11260 11260 $ ■ I j &ISTELIJKE BROCH UREN REEKS ■ ONS |j| ARSENAAL le SERIE No. 1 ONZE LASTIGE WOORDJES a. OP GODSDIENSTIG EN KERKELIJK TERREIN ================= DOOR ====== Ds. J. WATERINK TE ZUTPHEN ZUTPHEN — J. B. VAN DEN BRINK & Co. CHRISTELIJKE BROCHURENREEKS = ONS = ARSENAAL le SERIE No. 1 ONZE LASTIGE WOORDJES a. OP GODSDIENSTIG EN KERKELIJK TERREIN ========================== DOOR ================== Ds. J. WATERINK TE ZUTPHEN ZUTPHEN — J. B. VAN DEN BRINK & Co. L. S. Het eerste nummer van «Ons Arsenaal* gaat hiermee van de pers. De uitgevers verzochten mij als eerste nummer te geven een woordenlijstje; 't kan dienst doen ter algemeene orienteering en als naslagwerkje. In hoeverre de samenstelling gelukt is zal de praktijk moeten bewijzen. Natuurlijk zal er wel iemand gevonden worden die een of ander woord noode mist Ik zelf had er meer opgenomen, ware het bestek grooter geweest. De Roomsche monnikorden liet ik bijna alle weg. Om begrijpelijke redenen m. i. De varianten in de onderscheiden orden zijn zóó, dat óf men zeer veel ruimte noodig heeft om ze aan te geven, óf't geheel toch niet tot zijn recht komt. Bovendien blijkt uit de lectuur zelve meestal wel dat men bij „het lastige woord" met een monnikorde te doen heeft. Achter de meeste woorden gaf ik aan uit welke taal ze stammen. L. = Latijn, Gr. = Grieksch, H. = Hebreeuwsch, Fr. --= Fransch, E. = Engelsen, D. = Duitsch. Daar het in de bedoeling der uitgevers ligt ook een soortgelijk lijstje te doen samenstellen voor sociaal-oeconomisch, en misschien ook nog wel voor ander gebied, hield ik me stipt aan het terrein: «kerkelij'ken godsdienstig*. Voor eventueele opmerkingen verwijs ik gaarne naar mijn adres. Er kan winste mee gedaan worden. Zegene God «Ons Arsenaal» en ook dit boekske, voor onze jongelui, en voor heel ons gereformeerde volk. ZUTPHEN, Sept. 1917. J. WATERINK. Abrahamieten, uitgestorven secte, in Oostenrijk in 1782 gesticht; zij noemde zich naar Abraham omdat zij aan één God geloofde. Zij erkende Schrift noch belijdenis, alleen 't „Onze Vader". Abrenuntiatie (L), afzwering van den duivel, bij de overgang uit de wereld in de Roomsche en I.utersche kerk. Absolutie (L.), kwijtschelding van schuld, bij de biecht. Acta (L.), handelingen (van kerkelijke vergaderingen). Adiaphora (Gr.), zaken of handelingen die op grond van Gods Woord nóch positief goed, nóch beslist zondig zijn te noemen. Adoptianisme (L), de leer die zegt dat er scheiding is tusschen de Godheid en de menscheid in Christus; en dat Christus twee „ikken" heeft. Het Goddelijke heeft dan het menschelijke aangenomen (geadopteerd). Elipandus van Toledo, + 785. Advent (L.), nadering; (van het Kerstfeest meestal gezegd). Adventisten, secte die leert dat de wederkomst van Christus spoedig is te wachten; en predikt en „kerken" sticht geheel in 't licht van die idee. Een der voornaamste groepen is die der Zevende-dags-adventisten, die den 7en dag vieren als Sabbath, de kranken zalven, en bij het Avondmaal elkander de voeten wasschen, enz (sinds begin 19e eeuw). Agapae (Gr.) agapen, liefdemaaltijden (vooral in 't begin der Chr. kerk). Albigenzen, secte genoemd naar het stadje Albi in Zuid-Frankrijk; zij wilden rein leven, en verwierpen, behalve vele Roomsche dwalingen, o. a. ook de sacramenten, ± 1200. Alliantie (Evangelische), vereeniging, op initiatief van Thomas Chalmers, in 1845 opgericht. Doel: de door kerkmuren gescheiden Christenen zooveel mogelijk saam te doen optrekken tegen modernisme en Rome. Ambrosiaansch (Kerkgezang), het door bisschop Ambrosius (+ 385) ingevoerde, rhytmische kerkgezang, later door het Gregoriaansche (z. a.) vervangen. Anabaptisten (Gr.), wederdoopers. Richting die alleen volwassenen-doop erkent. Zij zelf noemen zich „Doopsgezinden" of „Dooperschen" of „Baptisten" (z.a.). Anathema (Gr.), vervloeking (door den Paus of een Roomsche kerkvergadering). Anglikaansche Kerk, de na 1532 in Engeland gestichte hervormingskerk, waarin langzamerhand in leer het reformatorisch beginsel doorbrak, maar in kerkinrichting en eeredienst veelaan Rome bleef herinneren. Thans, door onderscheiden richtingen, verdeeld. Animisme, de heidensche vereering van geesten (van afgestorvenen, o. a.). Anthropomorphisme (Gr.), een wijze van spreken waarbij we over God op menschelijke wijs handelen (b.v.: de hand Gods). Antinomianen (Gr.), richting die leert dat, in Christus, voor Gods volk de wet Gods geen beduidenis meer heeft, sinds ± 1590 verspreid voorkomend. Apokalypse (Gr.), openbaring. Apokriefe (boeken) (Gr.), lett.: boeken die verborgen zijn, of welker oorsprong verborgen is. Boeken die wél stammen uit den tijd van 't ontstaan des Bijbels, maar niet in den Canon (z. a.) thuis hooren. Rome erkent ze. Apologie (Gr.), verdedigingsschrift, wanneer men over zijn gevoelen wordt aangevallen. Apologetiek (Gr.), de wetenschap van het verdedigen van den grondslag van het Christendom tegen ander (filosofisch) systeem. Apostelbroeders, secte, die + 1250 onder Gerhard Segarelli, in Noord-Italie en Zuid-Frankrijk, tot de eenvoudigheid der eerste Christelijke kerk wilde terugkeeren. De secte werd uitgemoord in 1307. Apostolischen, secte die zegt tot de leer en de kerkinrichting der eerste Christenheid te willen terugkeeren. Zie bij Irvingianen. Arameesche (taal), de taal die in Jezus dagen in Palestina vrij algemeen gesproken werd. Archaeologie (Gr.), oudheidkunde. Arianen, volgelingen van Arius, die o. a. op het concilie van Nicea (325) veroordeeld werd, en leerde dat de persoon van den Zoon Gods een Schepsel des Vaders was, en dus geen volkomen God. Arminianen, volgelingen van Jacobus Arminius, gewoonlijk Remonstranten (z. a.) genoemd. (Arminius geb. 10 Oct. 1560 te Oudewater, gest. 19 Oct. 1609 te Leiden). Ascese (Gr.), eigenlijk: oefening; vandaar een zedelijke tucht op zich zelf toepassen, en zoo beteekent 't meestal: onthouding (van iets dat niet zondig is). Asceet, iemand die de ascese (z. a.) beoefent. Asyl (Gr.), een plaats waar men vrij is van „in beslagname"; schuilplaats, (de hoornen v. h. altaar; langen tijd: de bisschop, de kerk). Atheisme (Gr.), God-loosheid. Auto-da-fé (Spaansch), lett. geloofsdaad; de schrikkelijk wreede plechtigheden waarbij in Spanje ketters en ongeloovigen (vooral de Mooren) werden omgebracht. Autoriteit (L.), gezag (dikwijls van de Heilige Schrift). Baptisten (Gr.), dooperschen, die zeggen dat met Gods Woord de kinderdoop niet is te verdedigen, en daarom alleen volwassenen doopen. Physisch (Gr.), natuurlijk; onze natuur, ons lichaam betreffend. Pietisme (L.), godsdienstige richting die op genieting der ziel en vroomheid des levens eenzijdig den nadrnk legt (vaak verwant aan Mysticisme z. a.). Plymoutbroeders of Darbysten, secte gesticht door den Ier Darby (+ 1830). Zij is uiterst independentisch (z. a.) en zegt dat de kerk van Christus geheel ontaard is; zij verwerpt den geordenden eeredienst en de inrichting der gemeente. Zij vestigt zeer eenzijdig de aandacht op Christus wederkomst. Polemiek (Gr.), (penne)strijd over een bepaald onderwerp. Polygamie (Gr.), veelwijverij. Polytheisme (Gr.), veel-goden-dom. Positivisme (L.), de wetenschappelijke richting die zegt dat we alleen weten kunnen 't geen we door (zinnelijke) waarneming kennen. Predestinatie (L.), uitverkiezing. Presbyteriale (kerkinrichting), de kerkinrichting waarbij, naar Gods Woord, de kerk geregeerd wordt, namens Christus, door het bedienend ambt van presbyters (ouderlingen). Protestant (L), iemand die door woord en daad protesteert tegen een bepaalde toestand, (in de kerk van Rome b.v.). Psychisch (Gr.), geestelijk, de ziel betreffend. Providentie (L.), voorzienigheid. Psychologie (Gr.), zielkunde. Puriteinen, voorn, in Engeland, lett. „zuiverheidsmenschen"; zij die in Engeland de reformatie der 16e eeuw naar Gods Woord wilden doorzetten, ook in kerkinrichting (zie Anglikaansch). Puseyisme, richting in de Anglikaansche (z. a.) kerk, genoemd naar Eduard Pusey (f 1882), die veel toenadering, bijna verbroedering, tusschen Roomsche en Protestansche kerk in Engeland wenschte. Q. Quakers (Eng.), lett. „bevers" (van 't werkw. beven), volgelingen van den Leicesterschen schoenmaker George Fox (+ 1650), later opgevolgd door William Penn (f 1718). Zij erkennen den Bijbel, maar stellen het „inwendige woord" hooger. Ambten erkennen zij niet. Zij stichtten den naar Penn genoemden staat Pennsylvania aan de Delaware (N.-Amerika), hoofdstad Philadelphia. Quietisme (L.), een uit Spanje stammende geestelijke beweging die als hoogste levensideaal stelt: de zalige rust van volstrekte gemeenschap met God, door voortdurende inwendige overpeinzing, (nauw verwant aan Mysticisme z. a.). R. Rationalisme (L.), de voorn, in de 18e eeuw opgekomen richting die de menschelijke rede (ratio) het allereerst als norm van gezag beschouwt. Realisme (L), a) de philosophische beschouwing dat de dingen inderdaad zóó zijn en zóó bestaan als ze zich aan ons voordoen, b) een kunst-richting die de werkelijkheid wil doen zien, zonder eenig voorbehoud van goede zede of iets dergelijks. Reformatie (L.), hervorming. Religie (L.), (een moeilijk te omschrijven begrip, 't besteis misschien te zeggen:) Godsvrucht. Remonstranten, Arminianen (z.a.); zij dienden in 1610 bij de Staten een remonstrantie (vertoog) in, naar 't welk zij Rem. werden genoemd. Zij dwaalden inzake verkiezing, den wil des menschen, algemeene verzoening, volharding der heiligen. De gereformeerden heetten naar een tegen-vertoog: Contra-Remonstranten. Renaissance (Fr.), de periode van opleving van oude kunst, (midden 15e eeuw). Reveil, Godsdienstige opleving, (het Reveil, de Godsd. opleving in 't begin der vorige eeuw). Revival (Eng.), ongeveer gelijk Reveil. Revolutie (L.), omwenteling. Ritualisme (L.), een eeredienst die zich in vormen verliest. Romaansch(e stijl) de ontwikkelde Basilica stijl (z.a.) die, evenals de Byzantijnsche stijl (z.a.), ook het platte dak door rondbogen vervangt, maar dan zóó dat het dak ook de kruisvorm houdt, en geen koepelvorming ontstaat. Rynsburgers, (eerst te Rynsburg) ook wel Rynsburger collegianten, een remonstrantsche secte, die doopersche opvattingen had, en, mede omdat het optreden der Rem. predikers bij wet was verboden, onderlinge stichting aanprees. Later voor een goed deel opgelost in de doopsgezinde gemeenten. De secte was 't krachtigst ± 1660. s. Sabellianen, volgelingen van Sabellius (3e eeuw na Chr.), die de drieëenheid loochende. De drie personen, zijn voor hem 3 wijzen waarop God bestaat (monarchianisme). Sadduceërs, joodsche secte, voornaamste kenmerk: zij loochenden de opstanding der dooden. In de praktijk des levens minder voorbeeldig. Salvation Army, zie Heilsleger. Scepticisme (Gr.), de richting die begint met aan de werkelijkheid der dingen te twijlelen. Schisma (Gr.) scheuring, splitsing, (pauselijk schisma, 1378—1429, toen er twee pausen waren, één te Rome, één te Avignon.) Scholastiek, de methode van wetenschappelijk (theologisch) onderzoek, zooals die in de scholen wordt gevolgd; gewoonlijk : de methode van alles „curieuselijk" onderzoeken, en tot in zijn consequenties napluizen. Schwenkfeldianen, volgelingen van Kasper Schwenkfeld, in Silezie, (f 1561); mysticist. Simonie, het koopen van ambtelijke bevoegdheid voor geld (Hand. 8: 18 en 19). Slikgeuzen, de bijnaam voor de Contra-Remonstranten (+1615) vooral in Zuid-Holland, omdat ze uit eigen kerk verdreven, een eind naar een prediker kunner keuze liepen, en beslikt in de kerk kwamen. Socialisme, de staatkundige richting die „de Gemeenschap", als het principe van gezag en van belang stelt. Praktisch uitgewerkt wordt dit een eenzijdige bestrijding van de „bezittende klasse" en het „kapitaal". (F. Lasalle f 1864). Spiritisme, de sinds 1842 opnieuw opgekomen richting, die leert dat het voor de levenden mogelijk is met de geesten van afgestorvenen in contact te komen. Styliet, een z.g. heilige die boven op een pilaar ging wonen. Somnambulisme, zie magnetisme. Superintendent, een door Luther ingesteld ambt; de S. heeft voornamelijk het bijbelsch onderwijs, vooral op scholen, te inspecteeren. Supralapsarisme (L.), de opvatting die in het besluit Gods de verkiezing logisch vóór den val stelt. Supranaturalisme (L.), een theologische richting (vooral eind 18e eeuw), die het geloof aan bovennatuurlijke dingen in stand wilde houden door ze voor de rede verklaarbaar te maken. Swedenborgianen, volgelingen van den stichter van „de Kerk van het nieuw Jeruzalem": Immanuel Swedenborg (f 1772). De hoofdzaak van zijn stelsel komt neer op de leer van een geheimzinnige verbinding der geesten, vooral van Gods Geest met de menschelijke. Hij verwierp o.a. de Drieëenheid, de opstanding des vleesches, enz. Symbool (Gr.), belijdenisschrift. Symboliek (Gr.), de leer omtrent de belijdenisschriften. Symbolisch, afbeeldend (b.v. de O. T.-ische offerdienst). Synergisme (Gr.), de leer dat bij het werk der zaligheid de mensch op een of andere wijze medewerkt. Synode (Gr.), kerkelijke vergadering. Oecumenische Syn.: een Syn. van alle kerken, b.v. in 325 te Nicea. Synopsis (Gr.), de eerste drie Evangelia; en j titel van een korte samenvatting der Geref. geloofsleer, (uitg. 1625). T. Talmud, een Godsdienstig werk der joden, ontstaan in de eerste eeuwen onzer jaartelling. Te Deum (spreek uit Tee Deeüm), (L.), verkort uit Te Deum Laudamus „U (o) God loven wij", een oud kerkgezang. Tekstcritiek, de wetenschap die den oorspronkelijken tekst van den Bijbel tracht op te sporen. Theisme, (Mono-theisme) (Gr.), de leer omtr. één eenig (en drieëenig) God, (alléén God). Theocratie (Gr.), Gods soevereine regeering. Theologie (Gr.), de wetenschap omtrent God, en Zijn werken, als in relatie tot Hem. Theophanie (Gr.), verschijning Gods. Theopneustie (Gr.), inblazing Gods; ingeving. Theosophie (Gr.), een godsdienstig-filosofische richting, (vooral in den laatsten tijd). Voornamelijk houdt de Th. zich bezig met de twee vraagstukken van overgang tusschen God en wereld en tusschen ziel en lichaam. In zijn modernen vorm op Buddhistischen (z.a.) grondslag. Thomas-christenen, zie Nestorianen. Tolerantie (L.), verdraagzaamheid. Traditie (L.), overlevering. Traducianisme (L.), de opvatting dat de zielen ontstaan door voortplanting van de ouders op de kinderen. Transcendentie (Gods) (L.), het verheven zijn van God boven alle eindigheid, waardoor Hij van Zichzelf en onafhankelijk van alle dingen bestaat. Transsubstantiatie (L.), de leer dat bij het avondmaal het brood van substantie (zelfstandigheid) verandert, en lichaam van Christus wordt. (Bij de Roomschen). Trichotomie (Gr.), de leer dat de mensch bestaat uit lichaam én ziel én geest. Triniteit, drieëenheid, Tritheisme (Gr.), de leer dat er drie goden zijn. Verbastering van de leer der drieëenheid. Type (Gr.), voorbeeld; Anti-type, tegenbeeld; de afgebeelde. U. Ubiquiteit (L.), alomtegenwoordigheid. Ultramontanisme (L.), de richting in de Roomsche kerk, die de pauselijke autoriteit als hoogste gezag wil doen gelden, niet alleen op kerkelijk maar ook op zedelijk, staatkundig, maatschappelijk, politiek en sociaal terrein. Unitariërs (L.), loochenaars der drieëenheid. Universalisme (L.), de richting die de universeele (algemeene) verzoening leert. V. Vermittelungstheologie, de theologische richting die een bemiddeling zocht tusschen orthodoxe en moderne opvatting, of tusschen heidensche filosofie en christelijke theologie, of heidendom en christendom. Voetianen, de in den strijd tegen de Coccejanen naar hun voornaamsten woordvoerder zoo genoemde Gereformeerden. (Gisbertus Voetius, 1588 geboren te Heusden; gestorven 1676 als hoogleeraar te Utrecht). Vulgaat (L.), de (bij Rome kerkelijk geijkte) Latijnsche vertaling des Bijbels. w. Waldenzen, volgelingen van Petrus Waldus, die 1177 een vereeniging tot prediking van het Evangelie stichtte (in Piémont). Zeer rechtzinnig; een voorbeeld in geloof en leven; bijbel in de landstaal; zendingsijver. Wederdoopers, zie Anabaptisten. Wesleyanen, de meer Arminiaansche (z. a.) methodisten. Whitefie'dianen, de meer Gereformeerde methodisten. z. Zeloot (Gr.), ijveraar; in Jezus dagen: deiiartij der Zeloten, een partij van joodsche patriotten. Zevende-dags-adventisten, zie Adventisten. Zwickauer profeten, een vereeniging van dwepers (± 1520 te Zwickau in Duitschland). Bakkerianen, Zie Ledeboerianen. Bartholomeüs-nacht, de nacht van 24 Aug. 1572, waarin het vermoorden van duizenden protestanten in Frankrijk (Hugenooten, z. a.) begon. Basilica (Gr.), een kerk die in de basilaca-stijl, de oudste Chr. bouw-orde, gebouwd is, — stijl: kruiskerk met op zuilen rustend plat dak. Basiliken, wetboeken der kerk in het Oosten, genoemd naar keizer Basilius Macedo (878); ook: kerken (zie Basilica). Baxterianisme, (R. Baxter f 1691) een richting in de Engelsche Kerk die van de Gereformeerde leer afwijkt en veel overeenkomt met de Remonstranten. Beghijnen1 en Begharden- (misschien van „beggén" bedelen) vrouwen1 en mannen2 die zich (niet voor 't leven) verbonden hadden tot gezanienlijken arbeid, liefdadigheid, ziekenverpleging enz. + 1200. Ze woonden op een z. g. Beghijnhof. Benedictijners, monnikorde gesticht door Benedictus van Nursia (539). Bonifacius-vereeniging, zeer sterke vereeniging (hoofdzakelijk in Duitschland), die de Evangelisatie in dienst der Roomsche Kerk beoefent. Brahmanisme, Godsdienst van de heidenen in Indië; + 208 millioen aanhangers. Broedergemeente, gemeente van Herrnhutters (te Zeist). Broederschap (des gemeenen Levens), zeer bekende en in haar tijd zeer invloedrijke vereeniging van mannen, die in „broederhuizen" samenwonend, niet alleen eigen ziele-heil, maar ook door prediking en onderwijs het welzijn des volks zochten te dienen. Geert Groete f 1384, oprichter. Zeer bekend is de broeder Thomas aKempis, 1380—1471. Buddhisme, Oostersch heidendom, genoemd naar Buddha (prins Gautama, + 650?). Byzantijnsch(e stijl), de verder ontwikkelde basilica-stijl (z. a.); kruiskerk met gewelfd dak, waarbij de zuilen tot pilaren worden die door rondbogen zijn verbonden, zoodat koepelvorm ontstaat. (Byzantium = Konstantinopel). c. Calvinist, iemand die leeft uit en naar de, door Calvijn weer met nadruk verkondigde, beginselen der Schrift. Calvijn (10 Juli 1509—27 Mei 1564). Calvinisme, soms, vooral in Roomsche landen, een door tegenstanders gegeven sectarische naam. In confessioneelen zin, inzonderheid de leer der Voorbeschikking , (óók onjuist; dan beter Augustinianismé); soms kerkelijke t titel; een kerk mag echter nooit naar een mensch ge- .Ff noemd;— kan alleen wetenschappelijke term zijn, historisch^ om een bepaalde richting aan te duiden waarin de Re-^ formatie zich bewoog; wijsgeerig: het stelsel van begrippen ? dat Calvijn naar voren bracht; politiek: de richting die^ 't eerst den nadruk legde op de vrijheid der volkeren. *^ Canon (Gr.), met gezag vastgestelde regel. Meestal: op Gods j gezag vastgestelde regel van de boeken der Schrift. Het geheel der Heilige Schrift. Catecheet (Gr.), iemand die onderwijst. Catechismus (Gr.), onderwijzing. Catharen (Gr.), lett. reinen, een sekte die veel overeenkomst vertoont met de Albigenzen (z. a.); voornamelijk in Bulgarije + 1150. ( win. WXüt) Charisma (Gr.), bijzondere genadegave (in eerste Christengemeenten). Chiliasme (Gr.), de leer van het 1000 jarig rijk. Soms gewijzigd ; er is een .tijdperk (onbepaald hoelang) van Christus-regeering aanstaande; de Joden zullen dan volgens velen in Palestina wonen, enz..... Christologie (Gr.), de leer omtrent den Christus. Chronologie (Bijbelsche) (Gr.), bijbelsche tijdrekening. Clairvoyance (Fr.), helderziendheid; de dingen die zijn of nog geschieden moeten, duidelijk zien en weergeven. Cleresie (Gr.), de orde van die tot den clerus (z. a.) behooren. In Nederland dikwijls: oud-bisschoppelijke cleresie: een sinds 1702 (Codde) afgescheiden levend deel der Roomsche kerk. (Zie: Jansenisten). Clerus (Gr.), eigenlijk: lot, erfdeel. Oorspronkelijk: het erfdeel des Heeren, de gemeente. Later in bijzonderen zin: die in het ambt staan. Meestal: de Roomsche geestelijkheid. Coccejanen, aanhangers van Coccejus (1649 hoogl. te Leiden); C. dwaalde vooral inzake de verbondsleer. Later werd deze naam door verwarring in sommige streken van ons vaderland aan de afgescheiden (1834, H. de Cock) gegeven. Coelibaat (L.), de ongehuwde staat (der Roomsche geestelijkheid), mpp Communie (L.), het avondmaal in de Roomsche Kerk. Concilie (L.), groote Kerkvergadering. Oecumenisch—, algemeen c. Concordaat (L.), verdrag (meestal m.d. Paus). Confessie (L.), belijdenis. Confessioneel, in overeenstemming met de confessie. Confirmatie (L.), bevestiging (gezegd van leden der Roomsche kerk). Confucianisme, de leer van Confucius (Khoeng Foe Tsz), een Chineesch hervormer, + 550 v. Chr. Congregatie (L.), vereeniging (meestal van Roomsche geestelijken); zie Kongregationalisten. Contra-Remonstranten, zie Remonstranten. Creatianisme (L.), de leer dat de zielen bij elk lichaam door God weer worden ingeschapen (zie Traducianisme). Critiek (Gr.), oordeelvelling; tegenwoordig dikwijls van het wetenschappelijk systeem dat den Bijbel onder het ontleedmes van het menschelijk vernuft legt (Bijbel-critiek; zie ook Tekstcritiek). D. Daemon (Gr.), booze geest. Darbisten zie Plymouthbroeders. Deisme (L.), de leer dat God als een star onveranderlijk wezen boven de schepping staat; loochent de voorzienigheid Gods. Erkent wél transcendentie (z.a.) geen immanentie (z.a.); opgekomen le helft 18e eeuw. Dekaloog (Gr.) wet der tien geboden. Diaspora (Gr.), verstrooiing; in de d... wonen; in een godsdienstig-vreemde omgeving verkeeren. Dioecese (Gr.), het gebied onder den bisschop eener bepaalde plaats. Dispensatie (L.), kwijtschelding van straf. Doceten (Gr.), menschen die leerden dat Jezus slechts een schijn-lichaam had, (in de eerste eeuwen der Chr.Jaart.) Dogma (Gr.), meervoud: dogmata; een Goddelijke waarheid, als zoodanig door een kerk erkend. Dogmatiek (Gr.), de leer der dogmata. Dominicanen, monnikorde, volgelingen van Dominicus Guzman (f 1221). Donatisten, volgelingen van Donatus, die een kerk van enkel heiligen wilde (±320). Dualisme (Gr.), de leer van de twee, dikwijls elkander vijandige, oer-beginselen (stof en geest b.v.). Dijkianen, een naam die in Zeeland dikwijls wordt gebruikt voor Oud-Gereformeerden. Zie Ledeboerianen. E. Ebionieten (H.), een joodsch-christelijke secte, in 't begin der Chr. Kerk. Christus hielden ze voor den Messias, Die echter een hoogste mensch, niet Gods Zoon is. Electrobiologie (Gr.), zie Magnetisme. Encyclica (Gr.), een pauselijk besluit. Engelenbroeders, zie Gichtelianen. Episcopaalsch (Gr.), bisschoppelijk; episcopaat, het bisschop zijn. Esseërs, Joodsche secte, met monnik-idealen. Ethiek (Gr.), zedeleer. Ethischen, menschen voor wie Godsdienst voornamelijk bestaat in zedelijk ervaren. Ethische richting (voorn, in de Ned. Herv. Kerk) de richting die geestelijk ervaren mede tot kenbron der waarheid maakt. (Chantepie de la Saussaye Sr. en Jr., J. H. Gunning Jr., Valeton e.a.). Eucharistie (Gr.) oorspr.: het dankgebed na het avondmaal, langzamerhand: de geheele avondmaalsviering. Evangelischen, ten onzent gewoonlijk de menschen der Evangelische richting (Groninger school, Hofstede de Groot, ± midden vorige eeuw); zij loochenen de ingeving der H. Schrift, het God zijn van Cristus, enz. Evolutietheorie, (L.), de leer dat alles is ontstaan door geleidelijke ontwikkeling. Extase (Gr.), een toestand van, opwinding. F. Familisten, volgelingen van Heinrich Nielaes, die liefde predikte en een familiehuis, het „huis der liefde", stichtte (+ 1550). Allerlei heidensche gedachten mengt hij met christelijke begrippen. Hij is Pantheïst (z.a.). De secte dringt aan op een vroom leven. Farizeërs (H.), afgescheidenen (van ongerechtigheid); zij vermeden de aanraking met wat zij onrein noemden, en koesterden een eigengerechtigen nationalen trots. Febronianisme, de richting van Justinus Febronius(f 1790) c\je leerde dat in de R. Kerk de conciliën (z.a.) boven den Paus staan. Fetishisme, de heidensche afgoderij die een fetish (een voorwerp waarin men een geest waant) vereert. Foederaal(-theologie) (L.), verbonds(theologie), (voornamelijk van de Coccejanen z.a.) Franciscaners, monnikorde gesticht door Franciscus van Assisi (t 1226). G. Gallicaansche (Kerk), de Roomsche Kerk in Frankrijk die onder Lod. XIV (in 1682) de hoogste macht in de Kerk aan de conciliën en niet aan den Paus toekende. In 1810 door Napoleon gehandhaafd. Gebedsgenezing, genezing op gebed, speciaal echter de genezing die sommige helderziende (clairvoyant z.a.) menschen op hun gebed zeggen te bewerkstelligen. Gichtelianen of Engelenbroeders, volgelingen van J. G. Gichtel (f 1710), die een englenheiligheid wilde bereiken en alle geloovigen priesters naar Melchizedeks orde wilde doen zijn (ascetisch theosoof). Glossolalie (Gr.), het spreken in talen. Gnosticisme (Gr.), een vermenging van heidensche en Christelijke begrippen (in het begin der Chr. kerk). Godsvrede, (1032) de bepaling, dat alle veeten gedurende bepaalde tijden moesten rusten; door de kerk gemaakt om ruwheid (vuistrecht) tegen te gaan. Goede Tempelieren, oude monnikorde; tegenwoordig: neutrale —, een vereeniging van deugdbetrachters. Gothisch(e) stijl, de kerkbouw-orde, waarbij de rondbogen door hoogopgaande spitsbogen worden vervangen (zie Romaansch). Gravamen (L), (meervoud: gravamina) bezwaarschrift. Gregoriaansch (kerkgezang), het gezang dat het ambrosi- aansche (z.a.) verving; langzamer en gelijkmatiger dan dit, (in de R. Kerk). Grenswetenschap, zie Magnetisme. Groningers, Groninger School, zie Evangelischen. H. Haagsch Genootschap, het H.G. tot verdediging van den Christelijken Godsdienst; een in 1785 opgerichte vereeniging die prijsvragen uitschijft en boeken uitgeeft. Goed begonnen is 't genootschap thans modern. Hades (Gr.), het doodenrijk, sje'ool, in tegenstelling met „het land der levenden". Hattemisten, volgelingen van Pontiaan van Hattem, in 1683 afgezet als predikant te Philipsland. Hij leerde dat de mensch zonder zonde kon zijn, en dat hij altijd lijdelijk was in 't volbrengen van Gods wil. Heisleger (Salvation Army), stichter W. Booth; het H. wil Christus brengen, door een als leger ingerichte vereeniging; 't heeft vele Remonstrantsche (z.a.) leerstellingen en is sterk methodistisch (z a.). Hellenisten, gewoonlijk de onder Helleensche (Grieksche) invloeden staande Joden, ongeveer uit Jezus tijd. Hermeneutiek, de theorie der Schriftverklaring. Herrnhutters, volgelingen van N. L. graaf von Zinzendorf, (t 1760) genoemd naar hun stadje Herrnhut; zij betoonen zeer veel ijver in zending en evangelisatie, wijken op enkele punten in leer af. (Zie broedergemeente). Hiërarchie (Gr.), priesterheerschappij (voorn, in de R. kerk). Homilie (Gr.), soms voor: predikatie; stichtelijke rede. Hostie (L.), de in Chr. lichaam veranderde ouwel; bij de Roomsche mis. Hugenoten (misschien = eedgenooten), de protestanten in Frankrijk (in de 16e en 17e eeuw). Humanisme (L.), het weer opleven van den Griekschen geest aan het eind der middeleeuwen (± 1475). Hussieten, de volgelingen van Joh. Huss (f 1415), martelaar, voorlooper van Luther. I. Immanentie (Gods) (L.), de leer dat God in, met, en onder alle dingen is en werkt, krachtens Zijne Voorzienigheid Independenten (L.), onafhankelijken, vrijen; op kerkelijk gebied: kerken die afgezonderd en op zichzelf willen staan, zonder onderling band en orde te hebben. Infralapsarisme (L.), de opvatting dat God den mensch toen Hij hem verkoor, in Zijn Raad, als gevallen zag. (Zie Supralapsarisme). Inquisitie (L.), geestelijke rechtbank. Institutie (L.), onderwijzing (I. van Calvijn). Inspiratie (L.), ingeving der H. Schrift (door den H. Geest). Interdict (L.) Pauselijk verbod. Irenisch (Gr.), vredezoekend (ook tusschen o.i. nietbijeenhoorende elementen). Irvingianen, met medewerking van Eduard Irving (f 1835) gestichte secte; zij beweert de geestesgaven te hebben, vernieuwt het apostelambt enz. (zie bij Apostolischen). Islam, Godsdienst van Mohammed. J- Jansenisten, volgelingen van Corn. Jansenius, bisschop van Yperen (f 1629), die tegen onderscheiden dwalingen van Rome opkwam. Zijn aanhang werd vervolgd. Mede daardoor ontstond in Nederland o. b. clerezie (z. a.). Jezuïeten, (volgelingen van Jezus), de door Ignatius van Loyola in 1540 gestichte monnikorde, die wel is waar zéér veel offerde en opofferde, maar ook zéér gevaarlijk was èn door de macht van wetenschap, vernuft en geld waarover ze beschikte, èn door haar, in ons oog dikwijls valsche en goddelooze, wijze van optreden, als 't er om ging Rome te dienen. K. Kanon, zie Canon. Katharen, Katechismus, zie Catharen, Catechismus. Katholiek(e) Kerk (Gr.), de algemeene Kerk, 't lichaam van Christus. Onjuist over de Roomschen als de Katholieken te spreken. Kohlbrügianen, volgelingen van H. F. Kohlbrügge (t 5 Maart 1875), die om zijn rechtzinnigheid uit de Herv. kerk geweerd, tenslotte een eigen standpunt innam. Hij schijnt soms een weinig antinomiaansch (z. a.). Kollegialisme, het systeem van kerkregeering, eerst voorgestaan door Mattheus Pfaff (t 1760). In de kerk zijn twee gelijk gerechtigde standen, leeraars en toehoorders; over de kerk heeft de staat hetzelfde zeggenschap als over andere vereenigingen: het recht van opzicht ; overigens regeeren de kerken zich zelf ; wordt eenkerkkring te groot om op kollegiale wijs (door onderlinge overeenkomsten) te worden geregeerd, dan kunnen de kerken dat recht, 't zij dan stilzwijgend, 't zij uitdrukkelijk aan de overheid overdoen. Kongregationalisten = Independenten (z.a.). Konkordaat = concordaat (z.a.). Kontemplatie (L.), of Contemplatie, stichtelijke overdenking. Koran, zie Mohammedanen. Kryptologie (Gr.), zie Magnetisme. Kurie (L.), de centrale macht die (in de omgeving van den Paus levend, met hem) de Roomsche kerk bestuurt. (Kardinalen). Kwakers, zie Quakers. L. Labadisten, volgelingen van Jean de Labadie (1610— 1674), een prediker die vooral in Zeeland invloed had, en, om zijn mysticisme (z. a.) bekend, om zijn verkeerde begrippen van kerkregeering en tucht uit de kerk werd geweerd. Ledeboerianen, volgelingen van wijlenDs. L. G. O. Ledeboer, die eerst een tijd zich bij de Afgescheidenen voegde (1840), doch daarna zijn eigen weg ging. Hij stichtte „Oud-Gereformeerde" gemeenten, vooral in Zeeland en op de Z-Holl. eilanden. Pieter van Dijke werd door L. tot leeraar geordend (zie Dijkianen); een tak der Ledeboerianen noemt zich Bakkerianen (Daan Bakker te 's Gravavenpolder). De Ledeboerianen nemen de 3 formulieren aan, en zingen Datheens Psalmen. Libertijnen, menschen van de vrije gedachte. Lichtvrienden, in 1840 gestichte secte van vrijdenkers in Duitschland. Liturgie (Gr.), de gang van den eeredienst. Locus (L.), letterlijk: plaats. Gewoonlijk een hoofddeel der dogmatiek (z.a.). Lollharden, een tak der begharden (z. a.) die bijzonder werk maakte van ziekenverpleging tijdens pestepidemie (± 1300). Los-van-Rome beweging, een krachtige beweging op Godsdienstig terrein in Oostenrijk, door welke reeds over de 50000 roomschen' protestant werden, (einde 19e eeuw begonnen). Luthersche kerk, de op Luthers (geb. 10 Nov. 1483 gest. 18 Febr. 1546) leerstellingen opgebouwde kerk; gewoonlijk : Lutherschen — vrijwel modern, en Hersteld Lutherschen, meer orthodox. Luthers dwaling ligt voornamelijk op 't terrein van de Sacramenten, en wat daarmee saamhangt. M. Maccabeërs (H.) lett.: hameraars, de vrijheidshelden die Israël van onder het Syrisch juk vrijvochten; het vorstenhuis uit dat geslacht. Madonna, (Hal.) de heilige maagd (Maria) in beeld. Magie, tooverkunst, de kunst die werkt met onbekende elementen. Magnetisme, het pogen om onbekende krachten der ziel te gebruiken, en ze al beter te kennen. Een tak van zoogenaamde wetenschap, die nog aan 't opkomen is. Met meer of minder ruimte en schakeering in het begrip ook wel genoemd: Occultisme, Mesmerisme, Somnambulisme, Kryptologie, Electrobiologie, Grenswetenschap, Psychische kracht, Psychisme, enz. Manicheisme, de leer van Mani (f 276) die een heidensch dualisme (z. a.) in overeenstemming zocht te brengen met het Christendom, (zie Parsisme). Mechanische inspiratie, de leer dat de bijbel is geschreven door menschen die onder dat schrijven, bij de inspiratie, als machines, willoos en gedachteloos waren. Mennisten of Mennonieten, = baptisten; zoo genoemd naar Menno Simons (t 1559) den organisator der doopersche kerk. Methodisten, menschen die de bekeering naar een vaste methode aannemen; meestal zeer ernstige levens beschouwing; dikwijls meer sprekers dan daders des woords (vooral in later tijd). John Wesley (1729). Missie (L.), = Zending. Modernisme, de theologische richting van onze dagen die het beginsel van Godsdienst bij den mensch zoekt, veel aan Bijbelcritiek (z. a.) doet, de Godheid van Christus en Zijn borgtochtelijk werk loochent, enz. Mohammedanen, (beter dan Mahomedanen), volgelingen van Mohammed, den valschen profeet uit Mekka, die (622) een Godsdienst stichtte, uit half-christelijke, joodsche en heidensche elementen samengesteld. Hun boek is de Koran; de aanhangers van dezen Godsdienst, de Islam, heeten daarnaar Moslemim of Muzelmannen. Monarchianen, zie Sabbellianen. Moraal (L.), (oppervlakkige) zedeleer. Moravische broeders, na de eerste vervolging van de Hussieten (z. a.) vereenigden velen zich weder onder den naam van Moravische broeders; toen de vervolging bleef voortduren gingen velen na het optreden van Zinzendorf naar Herrnhut en vormden daar de kern der gemeente, (zie Herrnhutters). Mormonen, een door Joseph Smith in 1825 gestichte secte, „de heiligen der laatste dagen". J. Smith, zoo heet het, openbaarde het boek van Mormon, den laatsten profeet der naar Amerika verhuisde 10 stammen Israëls. Dit boek heeft gezag naast en boven den Bijbel. Veelwijverij is toegestaan. Zij hebben een eigen staat in Deseret, in de landstreek Utah (Noord-Amerika). Mysterie (Gr.), verborgenheid. Mysticisme (Gr.), eenzijdig gedreven mystiek (z. a.) waarbij de ware of vermeende zielservaring bron en norm van waarheid wordt. Mystiek (Gr.), verborgen zielsgemeenschap met God. Mythologie (Gr.), goden- en fabelleer der heidensche volken. N. Nazarener, iemand uit Nazareth (in 't biz. Jezus). ' Nazireer (H.), een afgezonderde, een gewijde des Heeren. Naturalisme (L.), de (aan de Fransche revolutionaire beweging voorafgaande, algemeene) richting, die de geopenbaarde waarheid Gods verwerpt; nauw verwant aan deïsme (z. a.) Nestorianen, volgelingen van Nestorius (f 440) die een absolute scheiding tusschen de beide naturen in Christus leerde. Volgelingen van hem bestaan nog in Perzië èn t - in Ooet-Indië op de kust van Malabar, waar zij ThomasChristenen heeten. Neo-Platonisme, een invloedrijke heidensch-filosofische richting, 2e—4e eeuw na Christus. Nicolaïeten (Gr.), in Op. 2:6 genoemde secte of richting, die waarschijnlijk in dienst van het vleesch de vrijheid van den christen misbruikte. Nihilisten (L.), menschen die den strijd voeren tegen godsdienst, gezag, deugd, onsterfelijkheids - geloof, liefde, huwelijk, wetenschap enz. (in Rusland). Nominalisme (L.), de filosofische richting die zegt dat wij aan exemplaren van één soort een gelijken naam geven, maar dat de idee soort, of geslacht feitelijk niet in de realiteit (werkelijkheid) bestaat. Nomaden, trekkende volkstammen in het Oosten. Non-conformisten, de in Engeland, niet conform (overeenkomstig) de van hooger-hand opgelegde kerkwetten levende protestanten. 0. Occultisme (L.), zie Magnetisme. Oecumenisch, zie Synode en Concilie. Oliesel, sacrament bij de Roomsche kerk, de zalving voor den dood, waarbij de zonde wordt vergeven. • Organische inspiratie, de leer dat de Bijbel is ingegeven door den H. Geest aan menschen die door dien Geest als organen gebruikt werden, zoodat de Wil des Geestes ook hun wil werd. (Zóó naar Gods Woord). Orthodox (Gr.), van het rechte gevoelen; overeenkomstig Gods Woord belijdend. Oud-Katholieken = oud-bissch. cleresie, zie cleresie. Ouwel, het brood dat Rome bij Mis en Avondmaal gebruikt. P. Pantheïsme (Gr.), de leer van het z. g. al-godisme; zij loochent te transcendentie (z. a.) Gods en leert eenzijdig de immanentie (z. a.); God is volgens de Pantheïsten in alles, en onder alles, en bestaat alleen in de zienlijke en geestelijke dingen; en kan alleen worden gekend doordat hetgeen van Hem is uit het bestaande naar voren wordt gebracht. Parakleet (Gr.), de Trooster, de Heilige Geest. Parochie, het gebied eener kerk aan een bepaalde plaats (bij Rome). Parsisme, de heidensche godsdienst der oude Perzen, Meden en Baktriers, een dualisme (z. a.) waaraan het Manicheisme (z. a.) veel ontleent. Passiespel, in spel opvoeren van het lijden van Jezus. Patristiek of Patrologie, de wetenschap omtrent de oudchristelijke litteratuur. Paulicianen, een Manicheische (z. a.) secte in Armenië in de 9e eeuw. Paus = papas = vader, 't hoofd der Roomsche kerk. Pelagianen, volgelingen van Pelagius (± 416), tegenstander van Augustinus. Hij loochende de erfzonde, en dus ook de uitverkiezing. Tot op onzen tijd heeft hij zeer veel navolgers. Het Semi-Pelagianisme (vooral in de Roomsche kerk) is een gematigd Pelagianisme. Pentateuch (Gr.), de 5 boeken van Mozes. Perfectionisten (Eng.), secte gesticht door I. H. Noyes (f 1886) in den staat New-York. Hij predikte de, boven alle wetten verheven, zondelooze volkomenheid der kinderen Gods. Pericoop (Gr.), afgerond deel van een hoofdstuk des Bijbels. Philosophie (Gr.), de wetenschap die bedoelt de menschelijke kennis die door alle overige wetenschappen aan het licht is gebracht, tot een architectonisch geheel in elkaar te zetten, en aan te toonen hoe dit gebouw uit één basis oprijst.