds bedreigt wordt, doordat de Satan omgaat als een briesende leeuw en zich voordoet als een engel des lichts, is Mozes' bede om een man, die weet voor het aangezicht der vergadering u i t en i n te gaan, die hen u i 11 e i d e en i nl e i d e, opdat de vergadering des Heeren niet zij als schapen, die geen herder hebben. De Oostersche herder ging bij de uitleiding des morgens voor het aangezicht der schapen uit en bracht hen in de grazige weide bij zeer stille wateren. Zoo ook de man die de Heere stelle over Zijn volk, om het te leiden op de weide of vetten heuvel van 't liefelijk woord Gods en aan te kondigen: dit is den weg, wandel in denzelve, om de kinderen met al hun geestelijke kwalen en gebreken te voeren aan de voeten van den gekruisigden en verheerlijkten Christus. Uitleiden wat door Mozes geschied is bij de uitleiding uit Egypte en steeds is de kennis der zonde door de Wet, zonder wet geen ontdekking, zonder wet geen zondekennis. Er zouden niet zooveel huppelende vroolijke naamchristenen gevonden worden, wanneer de ontdekking der zonde maar niet ontbrak. God de Heere zoekt en vindt de mensch voor eeuwen terug, thans, ja tot het einde waar de mensch zijn Maker heeft verloren. Bij alle veranderingen in den mensch, blijft des Heeren woord en weg eeuwig onveranderlijk; bij Hem is geen verandering of schaduw van omkeering. Wee de leidslieden, die pleisteren met looze kalk. Ingaan voor het aangezicht der schapen ; dit is, dat de schapen hun herder kennen als een voorbeeld der kudde. Waarom zouden de Apostelen schrijven: „zooals ge ons tot een voorbeeld hebt!'. Leiden toont aan, dat de vergadering des Heeren daaraan be- hoefte heeft, waarom de Heere gegeven heeft sommigen tot Profeten, sommigen tot Apostelen en sommigen tot herders en leeraars, de herder voor den leeraar, ook volgens Mozes' bede. Hoe liefelijk getuigt Jesaja van de zoogenden zachtkens te leiden en de lammeren in zijn schoot te dragen. Hoe duidelijk gevoelt Mozes de hoogste belangen van de zielen der Vergadering, die van de hand des herders zullen geëischt worden. Neen, des Heeren kerk is geen gehoorzaal, maar de plaats waar de mensch, hoe zijn natuur er ook tegen staat, behoort ontbloot te worden tot op de fundamenten en al het leunen op die gebroken rietstaven kan niet anders dan eeuwige teleurstelling baren. Welnu, geliefde gemeente van Middelharnis, gij vergunt mij wel, dat ik verklaar voor het aangezicht des Heeren, die weet dat ik niet lieg, dat niet in gelijkheid van Mozes, maar toch er iets van overnemende en wel dit, dat ook mijn bede voor U, die ik liefheb, is tot den Heere God der geesten van alle vleesch, dat Hij een man over U stelle, zooals door Mozes werd afgebeden. Alleen de Heere kan dit. Hij zegt tot den eenen : komt, en hij komt en tot den anderen : gaat, en hij gaat. Maar, mijne geliefden, verwacht het dan ook alleen van Sions God, in dezelfde voege als Mozes. Alleen op het gebed en dan het gebed, zooals de Heilige Geest leert bidden; of dit nu op de knieën in de binnenkamer of in de plaats van samenkomst geschiedt; de Kleine Vergadering te Jeruzalem heeft Petrus uit de gevangenis gebeden. De Heere geve U alzoo te bidden en Hij heeft beloofd Zijn volk niet te begeven noch te verlaten. Heere God der geesten van alle vleesch, stel over deze vergadering een man, die voor het aangezicht uit- en inga en uit- en inleide. Mozes bidt om een plaatsvervanger. Gods kerk kan niet zonder herderleiding met zijn schapen, wiens dwaalzieken aard den oppasser bekend is. Hoe eerlijk belijd David: „Gelijk een schaap heb ik gedwaald in 't rond, dat onbedacht zijn herder heeft verloren". Wie bewondert dan niet de zorg des Heeren voor Zijne Vergadering. Abraham sprak eens: „Op den berg des Heeren zal het voorzien worden". Dit is geloof. Het geloof rekent niet vooraf, is ook niet middelloos, maar steunt op Gods trouw. En dat die geloofd, niet beschaamd wordt, heeft Abraham ervaren. En ziet, Mozes bidt en het is gelijk er staat: „Eer zij roepen zal ik antwoorden". Jozua is Mozes opgevolgd als door den Heere zelf verkoren. Geroepen, gevormd als weleer Mozes, Paulus en anderen. God zorgt voor Zijn kerk en die Hij roept, die bekwaamt Hij. De Heere zelf wijst Mozes zijn opvolger aan. Dit nu is Gods eer. En al doet de Heere dit in dezen weg door middelen, toch heeft de kerk des Heeren behoefte aan een man, die bij de wetenschappelijke opleiding, zooals Mozes en Paulus ook niet missen kon, wat van den Apostel Paulus geschreven staat: „Toen het God behaagde Zijn. Zoon in mij te openbaren". O, geliefden, een leeraar is zoo arm, als de ware kennisse Gods ontbreekt. En waar na ruim dertienjarigen arbeid, het oogenblik van scheiden gekomen is, of liever gezegd, een wisseling, zoo hoop ik, evenals bij Mozes, dat een spoedige opvolger U geschonken worde. Een wisseling was voor het volk broodnoodig en zalig die de wisseling van Mozes tot Jozua persoonlijk kent. Zonder deze wisseling missen wij den eenigen troost in leven en in sterven. Welnu dan, mijne geliefde gemeente, de Heere schenke U veel behoefte aan het geloovig gebed tot God en wat een groot voorrecht, dat in den Hemel aan de rechterhand des Vaders een meerderen Voorspreker dan Mozes gezeten is. Jozua was maar inleider, maar de meerdere Jozua in den Hemel is de volkomen Zaligmaker, de liefelijke Inleider. Wat een rijke belofte: „Ik ben met U, Mijn oog zal op U zijn en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen". Komt dan, geliefden, werpt Uwe bekommeringen op Hem. Hij is dezelfde trouwe Verbonds-God, als in de dagen van Mozes en Jozua. En Hij geve U een man Zijns Raads. Geloof dan alleenlijk, dat Hij degene is, die de ledige plaats vervullen kan en daarom, houdt met Jacob aan, totdat de ledige plaats door Hem bezet worde, opdat, wat door mij te zwakheid en met veel gebrek gezaaid is, door een uitnemender herder ruimschoots gemaaid worde. Zoo eindig ik dan met de bede van den man Gods, dat de Heere, de God der geesten van alle vleesch, een man stelle over deze vergadering, die voor haar aangezicht uitga en inga, die hen uitleide en inleide, opdat de Vergadering des Heeren niet zij als schapen die geen herder hebben. Zingen wij de psalm, die mijn bede voor U is, n.1. Ps. 122 : 2 en 3. Zoo is dan, mijne geliefde, onvergetelijke gemeente, den lang tegemoet gezienen tijd van scheiden gekomen. Ruim dertien jaren heb ik U mogen dienen en het was me steeds een eere, dit te mogen doen. Ik ben niet gekomen met uitnemendheid van woorden der menschelijke wijsheid, doch met de gaven, mij door den Heere geschonken, heb ik U trachten te dienen. Ik heb U mogen verkondigen, hoe groot Uwe zonden en ellenden zijn, hoe ge van dezelven verlost moet worden en daar den Heere voor te danken. Ik heb U verkondigd dood en leven, zegen en vloek, kiest dan den Heere opdat gij leeft, gij en Uw zaad. Al die jaren, dat ik U heb mogen dienen, heb ik U mogen wijzen op Hem, die voor de goddeloozen gestorven is en gij hebt mij Uw vertrouwen geschonken ; gij hebt mij gedragen in mijn zwakheid en gebreken en hebt mij omringd met Uwe liefde, waarin ook mijne echtgenoote en kinderen zoo ruimschoots mochten deelen. Wat mijn arbeid onder U gewrocht heeft, zal de eeuwigheid openbaren. Vruchteloos is mijn arbeid onder U gelukkig niet geweest. Het werk der genade heeft de Heere tot verheerlijking Zijns Naams niet onthouden. En menige sabbath heeft de Heere ons tezamen getroost en verkwikt. Wel is alle roem uitgesloten, maar dit belet niet, dat we in Gods goedertierenheid mogen roemen. De steun van Uwe gebeden heeft mij zoo menigen sabbath bemoedigd en gesterkt. Wat is God goed. Of dan nooit de rust is verstoord geworden ? Zeker, de kinderen mijner moeder waren tegen mij ontstoken, maar de Heere heeft het ten goede gedacht. Want daardoor heeft de Heere het oordeel mij doen ontgaan, wat Hij uitspreekt in het: „Wee U, wanneer alle menschen wel van U spreken". Dank ik U dus, geliefde gemeente, voor Uw waardeering en liefde, ik dank ook de kinderen mijner moede*, die mij bitterheid meenden aan te moeten doen. Wat Middelharnis voor mij geweest is als kerkelijke gemeente, zal geen leed ooit uit mijn geheugen wisschen. Maar ook zeer velen buiten onzen kerkdijken kring der gemeente dank ik ook namens mijne echtgenoote oprechtelijk voor de vele blijken van achting en waardeering. En mijn groot getal leerlingen, wat mochten we vele malen samen komen, samen bidden en leeren. Bewaar dan het pand, U toebetrouwd. Ik heb velen Uwer als een vader door het evan- gelie geteeld. De Heere beware II en verbinde U met getrouwheid aan God en Zijn Woord. Vraagt den Heere om niet omgevoerd te worden met alle winden der leer, maar Hij geve U te waken en te bidden en de stemme Gods in Zijn Woord te beluisteren, omdat de geest des tijds is: „schouwt ons zachte dingen en spreek ons harte bedriegerijen". De Heere geve U verstand in alle dingen. En mijn geliefde broeders Kerkeraad, wat zal ik in deze ure zeggen. Gedurende ruim dertien jaren hebt ge met mij de kerk des Heeren mogen dienen. Daar was zeker ten allen tijde veel gebrek, maar gij waart me steeds tot steun. Onvergetelijk zullen mij die jaren van smenleving blijven. Het dragen van U in mijne zwakheid, Uwe onvergetelijke liefde zal mij tot een aangename gedachte zijn bij den avond van mijn leven. Het drievoudig snoer, door den Heere gelegd, zal Hij nooit verbreken. En daarom, mijne geliefde broeders, mijn oprechten dank. De Heere make U getrouw. Uwe verantwoordelijkheid voor de gemeente, die straks herderloos is, gevoel ik met U. Geeft toch acht op de kudde en waakt voor haar. Hij geve U, als Mozes, te smeeken om een man, die voor de kudde uit- en inga en die haar leide in grazige weide. Den tijdgeest kent ge en daarom te meer, waakt en bidt, dat de gemeente niet in den blooden, doodenden stroom der voorwerpelijkheid verdrinke. De Groote Herder der schapen sterke en bekwame U. Met Uw liefde als ouderdomsrente vertrek ik van Middelharnis en mijne liefde tot U blijve al de dagen mijns levens. En de Apostolische wensch zij ook den mijne: de broederlijke liefde blijve. Nogmaals, ook namens mijn echtgenoote, die ruimschoots in Uw genegenheid deelen mocht, oprechten dank. U broeders van de Commissie van Beheer, die in het stoffelijke de Gemeente en ook mij gediend heeft, veel dank en de Heere zegene U en de Uwen. En onze blinde organist moge door den Heere verwaardigd worden, nog vele jaren de gemeente in de begeleiding van onze schoone psalmen te dienen. En met den broeder koster zij beiden voor hunne diensten onzen dank gebracht. EdelAchtbare Heer Burgemeester. De Heere heeft U in Zijne gemeene gratie geplaatst in een gewichtig ambt. Hij sterke U daarin en make U bekwaam om in Uw ambt de eere Gods te zoeken en geve U met Uw huisgezin Zijnen zegen. De Hoofden uer scholen; de Heere geve U genade om getrouwelijk te arbeiden in dat gewichtig beroep en het heil der kinderen steeds voor oogen te houden. Hooggeachte Ds. Schaafsma, dankbaar voor Uwe tegenwoordigheid. Uw vriendschap stel ik op hoogen prijs. U wilt mijn groeten op de classicale vergadering wel overbrengen en de belangen als consulent der gemeente beveel ik U ernstig en met volle vertrouwen aan. Waarde broeders, bestuurders van ons Gereformeerd Weeshuis. De Heere zegene U in dezen arbeid en stelle U tot een zegen voor onze weezen. Ouderling P. Mans spreekt nog een waardeerend woord namens de gemeente, wijzende op de uitnemende verstandhouding die steeds bestond tusschen Kerkeraad en Leeraar en met blijdschap er op wijzende, dat de arbeid van den scheidenden leeraar niet vruchteloos geweest is. Ook Ds. Schaafsma spreekt nog enkele zeer waardeerende woorden als consulent en tevens namens de gemeente te den Bommel, evenals een afgevaardigde van Stad aan 't Haringvliet en de Voorzitter van het Regentencollege van het Provinciaal Gereformeerd Weeshuis, Ds. G. W. Akkerhuis te Maassluis. Na het gebed en het uitspreken van den zegen, verlaten Ds. en Mevrouw onder het zingen van Ps. 134 : 3 het kerkgebouw. Honderden maakten nog gebruik van de gelegenheid om met een handdruk afscheid te nemen in het gebouw Rehoboth.