1 I CB ] I 1 1 333 1 A D V I E > blTïl THEOLOGISCHE FACULTEIT VAN Kil? -UTRECHT, BETREKKELIJK de medewerking aan eene tfÏEUWE BIJBELVERTALING. INGELEVERD AAN DE ALGEMEENE SYNODE DER NEDERL'ANDSCHE HERVORMDE KERK in 1 8 5 3. UTRECHT, c. van der post j". 1 8 5 3. ADVIES DER THEOLOGISCHE FACULTEIT VAN UTRECHT, BETREKKELIJK de medewerking aan eene NIEUWE BIJBELVERTALING. IKGRLBVEKD AAN DE ALGEMEENE SYNODE DER NEDERLANDSCHË HERVORMDE KERK in 1 8 53. UTRECHT, van der post ib. 1353. Het is bekend, dot de algemeene Synode der Nedertandsche Hervormde Kerk heeft besloten eene nieuwe vertaling van den Bijbel te doen vervaardigen. Het is tevens algemeen bekend, dat de leden der Theologische Faculteit aan de Utrechtsche Hoogeschool zwarigheid gemaakt hebben hieraan mede te werken. Zij verklaarden dit reeds aan de algemeene Synodale Commissie in 1851, toen deze de hulp der Theologische Faculteiten tot dit werk inriep, en zij hebben het onlangs op nieuw verklaard aan de Synode van 1853, nadat de Synode van 1852 besloten had de verdere maatregelen ten deze te verschuiven, tot dat van harentwege de Utrechtsche Faculteit tot medewerking zou zijn uitgenoodigd. Maar niet algemeen bekend is het, om welke redenen en op welke gronden gesegde Faculteit gemeend heeft de me* dewerking aan de Bijbelvertaling thans niet op zich te mogen nemen. Daarom acht zij ziek, ofschoon het gevoelen van andersdenkenden eerbiedigende, niet verantwoord, noch voor zich zelve, noch bij de vaderlandsche Kerk, tenzij het ter algemeene kennisse gebragt worde, wat haar tot hare weigering gedrongen en in hare overtuiging meer en meer versterkt heeft. Zij heeft geoordeeld op de meest voegzame wijze hiervan te- kunnen doen blijken, door het Advies, hetwelk zij in 1853 over deze zaak bij de Synode heeft ingezonden, te doen drukken en algemeen verkrijgbaar te stellen. Allen mogen er uit zien, dat zij in deze gewigtige zaak niet ligtvaardig heeft gehandeld, en zij verwacht, dat ook degenen, die van haar verschillen, haar deze getuigenis niet zullen onthouden. — Een iegelijk zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd! En het heil der vaderlandsche Kerk worde, onder het bestuur van den Heer der Gemeente, ook door verschil van gevoelen bevorderd.' AAN DE ALGEMEENE SYNODE DER NKDERL. HERVORMDE KERK EN DE ALGEMEENE SYNODALE COMMISSIE. De Theologische Faculteit der Utrechtsche Hoogeschool heeft op nieuw in overweging genomen, zoowel het besluit van de algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk, d. d. %% Julij 1852, hetwelk dringend en ernstig de medewerking dier Faculteit voor het werk der Bijbelvertaling inroept, als de missive der algemeene Synodale Commissie, d. d. 2 November 1852, die haar dit besluit officieel mededeelt, en tevens haar advies vraagt omtrent de bepaling van het aantal der Vertalers. Zij acht zich, nu de Hooge Kerkvergadering zelve haren wensch geuit en aan haar heeft doen brengen, uit dien hoofde verpligt aan de Synode zelve en daarmede tevens aan de Synodale Commissie het volgende te antwoorden, vertrouwende dat dit haar advies ter Synodale tafel zal gebragt worden. De Theologische Faculteit kan niet zien, dat de bezwaren, die vroeger door haar geopperd zijn tegen de wenschelijkheid, dat in dezen tijd van wege de Synode aan eene nieuwe Bijbelvertaling de hand zou worden geslagen, thans zijn weèrlegd of geweken. Hoezeer zij evenmin als vroeger ontkent, dat het bezit eener verbeterde Bijbelvertaling zeer wenschelijk is, blijft zij alsnog den tijd, dien wij beleven, tot het vervullen van dien wensch allerongeschiktst achten. Nog drukken haar de volgende bezwaren: Een hoofdbezwaar ligt in de onzekerheid en verscheidenheid van inzigten, die lij onze Godgeleerden op het veld van Kritiek, Exegetiek en Dogmatiek heerschende zijn. — Zij zal niet herhalen wat vroeger i) door haar ') Onze Faculteit had in 1851 aan de Synodale Commissie mede het volgende geadviseerd; » Het is ons hoogst bedenkelijk of zulk eene vertaling en zulk cene uitgave in onzen tijd wel naar behooren kunnen geleverd worden. Wij vreezen met de speciale Commissie, die, volgens de Handelingen der Sgnode van 1849, bl. 121, 122, in deze zaak werkzaam is geweest, of het niet voorbarig zijn zou, dit werk reeds te dezen tijde aan te vangen. »Het is de vraag," zeide zij, eu wy nemen de moeite hare woorden te herinneren, omdat zij ons toeschijnen alle behartiging te verdienen: »het is de vraag, of de wetenschap nog wel op die hoogte sta, dat eene nieuwe Bij- aangehaald werd uit het rapport eener speciale commissie , ter vergadering der algemeene Synodale Commissie belvertaling ondernomen kunne worden met de hoop van in dezen arbeid wél te zullen slagen." Zij toonde de gegrondheid van haren twijfel aan, door eene korte opgave van hetgeen er in de Kritiek en Exegetiek gedaan is en nog gedaan moet worden." De Faculteit bedoelde door dit laatste de volgende bedenkingen, in het Rapport der Commissie geopperd : »In de Kritiek van het Nieuwe Testament meende men vroeger door de werkzaamheden yan een bungei,, SEsjlkb, (SMBSbach, hüg en anderen tot de zekere resultaten gekomen te zijn, waarop men nu kon voortbouwen. In de laatste jaren is het echter gebleken, dat deze resultaten, deels onvoldoende, deels ongegrond zijn; en, wat lachmann ep anderen ook gedaan hebben, vaste grondslagen heeft men tot dus verre nog niet verkregen." «De Exegetiek moge in de laatste jaren, ook door wfNBR's arbeid, reuzenschreden gedaan hebben, maar in de studie der Grammatica en Syntaxis heeft men het toch, bij lange na, niet verre genoeg gebragt, om er altijd zeker van $e zijn, dat men den regten weg betreedt; — vóór dat men zoo gelukkig zijn zal, moeten er nieuwe onderzoekingen in het werk worden gesteld omtrent het taaleigen, zoowel van de Grieksche schrijvers in het gemeen, als van de Boeken des Nieuwen Testaments in het bijzonder, zelfs omtrent de eerste beginselen van het oude spraakgebruik.'' «Wat nopens de Kritiek en Exegetiek van het Nieuwe Testament gezegd is, geldt nog veel meer nopens die van het Oude Testament, waarin men over het geheel genomen nog meer verlegen staat om te bepalen eensdeels, wat de oorspronkelijke woorden zijn, anderdeels, hoe zij niet alleen verklaard, maar ook vertaald moeten worden." Het Rapport eindigde echter in de aanbeveling eener nieuwe Bijbelvertaling. Doch de meerderheid der Synodale Commissie besloot, met verwerping der conclusie van het rapport aan de ingeleverd in 1849, (zie Handel, der Synode 1849, bl. 12H,122). Het grootere gedeelte van dat rapport, 't welk door de Faculteit, gelijk zij reeds vroeger te kennen gaf, met ernst is geraadpleegd, drukt geheel haren geest uit. Zij stemt met die Commissie in bij de verklaring, »dat »zij, zonder iemand te kort te doen, meent te mogen »twijfelen, of allen, die thans hunne stem tot het be» komen eener nieuwe Bijbelvertaling zoo luide verhef»fen, van dit een en ander een levendig inzigt heb»ben!" — en zij aarzelt evenmin ook nu met die Commissie te verklaren, dat » de verschillen ten aanzien der «Dogmatiek in onze dagen, ook in ons vaderland, het «alleen reeds bedenkelijk maken, tot het vervaardigen » eener nieuwe Bijbelvertaling te besluiten, daar het te » vreezen zijn zoude, dat zulk eene vertaling, althans hier »en daar, de kleur van deze of gene partij dragen zou." Een ander bezwaar blijft voor ons gelegen in de voorzeker allezins noodzakelijke bijvoeging van inleidingen en aanteeheningen bij de Bijbelvertaling, 't geen in Synode als hare beschouwing kenbaar te maken, dat zulk eene vertaling is onnoodig, onnuttig, ontijdig, niet van de bevoegdheid der Synode en onuitvoerlijk. — De Faculteit heeft voor zich het gewigt der aangevoerde gronden en van dit besluit niet kunnen voorbijzien. dezen tijdaan nog grooterebezwaren onderhevig blijft. — Wil men eene vertaling leveren, die niet slechts gedurende eenige jaren bruikbaar zal zijn, maar die meer duurzaam aan de behoeften voldoen zal — en dit zal men toch van eene vertaling, van voege de Synode opgemaakt, mogen verlangen, —.dan verklaart de Faculteit niet in te zien , hoe in onze dagen, waarin de inleidingswetenschap en de uitlegkunde zelve zoo tegenstrijdig door voorname Godgeleerden behandeld worden, ook ten deze iets zal kunnen geleverd worden, 't welk aan de behoefte zal kunnen voldoen. Nog wordt in onzen, ook vooral op dit veld veel bewogenen tijd, het antwoord op vele vragen ingewacht en daarbij worden de tegehstrijdigste -meeningen geopperd. Hoe zal men zoowel inleidingen als aanteekeningen kunnen leveren op het Evangelie van Johannes, op het grootere deel van de brieven aan de Romeinen, Galatiërs, Efeziërs, Kolossensen en de Hebreën, zonder leerstelligen *) inhoud, tenzij men een geheel Meurloozen arbeid aanbood, waarbij alle partijen in de kerk zich tot één punt zouden vereenigen, t. w. dat zij dien eenstemming afkeurden en verwierpen? i) Dit doelt op een vroeger schrijven der Synodale Commissie aan de Faculteiten (23 Nov. 1850), waarbij men verklaarde: «dat de aanteekeningen konden zijn van taal-, geschied- en oudheidkundigen, niet van leerstelligen aard.'' Drukken deze bezwaren de mogelijkheid, om in onze dagen van wege de Synode eene goede en geldige Bijbelvertaling te doen vervaardigen, andere hebben vooral betrekking op de invoering eener nieuwe Bijbelvertaling. — Wij gevoelen ten volle, dat men dit van latere zorg zou kunnen noemen, en dat men, nadat men eenmaal eene voortreffelijke nieuwe Bijbelvertaling verkregen had, — gelijk men die mag verwachten, wanneer zij door of van wege de Synode zal worden vervaardigd, — later zou kunnen beraadslagen, of zij alleen voor huiselijk gebruik zou dienen, dan wel aanstonds kerkelijk ingevoerd, althans aanbevolen worden. — Maar geenszins ontgaan ons de bezwaren, die hiertegen overstaan. Naar ons inzien moet men het aan afzonderlijke Godgeleerden overlaten, Bijbelvertalingen te leveren voor huiselijk gebruik. De taak der Synode, in hare verhouding tot de Nederlandsche Hervormde Kerk, eischt dat eene vertaling van harent wege, en door kerkelijk gezag opgemaakt, tevens kerkelijk worde ingevoerd en althans bij kerkelijk gebruik de Staten-overzetting vervange. — Zonder dit zou de Synode de verwarring in de Hervormde Kerk slechts vermeerderen en het zou met haar karakter geenszins overeenkomen, alleen datgene te doen, wat voegzaam is voor afzonderlijke Bijbeltolkenv Maar de Synode is geen vast, veeleer een jaarlijks afwisselend ligchaam, hetwelk na verloop van eenige jaren door geheel andere inzigten kan beheerscht worden. Zij zelve zou, indien wen thans al oordeelde tot het doen vervaardigen eener Bijbelvertaling te moeten overgaan, éér deze afgewerkt ware of daarna fcfoBen oordeelen, dat zij aan de behoeften van dien lateren tijd niet meer voldeed, of wel dat hare invoerifcg dan onraadzaam ware. Hiervan is de tegenwoordige Synode niet verzekerd. Zij zou daardoor welligt den besteden arbeid vruchteloos kunnen doen aanwenden. En de leden onzer Faculteit aarzelen, bij hunne veelvuldige en verpligte werkzaamheden, zich aan dien onzekeren uitslag te wagen en daarvoor hunnen tijd aan hunne verpligte werkzaamheden te onttrekken. Doch zelfs afziende van die verder verwijderde uitzigten, achten wij boven alles den tegenwoordigen toestand onzer Hervormde Kerk, waarin zoo vele twisten en verdeeldheden heerscben of welligt eerst aan het opkomen zijn, voor het besluit tot eene zoodanige invoering allerongeschikfst. — Het is de pligt der Synode, waar zij vrij en zelfstandig werkt en zich boven de partijen in de vaderlandsche Kerk stelt, de verdeeldheid niet grooter te maken, maar de breuke , zoo veel in haar is, te heelen. Dit doel achten wij, naar onze innigste overtuiging, in de dagen die wij nog beleven, te zullen tegenwerken door het doen vervaardigen eener Bijbelvertaling. De kerkelijke zoowel als leerstellige partijgeest, die nog woelt, zou te regt of te onregt een steen des aanstoots zoeken in die nieuwe. Bijbelvertaling, en daarvan partij trekken. Zij zoude ze tot voorwendsel of aanleiding van verdeeldheid en scheuring nemen. Reeds het gerucht van dit plan heeft velen verbitterd en den partijgeest voedsel gegeven. Het gevolg kan onzes inziens niet uitblijven. Te laat zou welligt de Synode zich beklagen daardoor de verdeeldheid in de Nederlandsche Kerk te hebben aangewakkerd. Daartoe mogen wij niet medewerken.—De invoering van zoodanige vertaling, thans niet, gelijk in de 17de eeuw, door staatsgezag gesteund, zou bij de voor haar gunstige stemming van sommige gemeenten,'bij den onwil en den tegenstand yan andere, tot veelvuldige verwarring, botsing, strijd en verdeeldheid aanleiding geven; om niet te spreken van hetgeen in den boezem der gemeenten zelve, bij onmiskenbare verdeeldheid van gemoederen, noodwen-r dig moest plaats hebben. Een derde grond van bezwaren is gelegen in het aantal der Vertalers en Reviseurs, die tot de Bijbelvertaling zouden gekozen worden. — Wel heeft de SynT odale Commissie ons ditmaal de vraag gedaan: hoe groot, naar ons advies, het aantal zou moeten zijn der mannen, die tot de vertaling geroepen werden; — maar wij kunnen die vraag naauwelijks overeenbrengen met de lijst van Vertalers, »op wier medewerking zij in de synode van 1852 meende te mogen rekenen, indien de Synode hun het werk der vertaling zou willen opdragen," en met het daarop gegronde advies, door haar aan de Synode gegeven, dat deze boven en behalve de Professorender Theologische Faculteiten,» eiken der overige Vertalers zou uitnoodigen tot ijverige medewerking aan het belangrijke werk der voorgenomene vertaling1)." — Traden toch de leden onzer Faculteit toe, dan zou deze lijst uit 19 bestaan , zonder nog te spreken van andere mannen, die door ons konden worden aangewezen. Want de verklaring, aan de Synode gedaan: dat de Commissie meent op de medewerking van al die waardige Godgeleerden te mogen rekenen, en de nadere inlichtingen, ter jongst gehoudene Synode gegeven, omtrent de onderhandelingen, die tusschen elk hunner en de Synodale Commissie hebben plaats gehad, overtuigen ons duidelijk, dat het geenszins de bedoeling der Synodale Commissie kan geweest zijn, dat de Synode uit >) Hand. der Syn. 1852, bl. 64 en 65. deze lijst eene keuze doen zou. Immers de kieschheid, welke elk dier mannen regt had te vorderen, zou vereischt hebben, dat men, al ware het officieus, geene mannen daartoe uitnoodigde, van welke men niet overtuigd was, dat zij allen tot dat werk zouden geroepen worden; vooral niet, dat men met elk hunner officieus onderhandeld had, eer men aan de Synode de keuze overliet; evenmin als dat men hunne namen in de gedrukte Handelingen deed lezen. En tegen zoodanige uitgestrekte lijst van Vertalers heeft de Faculteit onoverkomelijke bezwaren. —Zij heeft toch de overtuiging, dat eene Bijbelvertaling, door een groot aantal mannen vervaardigd, eene onuitvoerlijke zaak is. Het zou noodwendig, indien wij ons niet geheel en al bedriegen, eene vernieuwde aanleiding zijn tot geheele mislukking en verijdeling van het doel, hetwelk men zich voorstelt. Indien toch elk boek des N. V. of althans de meeste dezer door andere Godgeleerden vertaald worden, kan het niet anders of er moet eene ongelijkmatigheid en verscheidenheid in de vertaling plaats hebben, die niet dan schadelijk werken kan. Andere kritische grondslagen, andere hermeneutische regelen, uiteenloopende dogmatische voorstellingen, zullen noodwendig op de verschillende boeken des N. V. worden toegepast, hetgeen ons toeschijnt met alle denkbeelden van eene goede Bijbelvertaling te strijden. Voor de Reviseurs zal het onmogelijk zijn zoodanig gebrek te herstellen, zullen zij niet op nieuw eene eigene vertaling leveren. De Synodale Commissie heeft dit voorzeker niet voorbij gezien. Daarom toch schijnt zij te hebben voorgesteld: ndat zij in gemeenschappelijk overleg mei hen eenige regelen tot handleiding trachte vast te stel-' len, van welke niet zal mogen worden afgeweken, zonder dat zulks op iedere plaats en voor elke afwijking ten dienste der Reviseurs zal zijn aangewezen." — Maar boö dit bij de verscheidenheid van inzigten onder gei/sfon* dige Godgeleerden in een' tijd van zóó vele uiteen^loopende wetenschappelijke rigtingen, gelijk de onze, als een uitvoerlijk plan kan worden beschouwd, bekennen wij openhartig niet te begrijpen. Wij zijn dankbaar aan den Hoogl. van hengel, dat hij zijne denkbeelden daaromtrent naauwkeurig heeft willen ontwikkelen, en nemen gaarne aan, dat hij naar zijne grondregelen en bepalingen eene consequente Bijbelvertaling zou kunnen leveren; maar dat het mogelijk zijn zoude, dat 6, 8,10,1 2, 18, 20 zelfstandige Bijbeltolken in dien geest en naar die regelen en bepalingen hunne vertaling der afzonderlijke Bijbelboeken zouden bewerken , daarvan kunnen wij ons geen denkbeeld vormen. Dat begreep men in de zeventiende eeuw bij de vervaardiging der Staten-overzetting, toen, zelfs ten tijde eener minder ontwikkelde kritische en exegetische wetenschap, de taak der vertaling van het Nieuwe Testament aan slechts drie Geleerden, die in dogmatische gevoelens overeenstemden, werd opgedragen. Eveneens schijnt het ons thans toe, dat de eenige weg, om, indien de tijd daarvoor rijp ware,, eene goede Bijbelvertaling te verkrijgen, deze ware, dat men aan een zeer klein getal uitstekende mannen, hoogstens drie, geheel vrij van andere wetenschappelijke werkzaamheden of betrekkingen, de noodige tijdruimte verschaffe. Zonder dat zou zelfs het reeds volbragte werk geheel en al mislukken. Tegen al die bezwaren, die ons weêrhouden moeten vrijheid te vinden om onze medewerking toe te zeggen, kan onzes inziens geenszins opwegen, wat de Synodale Commissie er in 1851 tegen heeft ingebragt (Handel. 1851, bl. 15T verv.). — Wij meenen aan de Synode te dezer gelegenheid verschuldigd te zijn, hieromtrent ons gevoelen te openbaren. Men vroeg, of er dan zoo bijsonder veel eenparigheid, rust en kalmte in de Nederlandsche Hervormde Kerk heerschte, toen tot het vervaardigen der Staten-overzetting besloten werd ? Die vraag verbaasde ons. De geschiedenis toch leert ons, dat dit besluit genomen werd, niet te midden der Remonstrantsche twisten, maar toen deze door Synodaal gezag beslecht waren; toen de ContraRemonstranten zich zeker waanden van de overwinning, nadat de Remonstranten uit de kerk verwijderd waren; toen men de kerkleer gevestigd had en één geest hen allen bezielde, die door de Synode van Dordt tot dit werk geroepen werden; toen de kerk dus tot rust scheen gekomen en men dit werk veilig meende te kunnen ondernemen. Het verschil van die dagen met onze tijden valt elk in 't oog. Wat toen kon verrigt worden, kan voor als nog onraadzaam schijnen. Onze tijd van spanning en verdeeldheid verschilt grootelijks van dien na de Dordsche Synode. Men vroeg: of er ooit iets goeds ingevoerd is in de Kerk, zonder dat bekrompenheid het afkeurde of kwaadwilligheid voorwendsels tot tegenwerking er uit ontleende, b. v. de invoering der nieuwe Psalmberijming en der Evangelische Gezangen ? — Wij antwoorden volmondig ontkennend: nooit. Maar wij zien volstrekt niet in, dat dit leiden moet tot dé gevolgtrekking, dat de Synode bij hare verr^tingen den toestand eener inwendig geschokte kerk en den strijd der partijen, die aanwezig is, altijd geheel uit het oog moet of mag verlie- zen, of dat men nooit eenige bezwaren moet doen gelden, hoe gewigtig die ook zijn mogen, 't geen eerder onberadenheid zou mogen heeten; of dat men te midden van verdeeldheid, spanning en separatisme moet ondernemen, wat niet regtstreeks op onzen weg ligt; of wat men, ofschoon het eene weldaad zijn zou voof de kerk in minder bewogene tijden, voorzien kan, dat thans noodwendig tot scheuring en ontbinding der reeds zoo Verdeelde kérk moet leiden. — De wijze kent tijd en plaatse! Men vroeg: of dan eene Bijbelvertaling moet aehléfwege blijven, tot dat de eenstemmigheid in de kritiek, iao> gogiek, exegetiek en dogmatiek zal verkregen zijn? Dat onbereikbare verlangen wij niet. Die tijd zal bij de ontwikkeling der wetenschappen niet ligt aanbreken. Maar wel kan en zal de tijd komen (de geschiedenis staat er ons borg voor), dat men uit de gisting der verschillende elementen tot meerdere vastheid zal geraken omtrent de hoofdpunten dier wetenschappen. In dat tijdperk van gisting achten wij ons thans geplaatst;, dóch zoodanig tijdperk duurt nooit onophoudelijk voort. Een' minder bewogen tijd wachte men af. Over andere bedenkingen, tegen ons advies geopperd, behoeven wij hier niet verder te spreken, noch ironie met ironie te beantwoorden, 't geen wij beneden ons zouden achten. Daar derhalve onze te voren medegedeelde bezwaren niet zijn opgeheven, ja veeleer thans in kracht zijn toegenomen, naarmate de toestand der Protestantsche Kerk in ons Vaderland tegenóver de Roomsch-Katholieke aan de Synode den duren pligt voorschrijft, van hare zijde alles toe te brengen, wat verdeeldheid en scheuring tegengaan en eenheid bevorderen kan; vindt de Faculteit geene vrijheid, voor het tegenwoordige hare medewerking toe te zeggen aan het werk der Bijbelvertaling, door de Synode te ondernemen. Mogt de Synode desniettemin meenen, dat zij, in weerwil hiervan, in dit werk moet voortgaan, het is der Theologische Faculteit genoeg tijdig bare bezwaren te hebben geopperd. De Synode zelve oordeele! Ware de Theologische Faculteit van oordeel, dat de lijst der mannen, tot de Bijbelvertaling geroepen, gevoegelijk kon vergroot worden, en ziet zij de lijst in der Godgeleerden, die door de Synodale Commissie in 1852 als Bijbelvertalers zijn voorgedragen, wier verdiensten zij gaarne erkent, zij zou dan toch meenen, dat met gelijk regt naast dezen nog anderen hadden kunnen geplaatst worden, als: Dr. a. des am0r1e van der hoeven, floOgl. bij het Seminarie der Remonstranten te Amsterdam. Dc. th. k. m. von baümhader, Pred. te Geervliet. Dr. j. i. doedes, Pred. te Rotterdam. Dr. w. moll, Hoogl. der Godgel. aan het Athenaeum illustre te Amsterdam. Dr. j. j. van oosterzee, Pred. te Rotterdam. g. vissering, Pred. bij de Doopsgezinden te Wormer en Jisp. j. r. wernink, Pred. te Vlaardingen; benevens meerderen, die wij niet behoeven te vermelden. Doch daar de Faculteit van oordeel is, dat een groot getal Bijbelvertalers de'zaak, die men begeert, zal doen mislukken, onthoudt zij zich van alle verdere consideratiën. De Faculteit bidt over Uwe gewigtige beraadslagingen den zegen Tan God af. UTRECHT, DE THEOLOGISCHE FACULTEIT DEB 13 April 18g3 -^Jw UTRECHTSCHE H00GE8CH00L, H. BOUMAN. H. J. ROYAARDS. H. E. VINKE. Bij C. VAN* DÉfe' ^^^^^^^eae'ïïltgigève^"^ H. BOUMAN, Chartae Theologieae. Liber primus ..........ƒ 1,80. Memoria Joannis Clarisse, Theologi « 3,6o. H. J. ROYAARDS, Hedendaagsch Kerkregt bij de Hervormden in Nederland. Een handboek voor Academische lessen, enz.2deelen. Uitverkocht." 7,—. < Compendium historiae ecclesiae Christianae fase. I. Historia Ecclesiae antiqua et media " 2,00. . —- Idem fase. II. Historia Ecclesiae recenlior.* 8,—. .—, ■ Chrestomathia patristica. 2 partes . ....».■ 4,60. ■ ■ De Concept-wet omtrent de ondersteuning van behoef- tigen, in hare betrekking tot de Diakonii'n kerkregtelijk beschouwd; benevens het reglement op de DiaJio?iie-administratie, gearresteerd door de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk in 1844....... —,80. De Hervormde' diakoniën en de Concept-Armenwet van 1851 .....,.vi -.40. Geschiedenis der Hervorming in de stad Utrecht...« 2,—. . . Het historische karakter der tegenwoordige Nederlandsche Universiteiten, als waarborg voor haar voortdurend bestaan.. .• —,60. . Geschiedenis der invoering en vestiging van het Christendom in Nederland. {Derde vermeerderde uitgave) 3,90. i Geschiedenis van het Christendom en de Christelijke Kerk in Nederland, gedurende de Middeleeuwen, le en 2e dl 8,65. P. HOFSTEDE DE GROOT, Institutiones Theologiae natnralis. Ed. terlia.* 4,—. W. A. VAN HENGEL, Institutio oratoris Sacri • 8,20. Ph. W. VAN HEUSDE, De Socratische School of Wrjsgeerte voor de 18de eeuw, 4 dln. 2de yeel vermeerderde uitgave, met portret...... » 12,—. > ; Brieven over den aard en de strekking van het Hooger Onderwijs. Derde uitgave ■ 8,75. A. O. HOLTIUS, Geschied- en Begtskundige Verhandelingen • 2,80. H. J. KOENEN, Geschiedenis der Joden In Nederland 4,20. H. GROTII, Paralellon Rerumpublicaruin. Vergelijking der Gemeenebesten, derde boek. Over de leden en inborst der Athenienseren, Romeinen , Hollanders. Uitgegeven en met aanmerkingen opgehelderd, door Mr. J. Meerman, 4 dln e-50-