3ISTELIJKE BROCHUREN-REEKS „ONS ARSENAAL" 61 ^ER REDACTIE VAN Pr. H.KAAJAN EN Pr. J. WATERINK SERIE 1 NO. 2 DE APOSTOLISCHEN POOR Ds. D. v. DIJK TE GRONINGEN TWEEPE PRUK E VAN J. B. VAN PEN BRINK & CO. - ZUTPHEN r DE APOSTOLISCHEN DOOR Ds. VAN DIJK TE ORONINOEN DE APOSTOLISCHEN DOOR Ds. v. DIJK INLEIDING. Wij hebben ons voorgenomen in de volgende bladzijden iebs te zeggen over de z.g.n. Apostolischen. Met de propagandisten dezer secte komt menigeen, in de steden en op het platte land, gedurig in aanraking, en niet gemakkelijk valt het dikwijls, hen te wederstaan en hun dwaling te weerleggen. Zal men dat kunnen, dan is noodig, een recht inzicht in hun principieele dwalingen. Tot dat rechte inzicht iets bij te dragen is het doel Van dit geschriftje. Wij hebben daarom de historie der secte, hoe belangrijk op zichzelf, zoo kort mogelijk weergegeven. Allerlei historische kwesties, b.v. in hoeverre deze secte met recht naar Irving genoemd kan worden, lieten wij onbesproken, om zoovéél mogelijk van de beperkte ruimte open te houden voor een korte uiteenzetting van de leer der Apostolischen en de critiek daarop. Achtereenvolgens! willen wij daarom ter sprake brengen : A. DE HISTORIE DEZER SECTE. B. DE LEER EN DEN DIENST DEZER SECTE. C. DE CRITIEK OP DEZE SECTE. A. DE HISTORIE. Het begin der negentiende eeuw was voor Europa een tijd van machtige beroering. De Fransche revolutie en de heerschappij van Napoleon hadden het leven van de volken uit hun voegen gerukt, en als vanzelf werd daardoor de gedachte, van wie de Schrift geloofde, bepaald bij wat Gods Woord leert aangaande de teekenen der tijden en' de toekomst van den Zoon des Menschen. Vooral in Engeland was dit zoo ; daar vooral begon men zich met de wederkomst des Heeren en wat daaraan zou voorafgaan, bezig te houden. Dit leidde tot tweeërlei ; tot het hpud^^van zoogenaamde prayer-meetings of bidstonden op verschillende plaatsen en tot de instelling van de z.g.n. Albury-conferences ; dat waren samenkomsten van ongeveer 30 gelijkgezinde mannen te Albury in Engeland, waar men met elkander de profetische gedeelten der Heilige Schrift onderzocht. Gevolg van dat aanhoudend roepen om de buitengewone werking des Heiligen Geestes en van dat zich aldoor verdiepen in de dingen die betrekking hadden op de wederkomst des Heeren wat dit, dat allengs de gedachte gekweekt werd, dat er iets bijzonders zou geschieden, de verwachting dat ook nu weer, bij 't naderen van het einde, de Geest Gods zich zou openbaren als in de eerste dagen der Nieuw-Testamentische gemeente. Vooral in Schotland was deze verwachting zeer sterk, En zie, daar kwam opeens wat men verwachtte. In Maart 1830 begon in het Schotsche dorpje Fernicarry een teringlijder es, Mary Campbell, plotseling in Geestvervoering te spreken in vreemde, onverstaanbare klanken. Eenige dagen later profeteerde een ziek meisje, Margaret Mac-Donald, dat op dienzelfden dag een machtige Geesteswerking in hunjiuis zou plaats grijpen. Daarna sprak ze twee, drie uren achtereen van de groote werken Gods en eindigde met 't gebed, of haar broeder James op dat oogenblik met de kracht des Heiligen Geestes mocht begiftigd worden. James antwoordde : „Het is geschied." Vervolgens ging hij een oogenblik bij het venster staan, keerde dan naar 't bed zijner zuster terug, vatte haar bij de hand en zei : „Richt u op en sta op !" Terstond was de halfverlamde genezen en gebruikte met haar broeders het middagmaal. Na afloop daarvan schreef James aan Mary Campbell, die het eerst in een vreemde taal had gesproken, en beval ook haar van haar leger op te staan ; en ook zij werd genezen. In een samenkomst van de familie Campbell met de familie Mac-Donald sprak, enkele dagen later, James in een vreemde taal terwijl zijn broer George zijn woorden verklaarde. De eerste) der aldus gesproken en vertaalde profetieën luidde : „Zie, hij komt, Jezus komt." Spoedig werden dezelfde verschijnselen op meer plaatsen gezien, een gedurig herhaalde uitroep was daarbij : „Zend ons Apostelen." Uit Schotland sloeg deze beweging over naar Engeland. Den 5en April 1831 begon de vrouw yan een advocaat Cardale in „tongen" te spreken. Een weinig later ook Cardale zelf met zijne dochters. Ondertusschen stond in Londen bij een Schotsche gemeente als predikant Edward Irving. Deze had ook deelgenomen aan de Albury-conferences, deze had ook reeds jaren lang geloofd in de mogelijkheid van de herstelling der buitengewone Geestesgaven. Daarover had hij gepredikt, daarom had hij gebeden. Zoodra hij nu hoorde van wat er geschied was in Schotland, en in het| huis van de Cardale's, begon hij in zijn woning bidstonden te houden om herstel van de Geestesgaven ook in het midden van Zijn gemeente. Na zes maanden werd zijn gebed verhoord. Een zekere heer Taplin begon te profeteeren. Eerst sprak hij in onverstaanbare klanken „met een stem als een donderslag" ; daarna riep hij in verstaanbaar Engelsch : „Jehova, hoor ons." Een weinig later viel hij Irving, die voorging in het gebed, in de rede met deze woorden : „Hij is een getrouw herder, hij is een geestelijk man." Na eenigen tijd kwam Mary Campbell de eerst begiftigde en sedert met Mr. Caird gehuwde, naar Londen en nam haar intrek bij I r v i n g in wiens woning zij nu dagelijks profeteerde. Ook de familie Cardale sloot zich bij Irving's gemeente aan. Zoo concentreerden zich allengs alle profetische gaven in de gemeente van Irving. Den 16en October 1831 liet Irving voor het eerst de stem der profetie toe, zich in de samenkomsten der gemeente te laten hoor en. Behalve om enkele afwijkingen in de leer werd Irving, om dit toelaten van het profeteeren in de gemeente, 2 Mei 1832 door het Presbyterium der Schotsche kerken in Londen, onwaardig geoordeeld nog langer tot de Schotsche Kerk te behooren ; zijn kerkgebouw werd voor hem gesloten. Eerst in 't najaar van '32 vond hij een geschikt gebouw waar hij met zijn aanhangers kon vergaderen. In Maart 1833 werd Irving ten slotte ook door de Synode buiten de kerk gebannen. Van dat oogenblik af aan dagteekent het zelfstandig bestaan der z.g.n. Katholieke Apostolische- of Irvingiaansche Kerk ! Van dat oogenblik af aan begint ook de krachtige ontwikkeling der ambten, die juist het kenmerkende dezer kerkelijke gemeenschap uitmaken. Reeds in 1832 had Irving de verwachting uitgesproken dat de Heere, die reeds Profeten (Campbell, Taplin, Cardale) gezonden had, ook haast apostelen en Evan- gelisten en Herders en Leeraars zenden zou. Hij zeide dit op grond van Epheze 4:11, waar staat : „end ezelfde heeft gegeven, sommigen tot apostelen, sommigen tot prof e ten, e n sommigen tot e va ngelisten en so mïnigen tot herders en leeraar s." En waarlijk, het scheen of deze verwachting in vervulling zou gaan. 7 November 1832 werd bij een huiselijke bidstond Cardale door een zekeren Drummond tot apostel aangewezen met de woorden : „Zijt gij niet een apostel, waarom deelt gij dan den Heiligen Geest niet uit ?" Omstreeks Kerstmis van datzelfde jaar werd nu Drummond weer door Cardale tot Engel der gemeente van A 1 b u r y geordend. Weldra werden ook ouderlingen en diakenen gekozen, zoodat in de kleine groep te Alburry een nieuw ambtenwezen en een nieuwe kerkinrichting zich ontwikkelde. De volle ontplooiing dezer dingen komt echter eerst in de gemeente van Irving te Londen, nadat hij van zijn predikambt door de Synode was ontzet. In de eerste plaats trad hier op, evenals in Albury, de apostel Cardale ; deze ordende tot Profeet der Kerk Taplin, die reeds vroeger ongeordend profeet was. Bij dezen Apostel en Profeet kwam nu vervolgens de Engel der gemeente; bij dezen Engel zes o u d e rli n g e n; bij deze, zes ouderlingen kwamen drie evangelisten; bij dé drie Evangelisten kwamen zes behulpsels; daarop volgden nog ze vendiakenen'en ten slotte nog o n d erdiakenenendiakonessen. Zoo had men dan nu alle de vier ambten uit Epheze 4:11 weer terug : Apostelen, Profeten, Evangelisten eri Herders en Leeraars. Tot deze Herders en Leeraars rekende men den Engel, Ouderlingen, Diakenen, Onderdiakenen, Diakonessen en Behulpsels. Van deze behulpsels was er een Hulp-engel, een Hulp ouderling enz. Bij heel deze inrichting stelde men zich den kandelaar uit den tabernakel ten voorbeeld. De schacht van den kandelaar is de Engel ; de zes armen zijn de zes ouderlingen, de knoopen en de bloemen zijn de Evangelisten en Behulpsels ; de Apostel en de Profeet zijn het die het licht aan den kandelaar toevoeren. Langzamerhand breidde nu deze z.g.n. Apostolische Kerk zich uit. Vooral na Irving's dood in 1834. Bij zijn dood waren er nog maar zes apostelen. In Februari '35 was het twaalftal vol. In Juli '35 zonderden zich deze twaalven voor een jaar af in Albury, om daar in de eenzaamheid voor hun taak bekwaamd te worden. In Juli 1836 werd de wereld onder de twaalven verdeeld. Ieder kreeg een deel ter bearbeiding. Zij gingen op reis, voorzien van een „Testimonium" of „Getuigenis" - een lang stuk door de twaalf apostelen opgesteld. Dit Testimonium hadden zij aan te bieden aan den Paus, aan den Keizer van Oostenrijk en aan den Koning van Frankrijk. Hun werk was niet zoozeer prediken als wel onderzoeken waar nog iets school van het zuivere goud der kerk, dat gebruikt zou kunnen worden voor 't opbouwen van de gemeente der heiligen. Onder veel inwendigen strijd breidde zich nu inderdaad de secte uit over verschillende landen. Langzamerhand begon zich echter in haar leven een moeilijkheid voor te doen, die ten slotte tot een scheuring leidde. Men had namelijk van het begin aan, de leer. verkondigd, dat de apostelen niet zouden sterven voor de eerste wederkomst des Heeren. Zij zouden de gemeente der verzegelden den Heere tegemoet voeren in de lucht. Maar de profetieën aangaande den tijd van 's Heer.en wederkomst faalden telkens — en de apostelen stierven als gewone menschen de één na den ander weg. Op allerlei manier trachtte de profetie deze moeilijkheid op te lossen. Zij verkondigde o.a. dat aan de eerste opstanding der geloovigen nog een andere opstanding zou voorafgaan waarin ook de apostelen zouden zijn be- grepen, zoodat deze toch nog de geloovigen straks zouden kunnen ten hemel leiden. Toch voldeed deze profetische oplossing lang niet aan allen. Vooral na 1860, toen weer één der apostelen wegviel, begon er onder leiding van een Profeet te Berlijn, Heinrich Geyer een geest van ontevredenheid merkbaar te worden. Men wilde aanvulling van het, door het overlijden van sommige apostelen, geslonkene twaalftal. De nog levende apostelen verzetten zich daar met kracht tegen. Zij beweerden : aan het begin van de N. T.ische bedeeling waren er twaalf apostelen, aan het einde kunnen er ook niet meer dan 12 zijn. Ten slotte had dit tengevolge het uittreden van de ontevredenen onder leiding van den genoemden Geyer en een zekere S c h w a r t z, Hulp-Engel te Hamburg. Onder hun leiding kwam tot stand een nieuwe gemeenschap met den naam : Hesteld Apostolische Zending sgemeent e." Zending s-gemeente, niet omdat zij zooveel werk van de Zending maken, maar omdat zij hun apostelen van God gezonden beschouwen. Deze nieuwe gemeenschap verschilt van de oude in hoofdzaak alleen hierin dat zij de gestorvene apostelen telkens door nieuwe vervangt. Bij deze splitsing tusschen de Katholieke Apostolische Kerk en de Hersteld Apostolische Zendingsgemeente is het echter niet gebleven. Na den dood van Schwarz, dien wij zooeven genoemd hebben als medestichter der Hersteld Apostolische Zendingsgemeente, eh die ook één harer eerste apostelen was, trad in haar midden een zekere Friedrich Krebs op den voorgrond. Deze was in 1880 tot Apostel geroepen en begon nu allerhande ketteryen te verkondigen. Ten slotte werd hij uit de gemeenschap uitgebannen. Hij stichtte nu een nieuwe gemeenschap onder den naam : „Hersteld Apostolische Zendingsgemeente in eenigheidj der Apostelen." Deze naam drukt uit hun meening, dat alle hunne apostelen hun eenheid vinden in den éénen stam-apostel, gelijk de ranken van den wijnstok hun eenheid vinden in den stam. Ook zij vullen het aantal der Apostelen telkens weer aan, terwijl zij om het getal twaalf zich niet bekommeren, maar zoovele apostelen ordenen als zij noodig keuren. Deze laatste zijn verre de gevaarlijkste. De Katholieke Apostolische Kerk drijft geen propaganda meer. Na het overlijden harer laatste Apostelen leeft zij in afwachting van wat de Heere doen zal. Zij meent dat wij op het oogenblik leven in een tijdperk waarvan in Openb. 8 : 1 gesproken wordt met deze woorden : „toen werd er in den hemel een stilzwijgen van omtrent een half uur". Ook de Herst. Apost. Zendingsgem. voert geen propaganda. Zij leidt een stil, bescheiden bestaan. Maar de „Herst. Apost. Zendinggem. in eenigheid der Apostelen" voert rusteloos propaganda en hare propagandisten hebben zeer veel tact om de eenvoudige zielen door een vertoon van vroomheid te verstrikken en te verderven. Hoe verderfelijk hun leer is zullen wij zien wanneer wij nu kort gaan uiteenzetten : B. DE LEER EN DIENST. a. van de Kathol. Apostolische Kerk. b. van de Hersteld Apostolische Zendingsgemeente. c van de Hersteld Apostolische Zendinggemeente in eenigheid der Apostelen. a. De leer der Kathol. Apost. Kerk, komt in hoofdzaak hierop neer. Christus had aan zijn kerk oorspronkelijk vier ambten gegeven n.1. apostelen, profeten, evangelisten, herders en leeraars. Deze moesten de gemeente volmaken, gereedmaken voor de wederkomst van Christus. Om harer zonden wille zijn deze ambten echter der gemeente ontnomen. Zij werd aan zichzelf overgelaten. Daardoor werd de komst van Christus uitgesteld en moest de gemeente op aarde een ellendig bestaan voortsleepen. Wel worden zeer velen uit haar wedergeboren en gaan ten hemel, maar de gemeente in haar geheel blijft krank. — Nu echter is God, op 't gebied van enkele geloovigen, Zijns volks gedachtig geworden. Hij heeft de Geestesgaven der eerste tijden weer geschonken en de vier ambten weer in het leven geroepen : de apostelen, wier arbeid het is de gemeente te leeren en te regeeren, maar inzonderheid om den geloovigen door handoplegging den Geest mede te deelen en ze te verzegelen. (Openb. 7) ; de profeten, die voor de apostelen, het licht hebben te ontsteken, maar die aan de apostelen onderworpen zijn enj wier profetiën alleen door de apostelen gekeurd kunnen worden ; de Evangelisten die tot de gemeenschap der kerk moeten roepen ; de, Herders en Leeraars, aan wie de leiding en leering der plaatselijke kerk is toevertrouwd. Alleen wie tot deze gemeenschap der Apostolische kerk behoort, kan rustig de komst van Christus afwachten ; immers alleen binnen haar is de verzegeling en alleen de verzegelden zullen bij Christus komst naar Openbaringen 7, uit het oordeel weggenomen en den Heere in de lucht tegemoet gevoerd worden. De komst van Christus is aanstaande ; dit is echter de eerste komst, vergezeld van de eerste opstanding. — Na die eerste komst zullen de geloovigen duizend jaren met Christus heerschen. Daarna komt Christ*s voor de tweede maal ; dan wordt de duivel voorgoed verslagen en vindt ook de tweede! opstanding plaats. Waar het dus den Apostolischen oorspronkelijk om te doen was, is niet, zooveel mogelijk tot bekeering te roepen, den Christus te prediken, maar alléén — de ware kinderen. Gods binnen hun gemeenschap te brengen en ze door de Apostelen te doen verzegelen. Wat de inrichting van den kerkedienst betreft en de opvatting en viering van het Avondmaal, daarin komen zij zeer veel met Rome overeen. Hun Godsdienstoefeningen munten uit door groote pracht. b. De Hersteld Apostolische Zendingsgemeente-wijkt, gelijk we reeds boven zeiden, eigenlijk alleen van de Kathol. Apost. Kerk af met betrekking tot de aanvulling van het getal der apostelen. Terwijl de Kathol. Apostol. Kerk na den dood der twaalven afwacht wat de Heere doen zal, vullen de Hersteld Apost. Zendinggem. het getal telkens weer aan. — Overigens is hun leer vrijwel dezelfde. Wat den dienst betreft, de inrichting der Godsdienstoefeningen en d.g.1., hebben zij veel van de Roomsche pracht losgelaten om tot den eenvoud van het Protestantisme terug te keeren'. C. Veel meer is van het oorspronkelijke afgeweken de Hersteld Apostolische Zendingsgem. in eenigheid der Apostelen. — Deze tak der apostolischen is zoover gegaan in haar dwalingen dat wij ze met recht mogen noemen „een gruwelijke secte". Bij allen schoonen en vromen schijn is zij werkelijk door en door Goddeloos. Zij wijkt van de Oud-Apostolischen *) in hoofdzaak af : a. In de waardeering van het Apostelambt. b. In de, waardeering van de Schrift. c. In de houding met betrekking tot Christus' wederkomst. d. In den eeredienst. a. De Oud-Apostolischeii hechten hooge waarde aan het Apostelambt. Immers de apostelen kunnen alleen •) Waar van nu aan sprake is van Oud-Apost. zijn bedoeld „de Kath.-Apost. Kerk en de Herst-Apost. Zend.-Gem." Met Nieuw-Apost. is bedoeld de „Herst-Apost. Zending-Gem. in eenigh. der Apostelen". den Geest mededeelén en verzegelen. Maar de Herst. Apost. Zendinggem. in eenigheid der Apostelen gaat veel verder. Volgens hen zet zich de vleeschwording des Woords voort in de Apostelen. In de Apostelen verschijnt Christus zelf. — Zelfs is een der apostelen zoover gegaan dat hij durfde zeggen : wie mij gezien heeft, die heeft God gezien. Wie weten wil hoe goddeloos zij hunne apostelen vereeren, die behoeft maar hunne, gezangboeken in te zien : 't Apostelambt is onze rots, Waarop wij moeten bouwen Hij is in 't heden onze God. Waarop wij ons vertrouwen. —i zoo zingen ze. In de gemeenten in Duitschland wordt het volgende lied gebruikt : Andere suchen in den Lüften Ihn der immer bei uns ist. Nicht in Grabern, nicht in Grüften Ist der Heiland Jezus Christ. Hier im Fleische, im Apostel, Zeigt sich Gott dem Kindersinn. Apostelambt ! Wie schmücktest du die Herzen, Mit grünen Geistestum, Apostelambt f Du Trager unserer Schmerzen, An deiner Brust wir ruhn. Aus dir flieszt für uns alle Leben. Du bist an Gottesstatt gegeben Als Segen heut und bis in Ewigheit. — U.S.W. b. In de tweede plaats wijken deze H. Apost. in eenigh. der Ap. van de Kath. Apost. Kerk af, in de waardeering der H. S. De Katholiek Apostolischen houden nog aan de Schrift vast. Wel maken zij zich, als het pas geeft, op grond eener profetische openbaring van de duidelijke uitspraken der Schrift af, maar in het algemeen blijven zij toch de Schrift aanvaarden. Niet alzoo de H. Ap. in Eenigh. der Ap. Zij spreken het onomwonden uit, dat de Schrift als onfeilbare regel van geloof en leven ten eenenmale heeft afgedaan. Zij zeggen : „Toen Israël in de woestijn was kreeg het dagelijks manna uit den hemel. Dat manna mochten ze echter niet langer dan een dag bewaren. Deden ze het wel, dan vonden ze er des anderen daags wormen in. Slechts een weinig mocht ter gedachtenis bewaard worden in de arke. Precjes zoo is het met het Woord Gods. Vroeger heeft God zijn Woord gegeven aan Mozes en David en Jesaia en Petrus en Paulus enz. maar dat Woord was slechts goed voor dien tijd. Wie nu bij die Woorden leven wil, die zal er wormen in vinden. De Bijbel is slechts een kruik waarin ter gedachtenis een weinig van dat oude manna bewaard is; ter gedachtenis en niet tot gebruik. Wij hebben nu te leven, bij het Woord, dat God dagelijks door Zijne Apostelen en Profeten der gemeente wil openbaren. De gehoorzaamheid aan God is niet gelegen in het zich houden aan dezen of genen bijbeltekst. De Stem des Heeren hooren wij in Zijne Apostelen, die Hij tot ons gezonden heeft. Bijna heel de Christenheid wandelt in de graven der dooden door altijd maar weer te vragen : „Wat zegt Paulus ? Wat zegt Mozes ?" Maar de gebrekkige kennis van Paulus kan niet zijn de regel voor dezen tijd." Zoo vertreedt deze secte de Heilige Schrift ; en wie in hun midden nog om der concientie wil aan de Schrift wil vasthouden wordt met het smalende : „Schriftgeleerde" in den hoek gedrongen. c. In de derde plaats verschillen de Herst. Ap. in Eenigh. der Apost. van de Oud-Apostolischen, gelijk wij zeiden, in hun houding die zij tegenover de wederkomst van Christus1 aannemen. Zij hebben het op aarde, met hun bijna als God vereerde Apostelen, zoo goed, dat zij eigenlijk geen behoefte meer gevoelen aan den Christus zelf. Zij hebben immers in hun Apostelen alles wat Christus, ja wat God zelf voor hen zou kunnen zijn. Vandaar dat het uitzien, het verlangen naar Christus' Wederkomst bij hen zeer verzwakt is. Was bij de Oud-Apostolischen alles gericht op Christus' komst, had bij hen het herstelde Apostolaat eigenlijk anders geen bedoeling dan de gemeente voor te bereiden voor 's Heeren wederkomst, bij deze verst afgedwaalde tak, heeft het Apostolaat zijn doel weer in zichzelf gekregen ; vanzelf leidt dat de aandacht van 's Heeren wederkomst af. d. Ook wat de eeredienst betreft is er ten slotte groot onderscheid tusschen de Oud- en de Nieuw-Apostolischen. Deze laatsten hebben geheel los gelaten de Roomsche pracht en praal. Zij hebben eenvoudige vergaderplaatsen, geen schitterende ambtsgewaden. De Verzegeling wordt bij hen toegepast aan kleine kinderen terstond na den doop. Ook verzegelen ze reeds gestorvenen. Een gemeentelid treedt dan op den Apostel toe en vraagt om verzegeling van dezen of dien gestorvene. De Apostel legt dan hem, als plaatsvervanger, de handen op en bidt voor den doode. Dan valt een der gemeenteleden profeteerende in met profetiën als deze : „Ik zag een schare verzegelden in blauwe kleederen uit de Scheol (doodenrijk) overgaan in den hemel. Daarmee is dan de verzegeling der doode een feit geworden. Voorts hebben deze Nieuw-Apostolischen als heilige handelingen nog :de Confirmatie, of bevestiging van de jonge leden op ongeveer 12 of 13 jarigen leeftijd en — het huwelijk. C. KRITIEK. Hebben we kort de Historie en de leer van de z.g.n. Apostolischen in hun verschillende scha-keeringen trachten weer te geven, thans willen we pogen in een korte critiek het onhoudbare van heel deze beweging aan te toonen. Wij willen daartoe : a. Het licht der Schrift over deze secte doen schijnen. b. Haar bezien in het licht harer eigen historie. a. Gelijk bij elk ander ding, zoo is 't ook hier, gelijk vanzelf spreekt de eerste en groote vraag : „Wat zegt de Schrift er van". Nu zou het vanzelf veel te lang worden om elke afwijking die zich bij de Apostolischen voordoet te toetsen aan de Schrift. Wij zullen ons bepalen tot het punt waar het om gaat, n.1. tot de vraag of er werkelyk in dezen tijd nog Apostelen kunnen zijn in den zin waarin de Apostolischen beweren Apostelen te hebben, apostelen zooals de twaalven dat waren. — Als de apostolischen daarin gelijk hebben, als hun apostelen werkelijke apostelen zijn, in den zin van de twaalven, dan hebben wij ons aan hen te onderwerpen, hunne leer geloovende. Maar blijkt het, dat hunne apostelen v a 1 s c h e apostelen zijn, dan is daarmede heel hun streven geoordeeld als een valsch en anti-christelijk drijven. Nogmaals zij het dus gezegd, de zaak waar het op aankomt is deze : „Kunnen de Apostelen der Apostolischen werkelijk Apostelen zijn gelijk de twaalven. Het woord „apostel" beteekent eigenlijk niet anders dan : „Afgezant", iemand die door een ander is afgezonden om een bepaalde opdracht te volvoeren. In dien zin is elke dienaar des Woords een Apostel ; immers zoo dikwijls hij het Evangelie predikt staat hij voor de gemeente als door God gezonden om den goddelooze te zeggen dat het hem kwalijk, den rechtvaardige dat het hem wel zal gaan. In dien zin zou men een man als Luther of Calvijn een apostel kunnen noemen. In dien zin zouden ook de Apostolischen hun voormannen, mits zij kwamen met een echt schriftuurlijke prediking, apostelen mogen noemen. Maar dat is hun bedoeling niet. Zij geven aan hun apostelen dezen naam om daarmede uit te drukken dat deze mannen bekleed zijn met hetzelfde ambt, als de twaalven, die door Jezus Zelf de wereld werden ingezonden ; maar dat is met het oog op hetgeen de schrift ons leert omtrent de twaalven, onmogelijk ; in de eerste plaats toch leert de schrift ons uitdrukkelyk dat het getal der twaalven een afgesloten kring vormt, waaraan' niemand kan worden toegevoegd, en in de tweede plaats bljjkt het uit de Schrift duidelijk dat het ambt dier twaalven van dien aard was dat het uiteraard onmogelijk is dat ook nog anderen, na hen met datzelfde ambt zouden bekleed worden. Laten wij trachten deze beide dingen achtereenvolgens uit de Schrift aan te toonen. Jezus had, toen Hij op aarde rondwandelde, voortdurend om zich heen een kring van volgelingen, die in Hem geloofden als in den beloofden Messias. Uit deze groote kring koos Hij echter een kleinere kring uit, die meer in 't bijzonder Zijn volgelingen! werden. Deze kring bestond uit twaalf mannen ; niet meer of minder, maar juist twaalf. Dat was niet toevallig, maar opzettelijk nam Jezus uit al Zijn volgelingen juist een twaalftal. Zeer duidelijk staat dit getal twaalf in verband met de twaalf stammen Israëls. Denk b.v. aan Matth. 19 : 28j waar Jezus zegt : „Voorwaar ik zeg U, dat gij die Mij gevolgd zijt, in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des Menschen zal gezeten Zijn op den troon Zijner Heerlijkheid, dat gij ook zult zitten op twaalf tronen, oordeelende de twaalf geslachten Israëls. Dat het inderdaad Jezus bedoeling was, dat die kring van apostelen juist uit twaalf en uit niet meer of minder zou bestaan blijkt verder zeer klaar uit Openbaringen 21 : 14, waar wij lezen : „En de muur der stad had twaalf fundamenten en op deze de namen der twaalf apostelen des Lams. Daar is dus uitdrukkelijk sprake van d e twaalf Apostelen. Klaarder kan het niet uitgedrukt worden, dat wij in dat twaalftal met een afgesloten éénheid te doen hebben. Voorts zijn er in de Evangeliën een menigte van teksten die bewijzen dat Jezus, in onderscheiding van alle andere volgelingen, juist een twaalftal stelde. In Matth. 10 : 2—4 worden de namen der twaalf Apostelen uitdrukkelijk genoemd. In Markus 3 : 14 lezen we : „En Hij stelde er twaalf, opdat zij met Hem zouden zijn, en opdat Hij die zoude uitzenden om te prediken, en om macht te hebben, de zieken te genezen en de duivelen uit te werpen". In Markus 6 : 7 heet het : En Hij riep tot zich de twaalven, en begon hen uit te zenden twee aan twee. In Lukas 6 : 13 staat : „En als het dag was geworden riep Hij Zijne discipelen tot zich en verkoos er twaalf uit hen die Hij ook Apostelen noemde. Dat zijn slechts enkele plaatsen J wie opmerkzaam de Evangeliën doorleest zal telkens de uitdrukking „de twaalven of de twaal apostelen" tegenkomen. Dat alles is een bewijs voor wat wij zoo even zeiden dat Jezus zelf die twaalven bedoelde' als een afgesloten kring. Dat is het eerste bewijs uit de Schrift, dat er in later eeuwen geen nieuwe apostelen kunnen zijn. Uit heel Jezus spreken blijkt het zoo klaar dat hij slechts met twaalf rekening houdt. Nftoit zinspeelt Hij er op dat er in de toekomst nog meer zullen zijn, die met hen gelijkberechtigd zullen wezen, gelijk in rang, gelijk in eere. Nog sterker bewijs echter, dat er na deze twaalven geen andere apostelen kunnen opstaan, ligt in den aard van het ambt, dat Jezus hun op de schouderen legt. Als Hij deze twaalven toch apostelen noemt, dan is dat niet in den algemeenen zin van „afgezanten" maar dan is dat een bepaalde ambtsnaam. Anders had Hij immers ook de zeventigen die Hij uitzond dien naarri kun- nen geven. Dat doet Hij echter niet. Alleen de twaalven zijn „Apostelen". (Lukas 6 : 13.) Daar volgt uit dat Hij met dit „apostel zijn" een zeker bepaald ambt bedoelt, dat aan de twaalven, in onderscheiding van al de anderen gegeven wordt. En wat behoorde nu tot de eigenaardigheid van dit apostelambt. Zoeken wij de Evangeliën na dan bespeuren wij dat daar een zevental eigenaardigheden in de twaalven worden gevonden die hen tot „a p o s t e 1 e n" maken. 1°. Zij zijn aan Christus door den Vader gegeven ; in Johannes 17 : 6 lezen we toch : „en Gij hebt Mij dezelve gegeven" ; 2°. Zij zijn door Christus zelve geroepen, Joh. 15 : 16. Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb U uitverkoren. 3°. Zij zijn door Jezus zelve bekwaamd; zij zijn oogen oorgetuigen van Zijn woorden en daden. Johannes 15 : 27 „en gij zult ook getuigen, want gij z ij t van den beginne met Mij geweest. 4°. Zij zijn in bijzondere mate den Heiligen Geest deelachtig, Die hen onderwijst en in alle waarheid leidt. Johannes 16 : 13 „maar wanneer Die zal gekomen zijn, namelijk de Geest der Waarheid, Hij zal U in al de waarheid leiden. 5°. Met dien Geest toegerust treden zij openlijk op als getuigen, inzonderheid van Jezus opstanding, Handelingen 1 : 8 maar gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes die over u komen zal; en gij zult mijne getuigen zijn. 6°. Hun getuigenis wordt bezegeld door te'ekenen en wonderen en rijken geestelijken zegen. Hand. 2 : 43. En eene vrees kwam over alle ziel, en vele wonderen en teekenen geschiedden door de apostelen. 7°. Aan dit getuigenis is de kerk aller eeuwen ge-' bonden. Er is geen gemeenschap met Christus dan door het woord en de personen de apostelen Joh. 17 : 20. En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor degenen die door hun woord in Mij gelooven zullen. Bezien wij deze'zeven punten van nabij, dan voelen wij terstond, dat na den dood der eerste apostelen nooit nieuwe apostelen op kunnen treden. Vooral het derde en het zevende punt zijn van beteekenis. De apostelen waren oog- en oorgetuigen van Jezus daden en woorden. Zie,' Jezus trad op in het midden der wereld ; Hij sprak, Hij werkte. Maar straks ging Hij heen. Hoe zou nu wat Hij op aarde gedaan en gesproken had, hoe zou nu Zijn werk beteekenis kunnen krijgen voor het menschelijk geslacht ? Hoe zou Zijn leven, Zijn arbeid er voor bewaard blijven dat het weg zou zinken in grijze vergetelheid! Dat kon alleen, doordat menschen, die met Jezus geleefd hadden, die Hem met eigen oogen gezien en met eigen ooren gehoord hadden van Hem getuigen gingen, getuigen niet slechts met het gesproken woord voor het toen levende geslacht, maar ook met het geschreven woord voor de geslachten die later komen zouden. Het zou onmogelijk zijn geweest voor de volkeren, die leefden buiten Palestina in Jezus' dagen, onmogelijk voor heel de menschenwereld die na Jezus op aarde heeft gewoond, om in Hem td gelooven, het heil, dat in Hem verschenen was, deelachtig te worden als er geen menschen waren geweest die hun stem konden verheffen en zeggen : „Wij hebben Hem gehoord, wij hebben Hem gezien". Zonder zulke mannen zou het heil in Christus verschenen, ook weer met Christus zijn ten hemel gevaren. Wilt ge een beeld ? Zie Christus Jezus is in komen dalen in de wereld als een bron van levend, levenwekkend water. Maar wat had de wereld daaraan als daar niet was een doorgang een leiding waardoor dat water zich over de akker der wereld kon uitgieten, om in die dorre woestenij een hof der gemeente te doen ontluiken ? Welnu, die heerlijke roeping is den apostelen gegeven. De Heere Jezus heeft die blijde boodschap des Evangelies in hunne handen gelegd opdat zij Hem zouden uitroepen aan alle volk, aan alle geslacht. En dat hebben ze gedaan. Zij hebben dat Evangelie' gepredikt, zij hebben 't gesproken, geschreven. Nu is er geen andere manier om aan Jezus deel te krijgen, in Hem te leeren gelooven dan dat apostelwoord. In hun woorden ruischt de rivier vanlevend water, die uit Christus vloeit door de menschenwereld ; en voor iedere heilbegeerige is in dat woord volkomen, maar ook in dat woord allèèn leven en zaligheid. Maar wie voelt dan niet, dat er na die eerste apostelen geen nieuwe apostelen meer kunnen opstaan ? Het is immers onmogelijk dat nogmaals oor- en ooggetuigen van Christus' leven op aarde optreden? Die arbeid om, laten wij zoo eens zeggen, om de verbinding te zijn tusschen Christus en de gemeente kan immers maar eenmaal geschieden ? Van een huis kan toch maar eenmaal een fondament gelegd worden ? Een boom kan toch maar eenmaal geplant worden ? Trouwens het is ook in 't geheel niet noodig dat er nog apostelen zouden zijn. In het woord der apostelen, door Jezus geroepen tot hun arbeid, hebben we alles wat ter zaligheid noodig is ; in hun woord wordt ons de volle Christus gepredikt. Wat zouden nieuwe apostelen ons dan kunnen schenken. Waar het woord der apostelen bewaard, gelezen, gepredikt wordt, daar leven de apostelen nog, al zijn ze ook gestorven ; en ieder die in hunne plaats nieuwe apostelen zou willen hebben doet te kort aan hunne hooge waardigheid, waarmede Christus zelf hen heeft bekleed. Zoo blijkt dus uit alles wat de Schrift ons leert omtrent het apostelambt, dat het onmogelijk is, dat er na de twaalven, door Jezus zelf uitverkoren en bekwaam gemaakt, nog weer nieuwe apostelen zouden kunnen zijn. Nu zijn er echter enkele dingen in de Schrift, die oogenschijnlijk den Apostolischen gelijk geven. In de eerste plaats de verkiezing van Matthias; in de tweede plaats het apostelschap van Paulus, en in de derde plaats Epheze 4:11. Laten wij die drie dingen daarom nog afzonderlijk onder de oogen zien. De' apostolischen zeggen als er na de twaalven geen nieuwe apostelen kunnen zijn, hoe kan dan, na het uitvallen van Judas, Matthias worden gekozen ? Wij antwoorden daarop. Toen Jezus Zijne apostelen verkoos gaf hij hen de dubbele taak om eerst nog tijdens Zijn leven het Koninkrijk der hemelen te verkondigen onder Israël en daarna datzelfde Evangelie te brengen tot de volkeren. Toen Judas uitviel was slechts de eerste helft van die opdracht door hem vervuld. De tweede helft was onuitgevoerd gebleven. Daarom moest toen, opdat de nieuwe apostel de taak uit Judas' hand overnemen en ten einde brengen kon, een opvolger van Judas gekozen worden. Later als de twaalven eenmaal zijn uitgegaan, hun boodschap brengende, en zij dan de een na den ander wegvallen is er van aanvulling ook geen sprake meer. Maar Paulus dan. Paulus was toch ook een apostel, naast en behalve de twaalven? Geeft dan, zoo zeggen de Apostolischen, de verschijning van Paulus ons geen recht om te zeggen dat er ook na en behalve de twaalven nog apostelen zijn ? En nu moet het erkend, die figuur van Paulus is wel eenigszins moeilijk te'verklaren. Sommigen verklaren zijn Apostolaat aldus : „Matthias was de opvolger van Judas ; dit was echter slechts tijdelijk ; straks komt Paulus in de plaats van Matthias als de echte opvolger van Judas. Daarom zal straks op de fundamenten van het nieuwe Jeruzalem niet de naam van Matthias, maar de naam van Paulus staan. Toch lijkt ons dit niet de juiste verklaring. De rechte verklaring lijkt ons deze : Het Apostolaat van Paulus is van een anderen aard dan dat van de twaalven. Zijn Apostolaat heeft een heel eigenaardig, op zich zelfstaand karakter. De twaalven hadden de opdracht, de Zending, om als ooggetuigen het Evangelie van Christus tot de wereld te brengen. De opdracht, de Zending van Paulus was om op gansch bijzondere wijze den twaalven hierin behulpzaam te zijn. Hij werd door Christus zelf aan de twaalven toegevoegd om hun apostolaat ingang te doen vinden in de wereld. Het apostolaat, van Paulus is daarom ondergeschikt aan het apostolaat der twaalven. Zeker hij noemt zich apostel — en hij mag dat doen omdat hij evenals de andere apostelen door Christus zelf tot zijn ambt is geroepen, tot zijn taak is uitgezonden, maar zijn opdracht is een andere. Hij komt achter de twaalven aan. Om het kort te zeggen. In zooverre is Paulus evengoed apostel, met hetzelfde gezag bekleed als de andere twaalven, als ook hij rechtstreeks door Christus tot zijn* ambt geroepen is en bekwaamd ; maar in opdracht en taak verschilt hij van de twaalven. Wij gelooven zeker dat niet de naam van Paulus, maar van Matthias op de fundamenten van 't Nieuwe Jeruzalem zal staan. Zeker, Paulus draagt evengoed als de twaalven den apostelnaam. Maar dat bewijst niet dat hij ook dezelfde rang heeft, 't zelfde ambt bekleedt als de anderen. Gelijk we reeds zeiden „Apostel" beteekent eenvoudig, iemand die met een bepaalde opdracht door een ander is uitgezonden. Zoo wordt in Hebreën 3 : 1 ook Jezus „Apostel" genoemd ; zoo worden ook enkele personen die als medewerkers en helpers der apostelen optreden „apostelen" geheeten. Maar bij ieder van die heeft het Woord telkens een andere zin. Jezus Christus is apostel omdat Hij van den Vader in de wereld is gezonden tot het volbrengen van Zijn Middelaarswerk. Barnabas en andere Evangelisten worden apostelen genoemd in de gewone beteekenis van afgezondenen door de gemeente of de eigenlijke apostelen. Wanneer dus Paulus „apostel" genoemd wordt, dan sluit dat niet in dat hij precies gelijk is aan de) twaalven. Neen maar dan beteekent dat, dat Hij door Jezus Christus is uitgezonden met een bepaalde zending, van de andere apostelen onderscheiden. Zoo geldt dus noch het beroep op Matthias, noch op Paulus — zelfs al zou het waar zijn (wat het niet is) maar zelfs al zou het waar zijn dat én Matthias én Paulus beiden, in dezelfde beteekenis als de twaalven apostelen waren geweest, zou dit toch de Apostolischen geen stap verder brengen. Immers zoowel het Apostelschap van Matthias als van Paulus berust op het „gezien hebben van den Heere Jezus". Lees maar Handelingen 2:21, 1 Korinthen 9:1. Daarbij komt, dat Paulus rechtstreeks door den Heere Jezus zelf werd geroepen, terwijl Matthias gekozen werd uit een tweetal gesteld door de elven, die zelve rechtstreeks door den Heere geroepen waren. Allemaal dingen die bij niet één der apostelen van de Apostolischen gevonden worden. Vooral dit laatste is voor de Apostolischen ook een zwak punt. Zij kunnen door niets bewijzen de Goddelijkheid der aanstelling hunner apostelen. Hunne apostelen beroepen zich voor de Goddelijkheid hunner Zending op hunne profeten ; en hunne profeten beroepen zich voor de echtheid hunner profetiën weer op de apostelen. Zoo hangt heel het apostelschap in de lucht. En het eenige waarmee zij tenslotte toch de Goddelijkheid van de roeping der apostelen bewijzen is dit : „Het blijkt uit hun woorden en werken'-'. En wie dat niet aanvaardt, bot dien zeggen ze : „Gij verstaat niet de dingen die des Geestes Gods zijn". Maar waarlijk, zoo een ontzaglijk ding als het Apostelambt moet toch wel wat deugdelijker grondslag hebben, als een mensch, voor zijn eeuwig heil, zich daaraan zal vast klemmen. Tenslotte blijft dan nog over het beroep der Apostolischen op Epheze 4 : 11, 12 en 13. „En dezelfde heeft gegeven sommigen tot apostelen, sommigen tot pro- feten en sommigen tot Evangelisten en sommigen tot herders en leeraars; tot de volmaking der heiligen tot het werk der bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus, totdat wij allen zullen komen tot eenigheid des gelolofs, en de kennis van den Zoon van God^ tot een volkomen man tot de mate der grootte der volheid van Christus. Ziel} ge wel, zeggen de Apostolischen, daar staat dat Christus apostelefl profeten, evangelisten, herders en leeraars heeft gegeven totdat de gemeente de volmaaktheid bereikt heeft — dus tot het einde toe zullen er apostelen zijn. Maar dit is toch onjuist. De apostel wil zeggen : Christus zal zijne gemeente tot de volmaaktheid doen voortvaren. Hij heeft daartoe aan de gemeente de ambten gegeven o.a. apostelen, profeten, evengelisten, herders en leeraars. Maar dat behoeft toch niet te beteekenen dat nu ook ieder dier vier ambten tot aan het einde zal blijven bestaan. Neen de apostelen zijn gegeven om de grondslag te leggen, de profeten om hen daarin behulpzaam te zijn ; de Evangelisten en nog later de herders en leeraars om op dat gelegde fundament voort te bouwen. Zoo bewijst deze tekst niets voor de apostolischen. Wat op andere plaatsen in de H.S. gezegd wordt van het apostelambt toont daarentegen klaarlijk aan dat het de bedoeling niet zijn kan dat er ook tot het einde apostelen zouden zijn. Een klare, duidelijke uitspraak, dat er ook in het laatste der dagen nog apostelen zijn zouden, wordt nergens in de Schrift gevonden ; terwijl toch in andere opzichten, toti in bijzonderheden, de gebeurtenissen omtrent den tijd der voleinding worden medegeleeld. Is dat niet een bewijs dat het ook volstrekt 's Heeren bedoeling niet geweest is, zulke ambtsdragers in het laatst der tijden nogmaals te doen optreden ? b. Wordt alzoo de beweging der Apostolischen geoordeeld door de Schrift, niet minder wordt zij veroordeeld door haar eigen historie, 't Zou te veel zijn om alle dingen op te noemen uit de historie dezer secte die het onhoudbare van haar streven! bewijzen. Wij noemen slechts enkele dingen. De eerste Apostelen zijn opgetreden met het zeggen dat zij de gescheurde Kerk van Christus weer tot eenheid zouden brengen — ; en zij hebben niets anders gedaan dan de vele secten nog met een vermeerderen. De eerste apostelen zijn opgetreden met de bewering, dat zij niet zouden sterven voor 's Heeren wederkomst — ; maar nu zijn alle heengegaan en nog is Christus niet gekomen. Telkens heeft de stem der profetie, gelijk die in de Apostolische kringen weerklonk, gefaaldj De profetie wees iemand aan als van God tot het Apostelambt geroepen, maar hij weigerde en bewees daardoor niet een waar apostel te zijn. Een ander legde zijn apostelambt neer, wijl hij inzag dat alles op een dwaling berustte. Allerlei data zijn achtereenvolgens aangegeven als de datum van 's Heeren wederkomst, maar altijd bleek het een vergissing. Op het allerdroevigst komt echter de dwaling der Apostolischen in hun historie uit, in de gruwelijke ketterijen waartoe zij langzamerhand zijn gekomen. De Oud-Apostolischen hebben geleerd het voortbestaan van het Apostelambt — ; bij de Nieuw-Apostolischen heeft dit geleid tot Schriftverwerping en menschvergoding, tot het achteruitdringen van de gestalte van onzen gezegenden Zaligmaker. „Als wij nu nog Apostelen hebben, wat hebben wij dan eigenlijk nog te maken met wat die eerste apostelen zeiden ?" Zoo hebben ze geredeneerd en daardoor hebben ze het woord der Apostelen in de Heilige Schrift krachteloos gemaakt ; zoo kwamen, ze tot Schriftverwerping. Het hooge aanzien, waarin de apostelen stonden, leidde er toe om hen te vereeren als zulken, in wie God vleesch was geworden, als zulken, in wie de menschwording van Christus zich voortzette — ; zoodat tenslotte één der apostelen zeggen durfde : „Wie mij gezien heeft, heeft den Vader gezien." Dat is menschvergoding. Het gevolg daarvan was dat men in de Apostelen alles vond wat men noodig had ; de Apostelen weten de waarheid, de apostelen kunnen de zonden vergeven; de apostelen kunnen den Heiligen Geest mededeelen — ; maar hoe kan het dan anders of de persoon van Christus treedt op den achtergrond, het licht dat van den persoon van Christus uitstraalt wordt verduisterd door den glans der Apostelen. Dit is een ding (en! het is wel het meest noodlottige) dat de Apostolische secte gemeen heeft met alle andere secten, dat het n.1. den persoon van Christus uit het middelpunt van het geloofsleven verdringt en er iets anders voor in de plaats stelt. Elke ware Reformatie in de Kerk kenmerkt zich door een weer helder in het licht stellen van den persoon en den arbeid van Christus. Met de secten is dat precies andersom, ook met de apostolische secte. Dat mag oorspronkelijk de bedoeling niet geweest zijn, de historie heeft er toe geleid ; daardoor heeft zij haar oordeel in zichzelven. Veel zou aan dit alles nog zijn toe te voegen, maar wij mogen niet te lang worden. Slechts, één ding nog. Hoe moeten wij denken over de wonderen en teekenen die er vroeger en later in het midden der Apostolischen hebben plaats gegrepen ; n.1. het spreken in tongen, genezing van kranken. Geven die dingen niet het doorslaande bewijs dat déze beweging werkelijk uit God is ? Wij antwoorden hierop allereerst ; bij al die wonderen is veel bedrog geweest. Een der eerste profetessen b.v. erkende later, hare profetiën thuis opgesteld en van buiten geleerd en ze daarna in de vergadering der gemeente uitgegalmd te hebben. ; In de tweede plaats laat zich het wonder der tongen zeer wel verklaren uit een soort toestand in het zieleleven, die met de werking des Heiligen Geestes niets te maken heeft. En in de derde plaats ook al zouden er werkelijk wonderen in den kring der apostolischen hebben plaats gegrepen, dan bewijst dat nog niets voor de echtheid en Goddelijkheid hunner zaak. Immers ook van de valsche j£ profeten is voorzegd, dat zij wonderen zullen doen. Geen wonderen of teekenen, in hun midden geschied, bewijzen iets voor de Goddelijkheid hunner zaak. Alleen dan is een zaak uit God, als zij met de Heilige Schrift in overeenstemming is. En dat is met de Apostolischen niet zoo. Ieder zij daarom tegen deze secte gewaarschuwd. Waaraan een mensch behoefte heeft, dat is de verzoening, de verlossing door Christus Jezus. Hem hebben wij noodig, Hem alleen. Hem kennen wij uit het woord der apostelen ons in de'H. S. bewaard. In dat woord treden d e Apostelen telken male voor ons. En wie nu dat woord gelooft, die heeft den Christus, en in Christus zaligheid voor tijd en eeuwigheid. Daar hebben wij geen nieuwe Apostelen voor noodig. Gelukkig niet. Hijzelf verzegelt zijn geloovigen. Hijzelf drukt den zijnen het stempel op, waardoor zij in het oordeel bewaard worden en de eeuwige zaligheid zullen' binnengaan. Gewis wij moeten Apostolisch zijn ; maar dat is niet zich te laten leiden door zulken die zich Apostelen noemen, zonder bewijs van de Goddelijkheid hunner zending, doch door ons te laten leiden door het Woord van hen, die van Jezus Christus zelf den naam en het ambt van Apostel ontvangen hebben. Ziet toe, dat u niemand verleide.