beide. Doch nu de Synode? Zij beëindigde de zaak door er i zoo men wel eens meer doet, letterlijk naar men zegt een mouw aan te passen, er een woordenspel van te maken — iets over een verschil tusschen Vermaning en Waarschuwing, dat men niet genoeg in 't oog had gehouden — en 't was uit! Uit voor datmaal! dat immers was 't voornaamste! Dat de zaak in questie er echter niet mede uit was , behoeft wel geen betoog. Telken jare tegen den tijd dat de heerlijke en zalige Paaschmorgen begon te gloren, had men hier natuurlijk dezelfde poppen weer aan het dansen, en sloeg mij 't hart van bange vreeze over wat nu de heilige plechtigheid der Belijdenis en van een eerste Avondmaal weêr verstoren en vergallen zou. Gelukkig misschien dat alle menschen niet zoo geestelijk-zenuwachtig zijn, en zulk een ontroerd gemoed hebben tegenover het heilige, als ik in mij omdraag! Voornamelijk echter beving mij die aandoening of eigenschap, waar ik in het jaar van dezen strijd, voor de eerste maal zelf leerlingen had aan te nemen. Ik stelde nu op de vergadering des Kerkeraads daigene voor wat thans recht van wet verkregen heeft, nameljjk dat elk Predikant zijne eigene leerlingen bevestigen zou! Dit nu wat elders, ik meen ook te Dordrecht al vroeger was geschied, en daar den voorstellers er van tot een document van getrouwheid was, werd hier door velen ten hoogste afgekeurd en half als ontrouw gebrandmerkt. Toch grondde ik, hoewel in 't bijzijn van collega Herderscheê, mijne redeneering hierop dat ik heel eenvoudig (hij had de officiëele bevestigingsbeurt) mijne leerlingen aan zijne bevestiging niet waagde of overgaf — want dat ik bij gelijken uitslag als de vorige maal ze dan voor onbevestigd hield, en hoe dan de bevestiging te repeteeren ? Zullen allen dat willen ? Zal men daartoe een honderdtal militairen, die juist onmiddelijk daarna verplaatst zouden worden, uit alle oorden van het land terugroepen? Daarenboven zei ik: Als collega H. (hij is etisch-modern) de gewone vragen doet, moet hij öf huichelen, öf er eene omhaal van woorden ter verduidelijking zijner bedoeling aan toevoegen die ik niet wil dat in zulk eene heilig-beslissende ure mijne leerlingen, als praeparatie op hun antwoord, aanhooren. Zeggen mijne leerlingen Ja op andere vragen, dan huichelen zij ... . doe ik anderen, dan huichel ik.... laat ik de leerlingen van H. op de gewone vragen zonder meer Ja zeggen, dan promoveer ik hen tot huichelaars — en daarvoor zijn we zeker toch niet bijéén, 't Zal u waarde Lezer! niet verwonderen, dat Da. Herderschee, die dergelijk voorstel reeds vroeger gedaan had, hoe diametraal anders tegen mij overstaande, hiermede van harte instemde. Of dit mede oorzaak was van de verdere oppositie van orthodoxe broeders, laat ik buiten débat. Zooveel is zeker dat de meesten hunner den uitwendigen eenheidsband der vragen juridisch behouden wilden, ook waar er inwendig, in zedelijken zin (etisch is nu eenmaal voor velen onverstaanbaar en in miscrediet -- dus de 'vertalingZedelijk dan — dit verstaat men beter, en zal men appreciëeren, hoop ik). . . ook waar er in inwendig-zedelijken zin niets meer van te ontdekken viel. Voor men overging tot de stemming, verklaarde ik der vergadering mij aan een negatief resultaat niet te zullen onderwerpen, doch dan mijne leerlingen tot later te willen besparen. Edoch — het gelukte .... door.... is het mogelijk? de hulp der ning, de kerkelijke verwarring en willekeur toch ten top gevoerd. Eene nieuwe aanklacht van Herderschee volgde dus — ik weigerde echter al weder om er aan mede te doen, verwachtende van N°. 2 even weinig heil maar nog veel meer onheil dan N°. 1 ooit had kunnen opleveren. En ziet — wat is er gebeurd? Het Classicaal Bestuur veroordeelt met eenparigheid van al de aanwezige leden, ook der Liberalen en Groningers, de handelwijs van den aangeklaagde, en schorst hem voor zes weken, hoewel met behoud van tractement, in zijn dienstwerk! Dat velen Triomf! riepen en zich dan ook hun triomf nu zeker waanden, verstaat zich. Maar Herderschee appeleert hooger-op. Intusschen het Provinciaal Bestuur bevestigt mede het vonnis. Nu nog één stapje — juist èn dat stapje is immer en altijd mis. De Synode! Zij verzendt het naar eene neutrale (?) rechtbank ter eindbeslissing en einduitvoering , namelijk 't Provinciaal Kerkbestuur van Groningen. Genoemd Bestuur nu Gezien hebbende dit, en Overwegende dat (o. a. dat van tumult in de aanklacht wel was gesproken doch in de historie alhier niet gebleken — en dat H. zelf zeide dus te moeten handelen tegenover hen die den letter eener belijdenis tegenover 't vrij geweten stelden) — sprak den aangeklaagde vrij, onthief hem dus van de gedreigde schorsing, natuurlijk daarbij alles diep betreurend en hoogst beklagenswaardig noemend! Sints dien tijd — en hier nader ik het einde der treurhistorie zelve, voor zoover 't alleen Nijmegen raakt — sints dien tijd heeft collega H. geene leerlingen meer bevestigd of tot een niet-aanwezigen broederkring ingeleid. Wel heeft hij met een liberalen Ouderling nog nu en dan aangenomen, doch die aannemelingen werden dan öf door een ander bevestigd, voor zooverre zij namelijk meenden op bewuste vragen toch Ja te kunnen zeggen, of wel zij getroostten zich om niet ingeschreven te worden, doctorandi en doctorandae te blijven bij gebrek aan promotieplechtigheid. Eindelijk echter sints in 't nabijgelegen Beek ook een modern Predikant kwam, heeft men zich in de beide laatste jaren met de moderne Aannemelingen met bewijs van goed gedrag derwaarts begeven, ze aldaar doen aannemen en met vragen ad libitum bevestigd, waarnaar ze dan met schriftelijk bewijs van wat geschied was, toch tot ons kwamen. Een zwakke stem om ook daarbij of daarnaar nog aanklacht te vinden — ze ging nog wel op soms, doch zweeg spoedig doordat anderen niet de minste mogelijkheid hiertoe zich denken konden — immers men klaagde uit Beek niet over andere vragen, en waar geen klagers zijn, zijn natuurlijk ook geen rechters. Men zag dus nu gecoupeerd wat — ik moet dit voor de duidelijkheid hier nog met nadruk zeggen i— men zag nu gecoupeerd wat sommigen zeer ten onrechte meenden dat vroeger door mijne voorgestelde moties reeds gecoupeerd zou zijn geweest, namelijk de gelegenheid tot aanklacht! Velen redeneerden namelijk in den loop der historie aldus alsof ik door te perceeren dat elk zijne eigene leerlingen bevestigde, de mogelijkheid tot klagen over het voorstellen van andere vragen dan de bij de wet voorgeschreven^ wegnam, en dus de modernen in de hand werkte, en de orthodoxen contrarieer de. Geenszins echter was dit zoo. Al was ik ook voor mij zei ven tegen het aanklagen — al wilde ik vooral, naar ik uitvoerig heb aangetoend, mijne leerlingen tot geen prijs ter wereld aan de mogelijkheid van andere vragen blootstellen; zoo belette ik immers niemand om de moderne predikanten alhier of één hunner voor het doen van die andere vragen tegenover zijne eigene leerlingen in aanklacht te stellen. Het is daarom haast onbegrijpelijk hoe gepasseerden zomer, toen de vraag officiéél voor consideratie tot de Classicale Vergaderingen kwam of nu niet elk predikant voortaan het recht zou hebben zijne éigene leerlingen te bevestigen — men, zelfs na bespreking hierover onder broeders van gelijke geestesrichting, zelfs na mijn herhaald, bijna smeekend schrijven aan den voornaamste onzer ouderlingen , toch tegen bleef stemmen, ja, dat er onder die tegenstemmenden zelfs waren die mij vroeger in deze zaak gesteund hadden. Mij dunkt meer dan ooit bleek nu het onvermijdelijke er van, juist waar het hangende was of de belijdenisvragen nu facultatief of minder vast zouden worden, ja dan neen. In geval toch van ja, zoo nu geschied is, zal wel niemand de ijzeren noodwendigheid meer durven betwisten dat elk predikant zijn eigen werk met zijne leerlingen nu ook voltooie, of het slechts aan een zeer geprononceerden geestverwant overlate — en in geval van neen, bleven immers al de vorige bezwaren drukken van eigen leerlingen te wagen aan wat een ander leeraar soms tegen de wet zou durven doen, gelijk weleer. Dan dit alles zij nu zoo In elk geval: De teerling is geworpen! De vragen zijn door de Synodale bijvoeging van: Althans wat betreft den geest en de hoofdzaak van de daarin vervatte belijdenis, verklaring en belofte — dit is zoo klaar als een schoon glas met helder water — voor alle nuances en alle richtingen geheel onschadelijk gemaakt, een Passe-partout waaruit elke ketter zijn letter mate het zich dan nog langer wachten laat. Doch zietdaar nu juist ook wat ik, en velen met mij , hebben zoeken te voorkomen; in welke handelwijs tegenover onze dissentiëerende broeders ik te veel het principieel verschil zie tusschen de juridische en de etische methode, dan dat ik het hier niet — ik hoop velen tot leering — zoo klaar en duidelijk mogelijk zou maken. De groote vraag rijst namelijk: Als ik om zoo te zeggen mathematisch zeker ben, voor zoover men zulks in deze zaken zijn kan, of als ik hoog ernstig en dringend gewaarschuwd wordt dat de juridieke weg die men op wil geen succes zal hebben, doch mij en duizend anderen leiden zal tot het juist tegenovergestelde van wat men wenschte — moet ik dan toch maar doorgaan? Doorgaan met spreuken als deze: Vive le principe, périsse le monde! of hier in 'casu 1'église! (Leve het beginsel, laat dan de wereld of in dit geval de kerk vergaan!) of wel, zoo ik inderdaad in dezen strijd iemand hoorde aanhalen: Dixi et salvavi animam! (Ik heb 't nu gezegd — aangeklaagd — en dus mijn eigen ziel bevrijd; er kome nu verder van wat er wil!)! ? Zou dit de rechte methode zijn, of wel die welke wij wenschen te volgen, om namelijk in dezen te handelen als de ware moeder in Salomo's eerste recht, die liever van haar recht afstand wou doen dan oorzaak geven dat haar kind zou sterven — die 't liever in handen der andere gaf die geen recht had, dan te zien dat het in twee deelen werd gesneden om onverbiddelijk dood te zijn! Ik bid u Lezers! als gij onze kerk nog lief hebt, denkt over deze dingen toch ernstig en biddend na, want de gansche hartader der quaestie op methodologisch gebied ligt in deze tegenstelling, in dit Een van beiden. Nu voorzie ik echter eene gewichtige bedenking. Men zal zeggen, gij komt zoo redeneerende zelf weder in het schuitje der Synode te recht, en verdedigt hare handelingen , gelijk gij dat meer gedaan hebt reeds bij het begin uwer bediening, nu 20 jaren geleden, wat zoovelen u toen al kwalijk genomen hebben. Mijn waarde Lezer! wat zal ik zeggen? Toen en Nu is niet hetzelfde, daar ligt heel wat tusschen als het tij verloopt, moeten de bakens verzet worden. Van het Toen gezegde, behoef ik nog niets terug te nemen. Immers wat wilde men toen in die dagen? Eerst had men gewild dat de Synode alles uit de kerk zou bannen wat maar niet in de hoogste mate streng orthodox was — tót onze oude supranaturalisten in kluis. — Daar men echter de lijn der belijdenis van af de Synode te Dordrecht in 1618 en 1619 op deze wijze nooit had gecontinueerd ('tzij dan nu rechtens of onrechtens), zoo was deze eensklaps alles t'onderst boven werpende démarche reeds daardoor onmogelijk. — Toen wilde men de modernen uit gaan bannen bij hun eerste levenskreten; toen velen hunner nog niet eenmaal wisten wat zij wilden, en of ze al dan niet tot hun aantal behoorden, ja ioen veler wortelen met die van streng orthodoxen door het determinisme van den een naast het praedestinatianisme van den ander, door elkander gevlochten lagen. Ik heb toen gezegd: Men lette op! en ga beslist van scheiding spreken, zoodra het hooge woord er bij de modernen uit is, dat alle verder broederlijk samengaan in één kerkgenootschap onmogelijk en ongerijmd zal maken — namelijk: De loochening der Anamartysie of Zondeloosheid van Christus. Nu, hoewel zeer schoorvoetend — dat woord kwam er uit — 't moest O wel komen — en waar men toen in vollen wapendosch Man tegenover Man had moeten staan, ook op kerkrechterlijk standpunt, daar in de volle kracht des levens van beiden deed men — Niets! Nu echter, nu onze modernen wat hun kerkelijk leven aanbelangt oud zijn en op sterven b>gen, begint men weer aan die oude mannen ? evenals vroeger aan de kleine kinderen, en houdt door hun telkens de martelaarskroon te geven, op het gebied der kerk nog in 't leven, wie anders, zoo ik wel zie, nu al lang van zelf gestorven en begraven zouden zijn, op hier en daar eene enkele uitzondering na. Hiermede of op grond hiervan zijn echter de handelwijzen onzer Synode ditmaal niet goed te keuren. Schijnbaar ja doet ze als de vrouw in Salomo's eerste recht, ook volgens haar Open Brief aan de Kerkeraden. Ze wil verhoeden dat het kind in tweeën worde gesneden, ze meent beide deelen zullen daardoor sterven — 't orthodoxe deel zal in het orthodoxisme geheel verstijven en versteenen, 't moderne deel in het modernisme of radicalisme dan geheel zich ontbinden — beide deelen echter bijeen zullen elkander voor dat bederf en verderf bewaren. Zoo oppervlakkig zou men zeggen: Die redeneering gaat op! daar is weinig of niets tegen in te brengen. Toch non omnis comparatio claudicat! Niet elke vergelijking sluit (altijd en overal) eene bepaalde zaak af of bewijst haar — slechts een tertium comparationis, een derde der vergelijking is gewoonlijk maar bruikbaar, ja zelfs dat«/, is niet ten allen tijde en allerwege steeds passende. Zien we in dit bepaald geval hoe ook de Synode ten betooge van deze hare stelling over Voorleden, Heden en Toekomst redeneert; en beproeven we of deze hare redeneeringen al dan niet steek houden. Indien nu de Synode mocht meenen dat de orthodoxie ook zulk eene verwelkende bloem is, nabij de verdwijning j, en men daarom er nog maar een poosje mede schipperen moet, dan is hare redeneering juist, doch zij spreke dit dan ook maar rondweg uit, dan weten we waaraan we ons te houden hebben! Aan het modern standpunt, al& ras voorbijgaand, valt hier toch naar hare opinie bezwaarlijk te denken; immers dat wil zich nog steeds als een kind der laatste 25 jaren, baanbreken op kerkelijk gebied, en de Synode wil het met alle geweld daariu helpen en steunen. Of waarom ook hier anders niet gezegd: Verdraagt het o orthodoxen! 't is maar voor een tijd — doch dan voor dien tijd ook geen dubbelzinnige wetten, doch leven en leeren naar hartelust! Een ander beroep op het voorleden, en wel wat aangaat de Doopsformule houdt al evenmin steek. De Synode wil er uit afleiden hoe weinig men zich in de eerste eeuw aan letters en formules bond. De Doopsformule was: In den naam des Yaders, des Zoons en des Heiligeu Geestes t en toch, zegt ze, menige plaats uit de Handelingen leert dat men soms alleen doopte in den Naam van Jezus. Arme, arme Exegese! Arm Hoofdstuk XIX van de Handelingen der Apostelen, dat alles duidelijk maakt, van vers i—6, hoe wordt ge toch zoo mishandeld! Wanneer zal men toch eens leeren letten op tijdelijke en plaatselijke omstandigheden, en ophouden eene overgangsperiode tot norma voor alle tijden te stellen? Of wie waren ze, die toen gedoopt werden? Meest alle volwassenen die tot Christus werden bekeerd, en die öf als Joden, öf als Proselieten der poort of besngdenis, öf als voormalige geloovige Johannes-Jongeren, reeds een Sacrament in bloed of water (Besnijding of Prosolietendoop) of in beiden (Besnijding en Johannesdoop) ontvangen hadden in den naam van Hem, Dien ze nu in Christus als Yader kenden. Hierop volgde dan de Doop der vervulling voor hen alleen in den Jezusnaam, want straks — zie maar Handel. XIX «n elders — werden hun door de Apostelen de handen opgelegd en ontvingen zij daardoor de gaven des H. Geestes. In drie perioden geschiedde dus bij hen, wat thans potentiëel in ééne acte geschiedt — hoe goddelijk groot en wijs was de stichter des Christendoms, die de overgangsperiode overziende, in de gewone Doopsformule, juist de woorden gaf voor alle volgende eeuwen passende! Ziehier de redeneeringen over het Voorleden, en wat er van overblijft. Nu dan over het Heden! Orthodoxen en Modernen moeten bij elkander blijven, zoo redeneert de Synode in haar Open Brief, dat is 't eenige middel om ter eener zijde het Orthodoxisme, ter anderer zijde het Modernisme of Kadicalisme te voorkomen, 't Kon waar zijn, indien men kon gelooven, wat men naar deze redeneering haast meenen zou, dat Orthodoxen en Modernen steeds heel vriendschappelijk met elkander omgingen, naar elkanders redeneeringen luisterden, en alzoo elkander voor 't gedreigde kwaad aan weerszijden zochten te behoeden. Doch we weten immers wel beter. Juist het omgekeerde is het geval, en daarom is ook 't juist omgekeerde het gevolg. Welk modern leeraar of ieek gaat nog ter kerk als er een orthodoxe preekt — welk orthodox nog als er een moderne kanselt? Niemand! zelfs het verplichte kerkgaan onzer Militairen heeft men gemeend juist daarom te moeten opheffen! O laat ons toch eerhjk zijn en de zaken flink onder de oogen zien — we kunnen aan de historie zelve toch immers niets veranderen. Zij nu leert van deze redeneering het juist omgekeerde. Het Orthodoxisme bloeit, 't meest zelfs in onze groote steden, alleenlijk om en door den Gegensatz van het Modernisme. Men waant zich in de gewone Orthodoxietegenover den gevreesden vijand nog lang na niet veilig genoeg — en stort zich juist daarom in de armen der uiterste rechterzijde; men wil geheel terug naar 1618 en 1619, naar het Dordrecht van toen, als ware men dan veilig onder de schaduw van de schimmen der vrome vaderen — die (waarom bedenkt men het niet ?) tegenover de Modernen u geen enkel regelrecht wapen in handen kunnen geven, om de dood eenvoudige reden dat zij in hun tijd met de Modernen volstrekt niet te strijden hadden. Integendeel, menig Moderne heeft in de eerste of deterministische periode van het Modernisme, zich met de woorden en redeneeringen der vrome vaderen voor de goê gemeente gedekt, en er de menschen een tijdlang zand mede in de oogen geworpen, zooals Dr. Kuyper in zijn Pata-Morgana zulks zoo meesterlijk heeft aangetoond! Bij onze modernen nu is het op dit punt, in hun legerkamp, zoo ik wel zie, al eveneens. In plaats dat onze orthodoxie hun bewaren zou voor Modernisme of Radicalisme, is zij juist een spoorslag tot meerder tendenz derwaarts. Of hoe menig gewoon modern begint niet al het air van etisch modern, straks van radicaal te bekomen,, alleen om toch maar zelfs den schijn van een heulen met de orthodoxen te vermijden. "Ware dit niet zoo — zij hadden zich dan in zoo grooten getale al niet mede over onze Belijdenisvragen warm te maken — daar zij toch met een enkel woord ter verduidelijking er bij, ze nog wel mede doen konden. Eigenlijk is dus heel deze quaestion bruiante in het leven geroepen, om een handjevol etischmodernen in den lande, en andere gewone modernen die niet gaarne den naam hebben zoo heel ver van hun verwijderd te zijn! En zoo, waarde Lezer! komen wij dan nu ten slotte van zelve tot de Toekomst. Onze Synode heeft haar nu gewaarborgd! Ze heeft dat o zoo nuttige, zooveel vrucht afwerpende, zoo heilrijke en beminnelijke (? ? ? ?) samenzijn van orthodoxen en modernen, juist om de zich vertoonende uitspruitsels van orthodoxisme en modernisme, en dus ook met inbegrip van die, doch om ze verder af te stompen, nu voor goed mogelijk gemaakt, door te decreteeren dat de vragen zullen gedaan worden, maar dat het op een letter meer of minder (dit zijn hare eigene woorden in den Open Brief naar ik mij wel herinner) daarbij niet aankomt — niet letterlijk dus, doch wat geest en hoofdzaak betreft, zoo nu de Wet zegt. Wel zeker ... Geest en Hoofdzaak . .. wel zeker, 't komt op een enkele letter niet aan. Op drie letters dan zeker ook niet — maar aan drie letters hangt heel de wereld met al de kerken die er op zijn — de letters GOD. Nu — zoo laat ze doorschemeren, is 't genoeg als we ons maar vereenigen in de belijdenis dat Jezus is de Christus! O holle klank! veel te ouderwetsch voor 't nieuw systeem, een lap nieuw laken op een oud kleed, straks ook al weder afscheurend. Doch de bedoeling is duidelijk. Het blaadje van Guido de Bres zei 't reeds lang te voren — de Synode moest nu het etisch-ideaUsme met zijn onpersoonlijken God, zijn vroom atheïsme, zoo velen 't noemen, ook nog echten. Men sla dus in de eerste vraag onze zielen smolten samen als in ééne en dezelfde beschouwingswijze — die hij echter meer pasklaar had dan ik, en waardoor dus het gesprek als van zelve voor mij zeer leerzaam werd. De resultaten van ons onderhoud deel ik hier mede. Het kwam ons namelijk voor — of liever die broeder sprak het allereerst met diepe verontwaardiging uit, en ik moest er onmiddellijk bijvallen — dat de Synode zich nu toch schuldig gemaakt heeft aan een meten met twee maten zoo vreesehjk en gruwelijk, dat men er met moeite elders de wederga van zoeken zal. Men oordeele. D-*. Herderschee alhier weigert in der tijd om de Belijdenisvragen te doen. Had hij dat gewild — onze Ouderlingen zouden in al het overige berust hebben. Hij echter meende: ze zouden tegenover zijn onderwijs en leermethode slechts eene valsche vlag zijn om eene vreemde lading te dekken. Op grond van dien doet hij anderen — wordt aangeklaagd, gevonnisd in eerster instantie. .. doch de Synode bezorgt hem telkens en telkens weder — Vrijspraak. De orthodoxe Ouderlingen te Dordrecht denken er precies eender over als de moderne Predikant Herderschee alhier. Ze zijn ook met die vragen alleen zonder meer niet tevreden. .. anders ware ook daar alles in 't reine gebleven, want de moderne Predikanten aldaar wilden die vragen (toen nog geheel onveranderd) wel voorstellen. 't Gevolg is, de Orthodoxe Ouderlingen worden daar nu aangeklaagd door de Moderne Predikanten, evenals hier de Moderne Predikant door de Orthodoxe Ouderlingen, ja geheel om dezelfde reden en op denzelfden grond. Zij worden in eerste instantie vrijgesproken, doch de Synode bezorgt hun — Vonnis. De gevolgen zijn ook precies dezelfde. Hier kunnen de leerlingen van Ds. Herderschee niet bevestigd of ingeschreven worden; en zijn dus zoo goed als niet aangenomen — daar te Dordt kunnen de leerlingen der moderne Predikanten het evenmin. Als nu twee zaken in wezen en gevolg volmaakt gelijk staan, zooals hier in dit geval — is het dan geen meten met twee maten op groote schaal — om den een vrij te spreken en den anderen te veroordeelen ? Bracht de billijkheid niet mede dat beiden veroordeeld of beiden vrijgesproken werden ? Men gevoelt hoe in casu de zaken staan: De orthodoxe Ouderlingen van Nijmegen staan in dezen gelijk aan de moderne Predikanten te Dordrecht —■ en de orthodoxe Ouderlingen van Dordrecht gelijk aan de moderne Predikanten te Nijmegen. De beide eersten wilden zich contenteeren met de vragen, de beide laatsten niet. De Synode tegenover Herderschee en de Synode tegenover de Dordtsche Ouderlingen staat dus ook gelijk zou men meenen — immers dat gebiedt de Logica, de Mathesis, de Eerlijkheid, de Rede, de Goede trouw.. • Weg, weg o gij vijf wijze maagden I de Synode tegenover Herderschee en de Synode tegenover de Dordtsche Ouderlingen, beiden aangeklaagd over één en 'tzelfde staat als Vrijspraak tegenover Vonnis — Wit tegenover Zwart. Wie is nu de schuld dat we hier vragen moeten: Komt het ook omdat de een modern is en de anderen orthodox zijn? Wat de Ouderlingen te Dordrecht nu verder doen zullen, weet ik niet. Ze hebben geprotesteerd tegen hun vonnis als onwettig, omdat de minderheid van 't Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland, met de einduitvoering dezer zaak belast, geweigerd heeft de minute ter veroordeeling te teekenen. Mijn vriendelijke onderrichter alhier zei mij , reeds voordat dit bekend was, het op grond hiervan naar zijne meening onwettig was, althans bij dergelijke zaken, op het gebied van den Staat wist hij dit bij ervaring. Ik weet echter niet in hoeverre het hier zijn zal Ecclesia sequitur curiam! de Kerk volgt den Staat! Als men het voor de burgerlijke rechtbank brengt — ja dan al licht. Dit is dan ook het laatste wat men doen kan. Nog eens: Wie zal hier nu reeds den afloop melden? De Kleine Courant zegt: Deze berg zal ook wel weer een muis baren! Als dit zoo is, als die berg dan maar weet, dat zijn vulcanisch uitbarsten in laatste instantie, nog eens gezegd — te vreesselijker en te roemloozer tevens zal zijn, naarmate hij meer muizen heeft voortgebracht! Immers we leven snel, met stoom en telegraaf! Hoeveel is inmiddels al weder veranderd. Als de Ouderlingen te Dordrecht nu toegeven, dan staan de moderne Predikanten al niet meer met dezelfde vragen in de hand als zij dat niet willen, doch met den geest en de hoofdzaak er van d i. zoo ieder verstandig mensch begrijpt: Met het spooksel van deze ook nu al weer vervlogen laatste weelde! en met de zaak die in het hoofd van den vrager bovendrijft — dat is Geest en Hoofdzaak! Doch het wordt tijd! zoo hoor ik u, waarde Lezer! in mijne gedachten uitroepen, dat gij, Schrijver dezer brochure ! dan nu toch eens gaat zeggen wat gij wel doen zoudt, hoedanig dan nu uw program voor de toekomst is — en gij hebt recht! Mij dunkt: De keus der middelen is niet zoo moeilijk als zij hjkt. De juridische weg, door zoo velen aangeprezen en bewandeld, bleek al sints twintig jaren onbegaanbaar, omdat men aan zijn einde (vroeger reeds bij zijn begin of midden) zeker en vast in een modderpoel wegzinkt. De Synode wil niet één kind in't leven behouden, want één wezen dat aan den éénen kant orthodox en aan de andere zijde modern is, bestaat nu eenmaal niet — doch zij wil dat twee kinderen, een oud en een jong, omdat ze in één huis zijn geboren, nu ook met kracht en geweld in één huis blijven, hoewel ze elkander dat huis tot een hel maken, hoewel de kamers en meubelen van dat huis den eenen goed en doelmatig toeschijnen, den anderen al steeds meer onbruikbaar en verouderd gaan voorkomen (men denke aan de Liturgie zoo door en door Christologisch — aan Doop en Avondmaal met zijne formules — m. é. w. aan den ganschen Trinitarischen, Supranatureelen, Theologischen en Christologischen grond, waarop de een alles van boven af déduceert, terwijl de ander alles van onder" af wil ophalen — de questie met één woord... men vergeve mij het schrille en akelige contrast — ik neem een uiterste, nogthans een waarachtig uiterste, om in 't kort geheel duidelijk te zijn... de questie of de aap mensch is geworden dan wel of God mensch is geworden!). Genoeg — de juridische weg leidt tot niets, althans nog niet — en lijdelijk in de toestanden berusten, dat gaat evenmin! Welnu dan staan twee andere wegen open. De eene is: Men zoeke te komen tot eerlijke boedelscheiding, of: Men beruste tot later! Men zegge nu toch niet bij het eerstgenoemde, aan weerszijden al zoo vaak voorgesteld: Ja, maar dan erkennen wij in de tegenpartij een zeker recht. Ik heb dit wel hooren zeggen, doch dit gaat niet op! Wij hadden tijdens de Reformatie in 't oog der tegen- den nood gedrongen deed ik hier van al deze dingen verslag. Mochten beide orthodoxen en modernen uit zooveel ervaringen nu toch iets leeren! Ik heb niemand gespaard,. ook mijzelven niet, en geen toestand verzacht, ten einde maar dit doel te bereiken. Zegene het daartoe Hij die Is , die Was, en die Komen zal — en vinde Hij elk maar getrouw en wakende op den hem toevertrouwden post in zijnen wijngaard Dat zij zoo! CB 11564 DE AANNEMING TOT LIDMATEN OF HET KERKELIJK VAARWATER ONZER DAGEN, INZONDERHEID DE AANNEMING TOT LIDMATEN W§^t op HET KERKELIJK VAARWATER ONZER DAGEN, INZONDERHEID KTI