| ! HET SEMINARIUM der REMONSTRANTEN ••• §jp| amsteedam. AFSCHEID ? ) Men zie mijne Biogr. Naaml. blz. 5, en Stichting der Remonatr. Broederschap, II 343 volg. J) Gesch. van het Semin. Letteroef. 1825, blz. 2—6. 2 »reeds spoedig nadat Episcopius zijne lessen had aangevangen, kwamen daartegen klachten in bij Burgemeesteren, met verzoek om verbod van dit onderwijs. Episcopius werd ten gevolge daarvan.in 1636 ontboden bij den voorzittenden Burgemeester Geelvink, die hem van de klachten kennis gaf en tot omzichtigheid vermaande. Hij betuigde, alles wat eenig opzien kon geven te vermijden, maar dat de Remonstranten dit onderwijs niet konden nalaten «dewijl het dan welhaast met hunne zaak gedaan zou zijn." Dit bleef onbeantwoord, en Episcopius vertrok met dankbetuiging voor de vrijheid die men genieten mocht. De klachten en het verzoek werden nu wel meermalen herhaald, doch zonder gevolg." »Ook staande den dienst van Curcellaeus liet men niet af schier jaarlijks op wering en verbod van het Seminarium aantedringen, »dewijl daardoor het Sociniaansch vergif door het gansche land verspreid werd." Vooral was de aandrang zeer sterk in 1655, toen men besloten had het verzoek maandelijks te vernieuwen, totdat men zijn zin zou hebben. In dezen stand van zaken beriepen Burgemeesteren den Oud-Raad, tot welken zij gewoon waren alles te brengen wat zij op eigen gezag alleen niet begeerden aftedoen. En hier werd nu besloten, den verzoekeren, wanneer zij wederkwamen , te antwoorden: »dat Burgemeesteren zorg zouden dragen, dat in dit stuk niets openbaarbjk zou worden bij der hand genomen, maar aan de andere zijde niet konden goedvinden te onderzoeken wat iemand in dusdanige zaken in 't particulier, in zijn huis kwame te doen." De verzoekers bleven nu achter; en de zaak was voor dien tijd bij Burgemeesteren afgedaan." »Nïet lang daarna nam men voor, dewijl men nu verzekerd was door Burgemeesteren het Seminarium niet verboden te zullen krijgen, dit van de Staten van Holland te . verzoeken. De Remonstranten raadpleegden hierin de Amsterdamsche Regeering, en deze stelde hen' gerust en verzekerde , »dat zij wel zouden zorgen, dat tegen het Semina- rium niet gedaan zou worden." Maar als na den dood van Curcellaeus, in 1659, diens Quaternio Dissertationum Theologicarum in 't licht verscheen, deed deze den ijver weder opblaken. Men wist een plakaat van 't Hof te verkrijgen, dat in 1661 het boek verbood. En als dit in de voornaamste steden niet werd afgekondigd, drong men het »weren van het Socinianisme en van het Seminarium" weder bij Burgemeesteren aan. Maar deze lieten zich van hunne gematigdheid en billijkheid niet afbrengen. En sedert viel men hen niet meer lastig." Dubbel jammer dan, dat dit éénmaal, en wel 80 jaar later, in 1741 en 42, een korte poos zoo anders was. Toen gold het den grooten vreemdeling Wetstein, wien eene kleine regeering op onwaardige wijze in zijn werk belemmerde en beperkte, en waaraan de uitstekende geleerde de zwakheid had zich een oogenblik te onderwerpen. Wij halen de bizonderheden hiervan niet weder op, die elders *) in 't breede te lezen zijn. Liever beschouwen wij deze geheele zaak als eene zwakheid van dien zwakken tijd, die ruim wordt opgewogen door het krachtdadig handhaven van het recht en de vrijheid der Remonstranten 80 en 100 jaar vroeger, en door de latere, nooit afgebrokene billijkheid en welwillendheid. Werd deze ook daarin betoond, dat de Kweekschool bij elke openbare plechtigheid , die zij vierde, door de tegenwoordigheid der stedelijke overheid werd geëerd, dubbel doet het mij leed dat dit in dezen oogenblik niet haar deel mag zijn. Want nu onthoudt het aan de Amsterdamsche Kweekschool der Remonstranten de gelegenheid, die haar nog in hare laatste ure zoo welkom zou geweest zijn, om voor het tegenwoordig hoog geacht: Stedelijk Bestuur uittespreken, hoe veel zij, toen zij het noodig had, verplicht was aan de bescherming van Amsterdam's verlichte en vrijzinnige Regeering. Van die verlichte vrijzinnigheid was ook de eigene Schopl, ') v. d. Hoeven, Gedenkschr. blz. 145 volg. Stolker, Gesch. blz. 8—14. welke de Stedelijke Overheid hier stichtte, het Athenaeum Elustre de vrucht, en van zelf heeft de Kweekschool der Remonstranten ook vooral aan haar veel te danken. Dat zij reeds in 1634, en wel te Amsterdam tot stand kwam, werd grootendeels veroorzaakt door de, twee jaren voorafgegane, oprichting der Dlustre School, met den Remonstrantschgezinden Yossius en den Remonstrant Barlaeus als eerste Professoren. Op het Letterkundig en Wijsgeerig Onderwijs dier mannen mocht zij dan ook in hare eerste 16 jaren voor hare kweekelingen zoo zeer rekenen, dat zij terstond na beider dood begreep daarin door eigene maatregelen te moeten voorzien. Sedert stond het Seminarium tot op den nieuweren tijd, buiten bepaald verband met het Athenaeum, maar ook, gelijk wij reeds opmerkten, zonder bekenden tegenstand van diens theologen, rustig daarnevens. Want dat Burgemeesteren aan Wetstein het literarisch onderwijs verboden somdat dit tot afbreuk strekte van de Dlustre School," en hem daarna dat in de philosophie en de Hebreeuwsche taal vergunden, toen hierin geen onderwijs aan 't Athenaeum gegeven werd, hebben dat wij zeker meer aan die Burgemeesteren dan aan het Athenaeum te wijten. Toen Wyttenbach in 1779 van de Kweekschool, eerst voor het wijsgeerig onderwijs, tot de Dlustre School overging, bleef hij op een behoorlijk honorarium de leermeester ook der Remonstrantsche kweekelingen. Op soortgelijken voet volgde van Swinden hem in . 1790 daarin op. En sedert de Remonstranten in 1796 voor goed hun eigen wijsgeerigliterarisch onderwijs deden eindigen, mochten zij daarvoor met de Professoren van 't Athenaeum eene overeenkomst aangaan, die tot hiertoe heeft voortgeduurd. Die professoren lieten dan ook de studenten van het Seminarium evenzeer als die van het Athenaeum mede tot hunne private institutie toe. Voor de admissie- en propaideutische examina aan de Kweekschool bewezen zij, even als de Hoogleeraars in de wiskunde, hunne nooit onthoudene onmisbare diensten. Ook het theologisch onderwijs, reeds van v. Hengel, mocht tot aanvulling van dat van den éénen Remonstrantschen Hoogleeraar strekken. Terwijl bij iedere solemneele actus van het Athenaeum ook zijne tegenwoordigheid werd gevraagd, liet men voor eene enkele poëtische kanonnade van onzen de Genestet het schotje vallen, dat de professoren van de Seminarïen, opeengepakt in de voor hen te eng gewordene ruimte, van die des Athenaeums scheidde. Bij de 25 jarige vervulling van v. d. Hoeven's professoraat strekte een brief van Curatoren van het Athenaeum tot dankbetuiging »voor hetgeen hij als redenaar, onderwijzer in de welsprekendheid en leidsman voor studenten van die inrichting geweest was." ') Het laatste professoraat aan de Amsterdamsche Kweekschool was het eerste van dien aard dat, gelijkelijk met dat der professoren van de Dlustre School, in haar gehoorzaal, de oude eerwaardige van 't Agnieten-klooster-kerkje, werd aanvaard. In dit nieuwe gebouw voor Hooger Onderwijs werd de Theologische collegiekamer ook aan de Hoogleeraren der Seminarïen aangeboden. Ja, zelfs eene poging om het godgeleerd onderwijs aan 't Athenaeum en de Seminarien tot eenheid te brengen, voor eenige jaren door de gezamelijke theologische professoren aangewend, vond bij Curatoren van het Athenaeum geen bezwaar. En zijne Professoren openden reeds voor lang ook voor die der Seminarïen hunne vaste gezellige zamenkomst, op de Series Lectionum ook voor hunne lessen, eerst eene laatste, nog door een schot-streep afgescheidene, later eene gemeenschappelijke plaats, die nu beurtelings de eerste eereplaats worden kon; voegden aan de vergaderingen hunner Orde eerst voor gemeenschappelijke zaken gecombineerde vergaderingen met de Professoren der Seminarïen toe, en stelden onlangs ook hunne gewoone vergaderingen voor dezen open, gelijk ook zij, waarop ik prijs stel, mij voor dit Afscheid hier hebben opgeleid. Zoo weten •wij uit geen tijd— ') Dom. Nieuwenhuis. Lev. en karakt. van v. d. H. blz. 191. perk van eenige minder goede verhouding tusschen het Athenaeum en de Seminarïen, maar wel van veel welwillende, steeds toegenomene aansluiting. Van deze was natuurlijk het voordeel altijd verre weg het meest aan de zijde der kleine Kweekschool, en was dit voor haar hoogleeraar, haar onderwijs , haar studenten van zooveel beteekenis en waarde, dat haar daarvoor bij het scheiden een warme dank van het harte moet, met een vurigen heilwensch er bij voor de in Amsterdam veel te weinig gewaardeerde en toch juist in Amsterdam zoo hoog te waardeeren Stichting. Met haar had het Seminarium sedert 1735 dat der Doopsgezinden, sedert 1817 dat der Evangelisch-Lutherschen, sedert 1835 *) dat der Hersteld-Lutherschen nevens zich. Dat dit de Doopsgezinde studenten niet aan de Remonstrantsghe Kweekschool onttrok hoorden wij vroeger; en weerkeerig maakten nu hare kweekelingen terstond en geruimen tijd gebruik van het onderwijs in de zoogenaamde proef-ondervindelijke wijsbegeerte, die tot het lievelingsonderwijs der eerste Doopsgezinde Hoogleeraren behoorde. 2) Ook in het theologisch onderwijs van hunne opvolgers Hesselink en Rinse Koopmans mocht de Kweekschool weder eenige aanvulling van het hare vinden. En sedert het eerste van 1827 af door twee Hoogleeraren gegeven werd, nam dit toe, en heeft het in den laatsten tijd in vermeerderde mate plaats gehad. Van zelf was dit hierom in den eersten tijd met het onderwijs der Lutherschen minder het geval. Maar sedert Domela Nieuwenhuis en Millïes daarvoor optraden, had het over en weer evenzeer plaats. Ten Toen werd bij de Koninklijk goedgekeurde organisatie van het Kerkgenootschap, ook het Semin. georganiseerd. >) Nog in 1825 schreef Stolker, dat hij zich met genoegen het wijsgeerig onderwijs van den Hoogleeraar Oosterbaan herinnerde. Gesch. enz. slotte had de Kweekschool van het Athenaeum en de Lu- §) thersche Seminarïen voor haar onderwijs nog heel wat hoorders, toen hare eigene leerlingen reeds ontbraken. En was zij het die door dit een en ander weder 't meest werd gebaat, men denke tevens aan de groote uitbreiding die ook de godgeleerde wetenschap allengs gekregen heeft, en men verstaat mij, als ik ook de Zuster-Seminarïen er voor dank, dat zij den eenigen Hoogleeraar aan de Remonstrantsche Kweekschool de volvoering van zijne taak mogelijk maakten. Aangenaam is het mij nog in 't openbaar met een woord ook U te kunnen danken, die hier den Kerkeraad der Amsterdamsche Remonstrantsche Gemeente vertegenwoordigt. Bij het verliezen van de Kweekschool, die gij, om zoo langdurig bezit en goede diensten tevens, met ingenomenheid als de uwe beschouwen mocht, zal ik geene gevoeligheid opwekken, die gij als lid der Broederschap hebt willen onderdrukken. Maar dank komt den Kerkeraad voor 238-jarige, even onmisbare als vrijgevige diensten toe. Uit al dien tijd is mij geene.enkele klacht over mindere belangstelling of welwillendheid van den Kerkeraad bekend. Aan den Hoogleeraar schonk hij de hoog te waardeeren gelegenheid om ook als prediker werkzaam te zijn, en bezigde hij deze om ook eene ruime bijdrage aan zjjne bezoldiging toetevoegen. Altijd stonden uwe kerkelijke lokalen met bedienden, orgel en boekerij, met milde ontvangst voor Curatoren-vergaderingen, der Kweekschool sohier ongevraagd ten dienste. Van den Kerkeraad heeft aan het Amsterdamsche Seminarium nooit iets ontbroken. En, last not least. Uit de gansche geschiedenis der Kweekschool weet ik van geen minder gunstige verhouding tusschen de Studenten van het Athenaeum en de Seminarïen. Uit den aard der zaak stonden beiden langen tijd, nog in mijn studenten-dagen, meer op zich zelve. Toen hadden de Doopsgezinden en Remonstranten te samen hun Senaat en Studenten-gezelschap naast die van 't Athenaeum. Maar gingen Professoren en Curatoren in aansluiting voor, de Studenten volgden, en zij gingen nu hen voor in vereeniging tot één corps, dat, behoudens een Commilitonen-kring van Doopsgezinden , voor Sociëteit, Senaat, literarische, theologische en andere Gezelschappen van geen onderscheid meer weet. Ook daarbij wonnen de Remonstranten om hun klein getal het meest. En wat die Studenten-gemeenschap voor werk en leven, voor oefening en vorming beteekent, kan geen Oud-student ooit vergeten. Iets zeer wezenlijks zou dan ook bij 't scheiden aan de erkentelijkheid der Kweekschool ontbreken, zoo zij daarvoor niet dankte. En mij is het, ook om eigen ervaring goed, mijne jeugdige Yrienden! daarvan openlijk in uw midden te getuigen. Zoo heb ik geëerde Hoorders! getracht van de Amsterdamsche Kweekschool der Remonstranten te herinneren wat zij hier geweest is, en voor haar uittespreken wat al goeds hier haar deel mocht zijn. Daarmede hield ik geene lofrede noch op de oude, lang beroemde Stichting der Broederschap , noch op hetgeen haar hier omgaf. Maar toch zou het kunnen schijnen, dat mijne waardeering eenzijdig en hierdoor niet ten volle waar was. Of, was er niets gebrekkigs in de Kweekschool, niets gebrekkigs in hetgeen waarmede zij hier in betrekking stond? En vordert ware ingenomenheid niet, bij het scheiden ook daarop, niet met een onvriendelijk oordeel, maar met belangstellende opmerkzaamheid te wijzen? D^och bedenkt MH: het Seminarium eindigt zijn Amsterdamsen bestaan. Daarin dus komt geene verbetering, daarvoor geene verbetering van het hier bestaande meer te pas. Yoor Leiden zijn in de inrichting der Kweekschool de noodige wijzigingen gebracht, en daarover heb ik hier niet te spreken. Maar zelf heb ik met betrekking tot het Athenaeum en de Seminarïen iets op het harte, dat ik hij het scheiden der Kweekschool nog gaarne als een wensch hier achterliet. Vergunt mij daarvoor nog een enkel oogenblik. Het betreft in de eerste plaats het Theologisch Onderwijs aan het Athenaeum en de Seminarïen te samen. Dat is één, want over en weer ontvangen de studenten het onderwijs der verschillende professoren. Maar toch ontbreekt er éénheid aan. Wel wordt deze door het onderling overleg der hoogleeraren eenigzins bevorderd, maar over het geheel staat het onderwijs aan elke inrichting op zich zelf. Zoo ging van het bizonder voordeel, dat hier zes professoren de theologie doceerden, te veel verloren. Want maar al te vaak werd in dezelfde vakken door meerderen, in andere door niemand onderwezen; waren de meeste hoogleeraren met te veelsoortig onderwijs belast, en ontging aan de studenten, reeds om de uren van het onderwijs, te veel het voorrecht van in een ordelijken studïengang met de speciaal-studie der Hoogleeraren hun voordeel te doen. In dit alles hebben de gezamelijke professoren — zooals ik reeds vermeldde — voor eenige jaren trachten te voorzien, door bij de verschillende Curatorïen een ontwerp intedienen, dat de zoo noodige eenheid in het onderwijs brengen zou. En het bezwaar, waarop dat toen afstuitte zal thans door het jongste besluit der Doopsgezinden omtrent hun Seminarium, zoo niet vervallen, althans verminderd zijn. Zou het dan niet wenschelijk wezen, dat het vroegere plan nu weder opgevat en door de zamenwerking der Professoren en Curatoren werd vervuld? Daardoor zou dit belangrijk deel van 't Hooger Onderwijs hier grootelijks winnen. Daardoor zou Amsterdam, zonder eenigen schijn van aanmatiging of naijver, alleen door gebruik te maken van het bestaande, voor de theologische studie een uitnemend voordeel aanbieden, zelfs boven de meeste onzer Hoogescholen. Daardoor zou voor de nieuwe Staatsregeling van het Hooger Onderwijs, die toch wel altijd de Protes- tantache Godgeleerdheid met de opleiding der leeraars van den staat op de kerk zal doen overgaan, hier in de beste richting zijn voorgewerkt. En daardoor zou Amsterdam, de plaats hij uitnemendheid voor de Protestantsche Kerkelijke Hoogeschool, vooruit reeds als van zelf voor/ deze zijn aangewezen. De Protestantsche Kerkelijke Hoogeschool! Nu nog een schoöne droom ? maar die mij toch reeds brengt tot mijn tweeden, even ernstigen als heiligen wensch, die vooral de Seminarïen betreft. — Bij de vriendelijke verhouding, die tusschen de verschillende Protestantsche Kerkgenootschappen, meer dan in die alle bestaat, ontbreekt thans nog het ééne noodige, de zamenwerking. Meer dan uitwendige vereeniging is deze de levensbehoefte der Protestantsche Kerk, om te worden wat zij wezen moet en kan, eene macht in de maatschappij, eene macht nevens den Staat, naast Rome, voor de nog niet Christelijke wereld. En die zamenwerking kan thans plaats grijpen, omdat het kerkgenootschappelijk verschil-, dat de verschillende genootschappen deed ontstaan, zijn beteekenis werkelijk heeft verloren. Maar hiermede heeft dan vooral iedere wezenlijke grond en reden opgehouden van die afzonderlijke opleiding hunner leeraars, tot welke de Remonstranten eertijds gedwongen, de Doopsgezinden later gedrongen, de Lutherschen nog bewogen werden. En een zeer krachtig begin van zeer wezenlijke zamenwerking zou het wezen, zoo dan nu die afzonderlijke opleiding aan de verschillende Seminarïen door eene gemeenschappelijke werd vervangen; niet feitelijk alleen, zoo als thans reeds plaats heeft, maar door haar bij de Kerkgenootschappen uitdrukkelijk in beginsel aantenemen. Het Hersteld-Luthersch Kerkgenootschap heeft daartoe reeds eene poging aangewend, en hoe gaarne had ik de Remonstrantsche Broederschap thans een krachtigen stap tot hare verwezenlijking zien doen! Maar iets anders begeerende, had zij thans daarvoor geen oog. Des te meer dringt mij de groote zaak, bij het scheiden haar aan 't hart te leggen van al- len, die in de onderscheidene Protestantsche Kerkgenootschappen voor haar invloed kunnen oefenen. Gij acht het, hoop ik, niet ongepast, M. H.! dat ik mij nog het uitspreken van deze wenschen veroorloofde. Wilt het in elk geval toeschrijven aan de belangstelling en de liefde met welke ik datgene blijf omvatten, waarmede ik door eene ernstige levenswerkzaamheid zoo nauw verbonden was. Deze leggen mij ten slotte voor het Athenaeum en de Seminarïen, bij het hartelijkst vaarwel, den besten heilwensch op de lippen. Door de oude ingenomenheid der Stedelijke Regeering, door de wakkere zorg der Curatoren, door de uitnemende werkzaamheid mijner Ambtgenooten, door de ernstige behartiging der Studenten, en door een voor alle wetenschap, ook voor de Godgeleerde gunstigen tijdgeest, zij onder den zegen van den Vader der lichten de schoonste toekomst hun deel! En de Remonstrantsche Kweekschool, — voor haar, de Geliefde, mijn allerlaatste woord. Te Leiden werkelijk tot stand gekomen, moge zij, onder de leiding van mijn hooggeschatten, begaafden en geleerden Opvolger, en met de medewerking zijner Leidsche Ambtgenooten daar bloeien, en waarlijk heilzaam wezen voor de Broederschap, voor de vaderlandsche Wetenschap en Kerk. Ik heb gezegd. GEDRUKT BIJ D. LOS, TE AMSTERDAM.