BIBLIOTHEEK Dr. ABRAHAM KUYPERSTICHTING CB 11377 r 11>0 ^ m Serie TI. No, 3. Per Serie (10 m%) f ;8— Alk. in I 0.40 Betreffende Vraagstukken van Algemeen Belang - - DE CHRISTELIJKE ZENDING Pro ALBERT C. KRUYT Zendeling te Posso Contra: HENRI BOREL Ambtenaar voor Chineesche Zaken; Letterkundige BAARN HOLLANDIA-DRUKKERIJ 1910 De Ie Serie bevat: li Neo-Maühusianisme (Pro: Dr. J. M. van 'T Hoff; Contra: Dr. H. Pinkhof); 2. Besmetittykheid van luberctuose (Pro: Dr. M. W. Pijnappel; Contra: Prof. Dr. A. P. Fokkbr); 3- Vegetarisme {^toxB. Sybrakdy; Contra: Dr. J. Schrijver); 4. Het Mintstene-Kuyper (Pro: Prot. Mr. Anke Anema ; Contra: Mr. J. Lmecrg); 5- Veresnvoudigae Spelmg (Pro: Dr. J. b. Schepers; Contra: Dr. T. D. Detmers); 6. Het Vrfe Huwelijk (Pro: W. Hamburger; Contra:Mr.H.Verkocteren); 7. Vtvuectie (Pro: Dr. H.T.L.StrcyckÉN; Contra: FeltxOrtt); 8. Geheelonthouding (Pro:DsA W van Wijk; Contra: G. Oosterbaan); 9. Hei Ondersoek naar het Vaderschap (Pro: Prof. Mr. W. l. P. A. Molengraaff; Contra: Jhr. Mr. W. F. kochussen); 10. Aansluümg bij de Berner-Conventie (Pro: herman robbers; C°Intrde^'n?'Serie'verscheen: I. 7heoscphte (Fro: W. G. Reedeker; Contra: Dr H M. van Nes); 2. Homotcpathie (Pro: Dr. A. C. A. Hofiman; Contra: Dr.H.Pinkhoi); 3. Spiritisme (Pro: J. S. Göbel; Contra: Dr. A.J. C. Snijders); 4, Reglementeer im der Prostitutie (Pro: Dr. W. H. Mansholt; Contra: KA. Keuchenius); 5. Hei recht van Werkstaking (Pro: Jos. Loopuit; Contra: Jhr. Mr H. Smissaert); 6. Vrouwenkiesrecht (Pro: W. Wijnaendts Francken-Dyseinck; Contra: Mr. Arnold Levy); 7. Staatspensioneenng(Pro: G. L. Janssen; Contra: Mr. Dr. H. S. Veldman); 8. De Moaem-Godsdienstige nshttng (Pro: Prol Dr, K. Oort; Contra: Dr. Ph. J. Hoedemaker); 9. Vrfhandel (Pro: Dr. D Bos- Contra: J. van Dusseldorp A.Mzn.); 10. Lijkverbranding (Pro: Dr.C. J. Wijnaendts Francken; Contra: Ds. H. J. E. Westeiman Holstrjn). In de Ille Serie verscheen: 1. De Genezingen ie Lourdes (Pro: Dr. A. C. A Hofiman; Contra: Dr. J. Borst); 2. Staatsexploitatie van Spoorwegen f£ro: U.G.Schilthuis; Contra: Jhr. Mr. H.Smissaert); 3- „Evoiutie" CPro:Dr P.G. Buekers; Contra: Prof. Dr. H. Bavinck); 4. Mdtiansme (Pro: Jhr. F. A. G. Beelaerts van Blokland; Contra: Dr. Louis A. Bahler); 5. het Recht oer Vrijzinnigen m N. H, Kerk (Pro: Prof. Dr. B. D. Eerdtnans: Contra: Dr. J. Slotemaker de Bruine); 6. Ckristen-Soctaiisme firo: Ds. D. A. van Krevelen, Contra: Jos. Loopuit); 7. Neutraal Onaeiwys (Pro: Ih. M. Ketelaar; Contra. T B du Buy); 8. Doodstraf(Pro: Prot. Mr.D.P.D.Fabius; Contra: Prof.Mr. D. Simons): 9. Vrijmetselarij (Pro: Dr. W. Zuidema; Contra: Jac.P. van Term); 10. Celstraf (Pro: Prof. Mr. J. Domela Nieuwenhuis; Contra: Dr. H. van der HTnedeJIVe Serie verscheen: ï. Het Zionisme (Pro. Mr. S. FRANZIE BERENSTEIN ' Contra: A. B. Davids). 2. HetRooken (Pro: Firma A. HlLLEN: Contra: Dr. CH. BLES). 3. Midden-Europeescke Tyd (Pro: Dr. A. A. W. HüBRECHT; Contra: A. G. BOJSSEVAiN). 4. Levensverzekering (Pro: Mr. J. VAN SCHEVICHAVEN; Contra: Ds. R. J. v. D, MEULEN). 5- De Repubakemsche Schooi (Pro: A. ROUKEMA Hzn.; Contra: W. t HOOFT.) 6. Verhooging van Accms op Gedistilleerd (Pro: H. HEETJANS; Contra: J. W. v. D WILLIGEN.) 7. Schoolartsen (Pro- G. OcSTERBAAN; Contra: P. GOEDHART). 8. Het Marxisme(Pro . DR. Al PANNEKOEK-, Contra: PROF. MR. M. W. F. TrEO). 9-Gecm^gen Wtnke^uüing (Pro: M. H. G. Th. FlEDELDY DOP; Contra: S. DEENIK). 10. Coöperatie. (Pro: J. G. KEESING; Contra: J. J. POORTIER). In de Ve Serie verscheen: 1. Hypnotisme tn ae Geneeskunde (fro. Dr A W van Renterghem; Contra: Dr. A. CA. Hoffman). 2. Anarhismc (Pro: F. DOMELA NiEUWENHUIS; Contra: Dr. J. van leeuwen). 3^ Geslaohtehke Voorlukting (Pro: Mevr. M. WlBAUT; Contea: Arts. L. NATHANS). 4. Recht van Oorlogsverklaring der Staten-Generaal (Pro:E. Kempe; Contra, i JrlENRl van DER MaNDERE). 5. Groepsvertegemvoordtging(Pro: W. i>. jjeti^ek, Contra: !H. SPIEKMAN). 6 .Kunst aan het Volk (Pro: Mr. fransCOENENjr.J 1 'Cdntra- Corn. Veth). 7. Vaccinatie (Pro: Dr. H. SterneberG; Contra: JOH p' SCHOUTEN). 8. Tweeerlei Moraal (Pro: E. kempe; Contra: FeUX ORTT). THeting^vL Gehangen in de Kerk (Pro: Dr. J H. GUNN1NCiJJiZN^ Contra- Dr J D. DE LiND VAN WIJNGAARDEN). 10. Het Beroepsgeheim van den Arts (Pro': Dr. H. PINKHOF; Contra: Dr. CH. VALENTTNO). In de Vle Serie verscheen reeds: 1. Eed en Eedsdwang(Pro:M.J.BESSELaar; Contra: K. Vos). 2. Een Wereldtaal (Pro: A. J. P. boeke v. d. m.. Contra: Prof. Dr. D. C. HESSELING). Bij de HOLLANDIA-DRUKKERIJ te Baarn verschijnt: „Levensvragen" Een brochurenreeks voor allen die in den geestesstrgd onzer dagen belang stellen GODSDIENST — NATUURWETENSCHAP — WIJSBEGEERTE Prijs per nummer (2 a 3 vel druks) t 0.40. Per serie vaat*;-.-. 10 nrs. (bij inteekening) f 3.— De uitgave staat geen bepaalde richting voor, doch stelt zich ten dienste van een iegelijk die een ernstige en zedelijke overtuiging den kinderen zijns tijds ter overweging heeft aan te bieden. In de Ie serie is verschenën: 1. Dr. A. H. de Hartog, Religie en Wetenschap. 2. Prof. Dr. J. J. P. Valeton Jr., Het Oude Testament en „de Critiek". 3. Dr. E. Dennert, Natuurwet, Toeval, Voorzienigheid. 4. P. B. Westerdijk, Waarom w ij aan persoonlijke Onsterfelijkheid gelooven. 5. Dr. Karl Beth, De Wonderen van Jezus. 6. Dr. A. J. C. Snijders, Waarom wij Materialist zijn. Extra-nummer: Dr. Th. Oehler, Behoeven wij voor ons Christendom een uitwendige autoriteit in den B ij bel? (gratis voor de inteekenaren). 7. Enka(Mej.A. vander Vlies), Kan een rechtzinnig Christen socialist zijn'? 8. Prof. Dr. E. Biggenbach, Is Jezus lichamelijk opgestaan? 9. Prof. Dr. Hugo de Vries, Afstammings- en Mutatieleer. 10. Dr. A. W. Bronsveld, Is de RoomschKatholieke Eeredienst Christel ij k of Heidensch van Oorspron ? In de He serie: 1. Prol. Dr. J. J. P. Valeton Jr., Het O. T. in het licht van wetenschappelijk onderzoek. 2. Dr. J. G. Boekenoogen, Doelmatigheid of ondoelmatigheid in de levende natuur. 3. Prof. W. Mallinckrodt, Kan men Christen zijn zonder de Godheid van Christus te belijden? 4. Dr. C. H. Stratz, Wij stammen niet van de apen af! 5. Prof. Dr. A. Bruining, Het geloofaan God en het kwaad in de wereld. 6. Prof. Dr. P. D. Chantepie de la Saussaye. De moderne mensch en het geloof a a n b ij zonde re openbaring. 7. Gabriële Reuter, Het Huwelijksvraagstuk. 8. Prof. Dr. H. Visseher, Feit of Fictie. 9. Dr. J. Rutgers, De ontwikkel in gsges'ehiedenis van den Godsdienst. 10. Dr. J. Riemens Jr., De wére ld raadsels opgelost? (Ernst Haeckels wereldbeschouwing). In de Ille serie: 1. Arts Is. Zeehandelaar, Het Spiritisme en z ij n gevaren. 2. Dr. A. H. Haentjens, De Persoon lij kheid van Jezus Christus. 3. Dr. Ch. Bles, ;Overdrijving en eenzijdigheid op hygiënisch gebied. 4/5 Prof. Dr. Paul Wernle, De Bronnen voor de Geschiedenis van Jezus (Wat weten wij van Jezus ?). 6. Dr. Lydia Ross, W. Q. Judge en een Leerling, Het Hypnotisme en z ij n e gevaren. 7. E. M. ten Cate, Kunst in plaats van Godsdienst? 8. C .O. Chavannes, D e D o o p e e n Levensvraag? 9. Dr. J. C. Niemeyer, Kan men Christen zijn zonderde Godheid van Jezus Christus te belijden? 10. Prof. Henry Drummond, Natuurwetten in de Geestelijke We re, ld. In de IVe (thans loopende) serie verscheen reeds: L Prof. Dr. A. G. Honing, Is de B ij bel op bovennatuurlijke wijze geïnspireerd? 2. Dr. N. J. Singels, G eb r e kk i g e Bijbelkennis. Een leemte in de ontwikkeling der beschaafde kringen. 3. Prof. Dr. J. J. P. Valeton Jr., Een Probleem. Practijk of Visie, Muur of Geen Muur? 4. Een Priester, Het Mysterie van de Mis. Aan Protestanten verklaard. 5. Prof. Dr. R. H. Grützmacher, Is Jezus op bovennatuurlijke wijze geboren? 6. Dr. J. Rutgers, De Ontwikkelingsgeschiedenis van de menschel ij ke samenleving. 7. Dr. W. J. Aalders, Hoe staat de Christen tegenover de in onze dagen weder oplevende Wijsbegeerte? V Brf de-HOLLAND!A-DRUKKERIJ te Baarn verschijnt: 3Keïk weSFhebben wij morgen? door Joh. O. VAN BEUKENSLOT Jr. -^Wkteorologisch Medewerker van het Algemeen Hanaelsblad ]I ) Compleet in 6 deeltjes (bij inteekening) f l.8o >f / Losse deeltjes 40 cent. ïfo. 1: Gevoelsweêrkunde. (is verschenen) No. 2: Het Weêr zooals wij het waarnemen, (is verschenen) No 3: De Grillen der Luchten- (is verschenen) No. 4: Het Rijk der Wolken. (verschijnt) No. 5: Het Weêr van Heden. ( H£ | No. 6: Het Weêr van Morgen. ( ) Elk nr. wordt geïllustreerd. De wolkillustraties in No. 4 zullen op kunstdrukpapier gedrukt worden. ..Kerk en Secte" In hoofdzaak beschreven door hare eigen vertegenwoordigers Per nummer f 0.40. Per serie van 10 nrs. (bij inteekening) f 3.- Als No 3 van de IVe Serie is zoo juist verschenen: HET LEGER DES HEILS DOOR S. L. VEENSTRA (Ex-Kapitein L. d. H.) De vorige reeksen van „Kerk en Secte" bevatten de volgende beschrijvingen (elk een op zich zelf staand nr. vormende): v Serie I: 1. Dr. J. A. Beverman D e R em,0,n,X re^^^l^. schap. 2. W. F. K. Klinkenberg, DeEvange iscn e | 3. G. VeldhnyzenSr.,De Z even dedags J^P%ten;n De Waalsche Gemeenten. 5. t"rot. ur. o. eke Index» en de Boekencensuur 1 deq»«^0s^^|rof..Dr.E.F. Kerk. 6. Opperrabbijn L. Wagenaar, H Pat^rH Eraaarrns.7-, D e Jfctfifc Kruyf, H et inglo-K .t h cg1* 1 . rrje 8o/rnde Kerk irraa^telen^o^rd^en' toestand. 10. M. Mooy, Bond van vrije Evangelische gemeenten. | Serie II: 1. Charles W.Penrose H et' ^'^^B^me in D. van Veen, Het Stundi s m e. ™VMTdeYne Richting. 5. TC o. der land. 4. Prof. Dr. T. Cannegieter, D e M o a e.r n e . . «f. D7.%0rolD,lTpont;De\uthersche Kerk n. 7. Prot.ur. J. vv.ruixw ~- - T-Tmnd. 9. M -, o ^«.AMahhnn li. VV ai£Clia<", ^ v _ „ _-\ ' in JSeaeria.no. o. u^^»"»^- -■ ° 10 Mevr. E. li. meuw- Lindenbofn, Het Keform-tam»!^^» burg-Wood, De Kwakers. . .I2ft Serie III: 1. Bicknell Young C. S. B-gf 3S ^ IsWoreHen, P.J.Kromsigt, De CoBfess.oue le> K ^^ft^-Socialisme. Het Zionisme. 4. S. K. tfaKKer, -n« p f Dr_ j. j. 5. M. Beversluis, S P ir it u a li sm e en Sp ir 111 sm e orthoP. Valeton, De Ethische Ri ch ti ng. i.^ * Swedenborgianen. doxe Kerk in Rusland. 8 G. Barger, ue P schmidt, De 9 F. C. Fleischer, De Doopsgezinden. iu. a. ^ Broedergemeente (Hernhutters» r "Uitgaven der Hollandia-Prnkkerü te Baarn De vorige eeuw is wel eens genoemd „de Eeuw der Zending"; en zeer terecht: in de 19e eeuw heeft de Christelijke Zending eene zeer groote uitbreiding gekregen, zoodat zij een „Grossmacht" is geworden, zooals Prof. WARNECK, de beste autoriteit op zendingsgebied, heeft gezegd. De Regeeringen zijn tegenwoordig over het geheel welwillend gezind jegens de Zending, maar toch hoort men nog veel kwaad en veel spot over haar. Meestal komt dit voort uit onwetendheid, of soms ook uit andere beweegredenen, waarop wij beneden nog even terugkomen. In ieder geval is het een goed denkbeeld geweest van de uitgeefster van „Pro en Contra" om eene bespreking van de Christelijke Zending in hare bekende serie op te nemen. De Christelijke Zending baseert haar recht van bestaan op het bevel van Christus: „Gaat henen, onderwijst al de volken, hen doopende in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; leerende hen onderhouden alles, wat ik u geboden heb". De liefde tot den Heiland heeft de menschen er toe gebracht om het Evangelie, de boodschap van Gods zondaarsliefde, aan de heidenen te gaan verkondigen, en hen tot Christus te leiden. Dit is het eenig ware beginsel van de Zending. Wanneer men Zending uit een ander beginsel wil drijven (men veroorloove mij dit germanisme), dan zou men spoedig tot de overtuiging komen, dat de arbeid niets geeft, en zulk een edel mensch, die alleen uit humaniteit Zending zou willen drijven, zou zeer spoedig moedeloos het werk erbij laten liggen. In onze Nederlandsche Zending heeft zulk een geval zich nog niet voorgedaan, ofschoon er wel stemmen zijn opgegaan, die Zending wenschen zonder het Evangelie 1 Het leven met en werken onder Inlanders, om hen door ae prediking van Gods Liefde in Jezus Christus tot besef te brengen van hun onsterfelijke ziel, is inderdaad zóó moeielijk, dat indien een groote innerlijke liefde, de liefde van Christus, de zendelingen niet drong, zij hun arbeid spoedig zouden opgeven. Wij spreken hier niet van het avontuurlijke in het leven van menig zendeling; gewoonlijk worden ontberingen en nooden van de zendelingen ten onrechte als teekenen hunner zelfopoffering opgegeven. De opoffering van den zendeling ligt meer in den dagelijkschen strijd tegen de onkunde en de valsche voorstellingen der menschen om hem heen. Die strijd is zeer afmattend, en hij zou dien met kunnen volhouden, wanneer de liefde van Christus hem niet drong. Dus nog eens: alleen iemand, die in Jezus Christus zijn Verlosser erkent, kan Zending drijven. Wanneer de Zending dit standpunt verliet, zou ze sterven. Voor overtuigde Christenen behoeft de Christelijke Zending niet verdedigd te worden; en de anderen die deze Christelijke overtuiging niet deelen, hebben recht té zeggen: „De Zending is eene kwestie van overtu.ging; gij meent op Uw godsdienstig standpunt staande Zending te moeten drijven; ik heb die overtuiging niet, dus ik doe er ^hiermede zouden we de pen kunnen neerleggen, want over de Christelijke Zending te spreken, terwijl de tegenstanders op zulk een "gansch ander standpunt staan, dan zij die zich tot dit werk geroepen gevoelen, heeft niet het minste nut. Toch kennen wij zoovele menschen, die niet de godsdienstige overtuiging hebben, waarvan ik zooeven sprak, en ^ toch warme voorstanders zijn van de Zending. Hoe komt dit Dit komt omdat zij de gevolgen hebben gezien, welke voortvloeien uit de prediking en de aanneming van het Evangelie door een heidensch of Mohammedaansch volk. De vruchten der Zending op maatschappelijk, zedelijk, oeconomisch en politiek gebied zijn niet te loochenen, en deze hebben velen er toe gebracht voorstanders te worden van de Zending. Die gevolgen wil ik in enkele trekken schetsen, en ik bepaal mij daartoe bij Nederlandsen Indie, omdat dit gebied voor ons Nederlanders uit Jen aard der zaak het belangrijkst is. ! ,, . . Van welken kant men een natuur- of semi-natuurvolk ook bekijkt, men zal altijd opmerken, dat de godsdienstige voorstellingen den grondtoon uitmaken van zijn gansche leven. Treden voor zijnen natuurgodsdienst, voor zijne vereering van de zielen der afgestorvenen de Christelijke beginselen in de plaats, dan oefenen deze op hun beurt een zeer grooten invloed uit op het gansche leven van den Inlander. Dit is het geheim, waardoor de Christelijke Zending daar waar zij zich heeft gevestigd, zulk eene macht uitoefent. Bezien wij dit eens nader op maatschappelijk gebied. Wanneer wij een Indonesisch volk nauwkeurig gadeslaan, dan zien wij al spoedig hoeveel van zijn maatschappelijke gewoonten den godsdienst tot achtergrond hebben. De vrees voor geheime machten en geesten heeft bij hem grooten invloed gehad op de gewoonten in het dagelijksch leven, zoodat zijne beleefdheid voor een groot deel een gevolg is van die vrees. De voorschriften van welgemanierdheid bij het eten zijn nagenoeg alle terug te voeren tot vrees om den rijstgeest te beleedigen en te verdrijven door eenig onbehoorlijk gedrag. Markten, van zooveel belang voor het maatschappelijk leven van den Inlander, zijn daar, waar de Regeering ze niet rechtstreeks invoerde, voortgevloeid uit godsdienstige feesten. Maar al hadden vele maatschappelijke gewoonten oorspronkelijk geen godsdienstigen achtergrond, ze hebben op den duur toch een waas van heiligheid gekregen, voortspruitende uit de vereering van de zielen der gestorven voorouders. De eenige reden, die Inlanders weten op te geven, waarom zij iets zóó en niet anders doen, is: „omdat onze voorouders het zóó vóór ons deden". En om dezelfde reden willen ze het ook niet anders doen. De groote vrees voor de wraak der geesten, die hun eenig onheil zullen berokkenen, omdat de tegenwoordig levende menschen het anders willen doen dan die voorouders het vóór hen deden, houdt iederen vooruitgang tegen. Nu brengt de Zending hun het Christendom. Als iets nieuws, dat de voorvaderen niet gekend hebben, staan de Inlanders er vijandig tegenover, namelijk tegenover het praktische gevolg van het Christen-zijn: de afschaffing van allerlei heidensche gewoonten. De prediking van God laat hen voorloopig onverschillig. Maar langzamerhand worden zij Christen; verschillende redenen kunnen hen hiertoe bewegen, en zeer zeker zijn er ook, die den Christus aannemen uit zedelijk-godsdienstige overtuiging; maar voor de groote menigte beteekent dit Christen worden, dat men het juk van zijn eigen geesten heeft afgeworpen, en dat men zich gesteld heeft onder bescherming van den God der Christenen. Met den nieuwen godsdienst hebben zij ook de maatschappij der vertegenwoordigers van dien godsdienst in beginsel aangenomen. De Zending heeft daarmede aan de menschen niet alleen eene andere godsdienstige overtuiging gegeven, maar ook hun maatschappij heeft daarmee een verandering ondergaan, want evenals bij alle primitieve volken zijn maatschappij en godsdienst bij de Indonesiërs zeer nauw verbonden. Dit blijkt bij pas tot het Christendom bekeerde volken o.m. hieruit, dat de zendelingen niet alleen in de plaats treden van hunne oude priesters, maar dat de menschen hen tegelijk beschouwen als hun wereldlijken leidsman en rechter. Herhaaldelijk worden de zendelingen op Halmahera, Nias dé 'Batak-landen en in andere min of meer gekerstende streken gedwongen strijdvragen te beslechten; het is zelfs voorgekomen, dat de inlandsche Christenen van eene streek op Sumatra niet meer bij hun zendeling in de kerk wilden komen, omdat hij weigerde hunne kwesties te berechten. Dit geroepen worden als rechter op te treden is menigmaal oorzaak geweest, dat door een ambtenaar een minder gunstig oordeel is geveld over de Zending, als zou deze zich bemoeien met regeeringsaangelegenheden. Maar men vergete met, dat de omstandigheden dikwijls tot zulk optreden leiden, en dat de zendeling er alleen noodgedrongen toe zal overgaan. Zien wij nu eens wat de Zending is tegenover den landbouw. Men kan zeggen, dat het heidendom om den landbouw is geconcentreerd. Zooals ik reeds gezegd heb, vreezen de Inlanders de wraak der geesten, wanneer zij iets doen, dat in strijd is met de oude voorschriften. Welnu, die wraak der voorouders openbaart zich hoofdzakelijk hierin, dat zij den oogst der menschen zullen doen mislukken. In iedere aanroeping bij eenige offerplechtlgheid treedt duidelijk aan het licht, dat de heiden de belooning voor zijne vereering verwacht in eene groote hoeveelheid rijst. De vrees voor de geesten is dus eigenlijk een vrees voor het dagelijksche voedsel. De achtergrond van den landbouw is dus weer de godsdienst . . . . fj Nu is die landbouw bij de meeste volken in Indie zeer pnmitiei, men haalt niet uit den bodem, wat er uit te halenis. Maar tracht bij den heiden Indonesiër daarin nu eens eenige verandering te brengen. Wijst hun den weg eens om natte rijstvelden, sawahs, aan te leggen! Zij zullen u niet volgen; zouden zij het anders willen doen dan de voorvaderen het vóór hen hebben gedaan? Niets dan onheil zou daarvan het gevolg zijn. Nu kan de Regeering hen wel dwingen anders te doen, maar dan gaat het toch met tegenzin; of men onttrekt zich aan den dwang, en men verhuist naar eene andere streek, waar men niet onder het bereik is van den sterken arm van' het Gouvernement. Anders wordt het in dit opzicht, wanneer de Inlanders Christen zijn geworden; dan zullen zij al de nieuwe aanwijzingen ten opzichte van den landbouw aanmerken als zoovele voorschriften, die bij het nieuwe regime behooren. Meermalen hebben zendelingen dan ook pogingen gedaan in deze richting. En de Regeering zal onder eene Christen bevolking meer succes hebben bij de verbetering van den landbouw, dan onder eene heidensche. Een voornaam middel tot vorming eener goede maatschappij is verder het schoolwezen. Ook de Regeering heeft zeer veel gedaan voor het onderwijs aan Inlanders, maar wij zullen weldra zien, dat waar de Zending scholen opricht voor hare Christenen» dit van veel grooter beteekenis voor de inlandsche maatschappij is, dan wanneer de Regeering zulks doet onder heidenen en Mohammedanen. In de Zending is de school niet in de eerste plaats eene inrich» ting, waar aan de Inlanders kennis wordt bijgebracht, als wel een middel om hen te leeren denken, want hierin zijn zij nog niet geoefend. En dan ook is de omgang der kinderen met hunnen onderwijzer van groote beteekenis. Wanneer de geesten der jonge kinderen vroeg geoefend worden, moet de maatschappij daarvan later de vruchten trekken. Ik noem hier weder alleen het nut voor de maatschappij, dat voor de Zending gevolg is, terwijl het bijbrengen van Godskennis op den voorgrond treedt. Wanneer de Zending onder een Indonesisch volk begint te werken, ondervindt de school al evenveel tegenstand van de zijde der Inlanders als de prediking van het Evangelie zelve. En dit om dezelfde reden: de voorouders hebben geen scholen gekend; en wanneer nu hunne nakomelingen, de tegenwoordig levende menschen, hunne kinderen op school deden, zouden de zielen dier voorouders zeker toornen.. Zij zouden zeggen: Wilt gijlieden knapper zijn dan wij? Wilt gijlieden meer weten dan wij? En uit boosheid zouden die geesten dan het tegenwoordige geslacht slaan met ziekte en ongeluk. Van het maatschappelijk belang van de school begrijpt een primitief volk niets. Lezen, schrijven en rekenen — wat geeft dit alles; zonder die kundigheden kunnen de menschen ook wel hun rijstveld bewerken, en daarop toch komt het voor hen aan. Wanneer wij de geschiedenis der school nagaan bij verschillende heidensche volken in den Archipel, zien wij' telkens, dat men in het geheel niet beseft, waarvoor dit schoolgaan goed is. Dikwijls komt men dan tot het resultaat, dat de blanken die scholen maken enkel uit een soort van liefhebberij; en wanneer men dan van den zendeling houdt, wil men hem wel eenige kinderen op school geven, maar dan tegen betaling. Van de meest uiteenliggende zendingsvelden deelen de zendelingen in dit opzicht dezelfde ervaringen mede. Wanneer de Inlander nu de prediking van het Evangelie hoort, brengt hij het Christendom met de school in verband, want dan zeggen ze: „De eenige bedoeling, waarom de zendeling onze kinderen op school wil hebben, is deze: om ze Christen te maken; want om Christen te zijn, moet men „het Boek" (den Bijbel) kunnen lezen. De school wordt dus in onmiddellijk verband gebracht met het werk der kerstening. Oude menschen in MiddenCelebes hebben meermalen gezegd: „wij kunnen niet meer Christen worden, want wij kunnen niet meer leeren lezen". In Polynesië, waar de bewoners van tal van eilanden geheel gekerstend zijn, heeten de Christenen eenvoudig „boekeneters". Genoeg om aan te toonen, hoe nauw de Inlanders zich het verband tusschen School en Christendom denken. Waar de Zending de menschen tot het Christendom heeft gebracht, bloeien de scholen. De inlandsche Christenen weten niet anders, of zij moeten den Bijbel kunnen lezen; daarom sturen zij hunne kinderen naar school; dit behoort bij het Christen-zijn. Ik weet, dat in sommige streken van ons Vaderland deze overweging ook nog bij de boeren bestaat: voor het boerenbedrijf hebben de kinderen de school niet noodig, zegt de boer, maar zij moeten toch den Bijbel kunnen lezen. Een gekerstend volk zal dus zooveel mogelijk al zijne kinderen de school laten bezoeken. Wie bezoeken echter in het algemeen de Gouvernementsscholen ? Dit zijn jongens, die hopen later eenige betrekking bij de Regeering te krijgen. Op Java bijvoor- beeld is het meestal één jongen uit het geheele gezin die de school bezoekt; deze jongens gaan naar school, omdat zij alleen langs dezen weg hun doel kunnen bereiken: eene aanstelling te krijgen op een der Gouvernements-kantoren. Dit Gouvernementsonderwijs ontrukt den Inlander gewoonlijk aan zijne omgeving. Zoo kunnen alleen de scholen in gekerstende streken volksscholen worden genoemd, omdat de menschen daar in hun sfeer blijven; omdat verreweg de meesten niet de school bezoeken om zich een anderen werkkring te scheppen maar eenvoudig omdat het behoort bij hun Christen-zijn, omdat zij den Bijbel moeten kunnen lezen. Het is dus weer de godsdienstige achtergrond, die te voorschijn komt. Daarom is het zoo jammer, dat deze godsdienstige achtergrond der scholen bij de gekerstende volken in Indië zoo geheel uit het oog verloren werd door de Regeering, toen eenige tientallen van jaren geleden de liberale beginselen voor Indië in practijk werden gebracht. Het godsdienstig onderwijs moest van de scholen worden verwijderd en het onderwijs werd hoog opgevoerd. Dank de zendingsscholen, die bleven bestaan, zijn de Minahassers op school blijven gaan; waren die zendingsscholen er niet geweest, de school in de Minahassa zou geen volksschool gebleven zijn. Daardoor zijn de Minahassers ook nu nog over het geheel landbouwers. Zoo kan ook de Zending op Oost-Java getuigen, dat 80 % van de schoolgaande jeugd zich aan den landbouw blijft wijden. Dan is er nog iets met betrekking tot de school, waardoor de Zending een grooten invloed uitoefent op de maatschappij der Inlanders. De Zending namelijk heeft zoowel de jongens als de meisjes op school. De Zending dringt op het schoolgaan der meisjes aan, en hierdoor wordt het huisgezin harmonisch ontwikkeld. Wij kunnen de dingen hier niet anders dan aanstippen, maar niemand zal de stelling niet beamen, dat de maatschappij in het huisgezin wortelt. De Mohammedanen doen over het geheel niets voor de ontwikkeling van de meisjes. Laat mij eenige cijfers mogen noemen: op Java gaan 35473 jongens tegen 1949 meisjes op de Gouvernementsscholen (einde 1903), terwijl op datzelfde eiland (speciaal Oost-Java) 47 % van de leerlingen op de zendingsscholen meisjes zijn (einde 1904). Voor de gekerstende streken in Menado en op Ambon vinden wij 16000 jongens tegen 7500 meisjes. Deze cijfers spreken. Slechts in enkele groote trekken heb ik hier de beteekenis der Zending voor de inlandsche maatschappij kunnen schetsen, en ik houd mij overtuigd, dat velen, die tot nu toe de Zending met onverschilligheid beschouwen, zich niet van deze beteekenis bewust waren. Het is zeer ongelukkig, dat de Europeaan in Indië gewoonlijk geheel buiten de inlandsche maatschappij staat, en hij daardoor geen waren kijk krijgt op het werk der Zending. Voor hem is Zending niet anders dan het verkondigen van dingen, waarin hij beweert niet te gelooven, en verder kijkt hij niet. Ik heb Europeanen ontmoet, die langen tijd gewoond hadden in eene streek, waar Zending werd gedreven, en zulks heelemaal niet hadden opgemerkt. Maar toch weet zoo iemand gewoonlijk heel zeker te zeggen, dat Zending onzin is en verkeerd. Maar niet alleen voor de maatschappij is de Zending van groote beteekenis, ook op de politiek is zij van grooten invloed, natuurlijk weer ondanks zichzelve, want de Zending beoogt geen politiek. Deze beteekenis der Zending voor de inlandsche staatkunde heeft veel verandering gebracht in de houding der Regeering tegenover de Zending. Om de beteekenis van de Zending in deze richting te begrijpen, moeten wij ons eerst duidelijk voorstellen, waarop een inlandsche staat feitelijk berust. Een natuurstaat is eene vereeniging van menschen, die in verren of minder verren graad bloedverwanten van elkaar zijn; een of meer menschen uit die gemeenschap hebben zich boven het volk verheven en leiden de zaken; zij spreken flink, zij zijn dapper en door deze eigenschappen hebben zij zich invloed verworven op hunne omgeving. In dien staat zijn verschillende wetten en regelingen op de instellingen, die de Maatschappij instand houden; daarom zijn er algemeen geldende regelen voor doodslag, huwelijk, en derg. De wetten in ons land zijn de codificatie van de heerschende denkbeelden, zegt Mr. Van OSSENBRUGGEN. De overheidspersoon ten onzent handhaaft dus alleen wat het volk heeft gedacht. Zoo doet ook de leider in den natuurstaat: hij pleegt overleg met de huisvaders, met het volk. Maar in den natuurstaat is nog een voornaam element aanwezig, dat itt onze wetten wordt gemist. De primitieve mensch gelooft, dat de zielen zijner voorouders waken over de naleving van die gebruiken, welke zij zeiven gedurende hun leven hebben opgevolgd. Een hoofd moge persoonlijk nog zoozeer genegen zijn eene overtreding tegen de gebruiken van de gemeenschap, van den staat, over het hoofd te zien — hij zal toch tot straffen overgaan, omdat aan het wraak- en rechtsgevoel van de zielen der overledenen moet worden voldaan. Deed men dit niet, zoo zou niet de overtreder door die voorouders worden gestraft, maar hij, die den overtreder niet strafte. — Het samenleven van den mensch met zijn gestorven voorouders is zeer levendig: de eed, de godsoordeelen zijn sprekende bewijzen hiervan. De zielen dezer overleden voorouders kan men zich niet anders denken dan vervuld met ijverzucht, ijverzucht tegenover de nog levenden, omdat zij deze aarde hebben moeten verlaten. Daarom letten die tot goden geworden voorouders met groote nauwgezetheid op de naleving van alles, zooals zij zeiven dat hebben gekend. Hunne nakomelingen zijn dus zeer bang om iets te veranderen in het gewoonterecht, met groote nauwgezetheid wordt dit nageleefd, en zoodoende wordt de primitieve staat een stuk conservatisme, waaraan weinig kan worden getornd. Doch dit conservatisme, dat den staat bijeenhoudt, is tevens de zwakheid van dien staat. Want wanneer eenig onderdeel van dit conservatistisch geheel wordt aangetast, dan wankelt het geheele gebouw, en valt dikwijls ineen. Om slechts een paar voorbeelden hiervan te noemen herinner ik er aan, hoe de afschaffing der slavernij in het Zuidelijk deel van de Bataklanden aanleiding werd tot een gedeeltelijke omverwerping van het heidendom, en een daarmee gepaard gaanden overgang tot het Christendom. Zoo werd in een gedeelte van de Minahassa om oeconomische redenen de duur van de offerfeesten beperkt, en dit was de aanleiding om het geheele heidendom, althans in zijne uiterlijke vormen vaarwel te zeggen. De vrees nu in den primitieven staat om iets te doen tegen den wil der goden maakt, dat de menschen steunen op enkelen, die bewijzen het gewoonterecht te kennen. Deze zijn de hoofden, de leiders van het volk. Die hoofden worden beschouwd als de vertegenwoordigers der goden op aarde. Zoo worden de Bataksche hoofden aangesproken met „Ompoe", een titel, welke ook aan goden wordt gegeven. Wanneer de Inlanders hunne dorpshoofden met heilige vrees beschouwen, dan kan men zich ook voorstellen, dat een hoofd van een geheel landschap schier als god wordt vereerd. In hem is, om zoo te zeggen, het geheele voorgeslacht belichaamd. Zulke hoofden worden het volk tot voorwerpen van vereering. Zulk een hoofd is de drager bij uitnemendheid van de oude gebruiken. Ik noem hier den naam van Singa Mangaradja onder de Bataks, aan wien men offergaven bracht, ten einde gunsten van zijne wondermacht te vragen. Ik herinner aan den Datoe van Loewoe, aan wien de Toradja's van Midden-Celebes onderworpen waren. Men geloofde zeker, dat men moest sterven, wanneer men dezen vorst zag. De Boegineesche landschapshoofden brengen hun stamboom terug tot den een of anderen halfgod, die uit den hemel op aarde is nedergedaald ; hunne onderdanen nemen aan, dat die hoofden geen róód maar wit bloed hebben. Juist op dit geloof aan hunne goddelijkheid, aan het contact, dat tusschen hen en de goden zou bestaan, berust de macht dezer hoofden. Wanneer hunne onderdanen zich tegen hen verzetten, zou een enkel woord uit hun mond voldoende zijn om de aarde te doen splijten, en de rebellen te verzwelgen; of wanneer hij tegen de opstandelingen optrekt, zou een groote zwerm van bijen hem vooruitgaan, en den vijand onschadelijk maken. Wanneer in zulk een natuurstaat iemand iets tegen de gemeenschap onderneemt, wordt hij uitgestooten. Dit geldt ook voor den hoogsten vertegenwoordiger van die adat, het hoofd. Men gehoorzaamt het opperhoofd zoolang hij handelt naar den adat, naar de gewoonte. Eischt hij iets buiten de gewoonte om, dan mag men tegen hem opstaan. Wij zien hieruit duidelijk, dat het hootd alleen als vertegenwoordiger van de voorouders, als drager van het oude gewoonterecht, geëerd wordt. De Christelijke Zending stuit op deze massieve massa van den inlandschen staat af; en toch. zijn in onzen Archipel streken aan te wijzen waar de Zending een gansch anderen stand van zaken in het leven heeft geroepen. Wij noemen de Minahassa, de Bataklanden, Nias, een deel van Halmahera. Hoe komt die verandering op politiek terrein door de Christelijke Zending? Het lijdt geen twijfel, of de Indonesiërs, voor wie godsdienst en staat geheel één zijn, weten ook geen onderscheid te maken tusschen godsdienst en staat bij de Westerlingen. Evenals de godsdienstvorm bij hen de vereering hunner voorouders is, meenen zij niet anders of wii Nederlanders (ik spreek toch alleen van onzen Archipel) worden geholpen door de zielen onzer voorouders. Zoolang Nederlanders naast de heidensche Inlanders leven, zullen de laatsten gaarne erkennen, dat de goden der Nederlanders machtiger zijn dan hun eigen goden, maar overigens bemoeien beider goden zich niet met elkaar. De heidensche Indonesiër denkt zich deze twee kerkelijk-staatkundige machten gelijkwaardig aan elkaar. Christen worden beteekent voor hem: de voorouders der Hollanders tot zijne voorouders nemen, zich onder hunne macht stellen; en omdat men zich] onder hunne macht stelt, moet men de Nederlandsche gebruiken, zoowel maatschappelijk als godsdienstig opvolgen. Menschen, die door een anderen stam krijgsgevangen worden gemaakt, veranderen hunne gewoonten dadelijk naar die van hun nieuwe vaderland. Zij behooren dan tot den anderen stam, en zij hebben dus ook op niemand anders te steunen dan op de voorouders van dienzelfden stam. In het kort: Christen worden beteekent voor den heiden-Indonesiër: Nederlander worden. De Javaan noemt zijn Christen landgenoot verachtelijk Londa (= Hollander); de Toradja zegt van iemand, die zich bij den zendeling aansluit: mobalanda „Hollander zijn"; in alle streken van Indië waar de Zending werkt, vindt men dezelfde voorstellingen. Het bestek, waarin dit opstel besloten moet blijven, is te klein om mij uitweidingen te veroorlooven, anders zou ik hetgeen hier in beginsel is gezegd, willen aanwijzen bij de verschillende boven reeds genoemde volken. Ik moet hiertoe thans verwijzen naar de Verhandelingen van het Indisch genootschap van 1906, waarin een voordracht van mij over dit onderwerp („De inlandsche Staat en de Zending") is opgenomen. Wij behoeven niet na te gaan of het de Regeering was, die het eerst het gebouw van den inlandschen Staat aangreep, dan wel de Zending. Wij hebben alleen te weten, dat de Zending door het Christendom, dat zij bracht, het onderworpen volk nauwer aan de koloniale macht verbond, en de reden hiervan heb ik boven aangegeven. Het is van algemeene bekendheid hoe gehecht Minahassers en Amboneezen zijn aan het Nederlandsch-Indisch Gouvernement, en dat dit een gevolg is van hun Christen zijn, zal niemand tegenspreken. Tot het Christendom bekeerde Inlanders voelen zich verwant aan de Nederlanders, omdat zij denzelfden God dienen, en daaruit komt weer voort een streven, om in uiterlijk ook zooveel mogelijk gelijk te zijn aan die Nederlanders. Dit streven maakt dikwijls caricaturen van de Inlanders, daar zij in Europeesche kleeding werkelijk vaak dwaze dingen vertoonen. Dit wordt der Zending vaak tot een verwijt gemaakt, maar zeer ten onrechte. Het is eenvoudig een uitvloeisel van het gevoel van éénheid als volk dat de inlandsche Christenen er toe leidt. Dat zij deze eenheid allereerst in het uiterlijke zoeken, en dan nog op onbeholpen manier, mogen wij niet zoo kwalijk nemen, daar een volk in opkomst steeds dwaze dingen doet. Zulk een volk verkeert in zijne vlegeljaren, en langzamerhand zal het er wel uitkomen ook Wanneer wij als koloniale mogendheid het gaarne zien, dat de onderworpen volken zich één met ons gevoelen, dan moeten wij ook de onaangename consequenties daarvan aanvaarden In verband met dit onderdeel van ons betoog, moet ik ook nog het bezwaar van sommige tegenstanders der Zending releveeren als zoude het Christendom den Inlander opgeblazen en verwaand maken Ik zal niet ontkennen, dat inlandsche Christenen dikwijls verwaand zijn, maar het is onbillijk dit aan Zending en Christendom te wijten. Wanneer het gevoel van eenheid in een volk is gebracht door het Christendom, springen vele individuen gemakkelijk uit den band, omdat zij zich dadelijk gelijk wanen aan de overheerschers. Maar de Zending zal daartoe zelden aanleiding geven- de Zending werkt met zulke nederige middelen, dat zij den eenvoud er in houdt. Men zoeke dan veeleer schuld bij de verschiUende Regeeringen, die Indië heeft gehad, en die dikwijls zeer onpedagogische maatregelen heeft genomen, waardoor het volk uit zijne natuurlijke ontwikkeling werd gerukt. Wij herinneren slechts aan hoog opgevoerd onderwijs, dat de menschen niet konden verteren, aan hooge tractementen, voordat zij nog de waarde van het geld hadden leeren kennen, en derg. En thans moeten wij nog bespreken de vruchten der Zending op zedelijk gebied. Dit is het terrein, waarop de Zending het meest wordt aangevallen. Het Christendom heeft weinig invloed op het zedelijk leven van de Inlanders, zegt men. Wanneer deze tegenwerping wordt geopperd door menschen, die het werk der Zending inderdaad goed hebben bekeken, dan kan er schijnbaar wat waars gelegen zijn in dit bezwaar. Wij willen dit zoo aan- stonds uiteenzetten; maar de argumenten van de meesten zijn inderdaad bespottelijk. Op eene reis door Indië heb ik er eens de proef van genomen; wanneer iemand beweerde, dat het Christendom geen zedelijken invloed zou hebben op de Inlanders, vroeg ik naar de gronden van dit beweren. „Ik heb een Christen-huisjongen gehad, en die was een schelm van een jongen", zei er een, — ergo: inlandsche Christenen zijn schelmen. „We hadden een paar inlandsche Christenmeisjes in huis, maar dat was niet veel zaaks: ze gingen alleen naar de kerk, om naar de jongenste kijken", zegt een ander — ergo: de Christenen zijn niet veel zaaks. Op dezelfde gronden zijn de Christen Nederlanders ook „schelmen" en „niet veel waard". Het verkeerde oordeel omtrent de inlandsche Christenen komt gemeenlijk voort uit het verkeerde begrip van „bekeering". Wanneer een Indonesiër den God der Christenen als zijn God heeft erkend, dan heeft hij daardoor gebroken met zijne eigen goden; hij heeft zich gesteld onder de macht van den Christen-God, en daardoor is hem een pak van het hart genomen, n.1. de gestadige vrees voor zijn eigen goden, hij voelt zich vrij, en dit is dadelijk te bespeuren aan de uitdrukking op zijn aangezicht. Wanneer een Indonesiër zich bekeert, neemt hij Jezus aan als zijn Leidsman en Verlosser, en daardoor komt dadelijk een ander beginsel in hem; hij breekt met het beginsel van zelfzucht en exclusivisme, waardoor hij een ieder, die niet tot zijn stam behoorde, min of meer als vijand beschouwde, en hij voelt nu ook iets voor andere menschen, met wie zij samen denzelfden God dienen. Dit zijn beginselen, die nu verder moeten werken. Maar wat doen wij Christenen der oudheid; wij, die eeuwen hebben noodig gehad om de openbaring van God door Jezus Christus in ons op te nemen en een gestalte te doen krijgen; wij eischen, dat de inlandsche Christenen maar dadelijk volmaakte Christenen zullen zijn. Neen, alleen het beginsel, het zuurdeeg des Evangelies is in de harten gelegd, en dit moet verder werken om ook het uiterlijke anders te maken. In het heidendom worden velen in den band gehouden door hun vrees voor de goden, een geloof, waarmede zij van kindsbeen af zijn opgegroeid. Wanneer zoo iemand, hetzij den stroom volgende, of om eenige andere min verheven reden Christen wordt, dan verliest hij wel de vrees voor de goden, maar de Christen God is hem nog te vreemd en te onverschillig om denzelfden invloed op hem uit te oefenen. Zoo iemand verliest dus iets, maar hij krijgt daarvoor niets in de plaats. Dit moet de reden zijn, waarom bij een pas gekerstend volk wel eens ondeugden aan den dag treden, welke men te voren er niet had opgemerkt. Wanneer bijvoorbeeld een volk als de Toradja's Christen wordt, dan zullen bij velen, op wie het Evangelie slechts een vluchtigen .indruk heeft gemaakt, ondeugden als ijverzucht en liefdeloosheid, die nu nog door bijgeloovige vrees en het stamverband sluimeren, aan het licht treden. De teekenen zijn er reeds van. Wanneer er dus ernstige menschen zijn, die twijfelen aan den zedelijken invloed van het Christendom op de Indonesiërs, dan is die twijfel schijnbaar juist. De genoemde ondeugden waren reeds onder het volk aanwezig, maar ze lagen verborgen, en werkten in het geheim. Het is met het Evangelie als met sommige medicijnen, die eene ziekte aanvankelijk schijnen te verergeren om haar daarna te genezen. De personen, van wie ik zooeven sprak, mogen het grootste getal uitmaken van een gekerstend volk, er zijn er ook, die de zedelijke eischen, welke God stelt, gevoelen te moeten volgen. Dit zijn de besten van het volk. Het zijn zij, die werkelijk reeds als heidenen een religieus leven leidden, en die hun hart bij den overgang aan Christus hebben gegeven. Deze menschen nu, de kern van het Christen geworden volk, trachten de eischen des Evangelies op te volgen, en hiermede brengen zij een ganschen omkeer te weeg in de publieke opinie. De meesten van dat volk weten niets van die zedelijke eischen; zij zouden liever gansch anders doen, maar zij zijn nu Christenen, volgelingen van den God, die deze eischen stelt, dus zij achten zich beschaamd, wanneer zij niet doen, wat men nu eenmaal vindt, dat men moet doen. Om den zedelijken invloed van het Christendom op een gekerstend volk, of op eene gekerstende groep te beoordeelen, mag men zich dus niet beroepen op een of 100 schelmsche Christenhuisjongens, of op twee of tweehonderd meisjes, die niet veel zaaks zijn, maar men moet zich afvragen, wat de algemeene opinie is, die onder dat volk, onder die groep inlandsche Christenen heerscht. Die opinie is gevormd door het Evangelie, dat de Zending bracht; en wanneer men zich de moeite gaf die publieke opinie onder de verschillende gekerstende volken en groepen in onzen Archipel na te gaan, dan zou men zien, dat het Christendom grooten zedelijken invloed heeft op een volk. Men noemt het Christendom voor de Indonesische Christenen weieens een vernis, en ten bewijze hiervan wijst men op heidensche gewoonten, welke zijn blijven bestaan. Maar gevoelen zij, die zoo spreken dan niet, dat zij hiermede ook zichzelf veroordeelen, daar toch zooveel in ons Christendom uit het heidendom stamt. Of is er iemand, die het kerstfeest heidensch zal noemen, omdat het oorspronkelijk een heidensch feest was; of wie zal het dragen Van rouwkleederen veroordeelen op grond van het feit, dat deze oorspronkelijk moesten dienen om den overlevende te verbergen voor de wraak van de ziel des overledenen? Het komt immers alleen op de appreciatie van de dingen aan, en wanneer de appreciatie van eertijds heidensche gebruiken Christelijk is geworden dan is dit geen fiasco van de Zending, maar eene overwinning. Ten slotte wensch ik nog even met weinige woorden enkele bedenkingen van tegenstanders der Zending te bespreken. Men zegt wel: laat de heidenen toch in hun gelukstaat. Om het dwaze van zulk een gezegde volledig aan te toonen, zou ik over meer plaats moeten kunnen beschikken dan thans het geval is. Ik kan hier alleen zeggen, dat ik jaren lang heb samengeleefd met een natuurvolk, maar dat ik nog niet veel van hun gelukstaat heb kunnen ontdekken. Vrees voor hun goden en geesten beheerscht hen; naijver en haat houdt hen op gespannen voet met hunne naburen; inderdaad het zou mij niet veel moeite kosten om dit volk, dat zich vrij denkt, te teekenen als een zeer gebonden volk Maar dit nog daargelaten: de natuurstaat van primitieve volken is ten doode opgeschreven; wanneer Indonesiërs geen Christenen worden, worden zij Mohammedanen. Dit brengt mij op een ander bezwaar. Er zijn er die zeggen, dat het Christendom niet geschikt is voor de Indonesiërs; het Mohammedanisme is meer geschikt voor hen. De godsdienstige zijde van dit punt valt natuurlijk niet te betwisten: het Evangelie is voor alle menschen geschikt, juist, omdat het werkt als zuurdeeg. Op welke gronden acht men het Mohammedanisme meer geschikt voor den Indonesiër? Omdat men het niet zoo nauw neemt met de aanneming? Omdat het zich meer aanpast aan de bestaande toestanden en denkbeelden? Omdat het in zooverre overeenkomst heeft met den staat der primitieve Indonesiërs, omdat ook bij haar staat en kerk één zijn? Maar al deze gegevens sluiten in zich, dat de Islam dan niet veel ontwikkelende kracht uitoefent op een Indonesisch volk. En in het algemeen mag dan ook gezegd worden, dat zijn invloed doodend is. En van politiek belang is het zeker niet om de volken in den Archipel allen Mohammedaansch te zien, want het behoeft zeker wel geen nader betoog, dat in den Islam een groot gevaar schuilt voor onze macht in de koloniën. Gelukkig zijn wij Nederlanders den tijd te boven, dat de Zending met wantrouwende blikken werd gadegeslagen, omdat men meende, dat door haar het fanatisme der Inlanders zou worden opgewekt. Hoe lang is om deze reden de vestiging van zendelingen in de binnenlanden van Java tegengehouden. Wanneer het nu nog wel eens gebeurt, dat aan een zendeling de toestemming tot vestiging wordt geweigerd, dan is dit alleen om algemeene redenen van veiligheid: hem wordt de vestiging niet geweigerd als zendeling, maar als Europeaan. Maar het zou mij niet verwonderen, dat wanneer in een of ander gebied, waar de Zending werkt, een opstand uitbrak, er altijd nog menschen zouden zijn, bij wie het oude spook „opwekken van fanatisme door de Zending" weer opleefde. De Boxer-opstand in China deed vele bladen in het buitenland dit argument tegen de Zending weer ophalen, en alsvoornaamste bewijs voor hun beweren werd de omstandigheid aangehaald, dat het voor het grootste gedeelte arbeiders in de Zending waren geweest, die als slachtoffers van de woede des volkszijn gevallen. De Zending heeft breede schouders, en zij heeft meer de schuld gekregen, ten einde fouten van anderen te kunnen verbergen. Ten slotte nog moet ik even de bewering aanstippen, dat de Zending oorzaak zou zijn van den achteruitgang in aantal van sommige volken. Met name worden dan genoemd de Polynesiërs. Op welke wijze de Zending door het Christendom en de beschaving,, die zij bracht, de bevolking achteruit heeft kunnen doen gaan, is nooit afdoende verklaard geworden. Iemand, die in Polynesiè eene reis maakte, schreef de achteruitgang toe aan de geconserveerde voedingsmiddelen, die werden ingevoerd en door de Inlanders werden gegeten 1 Ik vermoed, dat. hier weer de Zending de schuld moet dragen van hetgeen anderen hebben gedaan door de invoering van sterken drank, en door het overbrengen van besmettelijke ziekten, die eertijds op die eilanden onbekend waren. In ieder geval kan deze tegenwerping voor onzen Archipel niet gelden, want hier zien wij juist, dat bij die volken, die tot het Christendom zijn overgegaan, het ledental aanmerkelijk toeneemt. In breede trekken heb ik de beteekenis van de Christelijke Zending voor de Indonesiërs, en haren invloed op de volken in Indië geschetst. Ik kon niet meer doen dan de beginselen aangeven ; die uitwerken en nawijzen bij de verschillende gekerstende volken, daartoe was geen plaats. Ieder zal moeten toegeven, dat de Christelijke Zending een groot en heerlijk werk doet; men mag zich hierin niet van de wijs laten brengen door de ontmoeting met een minder geschikten zendeling, door de ervaring van een minder juist gekozen maatregel, of door minder taktvol optreden, — inderdaad, aan de zendelingen en aan hun wijze van arbeiden is nog zeer veel menschelijks en onvolkomens', maar juist de overtuiging, dat zij niettegenstaande al hun eigen gebreken, en veel gebrekkigs in hun arbeid, toch een heerlijk werk Gods doen, heeft de zendelingen steeds staande gehouden. Men erkenne dus het groote beginsel der Zending en het verheven doel; men stare zich niet dood op een gebrekkig middel in de Zending; maar men steune haar op allerlei wijzen, om het gebrekkige in dit heerlijk werk te helpen verbeteren. ALB. C. KRUIJT. Ik heb de uitnoodiging van de uitgevers van deze „Pro en Contra" serie aangenomen, om het „Contra" te schrijven tegen de christelijke zending. Men zal echter teleurgesteld zijn, als men van mij een z.g. „heidensch", atheïstisch betoog verwacht. Integendeel, dit „Contra" zal vóór de christelijke zending zijn, zooals ik mij die zending als essentieel christelijk, volgens Jezus1 voorschrift denk, en is alleen tegen de zending, zooals ik die veelal, tegen Jezus' geest in, heb zien uitoefenen. Het innigste wezen van den christelijken godsdienst is zonder twijfel zendingswerk, ja, hij zou ophouden, christelijk te zijn, indien hij van een ander wezen was, en niet achtte de woorden van zijn dichter: „Gaat dan henen, onderwijst al de volken, dezelve doopende in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; leerende hen onderhouden alles, wat ik u geboden heb. En ziet, ik ben met uliedèn al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen" 1). Dit zendingswerk is niet alleen eigen aan den christelijken godsdienst, maar ook aan den .nohammedaanschen en den boeddhistischen. Die drie godsdiensten, zij mogen al schijnbaar groote uiterlijke verschillen toonen, „zif zouden niet kunnen wezen wat zij zijn, zij zouden niet hebben kunnen volbrengen wat zij volbracht hebben, als de geest van waarheid en de geest van liefde niet levendig waren geweest in de harten van hun stichters, hun eerste boodschappers en zendelingen". De gecursiveerde woorden zijn van niemand minder dan Prof. MAX MüLLER, den grooten oriëntoloog en navorscher van oostersche en westersche godsdiensten 2). !) Mattheus XXVIU : 20. s) Lecture on Missions. Delivered in Westminster Abbey, 8 December 1873. Die geest van liefde en van waarheid is de geest, niet van den éénen, christelijken godsdienst, als zou deze het monopolie er van hebben, maar van alle groote godsdiensten, in allen één en dezelfde, uit den zelfden, éénen God geëmaneerd. Wanneer die goddelijke geest van waarheid en liefde enkel eigen was aan den godsdienst der Christenen, wanneer de christen-volken van 't Westen geheel van dien geest bezield waren, en 't overige gedeelte van de wereld in leugen en zelfzucht verkeerde, dan zou ik de eerste zijn om toe te juichen het uitzenden van zendelingen, gehéél van dien geest doortrokken, om aan de overige volken te brengen het brood des zoeten Berichts, mits zij dit deden in armoede en eenvoud, gelijk de apostelen van Jezus. Dan zou ik niet het „Contra", maar het „Pro" van dit nummer bebben geschreven. Ik heb, door mijn levensomstandigheden, veel gereisd en veel volkeren der wereld gezien en onder hen geleefd. Ik heb bestudeerd, en wat véél meer zeggen wil, doorvoeld de godsdiensten van de Chineezen — van 400 miliioen menschen, bijna Ys der aarde-bevolking — ik heb in mij trachten op te nemen Boeddhisme, Confucianisme en de leer van Lao Tsz' (Tao), ik heb jaren geleefd onder Javanen, die Mohammedanen zijn (maar met een diepen ondergrond van Boeddhisme en Brahmanisme), ik heb ook zoowat de overgroote helft van Europa doorreisd. En ik heb overal, èn in Europa, èn in China, èn in Indië gevonden een wreed heidendom, vermengd met dien geest van liefde en waarheid, die het innige, ééne wezen is van alle, uiterlijk verschillende godsdiensten. Ja, ik heb intellectueel Europa het erainentste gevonden, maar moreel en religieus (in den innerlijken zin) het minste. Het is eenvoudig gebrek aan studie en aan ondervinding om te beweren, dat Europa het christelijke werelddeel „par excellence" zou wezen. Het is dit slechts in naam, in wezen niet. Het ware Christendom, dat van Jezus, is niet overheerschend in Europa, en wat daar het Christendom heet is veelal de degeneratie van den exoterischen (uiterlijken) christelijken godsdienst, in welke de uiterlijke schijn, de uiterlijke symbolen voor het ware, innerlijke wezen moeten doorgaan, maar in welke „de geest van waarheid en liefde", de goddelijke essentie van Jezus' leer, ontbreekt. Het is niet het doopen, het bidden, het communieeren, het kerkgaan, dat de menschen tot christenen maakt, want al deze dingen zijn doode uiterlijkheden, waar het wezen, de liefde en de waarheid Gods, ontbreken. Men is in Europa gewoon geraakt „heidenen" te noemen alle oosterlingen, wien deze uiterlijkheden niet eigen zijn, maar veel grooter heidenen zijn zij, die de doode uiterlijkheden hangen om een ziel zonder Godsliefde, en het aantal onder de zich noemende Christenen is legio, terwijl in het Oosten Christenen wonen, die nooit gedoopt zijn, en nooit ter christenkerke zijn geweest. Al de christelijke sacramenten hebben slechts dan waarde, als de ware geest der Liefde Gods ze wijdt. Zoo niet, dan zijn 't doode formules. Dit is wat een eminent indisch geleerde, kesbub Chunder Sen, in 1870 reeds zeide in een „Lecture on Christ and Christianity": „Ik zag dat Christus één taal sprak, en 't Christendom een andere. Er zijn menschen, die denken dat als we maar door de ceremoniën van doop en sacrament heengaan, we zullen worden aangenomen door God; maar als ge den doop aanneemt als een uiterlijken ritus, kunt ge daarom niet uw leven aanneembaar maken voor God, want Christus heeft noodig iets innerlijks, een complete bekeering van het hart, een opgeven van 't juk van den Mammon en op zich nemen van 't juk van godsdienst en waarheid en God. Hij wil van ons een doop van ons hart, niet met koud water, maar met het vuur van religieus en geestelijk enthousiasme, Hij roept ons niet om (enkel) door een' uiterlijken ritus te gaan, maar om van den doop een ceremonie van 't hart te maken, een geestelijke ontbranding van al onze krachten, van al onze hoogste en meest hemelsche aspiraties en activiteiten". Iets verder zegt deze indische ware Christen: „Kunnen wij hen beschouwen als Christenen, alléén omdat zij geregeld twintig of vijftig jaar van hun leven door dezen ritus zijn heengegaan? Ik denk van niet. Christus vraagt van ons absolute heiliging en zuivering van het hart. In dit opzicht zie ik Christus aan de éène zijde, en de Christelijke sekten aan de andere". En deze Oosterling, dien men een „heiden" noemen zou, eindigde, in Engeland het zoogenaamde christelijke volk van nabij gezien hebbend, met de treffende woorden: „Vergun mij, vrienden, het te zeggen: Engeland is nog géén christelijke natie". Dit is, wat véél Oosterlingen, zoowel Hindoes als Brahmanen, Javanen als Chineezen, verklaren, die in Europa gereisd hebben. Zeide mij nog niet onlangs een Chinees, die in Europa was geweest: „Laten uw zendelingen maar eerst eens beginnen met de heidenen in uw eigen land te bekeeren, en als ze daarna nog tijd hebben, kunnen ze altijd nog naar China komen". De geheele europeesche (en amerikaansche) maatschappij van zoogenaamde christenen, is gebaseerd op 't grofste eigenbelang, en de ware godsdienst is er niet die van Christus, maar die van den Mammon. Een betrekkelijk zeer klein aantal kapitalisten leeft er parasitisch van de overgroote massa proletariërs, en de europeesche maatschappij is wreeder dan verscheurende dieren. Hoe zou anders, om maar één uit vele misèren te noemen, zooiets menschonteerends en onmenschelijks kunnen bestaan als b. v. de prostitutie, die afschuwelijkste en schrikbarendste van alle sociale kwalen? En deze maatschappij van parasitisme en onmenschelijkheid zou christelijk zijn, in tegenstelling met de „heidensche" oostersche maatschappijen ? Iedere geestelijke kracht van liefde, tot de allerlaatste reserve toe, is nog broodnoodig voor de westersche samenleving, om daar de sociale ongerechtigheden en dientengevolge de geestelijke ontberingen te verzachten. Er kan geen enkele van ontbeerd worden, en de ware christelijke zending in Europa kan geen enkelen apostel-zendeling missen, zóó nijpend is er de sociale en geestelijke nood, zóó barbaarsch is er nog het heidendom, dat zich „christendom" durft noemen. Wat nu zoo onduldbaar ergerlijk is voor een eenigszins rijngevoelend mensch, die heeft geleerd de ziel van oostersche volkeren te doorvoelen, is de verwatenheid, de laatdunkendheid, de „Herablassendheit" ook somtijds, waarmede de christelijke zending die volkeren komt „bekeeren" tot niet het ware, innigste wezen van den leer van Jezus Christus — leer van Liefde en Mededoogen, Armoede en Kuischheid — maar tot de uiterlijke symbolen en sacramenten. Als een inlander, een chinees, een neger, maar gedoopt zijn en ter bidstonde gaan, dan worden zij geacht „christenen" te wezen. De leer van Jezus behoorde gebracht te worden in uitersten eenvoud, in uitersten deemoed. Hoe groot was niet mijn verbazing,, toen ik, nu ± 17 jaar geleden, in China gekomen, de zendelingen (uitgezonderd enkele katholieke) daar zag als „heeren" en „dames", wonende in rijke villa's, in luxe en comfort, mededoende aan tennis en hockey, aan vroolijken zang en dans zelfs, hebbende sierlijke draagstoelen, gedragen door koelies 1 Ik kan daar nu, met de weinige mij gegunde plaatsruimte, niet over uit- weiden, en verwijs naar mijn brochure „De Chineesche Kwestie", een tiental jaren geleden bij L. J. Veen te Amsterdam verschenen, waarvan ik geen woord terugneem, ondanks de stormen van christelijke verontwaardiging daarna. Ik had het daarin over de hoogheid en de onkunde, waarmede de meeste zendelingen in China neêrzien op de „heidenen", over de onchristelijke wijze, waarop deze „apostelen" zich een comfortabel, geriefelijk „home" verschaffen van de ruime betaling, die hun z.g. apostelschap salarieert, over de verregaande arrogantie, waarmede zij in China tegen de Chineesche autoriteiten optreden, en waarmede zij den moord op hun collega's (meestal door eigen onkunde en roekeloosheid veroorzaakt) lieten afbetalen met geld en goederen. Zulk soort zendelingen hebben niets van apostelen Jezus', zij zijn eenvoudig handelaars tegen betaling in Gods woord, éclaireurs van de westersche, kapitalistische grootmachten, en hun „métier" is de godsdienst, zooals dat van anderen de katoentjes of de koffie is. Al de ellende, het geoorloog, het gestrubbel van de mogendheden met China is veroorzaakt door het optreden der zendelingen. „Supprimeer eens in gedachte de zendelingen en er is geen chineesche kwestie meer" heeft een groot chineesch staatsman eens gezegd. Kortheidshalve verwijs ik voor de rest naar mijn boven aangehaalde brochure. Mag ik óók nog eens even verwijzen naar dat juweel van een boek „De Ziel van een Volk" van Fielding, door Felix Ortt vertaald. Daarin kan men lezen van den eenvoud, den deemoed, de liefde, waarmede een z.g. „heidensch" volk de indringende „christelijke" soldaten van Engeland in Birmah ontving en men zal gewaar worden, hoe de ware, goddelijke geest van Jezus niet in die z. g. christenen, maar in die heidenen woonde. Die z. g. „heidenen" waren (ongedoopte) christenen. Hier wil ik eens even bij stilstaan. Het is verregaand dom en onwetend om te beweren, dat de geest van Jezus, die van Liefde en Mededoogen, alleen in 't Westen bekend is en gevoeld wordt, en dat het daarom noodig zou zijn, Hem aan de overige volkeren der aarde te brengen, die er van verstoken zouden zijn. Want die geest van Liefde en Mededoogen is volstrekt niet onafscheidelijk van het z. g. Christendom, maar is al sedert eeuwen en eeuwen vóór de geboorte van den grooten Nazarener gemanifesteerd geweest in alle wereld-godsdiensten. Het bekrompen idee, dat, het Christendom de alléén zaligmakende godsdienst zou zijn geeft enkel getuigenis van gebrek aan studie en nadenken. Het zou, om eens in populairen zin te spreken, wèl onlogisch en onpractisch van Onze Lieven Heer geweest zijn, om aan een betrekkelijk klein gedeeltetje der menschheid de alleen zaligmakende leer te openbaren, en 't overgroote deel in duisternis te laten. Neen — en hier kom ik tot de quintessence van mijn „Contra" de christelijke zending — de goddelijke wijsheid, de goddelijke waarheid zijn reeds lang geopenbaard geweest vóór Jezus Christus te Bethlehem werd geïncarneerd als Gods Zoon in het stof, en, lang vóór deze incarnatie, was de essentieele, esoterische (innerlijke) leer van het Christendom bekend geweest aan Jezus' gelijken als de Boeddhas, de verheven filosofen der Upanishads, Mohammed, Mozes, Zoroaster. Ik voel, dat ik hier vele christelijke lezers kwets. Dat komt echter niet door mijn hatelijkheid, maar door de onkunde dier lezers. Zij noemen Mohammed, Mozes, Boeddha, Zoroaster, Plato, Plotinus enz. enz. „heidenen", en vinden het heiligschennend, die namen in éénen met dien van Jezus te npemen. Dit komt, omdat zij van de verschillende godsdiensten alleen de uiterlijke degeneraties kennen, de, meestal door de priesterschap verwrongen verwordingen van de oorspronkelijke leer der groote Stichters, die allen Broeders waren. Wie éénigszins bekend is met de esoterische leer van alle groote godsdiensten, niet de uiterlijke vormen, aangepast aan bizondere volkeren en tijden, maar het innigste, ééne Wezen van den éénigen wereldgodsdienst, die de Wijsheid, het Wezen van God is — Theosophia — die zal geen heiligschennis zien in de vorige woorden, en wel weten, hoe ik met mijn geheele hart en ziel vereer den grooten Meester, die Jezus Christus was. Ik kom hier op een gebied, zóó omvattend, dat ik moet volstaan met deze geloofsbelijdenis te constateeren, zonder haar te omschrijven of te verdedigen, wat ik trouwens elders wel eens zal doen. De plaatsruimte voor dit „Contra" is te klein. Ik constateer dus enkel, dat de christelijke godsdienst (ofschoon wel in de uiterlijkheden) in wezen, in de essentie van de enkel voor ingewijden bestemde Mysteriën niet verschillend is met de andere godsdiensten. De geheime leer van Jezus, zooals Hij die, buiten de menigte om, in de stilte van 't huis besprak met zijn discipelen, is géén andere geweest dan die van oud-Egypte, van Saïs en Thebe, van Scythië, Chaldea, van oud-Indië, van Iamblichus, Plato, Plotinus. Alleen de uiterlijkheden der godsdiensten van de wereld verschillen, niet het essentieele, innerlijke Wezen, vervat in de enkel voor de ingewijden bestemde Mysteriën. Op die geheime leer wordt in den Bijbel herhaaldelijk gezinspeeld, die leer, die enkel voor de adepten-discipelen door Jezus bewaard werd, omdat zij voor de groote, niet-begrijpende menigte zou zijn als paarlen voor de zwijnen. Ik verwijs maar even naar 't gezegde in Johannes XVI : 12—14, naar Markus rV : 10, li, 33, 34, naar Mattheus XIÜ : 11, 34, 36, naar Lucas VETJ : 10, naar Colossenzen IV : 3 („verborgenheid van Christus" = de geheime leer), naar I Timotheus III : 9, 16, naar Galatiërs IV : 22, 31, en zooveel anderen, te veel om op te noemen. Telkens in den Bijbel is er sprake, in bedekte termen, van een geheime, esoterische leer, die Jezus enkel aan de ingewijde discipelen mededeelde, maar die zij niet aan de groote menigte konden en mochten mededeelen, omdat deze er niet rijp voor was. Alle godsdiensten, de christelijke zoo goed als de anderen, zijn voortgesproten uit de leeringen van groote Meesters — Zoroaster, Boeddha, Jezus, enz. — die van tijd tot tijd, op het juiste, daarvoor noodige tijdstip aan de verschillende volken van de wereld de essentieele grondwaarheden van den éénen, zelfden godsdienst geopenbaard hebben, in zóódanigen vorm, als met de behoeften der verschillende tijden en stadia der diverse volks-ontwikkeling overeenkwam. Hierdoor verschillen de godsdiensten, al naar tijd en plaats, waarin zij geopenbaard werden, van uiterlijken vorm, waar de geheime, innerlijke leer voor de ingewijden is en was overal dezelfde. Indien we nu eens even uitsluiten de zending onder wilde kannibalen en barbaren, dan volgt uit het bovenstaande al van zelf, dat de christelijke zending overbodig is naar alle landen en volken, die reeds een godsdienst hebben (Brahmanen, Hindoes, Boeddhisten, Confucianisten, Mohammedanen enz. enz.), omdat dit is water dragen naar de zee. Nu kunnen de „Pro" menschen zeggen: „ja, maar kijk eens wat 'n onkunde, wat 'n barbaarschheid, wat een duisternis nog onder die vreemde volken 1", maar dan antwoord ik direct: „en bij óns dan, in 't Westen? Kijk maar eens naar onze maatschappij, onze zoogenaamde christelijke samenleving, gebaseerd op kapitalisme en militairisme (om 't eerste te handhaven) en den godsdienst van den Mammon 1" Evenmin als de groote oostersche godsdiensten de oostersche volken hebben kunnen volmaken, evenmin heeft de christelijke godsdienst dit het Westen kunnen doen. Daarom is het absurd, zendelingen uit te sturen naar den vreemde, als in eigen boezem nog zooveel zonde en duisternis heerscht. Praat me nu niet van westersche „beschaving" in tegenstelling van oostersche onbeschaafdheid. Als men onder „beschaving" niet verstaat prostitutie en alcohol en restaurants en théaters, beursspeculaties, en oorlogsschepen, en monster-kanonnen en autowedstrijden, maar als men bedoelt innerlijke beschaving, dan staat het Westen per se achter bij 't Oosten. Ieder, die op Java b.v. een groot volksfeest heeft bijgewoond, en daar duizenden en duizenden vreedzaam, in de grootste orde heeft zien genieten, en dit vergelijkt met de beestachtige tooneelen, in Europa op feestdagen afgespeeld, zal begrijpen wat ik bedoel. En nergens in het Oosten heb ik op den publieken weg zulke menschonteerende prostitutie-tooneelen gezien als b.v. 's avonds in Regent-Street en Picadilly Circus, in Unter den Linden en Tiergarten, enz. enz. Wil men een „christelijke zending", goed, ik vind het prachtig mooi, mits zij geschiedt in eenvoud en deemoed, niet om een goed betaald baantje te hebben, en mits zij dan uitgeoefend wordt allereerst om het ware Christendom, de leer van Liefde en Waarheid, doortrokken van Jezus' geest, te brengen aan de zich noemende christelijke volken van 't Westen. En als die Westersche volkeren werkelijk van Christus' geest doortrokken zijn, als één rijke niet langer zondigt in weelde van 't zweet en bloed van de armen, als westersche vrouwen niet langer bij honderdduizenden hun lichaam uit nood behoeven te verkoopen, als de christenvolkeren niet langer als wilde tijgers met legers, vloten en moordtuig tegenover elkaar staan, elk oogenblik tot oorlog gereed, als de christenmenschen in waarheid „broeders" zijn, en deemoed en deernis voelen voor al wat lijdt, dan, maar ook geen oogenblik eerder, heeft een christelijke zending naar andere volken reden van bestaan. „Ja, maar" zeggen de Pro-menschen, „die vreemde volken aanbidden verschillende afgoden, en wij aanbidden den éénen, almachtigen God 1" Prachtig. Alleen maar jammer, dat 't niet waar is. Zoowel in 't Brahmanisme als in 't Mohammedanisme als in de chineesche godsdiensten, zooals zij oorspronkelijk waren, werd den éénen God vereerd (was ook de Drieëenheid bekend), en was geen afgoderij. Latere afgoderij was degeneratie van 't oorspronkelijke zuivere. Precies zooals dat met het Christendom gebeurd is. De zuivere leer van Jezus — Liefde, Deemoed, Eenvoud, Barmhartigheid — begraven onder priesterheerschappij, dogma-idolatrie, sekte-geest, geweld en tirannie. Eerst het verworden Christendom in 't Westen hervormen tot wat het oorspronkelijk was, zooals het werd uitgesproken door de strenge, zoete woorden van Jezus 1 Dan eerst zendelingen naar de vreemde volkeren sturen om daar de verworden, verwrongen godsdiensten te hervormen 1 De groote grief, dien ik verder tegen zendelingen heb, is, dat zij niet die ware, oorspronkelijke leer van Jezus aan de z. g. „heidenen" geven, maar elk, volgens 't genootschap dat hun uitzond, hun apart soort Christendommetje, en dat dan nog absoluut zonder aanpassing aan den vreemden geest dier vreemde volken. „I have for years thought" schrijft bisschop PATTESON x) „that we seek in our Missions a great deal too much to make english Christians (dit gold dan ook voor: dutch-reformed, american- methodist enz. enz. Christians. H. B.) Any one canseewhat mistakes we have made in India Few men think themselves in the state of the Eastern mind.... We seek to denationalize these races as far as I can see". Het opdringen van wat Prof. Max Muller zoo juist noemt „creeds and formulas", is mij overal zoo opgevallen, waar ik zendelingen aan 't werk zag. „The fundamentais of our religion" zegt MAX MüLLER zoo treffend juist „are not in these poor creeds; true Christianity lives, not tn our belief, but in our love — in our love of God, and in our love of man, founded on our love of God". That is the whole Law and the Prophets; that is the religion to be preached to the whole world; that is the Gospel which will conquer all other religions — even Buddhism and Mohammedanism *) — which will renew the hearts of men". „Let those who wish for the true success of missionary work learn to throw in the abundance of their faith; let them learn to demand less from others than from themselves. That is the best !) Life of John Coleridge Patteson by C. M. Yonge. *) „And even so-called Christianism" mag er wel bij. H. B. offering, the most valuable contribution which they can make to day to the missionary cause". Schoon zijn ook Prof. MAX Müller's volgende woorden, vooral als men denkt om de onchristelijke, arrogante wijze, waarop de zendelingen in China voortdurend met hun consuls en de achter deze staande oorlogsschepen dreigen: „If Christianity is to retain its hold on Europe and America, if it is to conquer in the Holy War of the future, it must throw ofï its heavy armour, the heimet of brass and the coat of mail, and face the world like David, his stones and his sling. We want less of creeds, but more of trust; less of ceremony, but more of work; less of solemnity but more of genial honesty; less of doctrine, but more of love. There is a faith, as small as a grain of mustard seed, but that grain alone can move mountains, and more than that, it can move hearts". Dit kunnen de meeste heeren zendelingen in hun zak steken; het komt niet van mij, maar van Europa's grootsten, eerbiedwaardigsten orientoloog, denzelfden, die dat moedige, prachtige boek geschreven heeft „Theosophy or Psychological Religion" (Gifford Lectures), waarin hij — op grond van levenslange studie, toen hij reeds grijs was van denken en voelen — zoo helder uiteenzette „The identy of a truth as enuntiated in different retigions" en in alle godsdiensten (óók den christelijken) aantoont de gelijkheid van „certain truths, world-wide and tiniversaV%. Dit is een gehéél ander standpunt dan dat, aangenomen door de meeste zendelingen. Die kennen maar één waarheid, de z.g. christelijke, en al 't andere is „heidensch". Ik heb in China zendelingen ontmoet, die daar de „heidenen" kwamen bekeeren (die, zooals bekend, drie godsdiensten tegelijk belijden, Confucianisme, Taoïsme, Buddhisme). Toen ik met hen een eenigszins diepgaand gesprek begon over deze drie filosofieën en godsdiensten, bleek het, dat zij er niets van afwisten. Zij wisten alleen, dat de chineezen, „heidenen" waren 1 Een weinig studie, een weinig doordringen in 't chineesche ziele-leven zou hun geleerd hebben, dat óók in 't Confucianisme, óók in 't Buddhisme, óók in 't Taoïsme de „truths, world-wide and universal" zijn, die zij straks als exclusief christelijk moeten verkondigen. Indien men zendeling wenscht te worden voor een vreemd land, waar reeds een of meer groote wereld-godsdiensten zijn, diende men vooraf eenige jaren studie te wijden aan die godsdiensten, in stede van ze zoo maar „mir nichts, dir nichts" voor „heidensch" uit te maken. Eerst studeeren, dan veroordeelen als heidensch, als daar dan nog aanleiding voor is, en dan niet enkel bestudeeren de uiterlijke, verworden vormen van den godsdienst, want die geven evenmin zijn eigen wezen weer als b.v. voor een oostersch geleerde, die in Europa zou komen, ons verworden, gedegenereerd sekten-christendom de ware, zuivere leer van Jezus weergeeft. Dan, na diepe, aandachtige studie, tot het wezen van den vreemden godsdienst dóórdringend, zou de zendeling inzien, dat zijn komst vrijwel overbodig is, omdat „the world-wide and universal truth volstrekt geen monopolie is van 't Christendom ,maar reeds in den „heidenschen" godsdienst geopenbaard was. En waar deze niet bekeeren tot rein leven, kan de christelijke 't ook niet. Zóó zou hij die waarheid óók in den Islam vinden, die, in zijn oorspronkelijken vorm, volstrekt niet zoo fanatiek en haatdragend is als men tot nu toe wel dacht. Maar men moet zich een beetje moeite geven, alstublieft, en niet zoo maar een godsdienst „heidensch" schelden, dien men niet kent dan uit eenige verwordings-vormen. Zou een oostersch geleerde het geheele Katholicisme voor „heidensch" mogen uitschelden als hij er niets anders van gezien had dan b.v. zulk een tragi-comische vertooning als „de spring-processie van Echternach"? Wat nu de zending onder kannibalen en barbaarsche wilden aangaat, mijn hoed af voor de heldhaftigheid en de toewijding, waarmede deze dikwijls vervuld wordt. Hier is enkel liefde en toewijding aan 't werk, deernis en mededoogen, en gééD betaald belang van „heeren en dames", die er een gemakkelijk leven van leiden in comfortabele woningen. Deze zending onder werkelijk heidensche, wilde volken, is wat de engelschen „parental mission" noemen, vaderlijke missie. Hier is de zendeling vader en moeder tegelijk, verpleger, dokter, schoolmeester, knecht en kok, hier is de heiden het hulpelooze kind, dat in barmhartigheid verzorgd moet worden. Maar wat het succes van „bekeeren tot Christen" -in casu aangaat, dit is zoo goed als nihil, het is „religious kidnapping'" zóóveel menschen gedoopt, zóóveel „bekeerlingen" ingeschreven, meer niet. Als de zendelingen boeddhistisch of mohamedaansch waren geweest, waren de bekeerlingen boeddhisten of mohamedanen geworden. Trouwens, wat komt dit er op aan f Het is het liefde geven, het liefde geven uit deernis en mededoogen, waar het op aankomt, énkel dat. Overal waar liefde wordt gegeven is de geest van Christus aanwezig. Overal waar liefde wordt gegeven, zijn ware zendelingen van den waren Christus. Overal, waar liefde en deernis ontbreken, blijft de geest van Christus afwezig, al wordt er nóg zooveel gedoopt en ingezegend en gebeden en kerkgegaan. „Een zendeling moet geen vrees kennen; zijn hart moet overvloeien van liefde — liefde voor de menschen, liefde voor de waarheid, liefde voor God, en in dft opzicht, in de hóógste en waarste beteekenis van het woord, fs of behoorde te zijn iedere Christen een zendeling". Wat ik nu zoo geringschat in een groot deel zendelingen is, dat zij als „heeren en dames" maar niet als broeders tot de z.g. „heidensche volkeren" gaan. Ik heb er immers zoovelen gezien, die, behoorlijk voor Gods woord gesalarieerd, evenals een officier voor zijn krijgsdienst, prettig in comfortabele huizen woonden, visites afleggend en dinertjes gevend, en dan óók nog, van héél uit de hoogte hunnen „reverend"-heid, aan de „heidenen" hun sekte-christendom verkondigden „on duty". Nu moet men mij niet aankomen met statistieken en cijfers over „bekeerings" werk, want die zeggen mij niets. Het is niet de kwestie, hoeveel doopen er zijn ingeschreven, en hoeveel „lidmaten" er op een register staan, maar de zaak is, hoeveel ware Christenen daaronder zijn, en dat getal is overal minimaal klein. Als men zoo in Holland statistieken leest van „bekeeringen", van zóóveel doopen, en zóóveel lidmaten, dan lijkt dat heel mooi en wel, maar nader onderzoek zou al gauw aan 't licht brengen, wat die waard zijn met betrekking tot het christelijke sentiment dier „bekeerlingen". De groote massa van de christen-chineezen b.v. — om nu eens bij mijn eigen vak te blijven — zijn christen geworden uit eigenbelang, om protectie te genieten van de zendelingen, achter wien de consuls staan. Ieder consulair ambtenaar, ieder groot koopman in China weet, dat de christen-chineezen (natuurlijk met loffelijke uitzonderingen) tot de slechtste elementen behooren. Ik heb bovendien zeer veel chineesche, en ook Javaansche en maleische „christenen" gekend, die eventjes gauw christen zijn geworden, om een goed betaalden dienst bij zendelingen of in zendelings-établissementen te krijgen. Waar ik thans woon (W. Afd. van Borneo) zijn de christenchineezen zóó slecht van naam, dat controleurs van 't Binnenlandsch Bestuur in ofhcieele stukken de aandacht vestigen op het feit, dat de hoofden en vóórmannen der beruchte geheime genootschappen zich thans tot een christen-gemeente zouden vereenigen, om — gedekt achter de paters of de methodiste zendelingen — ongestraft hun practijken uit te oefenen. Dit was zóó erg, dat, kort na den beruchten Mandor-opstand, officieel door autoriteiten het vormen van christen-gemeenten is verboden. Nu ben ik van oordeel, dat deze vrees van eertijds (inmiddels is dan ook van regeeringswege het „bekeerings" optreden weêr toegestaan), en van nü zeer overdreven is, en dat controleurs, als hierboven bedoeld zich vergissen, maar het pleit toch niet voor het gehalte dier christenen, dat bestuurs-ambtenaren in deze gewesten in hen een zoo minderwaardig en gevaarlijk element zien. En, al is die veronderstelling over de geheime genootschappen onjuist, een feit is het, dat er een allerminiemst aantal ware christenen onder zijn, en de meesten zich „bekeeren" om een of ander belang- of eene of andere protectie. Eenige H.H. paters in 't binnenland, wien ik hierover inlichting vroeg, waren zoo eerlijk, mij dit laatste toe te geven. Ik zal nu maar niet spreken over de wijze, waarop Dajaks in de bovenstreken van Borneo bekeerd worden. Eén staaltje slechts tot voorbeeld. Onlangs, zoo deelde mij een kapitein van een stoombootje mede, die als geloofwaardig bekend staat, en die er getuige van was, werd een Dajaksch hoofdman met een bizonder mooie europeesche pantalon en een europeesch mes overgehaald door een zendeling om zich te laten doopen 1 Alweer een zieltje gewonnen, alweêr één doop in 't register! Ik zou dit voorbeeld met talloozen, over Dajaks, over Papoeas, enz. enz. kunnen vermeerderen — ze zijn trouwens in den Archipel genoeg bekend — maar het is mij in dit „Contra" niet te doen om onaangenaamheden te zeggen en bizondere gevallen aan den kaak te stellen, enkel om in 't algemeen mijn „tegen" te motiveeren. Staaltjes van „christenen" in 't Menadosche, de Minahassa, enz. zijn in Indië bijna spreekwoordelijk geworden, ik behoef ze voorindische lezers niet te te citeeren. Wie kent niet de historische anecdote (zij dateert slechts van eenige jaren geleden) van hoe de Minahassasche Christenen, toen er cholera ophanden was die, naar men voorspelde door een (Mohamedaanschen) Javaan zou aangebracht worden, om het vreemde spook te verjagen, lappen en vellen varkensvleesch om de hoofden droegen! Ik moet echter erkennen, dat in sommige streken — en juist de Minahassa is daar een sprekend voorbeeld van — het christendom, waar het werkelijk dóórdringt, op inlandsche bevolking een beschavenden invloed uitoefent. Een Christen-Minahassaër zal b.v. hard werken, om één vrouw te kunnen onderhouden, en leeft kuischer dan de durchschnitts Javaan of Maleier. Practisch nut heeft ook 't christen zendingswerk in een z.g. politiek-koloniaal systeem. Zendelingen, ik zeide het reeds, zijn dikwijls de éclaireurs, de voorposten van een kolonisatie-systeem. Er zijn echter boekdeelen te schrijven over de kwestie, of de z.g. moderne beschaving een zegen dan wel een ramp is voor een vreemd volk. Ook ontken ik niet het groote nut, dat de zending heeft, door 't oprichten van hospitalen en scholen. In China b.v. wordt door de hospitalen, door de zendingen gesticht, veel nood gelenigd en verzacht, en dit zal ook wel elders op de wereld 't geval zijn, waar zendingen komen. Ik merk nog even op, dat — onder een boeddhistische of brabmaansche bevolking — katholieke zendelingen meer succes zullen hebben dan protestanten, omdat een der eerste voorschriften van brahmaansche en boeddhistische geestelijken is kuischheid en celibaat, en afstand van al wat wereldsch is. Een „geestelijke" met een vrouw en kinderen, goed betaald, visites makend en dinertjes gevend, in een mooi, comfortabel huis, met bedienden, is voor een boeddhist of brahmaan iets onbestaanbaars. Een der grond-principes van deze groote godsdiensten is, dat wie God wil zoeken, alle menschelijke hartstochten en wereldsche genoegens moet verzaken. Een zending van wereldsche protestante zendelingen naar zulke streken is daarom uit den aard der zaak al een onding. Ik heb de statistieken niet bij de hand en ken ze niet uit het hoofd, maar wie ze naslaat zal bespeuren, dat, in vergelijking met het groot aantal zendelingen en de enorme hooge kosten, de resultaten der „bekeeringen" (en dan nog welke bekeeringen!) in Oostersche landen minimaal klein zijn, een minimaal percentage van de bevolking. Het spijt mij, dat de ruimte mij ontbreekt, dit, na verzameling der gegevens, met cijfers en tabellen te staven. Résumeerende constateer ik dus nóg eens ten slotte: 1°. Ik ben „Contra" de christelijke zending in vreemde landen omdat zij nog te zeer van noode is in het Westen zelve, waar het Christendom verworden is, en niet meer de zuivere leer van Jezus betracht. II0. De Oostersche volken hebben zelf godsdiensten, die óók verworden zijn bij de massa, evenals 't Christendom in 't Westen, maar die, in hun oorspronkelijke wezen, dezelfde essentie hebben als 't Christendom. Hl0. In zekeren zin behoort ieder waar Christen een zendeling te zijn, Gods woord en Jezus' leer verspreidend onder zijn medemenschen, maar niet in klanken en formules, doch in daden en gedachten van liefde, in uitersten eenvoud en deemoed, en in deernis voor alles wat leeft. En hiervan is — op een voortreffelijke minderheid na — de christelijke zending afgeweken, die te veel uit de hoogte afdaalt naar de z.g. „heidenen", en die te veel werkt met formules en uiterlijkheden van symbolen en sacramenten, maar al te dikwijls zonder den geest van Liefde en Waarheid, die Jezus' eigen wezen is. HENRI BOREL. BROCHUREN-REEKSEN „Het doel dezer uitgaven: de verbreiding van degelijke kennis op allerlei gebied in een vorm die onder het bereik valt van alle beurzen"... „PRO EN CONTRA" betreffende Vraagstukken van Algemeen Belang. Per nr. f 0.40. Per serie van 10 nrs. (bij inteekening) f 3.— „LEVENSVRAGEN". Een brochurenreeks voor allen die in den Geestesstrijd onzer dagen belang stellen. Per nr. f 0.40 Per serie van 10 nrs. (bij inteek.) f 3.— „KERK EN SECTE", beschreven door de eigen Vertegenwoordigers. Redacteur: Prof. Dr. S. D. van Veen. Per nr. f 0.40; per serie van 10 nrs. (bij inteek.) f 3.— „PAEDAGOGISCHE VLUGSCHRIFTEN" voor Ouders en Opvoeders. Redacteuren: Jan Ligthart en R. casimir. Per nr. f 0.40; per serie van 10 nrs. (bij inteek.) f 3.— ,GROOTE DENKERS" door Dr. A. H. de HartoG en Dr. Julius de Boer. Per nr. f 0.40 Per serie van 6 nrs. (bij inteekening) f 2.— '„REDELIJKE GODSDIENST". Geschriften voor onzen tijd. Redactie: een Commissie van wege den Ned. Protestantenbond. Per nr. f 0.40 Per serie van 10 nrs. (bij inteekening) f3.— „UIT ONZEN BLOEITIJD". Schetsen^van het leven onzer Vaderen in de XVIIe Eeuw. Redacteur: Prof. Dr. S. D. van Veen. Sfïfe: Per nr. f 0.40; per serievan 10 nrs. (bij inteek.) f 3.— „LOTUS-SERIE". Theosophische Handboekjes. Per nr. fo.40 Per serie van 10 nrs. (bij inteekening) f 3.— „ONZE POLITIEKE PARTIJEN", beschreven door hare eigen Vertegenwoordigers. Per nr. f 0.40 Compleet in-g stukken f 3.—. Compleet gebonden f 3.50 „WELK WEER HEBBEN WIJ MORGEN?" door Joh. G. van Beukenslot Jr. Geïllustreerd. Per nr. f 0.40 Per complete serie (6 nrs.) f 1.80 I T ij d s c h r i f t: „Den Gulden Wïnckel". Geillustreerd Maandschrift voor Boekenvrienden. Redacteur: gerard van eckeren. Per jaarg. van 12 nrs. f 1.20; fr. p. p. f 1.50 buitenland f 1.80 §ftT Van al deze reeksen uitvoerig prospectus op aanvraag bij de HOLLANDTA-DRUKKERIJ te Baarn. Verschenen bij de HOLLANDIA-DRUKKERIJ te Baarn: Je merkwaardige gescMedenis van het Leger des Eeüs door HULDA FRIEDERICHS (een belangstellende uit het publiek) Uit het Engelsch vertaald door Ds. P. van Stein Callenfels Met een naschrift van Generaal BoOTH en 10 illustr. naar fotografieën Geautoriseerde uitgave. -- f1.25 ingenaaid; f 1.75 gebonden. INHOUD-: In den aanvang. — De Leiders. — De staf en de Chef van den Staf. — De lichte Brigade. — De. Kweekschool. — De Zelfverloocheningsweeic. — De zieken en gewonden. — De „Straathond". — Het Leger op Marsch. — Het gebed in het Leger. In onze verschillende brochrirenreeksen (zie vorige pagina) verschenen (of verschijnen dezer dagen) de volgende nienwe nnmmers: Prof. Dr. H. Brugmans, Middelen van verkeer. („Uit onzen Bloeitijd". Schetsen uit hét léven onzer Vaderen in de XVIIe Eeuw. Serie II No. 3). f 0.40 J. B. Naaktgeboren, Kan men Christen zijn zonder de Godheid van Jezus Christus te bel ij den? Ontkennend beantwoord. („Levensvragen" Serie IV No. 8). f 0.40 Dr. W. J. Aalders, Hoe staat de Christen tegenover de in onze dagen weder oplevende Wijsbegeerte? („Levensvragen" Serie IV No. 7). f 0.40 Een Wereldtaal (Esperanto, Ido etc.) Pro: A. J. P. Boeke; Contra: Prof. Dr. D. C. Hesseling. („Pro en Contra". Serie VI No. 2). f 0.40 Eed enEedsdwang. Pro: Ds. M. J. Besselaar ; Contra: Ds. K. Vos („Pro en Contra" Serie VI No. 1). f 0.40 Ds. Chr. Hunningher, Over den Doop en het Belijdenis doen van onze kinderen („Gemeenteleven en Huis* gezin". No. 10). f 0.30 S. L. Veenstra (Ex-Kapitein L. d. H.) He) Leger des Heils („Kerk en Secte". Serie IV No. 3). f 0.40 L. W. Bakhuizen van den Brink, De Evangelische Alliantie („Kerk en Secte". Serie IV No. 2). f 0.40 Dr. Julius de Boer, Plotinus („Groote Denkers" Serie II No. ,5). f 0.40 Dr. Julius de Boer, Aristoteles. („Groote Denkers" Serie II No. 4). f 0.40 Dr. C. E. Hooykaas, .Wegwijzer door den B ij bel („Redelijke Godsdienst". Serie I No. 6).. f 0.40 J. Stamperius, Over Kinderlectuur. („PaedagogischeJVlug- schriften". No. 9). f °4Q J. N. Pattist, Openbaar onderwijs of niet? Van een Vrijzinnig Christelijk standpunt. („Paed. VI." No. 10). f 0.40 De Vlam en de Klei („Lotus-Serie". Reeks II No. 4). |f 0.40 Joh. G. van Beukenslot Jr., De Grillen der Luchten. („Welk weêr hebben wij morgen?" No. 3). • f 0.40 Joh. G. van Beukenslot Jr., Het weêr zooals wij het waar nemen. („Welk weêr,hebben wij morgen?" No. 2). f 0.40 tfeföt Men vrage Catalogus, waarin alle nrs. „Pro en Contra", „Levensvragen", „Kerk en Secte", „Lotus-Serie" etc. Hoe wij aan onzen Bijbel gekomen zijn door Ds. B. TER HAAR ROMENY Predikant te Voorhout Met fotografieën van oude manuscripten en bijbel-uitgaven f 0.40 ingenaaid; f 0.65 gebonden Dit boekje vertelt op een aardige manier van de verschillende bijbel-vertalingen, zooals die van de oudste handschriften zich ontwikkeld hebben tot op onzen tijd toe. De prijs is zéér laag gesteld. Een uitgave waarop ieder Nederlander behoorde in te teekenen is: . v Uit onzen Bloeit ij d Schetsen van het leven onzer Vaderen in de XVIIe Eeuw Onder Redactie van Prol. Dr. S. Di TAS VEEN De zeventiende eeuw was een eeuw van groote beteekenis. Zij heet „onze gouden eeuw" en is waard gekend te worden Hiei nu vindt men het leven onzer vaderen onderhoudenden, hier en daar ar.ecdotischen vorm beschreven. Iedernr.' zaleen afgerond onderwerp behandelen, b.v : inAcademieleven, Geestelijkheid, Huwelijk, Kermissen, etc. etc. In de 2e serie is als No. 2 verschenen: HET GODSDIENSTONDERWIJS, door Prof. Dr. S. D. van Veen, De ie serie bestaat uit: i. Het Kerkelijk Leven, door Prof. Dr. S. D. van Veen. — 2. Spel en Spelen, door Dr. G. J. Dozy. — 3. V a n Sterven en Begraven, door Prof. Dr. L. Knappert. — 4. Strafproces en Strafrecht, door Prof. Mr. D. Simons. — 5. De Post, door Prof. Dr. H. Brugmans. — 6. De Evangelieprediking, door Dr. A. W.Bronsveld. — 7. Kerk en Burgerlijk» Overheid, door Dr. W. P. C. Knuttel. — 8. De Geestelijke Poëzie, door G. F. Haspels. — 9. Volksgeloof, door Dr. G. A. Wumkes. — 10. Trouwen en Bruiloftvi^eren, door Prof. Dr. L. Knappert. In de 2e serie verscheen reeds: 1. Het Muziekleven, door Wouter Hutschenruyter. Oordeel van de Nieuwe Provinciale Groningsche Courant: „Van de Hollandia-DrukkerlJ komt veel goeds. Maar wij gelooven aan niemand of niets te kort te doen als wij zeggen dat uit de serie „Uit onzen Bloeitijd" een boekwerk groeit van groote waarde voor ieder die de geschiedenis van ons volk wenscht te verstaan". Uitgave Hollandia-Drukkerij te Baarn Bij de HOLLANDIA-DRUKKERIJ te Baarn verscheen mede: LEEKEPREEKJES door LAïCUS (Prof. Dr. S. D. van Veen) Prijs ing. f 1.25; geb. f 1.75. — Luxe-uitgave, met vergulde snede f 2.— INHOUD: Wees waar! — Barmhartigheid. — Dienen.— Zonnestralen. — Drift. — Vijf minuten. — Rijk worden. — Koppigheid. — Kwaadspreken. — Dankbaarheid. — Zwijgen. — Gierigheid. — Tevredenheid. — Kleinigheden. — Volharding. JEZUS CHRISTUS VOOR ONZEN TUD DOOR Prof. Dr. P. D. CHANTEPIE DE LA SAUSSAYE; prof. DR. J. M. S. BALJON; J. H. L. ROOZEMEYER; Prof. Dr. F. E. DAUBANTON; Dr. J. R. SLOTEMAKER DE BRUINE en G. J. A. JONKER. INHOUD: Het eeuwig Evangelie en de Historie (Prof. DE la saussaye); De Bronnen voor het leven van Jezus (Prof. Baljon); Jezus' Persoonlijkheid (Ds. Roozemeyer); Jezus' Prediking van het Godsrijk (Prof. Daubanton); Jezus' Werk (Dr. slotemaker DE Bruine); De geheel eenige beteekenis van Jezus, ook voor onzen tijd (Ds. Jonker). Prijs ingenaaid f 1.90; gebonden (witte snede) f 2.40; gebonden (vergulden kop met Jeeslintje) f 2.65. Deze uitgave is een standaard-werk zooals er niet jaarlijks een verschijnt. De eerste mannen uit ons land, allen vertegenwoordigers van een geloovige wetenschap, hebben zich aangegord tot een krachtig getuigenis voor den Christus naar de Schriften. De Imitatie van Thomas a Kempis door Prof. Dr. Is. VAN DIJK Prijs f 0.50 §|Een fraai gestileerde essay, vol fijne opmerkingen. Hf t Wezen des Christendoms door Prof. Dr. Is. VAN DIJK Prijs f 1.— INHOUD: 1 Christendom en Historische Wetenschap.—tD. Christendom en Historie. — Dl Christendom en Mystiek, Uitgaven der Hollandia-Drukkerij te Baarn