CB 11646 SYNODALE WETSOVERTREDING BESTENDIGD. A. VAN TOOHENENBERGEX. AMSTERDAM. HÖVEKEK & ZOON. 1870, JSynodale Wetsovertreding door .de ^jynode van 1870 bestendigd. GESCHIEDENIS VAN ART. 62 VAN HET ALGEMEEN REGLEMENT DER HERVORMDE KERK. Tot ons leedwezen zien wij ons verplicht de gemeenten der Nederlandsche Hervormde Kerk in het algemeen en elk lid in het bijzonder, die voortaan in verdubbelde mate voor de handhaving hunner rechten zullen moeten waken, op een treurig verschijnsel opmerkzaam te maken. Wij hebben allereerst onze meening omtrent deze zaak in de Kerkelijke Courant als Orgaan der Synode uitge • sproken. Van kerkelijke mannen hebben wij of zeer humane öf (bij name in de Provinciale Groninger Courant) zeer inhumane tegenspraak ondervonden van welke ') Slechts een, die echter voor velen telt, heeft dadelijk het gewicht mjjner opmerking gedeeld. Prof. Doedes heeft niet maar den meed gehad om het kerkrechtelijk beginsel te erkennen en te handhaven, maar zelfe te helpen, dat hij de Synodale afwijking niet had ingezien, toen hij zelf in de Synode zitting had. Gaarne verwijs ik naar zijne veelzins nitnemende bewijsvoering in de Kerkelijke Courant, en in zijne Kerke lyke Bijdragen. wij ons in den geest beriepen op de Synode zelve, welke wij hoopten, dat zij, der zake kundig, een oordeel zou doen hooren, hetwelk met de geschiedenis zou overeenstemmen; maar ook dit is niet gebeurd. De Synode heeft, en nog wel met algemeene stemmen, met uitzondering van twee prae-adviseurs, haar goedachten uitgesproken j dat naar onze overtuiging niets anders is dan de bestendiging van eene eerst onwillekeurig, en nu opzettelijk ingevoerde wetsverkrachting. Wij zijn verplicht aan- diegenen onzer lezers, die, helaas! zich te weinig op de hoogte stellen van wat er in de Kerk geschiedt, ons verschil met.de Synode eerst duidelijker op te geven. Men wete alzoo, dat in onze Kerk de wetgevende macht berust bij de Synode (Alg. Regl art. 61). Wij hebben op dezen oogeublik nu niet dadelijk te maken, met de zeer bedenkelijke zaak, dat diezelfde Synode ook is de hoogste rechtbank en bestuurderes; want wij vergeten het niet, dat ditzelfde artikel 61 er bijvoegt, dat dit zoo is, „onder de verschillende waarborgen in dit Algemeen Reglement en in bijzondere Reglementen vastgesteld. En wij stemmen het toe, dat deze waarborgen de drievoudige macht der zoozeer elk jaar veranderende Synoden genoegzaam kunnen begrenzen, om, indien de Synode deze waarborgen eerbiedigt, geen te gro >t misbruik van macht te kunnen maken. Doch iets anders wordt het, indien zij deze waarborgen verzwakt of schendt, gelijk de Synode van 1870 nu zelfs met algemeene stemmen gedaan heeft. Deze beschuldiging zuilen wij bewijzen. Om eenige bepaling tot wet te kunnen maken .moet de Synode den navolgenden weg inslaap.: „Zoodra eenige bepaling, van welken aard die ook zijn moge, zoo zij op de wetgeving der Kerk betrekking heeft, door haar voorloopig is aangenomen tart. 6.2), moet zij aan de Provinciale Kerkbesturen, of ook aan de Klassikale Vergaderingen (art. 12), worden opgezonden om er de consideratiën op in te winnen." Tot hiertoe nu is geen verschil. Maar nu lezen wij verder in art. 62 als volgt: „Van deze, (consideratiën) neemt zij kennis en maakt zij naar eigen oordeel gebruik, om daarna het reglement, met de veranderingen er in gemaakt, andermaal aan de Provinciale Kerkbestuien te zenden, die er dan hunne stem over uitbrengen. Wanneer de volstrekte meerderheid dier kerkbesturen zich voor het aannemen van het reglement verklaart, wordt het, als finaal aangenomen, door de Algemeene Synodale Commissie uitgevaardigd. „Met veranderingen in de bestaande reglementen wordt evenzoo gehandeld." Nu vragen wij in gemoede, niet hoe wij over dit artikel, over zijnen inhoud en over zijne redaktie oordeelen • werden daarop twee nieuwe reglementen op het bestuur en beheer ter hand genomen. Dezen, door de Algemeene 'Synodale Commissie opgesteld, werden door de Synode in 1850 weder zeer gewijzigd, kunnen in 1851 weder veel worden veranderd, en zonder de kruk eener buitengewone Synode ter hulp te nemen, nog vele jaren aan een worden herzien, gewijzigd, verworpen hernieuwd. vDe reden van dit niet afdoen is gelogen in twee he| alingen: de eerste, dat de Synode elk jaar voor verre weg het grootste deel uit geheel andere personen bestaat, die weder andere inzigten hebben, dan die van het vorige jaar; de tweede, dat de reglementen niet worden ingevoerd, na de stemmen der Provinciale Kerkbesturen te hebben geteld, maar na de consideratiën van hen te hebben ingewonnen. Deze consideratiën geven dikwijls mede aanleiding tot geheele verandering "van een reglement , hetwelk nu voor de tweede, derde, vierde maal, telkens weder aan die Provinciale Kerkbesturen moet worden toegezonden. Het tegenwoordig aanhangig reglement op het bestuur voorziet daarin, wat dit ééne reglement betreft,' door de slotbepaling, dat het niet veranderd kan worden dan met toestemming van twee derde der Provinciale Kerkbesturen. Maar het voorziet daarin niet wat betreft de andere reglementen. Want artikel 66 verlangt op de vaststelling of verandering der reglementen de consideratiën der Provinciale Keikbesturen , na wier toestemming van beginselen en hoofdzaken de Synode punten van ondergeschikt belang naar eigen oordeel zal kunnen vaststellen. Wij vreezen, dat het moeijelijk zal uittemaken zijn, wat punten van ondergeschikt belang zijn , en verlangen ook hier na de consideratiën eene stemming, opdat niet voor de tweede, derde en vierde maal dezelfde reglementen worden toegezonden aan de Provinciale Kerkbesturen, zonder lot vaststelling te kunnen geraken. De Commissie meent, dat de Synode tot beter en-spoediger afdoening van zaken zou komen, door artikel 66 b. v. dus' te lezen : - .,„De Synode arresteert de reglementen, welke voor de geheele Hervormde Kerk verbindende zijn. „„Elk reglement wordt, na door de Synode voorloopig te zijn aangenomen, gezonden aan de Provinciale Kerkbesturen, om er hunne consideratiën op in te winnen. „„Van deze consideratiën neemt de Synode in een volgend jaar kennis, ten einde in het voorloopig aangenomen reglement die veranderingen te brengen, welke zij nuttig zal oordeelen. „„Hierna wordt het reglement andermaal aan de Provinciale Kerkbesturen gezonden, om er hunne stem over uit te brengen. „„Wanneer de volstrekte meerderheid of twee derde der Provinciaal Kerkbesturen zich voor het aannemen van het reglement verklaart, wordt het als finaal aangenomen , door de Synode Commissie uitgevaardigd. „„Met veranderingen in bestaande reglementen wordt evenzoo gehandeld.*. Alzoo de Synodale Commissie van 1851. Is nu door haar niet juist geheel buitengesloten het eenige, wat de Synode van 1870 heeft willen bestendigen? En keert deze laatste niet weder geheel terug tot de erkende fouten van vroeger , waardoor de Synode van 1850 bijna in staat van faillissement was gekomen ? Hooren wij nu de consideratiën der Provinciale Kerkbesturen op dit artikel (), dan zién wij, dat twee stemmen wel het tweede lid hebben willen doen wegvallen, en mitsdien ook de bepaling, over welke nu de meeningen verschillen, maar dat de Synode ook (a) besloten heeft, om dat voorstel van Utrecht niet aan te nemen, en: „de door de Synodale Commissie voorgestelde eindelijke overgave van het ontwerp aan de stemmen der Provinciale Kerkbesturen, toe te voegen aan he'geen in artikel 66 van het concept is voorgeschreven.' Kan het duidelijker? De Synode heeft in 1851 het gevoelen der Synodale Commissie, dat wij straks leerden kennen, overgenomen; en zoo blijkt ook hier, dat met de duidelijkste bewoordingen is uitgesproken, dat elk ontwerp, eenmaal voorloopig gearresteerd, na door de Provinciale Kerkbesturen te zijn beoordeeld, nu slechts door de volgende Synode behoort te worden finaal geredigeerd, en daarna aan de Provinciale Kerkbesturen teruggezonden ter stemming. Zoo kwam het artikel 02 ter wereld. Zoo was het dus uitgemaakt, welke phasen elke wet moet doorloopen, eer zij kracht van wet bezitten kan. De Pynode van 1851 was waarlijk ook eindelijk op den goeden weg gekomen. Terwijl — blijkens de eigen opmerkingen der Synodale Commissie de vorige Synoden, juist omdat zij aan hare eigen wijsheid waren 1) Syn. Hand. 1851. bl. 958. NI. niet op de door de Synodale commissie van 1851 voorgestelde redaktie, welke zelf een.voorstel was;maar op bet boven (bl. 7) genoemde concept artikel 68, 2) Zie t. a. p. bl. 848. v. v overgelaten, bijna nimmer tot een goed eindiT konden komen door het onophoudelijke herzien, wijzigen, verwerpen en vernieuwen door de Synoden van den arbeid harer voorgangsters; — is de bevoegdheid en de verplichting der Provinciale Kerkbesturen versterkt, om door stemming eene door de Synode bewerkte en voorloopig aangenomen wet aan te nemen of te verwerpen. Dit laatste recht heeft de Synode dus volstrekt niet, omdat zij dan weder komt op den ouden treurigen weg, dat de jaarlijks afwisselende leden met hunne vaak uiteenloopende meeningen de zoo onmisbare eenheid tegenwerken En al duurt ook nu nog de weg lang, welke een. voorstel van wet moet doorloopen, eer het wet wordt, hij is niet te lang voor de kerkrechtelijke inrichting onzer kerk, in welke de Synode heeft „de hoogste wetgevende , rechtsprekende en besturende magt, onder de verschillende waarborgen, in het algemeen reglement en in bijzondere reglementën vastgesteld. Ziet hier, medeleden der Hervormde Kerk! de geschiedenis van art. 62, zooals wij die woordelijk uit de Handelingen der verschillende Synoden hebben overgenomen. Was de lezing er van wellicht niet zoo aangenaam , als de wettelijke behandeling van kerkrechtelijke zaken in den regel niet zijn kan, wij gelooven toch van elk lid der Kerk te mogen verwachten, dat hij bij de verdediging van de belangrijkste zaken van zijn geloofsleven, ook alle min aangename onderzoekingen zal willen doen, om met kennis van zaken zijn oordeel te vestigen en de verdediging te krachtiger te maken. Omdat wij ons dit getroostten, zijn wij tot de slotsom gekomen, dat de wetgever onzer Kerk juist het tegendeel gewild heeft van wat de Synode in 1870 heeft uitgesproken. Wat was toch hier het geval? Langs geheel wettelijken weg had de Synode van 1869 besloten om de bekende doopsformule, te handhaven. Daar zij noch iemand anders haar evenmin mag vaststellen als verwerpen, had zij haar niet opgenomen in het Algemeen Reglement; maar omdat zij haar gebruik tegenover willekeur moest handhaven, besloot zij aan de kerkeraden op te dragen, dat deze zouden waken, dat de Doop volgens de woorden der instelling, Matth. XXVIII: 19 zou plaats hebben. Deze zoo eenvoudige en noodzakelijke opdracht aan de kerkeraden werd in de wijziging van art. 14 van het Reglement voor de kerkeraden geplaatst. Alzoo nam de Synode haar voorloopig aan, zond het naar de Provinciale Kerkbesturen, opdat deze haar zouden dienen van consideratie en advies. En wat gebeurde toen? Heeft zij, na de consideratiën ontvangen te hebben het aangenoinene voorstel op nieuw geredigeerd en aan de stemming der Provinciale Kerkbesturen onderworpen ? Neen, zij heeft het door de Synode van 1869 voorloopig aangenomen wetsvoorstel eenvoudig ingetrokken; en wel na vooraf als /ontwijfelbaar te hebben aangenomen zulks te mogen doen." Dat mocht zij niet. De wording van het gansche artikel is met deze Synodale opvatting in strijd. Maar bovendien — hooren wij de Synoden van 1850 en 1851 beide over deze zaak zelve: In de Buitengewone Synode van 1850') was beslopen : „dat zij zioh onbevoegd verklaarde, om in de wijzigingen zakelijke alteratiën te brengen en finaal te ') Zie Hand. van de buitengew. Verg. April 1850, bli. 24. airesteren, zonder daarover de Provinciale Kerkbesturen op nieuw gehoord te hebben.* In de Synode van 1851 ') is een schriftelijk voorstel van den Hoogleeraar Bouman ingekomen, om dit besluit van de buitengewone Synode ook nu weder te herhalen, omdat het „geheel overeenkomstig onze kerkelijke verordeningen is, en voor de kerk zeer heilzame vruchten heeft gedragen." Over dit voorstel staakten tweemaal de stemmen, als wanneer nu eene commissie benoemd werd, bestaande uit de Heeren Hooijer, van Doesburgh, van Ittersum en Hugenholtz, die den Hoogleeraar Scholten assumeerden, en die nu de Synode adviseerden, dat „de Synode g e e n e veranderingen van hoofdzaken en beginselen zal arresteeren, zonder op nieuw te vragen de consideratiën der Provinciale Kerkbesturen." Alzoo hebben de Synoden, die de kerkelijke wetgeving, en dus ook art. 02 hebben bewerkt, het aangetoond , dat zij de wetgevende macht der Synode alleen met de beperkende macht van de Provinciale Kerkbesturen wilden erkennen Laat de Synode van 1870 (of liever de leden van deze Synode) dit alles voor ongerijmd houden, en er over oordeelen zoo als zij wil/: dan staan er voor haar twee wegen open, bf, gelijk in eene geregelde maatschappij behoort plaats te grijpen, onder die wet gehoorzaam zich te buigen; bf langs kerkrechtelijken weg eene verandering voortest ellen. Maar in de hoofdzaken en beginselen van oen eenmaal aangenomen voorstel van wet op eigen gezag verandering te brengen, door het geheel ter zijde te leggen, dat-is ongeoorloofd; dat is een coup d'état.; dat is willekeurige ophetting van een recht, ') Haud. 1851, bk. 293 vgg. 208 , 304. dat aan de Provinciale Kerkbesturen toekomt. Onbegrijpelijk is het, dat deze besturen zich hun recht en plicht niet bewust zijn, en dat zij er niet tegen zijn opgekomen. Langs dien weg kunnen alle waarborgen, die de Kerk tegen de Synodale wetgevende, rechtsprekende en besturende macht bezit, allengs verdwijnen. Vooral komt door het telkens afwisselend personeel der Synoden langs dergelijke wegen alleen eene gebrekkige wetgeving tot stand. Ik eindig. Ik heb mij alleen op een historisch en kerkrechtelijk standpunt, geplaatst. Ik wijs nadrukkelijk van mij af alle insinuatiën en beoordeelingen, welke alleen de bewijzen dragen, hoe zelfs zij, die het kerkrecht moesten kennen, met de eenvoudigste geschiedenis onbekend zijn. Maar dit weet ik, dat de leden onzer Kerk meer en meer verplicht zijn om zich behoorlijk bekend te maken met de kerkelijke zaken, opdat niet steeds meer een sect arisch individualisme voortwerke, om alle kerkbewustzijn te verliezen, en alzoo de Kerk sterker te verzwakken, dan hare vijanden het doen kunnen. Eindelijk — ik spreek geen enkel woord over de bezwaren , die door de Heeren Trenité, Moltzer, Steenberg, Prins e. a., vooral ook door de Synode zijn te berde gebracht: om de eenvoudige reden, dat alle die redeneeringen te pas komen als de wet moest gemaakt worden, maar nu afstuiten op de wet zelve. Ongelukkig de Kerk, indien de verklaring en de toepassing van hare Reglementen door de zoo afwisselende Synoden nog hoogere wet worden dan de geschrevene wet zelve. En alleen op deze beroep ik mij, opdat alle dingen eerlijk en met orde geschieden. Groningen, _ '« A. VAN TOORENRNBERGEN. 15 Oktober 1870.