CB 11648 VAN DEN EEUWIGEN VREDE TUSSCHEN WETENSCHAP EN RELIGIE. REDE UITGESPROKEN OP DEN 26en MAART 1920 TER HERDENKING VAN DEN 284en GEBOORTEDAG DER UTRECHTSCHE UNIVERSITEIT door den rector magnificus Dr. Mi VISSCHER. UITGAVE: DRUKKERIJ UNIVERSITAS - UTRECHT VAN DEN EEUWIGEN VREDE TUSSCHEN WETENSCHAP.EN RELIGIE. REDE UITGESPROKEN OP DEN 26en MAART 1920 TER HERDENKING VAN DEN 284en GEBOORTEDAG DER UTRECHTSCHE UNIVERSITEIT DOOR DEN RECTOR MAGNIFICUS Dr. H. VISSCHER. UITGAVE „DRUKKERIJ UNIVERSITAS" - UTRECHT. MIJNE HEEREN CURATOREN, PROFESSOREN EN LECTOREN, DAMES EN HEEREN PRIVAAT-DOCENTEN, DOCTOREN EN STUDENTEN EN VOORTS GIJ ALLEN, DIE DOOR UWE TEGENWOORDIGHEID BELANGSTELLING TOONT IN DEN BLOEI ONZER UNIVERSITEIT. Zeer geachte toehoorderessen en toehoorders. Byron's Lucifer herinnert Kaïn aan den vloek, die zijn geslacht uit Eden bande. Den Hades toont hij hem als het vreeslijk oord, prooi van het bangste lijden door „war with all things, And death to all things, and disease to most things, And pangs, and bitterness." Zoo had de dichter ook toet leven onzer dagen beschrijven kunnen. Diep schrijnt door de ziel der Westersche volken de pijn der sociale ontwrichting, die eerst den oorlog, daarna eene crisis opriep, als nooit aanschouwd werd. Het sociale vraagstuk neemt steeds dreigender vormen aan. De gansche moderne mensen is er naar ziel en lichaam in betrokken. Het is niet alleen, noch ook in de eerste plaats economisch van aard, doch komt op uit stoornissen in het geestelijk levensproces, dat de menschheid doorloopt. Wij lijden onder de gevolgen eener eenzijdigheid, die het geestelijk evenwicht breekt Ook de sociale ontwikkeling kan niet straffeloos geestelijke factoren verwaarloozen, zonder dat de overwoekering zich wreekt in beroeringen, die de functie hebben het evenwicht te herstellen. Harmonische ontwikkeling baart sociale gezondheid. Onze tijd ondergaat de wraak van overspannen „Diesseitigkeit", gelijk de middeleeuwen leden onder het tegendeel. Treffend blijkt dit uk de wijze, waarop in de Westersche maatschappij de religie gewaardeerd wordt. Voor duizenden zijn wetenschap en religie volstrekt onvereenigbaar en heerscht tusschen deze beide eene onverzoenlijke antagonie. Groot is de schade daardoor aan het religieuse leven der massa toegebracht, terwijl ook de zedelijke idealen van hooger licht en dus vart hun glans werden beroofd. Indien ik op dezen 284en gedenkdag der stichting onzer Universiteit voor dit geestelijk sociaal conflict een oogenblik Uwe aandacht vraag, dan pleit ik niet voor bepaalde leerstellingen, maar slechts voor het goed recht eener Christelijk religieuse wereldbeschouwing en dus voor eene sociale ontwikkeling, die in genetisdhen samenhang rn.it het verleden eene harmonieuse levensontplooiing mogelijk maakt. Twee stellingen zal ik trachten toe te lichten: le. tusschen religie en wetenschap bestaat geen conflict; 2e. beide zijn onmisbaar voor het behoud der cultuur. I. In dit vredesjaar luid ik dus den eeuwigen vrede in, die den langen kamp tusschen wetenschap en religie besluit. Doch. ik doe het zondci ook maar één oogenblik de illusie te koesteren, dat nu na dezen eeuwig de krijgsklaroen zal zwijgen, die wetenschap en religie als onverzoenlijke tegenstanders te wapen roept. Zoolang er zooveel onbewust geloof en zoo weinig ware wetenschap heerscht, kan men nooit voor een nieuwe kruistocht veilig zijn. 'Het is U reeds nu duidelijk, dat ik onder wetenschap niet alles versta, wat zich met dezen eerenaam belieft te sieren. De geestelijke ontwikkeling der menschheid draagt het karakter eener procesmatige bewustwording.1) Immers, steeds gaat aan de zelfbezinning het spontane leven vooraf. En zij wordt niet geboren zonder een strijd, waarin geestelijke krachten worstelen om de suprematie. Zooals het leven nimmer stilstaat en, in steeds voortgaande verandering zichzelf ontvouwend,"als gestadig sterven en eeuwig zich verjongen verschijnt, zoo gaat ook door de menschheid de worsteling om, voor eene nieuwe toekomst, van het veistorvene bevrijd, zichzelve in voller klaarheid weer te vinden. En dit is merkwaardig, het stervend oude verdwijnt niet zonder de nieuw ontluikende jeugd te dagen voor zijn rechterstoel en ten doode te doemen, ook al blijkt het nooit in staat de kiem ie smoren, die door onverwinlijldheid zijn levensrecht bewijst. Doet niet ook de geestelijke *) Aristotle: a chapter jrom the hisiory of science, etc, by O. H. Lewes London, 1864. p. 24. historie der mensc$toeid in het verzinken en blinken, dat haar wetmatig .typeert, denken aan de tragedie van een kruis des doods, dat staat in den lichtglans der verrijzenis? l) Dat proces is dikwijls gewaardeerd als eene worsteling tusschen wetenschap en religie, waarbij dan de wetenschap als de schoone . maagd met de toorts der verlichting en wat men voor religie aanzag als de oude moeder met de schaduw van den nacht werd uitgebeeld.2) Toch waren zulke crisissen slechts barensweeën, die de geboorte van een nieuw sociaal leven aankondigden. Was Plato's Socrates inderdaad aan het atheïsme schuldig, dat hem ten laste werd gelegd of 'heeft hij de religieuse voorstellingen des volks op zijne wijze verstaan? Niet om zijne wetenschap, noch om zijne religie werd hem de beker des doods aan de lippen gezet. Maar het oude sociale bewustzijn, dat zich uitsprak in Athene's wet, trachtte in Socrates de nieuwe levensvormen te treffen, waardoor het zich bedreigd waande. En was het anders toen de beroemde martelaar, wiens standbeeld heden het pauselijk Rome tart, ten vure werd geleid? Giordano Bruno was zich bewust van een conflict met zijn tijd. Hoor hem slechts, als hij vertelt van dien geestelijken broeder, die preekte over: „geeft den 'keizer wat des keizers is" en om zijne geleerdheid te toonen alle Romeinsdhe munten opnoemde. Doch na afloop komt een aandachtig hoorder en vraagt hem: „Eerwaarde vader, leen mij toch een Carlin." En het antwoord luidde: „ik behoor tot de bedelorde." En als gevraagd werd, waarom hij dit verhaalde, luidde zijn antwoord, dat „de pralers met woorden hetzelfde muildier bereden als deze eerwaarde ■> Fragments de philosophie du Moyen-dge par M. Victor Cousin, Paris, 1855. p. 64. Ainsi marche 1'humanité; elle n'avance que sur des débris. La mort est la condition de la vie; mais pourque la vie sorte de la mort, il faut que la mort n'ait pas été entière. Si dans les orages de 1'humanité le passé disparaissait tout entier, il faudrait que 1'humanité recommencat a frais nouveaux sa pénible carrière. Le travail des pères serait perdu pour les enfants; il n'y aurait plus de familie humaine; y aurait solution de cotitinuité entre les générations et les siècles. Et d'un autre cöté, si le monde, qui doit faire place a un monde nouveau, laissait un trop riche héritage, il empêcherait que le nouveau ne s'établtt. H faut que quelque chose subsiste du passé, ni trop ni trop peu, qui devienne le fondement de 1'avenir ët maintienne, a travers les renouvellements nécessaires, la tradition et 1'unité du genre humain. 2) Emile Boutroux, Science et Religion dans la philosophie contemporaine, Paris, 1908, p. 341. La question de la religion et de la science, considérée a travers 1'histoire. est Vune de celles qui provoquent le plus d'étonnement. En somme, malgré des compromis cent fois renouvelés, malgré les efforts obstinés des plus grands esprits pour résoudre rationellement le probleme, il semble que la religion et la science aient toujours été sur le pied de guerre, et qu'elles n'aient cessé de lutter, non seulement pour se dominer, mais pour s'anéantir 1'une 1'autre. Zie ook Friedrich Jodl, Vom Lebenswege, gesammelte Vortrage und Aufsatze, Berlin, 1917, Baad II, S. 352, Wissenschaft and Religion. vader der muildieren." Bruno bespot het leven zijns tijds juist in die dingen, waar men het fijngevoeligst in was. Zoo ook de Universiteit met haar „fons Aristotelis", „fons Pythagoreae" en „fons Platonis", waaruit men water schepte om er allerlei soorten van bier uit te brouwen, water, dat ossen en paarden dronken.1) Wie dat zijn, behoeft geene toelichting. Hij vervloekt den nacht, die den aanblik der hemelsche lichten verhinderde. Zoo spreekt de man, die in conflict is met zijn tijd, maar een conflict tusschen wetenschap en religie was dit niet. Of is eene wijsbegeerte, die Qod en wereld en ziel laat opsmelten in ééne voelbaarheid, die God en wereld laat één worden in hun levensproces, iets anders dan eene gevoelsphilosophie, die in religieuse grondgevoelens wortelt? In Bruno zien wij, hoe de golfslag van het opkomend individualisme den dam wil breken van het geestelijk socialisme der middeleeuwsche hiërarchie. Hij viel als offer gelijk de martelaren van het Protestantisme vielen, omdat zij herauten waren van een nieuw sociaal leven, heroën van een komenden dag. Profeten waren zij van een nieuwen tijd, maar op een oogenblik, toen de oude nog te veel kracht had om te sterven en toch reeds te zwak zich gevoelde om uit zichzelf te leven. Het was een sociaal conflict, maar noch! Bruno, noch de martelaren der reformatie waren slachtoffer van de worsteling tusschen wetenschap en religie. Zoo zou ik kunnen voortgaan tot onzen tijd, om de vraag te stellen of de schrijvers dier veelgelezen volksboeken, die onder inroeping der wetenschap alle raadsels opklaren, priesters der wetenschap of profeten van zeker soort geloof zijn? De oude wetenschap was in wezen vorm van geloof. Plato's Socrates verklaart de ervaring tot een hinderpaal bij het zoeken naar waarheid.2) De rede zelve was alleen haar bron. Veel van wat in onzen tijd als wetenschap wordt aangediend, is van denzelfden aard. De onderscheiding tusschen wetenschap, wijsbegeerte en religie verkreeg nog niet overal burger^ recht.3) Toch) is de wijsbegeerte eene schepping van het kunstgenie, ') Von der Ursache, dem Prinzip und dem Einen von Giordano Bruno, Leipzig—Reclam, S. 50, 51. 2) Platonis philosophi quaeexstant, etc. Biponti, 1781. p. 65. (Tom. I. p. 147). 3) Pierre Delbet, La science et la réalité, Paris, p. 7, 8. Nous assistons, depuis quelques années, a un spectacle étrange. On est revenu aux mêmes discussions qui préoccupaient les scolastiques. Au lieu de se mettre face a face avec la nature, bien des philosophes se sont placés comme autrefois, en face de leurs idéés. De la est née une sorte de psychologie métaphysique teintée d'un pale lavis pseudo-scientifique. La philosophie ne peut plus avoir la prétention de diriger la science, mais elle a au moins le devoir de la suivre. waarin tal van psychische functies gisten, die vreemd zijn aan het exacte weten. Daarom, de wijsbegeerte is niet 'één, maar bont verscheiden als het levensbeeld der religie. Is dan de exacte wetenschap één? Dit wordt ontkend.4) Er zijn geloofs-apologeten, die zich gaarne beroepen op de differentiatie, die er in de wetenschap te speuren zou zijn. Zelfs onder de mathematici moet er verschil zijn tusschen hen, die de vleugelen der intuïtie en anderen, die den tragen gang der logica verkiezen.s) Wie kan ontkennen, dat er ook onder de beoefenaren der exacte wetenschap verscheidenheid heerscht! Toch schijnt het mij zelfmisleiding daarmede de religieuse veelkleurigheid te willen dekken. Immers de eenheid der wetenschap lijdt onder deze verscheidenheid niet. Zij allen hebben één doel, aanvaarden ééne wet van verificatie en als de ervaring haar vonnis strijkt over het eens als waar erkende, wordt het zonder aarzelen prijs gegeven. De exacte wetenschappen danken haar wezen en karakter aan bepaalde functies, waardoor zij van wijsbegeerte en religie beide onderscheiden zijn.3) Zij deelen allen op eenigerlei wijze in het mathematische. *) Voor en achter haar ligt steeds een oneindige weg. Van elk betrekkelijk uitgangspunt schrijdt zij voort naar de oplossing van nieuwe vragen, maar steeds zich voorbehoudend van alle hare veronderstellingen, die eens uitgangspunt waren, terug te gaan op meer fundamenteele, die men lang achter zich waande. De exacte wetenschap waardeert zich als wordende en brak principieel en welbewust met alle dogmatisme zonder onderscheid. Zij belijdt het eindige van ons kennen, dank zij de beperktheid van het menschelijk vermogen, maar verwerpt even beslist het philosophisch dogmatisme, dat een grondeloozen laatsten grond behoeft om iets te kunnen gronden. Zij brak met het absolutisme, dat het zijnde pretendeert te kennen', overtuigd, dat slechts het worden zich te kennen geeft. Is dit dan geen subjectivisme? Ik zeide reeds: er zijn apologeten, die ') H. Poincaré, La valeur de la science, Paris, p. 5, 6. La vérité qui n'est pas la même pour tous est-elle la vérité? Mais en regardant les choses de plus prés, nous voyons comment ces ouvriers si différents collaborent a une oeuvre commune, qui ne pourrait s'achever sans leur concours. 2) Abel Rey, La philosophie moderne, Paris, 1908, p. 102. Le conflit méthodologique qui s'est levé depuis quelque temps entre les mathématiciens intuitifs et mathématiciens purement déductifs, n'a-t-il pas une issue voisine? L'intuition et la déduction se complètent, loin de s'exclure. 3) P. Delbet. l.c p. 102. Le caractéristique de 1'esprit scientifique est dans la modalité de la pensée et la méthode consiste surtout en orientation. 4) Abel Rey. 1. c. p. 67. Toutes les sciences s'acheminent vers la forme mathématiqe, la science tend vers la mathématique universelle, zich aan dezen stroohalm- vastgrijpen. *) Toch is zij niet zoo subjectivistisch als zij afgemaald wordt. iHet worden is immers het objectieve en subjectief willekeurig is elk begin, waarachter geen begin kan zijn.2) Het is hier de plaats niet om uiteen te zetten, hoe de geest door het denken de eerste relatie tusschen twee termen onderkent, die in het oordeel optreedt als eene correlatie tusschen subject en praedicaat. *) Het is genoeg vast te stellen, dat het denken naar zijn wezen door eene synthetische functie zijne bepalingen schept. Het legt door eene primaire kennisdaad de relaties, die het oordeel tot eene eenheid formeert. Door die bepalende functie schept het wat onbepaald was tot het ééne in het vele, en leert alzoo onderscheiden. Het schrijdt voort van een beginpunt tot een eindpunt, gescheiden denkpunten vereenigend, zoodat elk eindpunt aanvang, elke aanvang eindpunt wordt van eene schrede op den weg van het kennen. In dit kenproces is geen plaats voor de vraag naar een laatsten grond, maar slechts voor die naar samenhang van relaties, zonder welke het denken zelf niet zijn kan.4) Van die eene eenvoudige synthetische grondf unctie ontwikkelt zich . het kennis-proces, zichzelf steeds in nieuwe vormen herhalend. Zooals de numerieke eenheid basis is van het tellen, zoo fungeert het qualitatief ééne, het identische, als basis in de relatie der vergelijking. Ik kan hetgeen Kant en zijne volgelingen daarover ontwikkelden voorbijgaan, om er op te wijzen, dat de ervaring ons met de verschijnselen in contact brengt gelijk zij in onderlinge afhankelijkheid voor ons bestaan. En ook daarin is dan weder een hoogere potentie van het denken werkzaam, doch fungeerend naar hetzelfde grondtype, dat in het eenvoudigste oordeel uitgedrukt ligt. Zoo wordt geheel het kennen een voortschrijden van synthese tot synthese van synthesen, ') Abel Rey, 1. c p. 71. La certitude scientifique est une foi analogue a la foi morale ou religieuse. La science s'appuie sur le témoignage, tout comme la morale ou la religion, etc. Hij noemt dit terecht „banalités de mauvais aloi". 2) Zie Dr. Paul Natorp, Die. logischen Grundlagen der exakten Wissenschaften, Leipzig ü Berlin, 1910. S. 17. Aber das Werden, meint man, sei blosz subjectiv: uns wird es, an sich aber ist es. Vielmehr das Werden — ist, der Gang — besteht, die Entwicklung ins Unendliche findet statt, so objectiv wie mchts anderes. 3) Zie P. Natorp a. a. O. Zweites Kapitel. Das System der logischen Grundfunktionen. S. 35—97. Edmond Bouty, La vérité scientifique, sa poursuite, Paris, p. 7. ') Abel Rey, I. c. p. 5. Ce mouvement métaphysique et absolutiste a tout 1'airde ge survivre a lui-même. P. Natór|»ia.a. O. S. 16. Ariatoteles sprichtes in aller Unbefangenheit oftmals aus: solle etwas uns begründet sein, so dürfe die Begründung nicht ins Unendliche gehen; also müsse irgendein Letztes sein, für das eine Begründung nicht weiter zu fordern sei. Vergl. a a..O. S.71 waardoor in oordeelsvormen, die de logica onderzoekt en qualificeert, de erkenning van een dynamischen samenhang mogelijk wordt. Het denken schept alzoo eene ordening van het ééne na én in verband met het andere, komt tot een systeem van ordeningen, ten laatste tot de constructie van den alomvattenden samenhang, die met het woord „natuur" wordt genoemd. Op hare beurt is die slechts idee, uitdrukking eener eeuwige voor ons onvoltooibare taak. En in dit gansche proces is er dan alleen sprake van eene kennis der werkelijkheid als er een samenhang bereikt is, die niet anders gedacht worden kan. Dan worden nieuwe vragen geboren en de prikkel tot nieuwe denkarbeid gevoeld.1) Zoo wordt dus de kennis een kennen der relaties en heeft de wetenschap de taak deze na te streven. Voor alle bepaalbaarheid is echter een constante onmisbaar. Het naief bewustzijn vindt die door de dingen als vast en onveranderlijk te stellen. De wetenschap zoekt ook onveranderlijke grondbepalingen, doch niet in de dingen, maar in de blijvende relaties, die deze' vervangen. En spreekt zij soms van iets, dat het laatste zou zijn, dan vergeet zij toch! hooit, dat daarmede het absoluut invariabele niet bereikt werd. *) Hare hypothesen handhaaft zij, totdat de kring harer ervaring zich weder heeft uitgebreid en zij onhoudbaar werden. De geschiedenis leert dan ook, dat hetgeen eeuwen onwankelbaar scheen door ééne nieuwe ontdekking bezwijken kan. Ook de wetenschap kent hare revoluties. Dit juist is het karakter der moderne wetenschap, dat zij steeds bereid is prijs te geven hetgeen zij meent vei kregen te hebben, indien het weten zijn eigen oude grenzen overschreed. Zij zet haar arbeid voort in strikte gebondenheid aan het kennen zelf. Dit exact en onbevoordeeld karakter draagt zij als zuivere toepassing der eenvoudigste denkfunctie. Ook Binet's psychologische onderzoekingen wijzen in die richting. ' Hij waardeert 'het geesteleven als „une expression de tendances", die ') P. Natorp, a. a.0. S. 67. Aufgabe ist: Ordnung des Einen nach (d. h. gemasz) dem Anderen, wodurch ein System von Ordnungen, das heiszt eine Gesamtordnung entstehe. Eine solcbe ist in der Sprache der Mathematik: die Funktion, in der Sprache der Naturwissenschaft: das Gesetz. S.68. Darauf beruht nach Kants Entdeckung, nichts geringeres als über- \ haupt der Begriff einer Natur, namlich die Möglichkeit, Natur als System von Gesetzen (dynamischen Verknüpfungen) überhaupt nur zu denken. 2) P. Natorp, a.a. O. S. 72. So sucht denn auch die Wissenschaft unveranderliche Grundbestimmungen. Doch sucht sie sie (wie Kant besonders schön ausgeführt hat) nicht mehr in sogenannten Dingen, sondern in beharrenden Relationen, die ihr fortan die Dinge vertreten müssen. Edmond Bouty, 1. c. p. 27. Nous sommes, par rapport au mécanisme ultime des choses, dans la situation d'un ouvrier a 1'égard d'une machine, dont certains organes sont seuls apparents; le feste se trouve placé dans un local inaccessible, ou du moins dans lequel 1'ouvrier n'a pas le moyen d'entrer. de vitale belangen van den individu sterken.') Het rein intellectueele en het emotioneele kent hij één zelfden bodem toe.2) Beide zouden „attitudes" zijn. Dodh de intellectueele „attitudo" onderscheidt zich van de emotioneele daardoor, dat zij met een minimum van subjectieve en met een maximum van objectieve gewaarwordingen gepaard gaat. *) Daarom verschijnt de „attitudo intellectualis" minder materieel en corporeel en meer als „digne d'un esprit pur." Zij is van lust en onlust verre, gaat niet gepaard met organische gevoelens en onderscheidt zich daardoor dus duidelijk van de emotioneele, ook al maakt de gemeenschappelijke psychologische bodem het onmerkbaar in elkander overgaan van oordeel en gevoel verklaarbaar. Het denken is alzoo voorbestemd om in de exacte wetenschap zijn reinste openbaring te vinden. Doch dit wetenschappelijk kennen is subjectief, zegt menige apologeet, • die daarin voor zijn geloof een soort excuus schijnt te zoeken. Ongetwijfeld, in de kenfunctie is veel, dat uit ons zeiven stamt. Het objectieve zijn en worden bestaat anders dan de logische functies. Het is eene oude, blijkbaar haast onuitroeibare dwaling subjectieve denkprocessen en objectieve wereldprocessen ontologisch ident te stellen. Ons bewustzijn is geen spiegel, die passief reflecteert. Het oog schept de prikkels, die het opvangt om in beelden en ook ons denken verwerkt zijn materiaal. Ook het wetenschappelijk kennen heeft dus een subjectieve zijde. *) Maar wat kan men daarmede nu doen om het veelkleurig geloofssubjectivisme te dekken? Omdat het weten een subjectieven wortel heeft, is het nog geen vorm ') L'Année psychologique par A. Binet, XVHe anneé, Paris, 1911. Qu'est-ce qu'une èmotion? Qu'est-ce qu'un acte intellectuel? p. 18. Les psychologues les plus profonds voient dans la vie de 1 "esprit une expression de tendances vers les intéréts vitaux de 1'indiyidu et de 1'espèce. 2) 1. c. p. 33. Si tout acte intellectuel est une attitude, si toute émotion en est une autre, quelle va donc être la distinction entre les deux? Nous venons de faire entre 1'émotion et 1'acte intellectuel un tel rapprochement qu'on va courir le risque de les confondre. II ressort en effet de notre analyse que c'est identiquement le même processus. Mais on ne les confondra pas, si on admet que certaines parties de ce processus sont plus on moins développées selon les cas. 3) 1.1. A 1'inverse nous dirons que 1'attitude est de nature intellectuelle, lorsqu'elle s'accompagne d'un minimum de sensations subjectives et d'images. Zie ook Psychology, general and applied by Hugo Münsterberg, New-York, London, 1914. p. 209-212, The intellectual attitude. 4) Die Philosophie des Als Ob, von Hans Vaihinger, Berlin. 1913. S. 2. Die Psyche ist also eine organische Gestaltungskraft, welche das Aufgenommene selbstandig zweckmassig verandert. S. 10- Man mag das Verhaltniss von Sein und Denken fassen, wie man will — jedenfalls lasst sich vom empirischen Standpunkt aus behaupten, dass die wege des Denkens andere sind, als die des Seins; die subjektiven Prozesse des Denkens, die sich auf irgend einen ausseren Vorgang oder Prozess beziehen, haben mit diesem sëlbst nur selten eine nachweisbare Ahnlichkeit. van geloof. Dit onderscheidt het intellect, dat het in éénzelfden vorm betzelfde intellect is, steeds aan dezelfde wetten gehoorzaamt, die overal gelijkelijk geldig zijn.1) In de wetenschap werkt het in strikte gebondenheid aan eigen wet, zoodat haar resultaten zich kenmerken door volstrekte denknoodwendigheid. De wetenschap is veel meer dan eenig geloof, katholiek. Zij vertoont steeds één wezen en is altijd bereid zich aan verificatie naar de normen der exactheid te onderwerpen. Stel daartegenover nu het beeld, dat de religie te aanschouwen geeft. Welk eene bonte verscheidenheid over de wereld, ja, in éénzelfde maatschappij. Verklaarbaar is dit uit haar emotioneel karakter. Zij komt op uit een gevoel van afhankelijkheid, dat geheel eigen stemmingen meebrengt en eigen voorstellingen genereert. In den bouw dezer voorstellingen heeft uit den aard der zaak ook het intellect eene functie. Anders zouden de religieuse voorstellingen niet met kenniswaarden zijn toegerust. Met religieuse oordeel is explicatie van den inhoud der geloofsvoorstellingen. Toch laat zich daarom de religie nog niet intellectualistisch verklaren. Evenmin als de wilsfactor een voluntaristische en het gevoel eene rein emotioneele verklaring zou wettigen. Het verschijnsel is te gecompliceerd om uit één factor verklaard te kunnen worden. In den bouw der religieuse voorstellingswereld werkt velerlei saam om de Godsidee voort te brengen, die als de kern is, waarom zich al het andere beweegt. Het religieus bewust* zijn schept eene wereld van andere orde dan die, waarin het exacte weten ons verplaatst, eene transcendente wereld. In het religieuse hebben wij met iets anders van doen dan in het rein intellectueele ons gegeven is. Het intellect schept steeds dezelfde orde, terwijl de religie haar voorstellingswereld onder den invloed van tal van factoren van individueelen en socialen aard genereert. Krachtens haar emotioneel karakter verwachten wij van haar reeds veelkleurigheid. Toch mag niet voorbij gezien, dat er ook in deze veelheid eenheid heerscht, want zij wortelt in de ééne menschelijke psyche. *) Ik weet dat er zijn, die zich rein meenen van al hetgeen naar religie zweemt. Nader onderzoek zou edhter uitwijzen, dat er meer religieus gevoel in zulken gist dan zij zichzelven bekennen. Het uit zich alleen ') Moleküle, Atome, Weltdther von Dr. Qustav Mie, Leipzig, 1911. S. 2—4. Darmit fügt aber der Verstand zu den reinen Sinneswahrnehmungen eine Reihe von Aussagen hinzu, ohne die allerdings seine ordnende ïafigkeit unmögiich ware, die aber doch nicht mit den Sinnesempfindungen zugleich schon gegeben sind. Onder „die Aussagen" is dan ook deze: daszalle normale Menschen dieselben Wahrnehmungen machen können wie ich. 2) Psychologie des emoüonalen Denkens van Dr. Heinrich Maier, Tübingen 1908, S. 409 ff. Das religiöse Denken. Zie ook van Dr. Gustave Le Bon, Les opinions et les croyances, Paris 1911. anders dan bij de massa. Soms zelfs, vooral in onzen tijd, zeer magisch. Het afhankelijkheidsgevoel, dat den religieusen mcnsch met God in relatie dóet treden, breidt zich over zijn ganschen bewustzijnsinhoud, over zijn wereldbewustzijn uit. Zoo dwingt de religie tot een eigen wereldwaardeering. Zij vraagt niet naar relaties in de wereld der verschijnselen, maar waardeert ze alle in relatie met God. Voor het religieus bewustzijn is de wereld Gods wereld. De wereld der wetenschap is eene werkelijkheid in ruimte en tijd gegeven, waarin alles mechanisch verloopt. *) Het karakter der wetenschap eisoht zulk eene wereld. Ook al volgt daaruit niet, dat elke priester in den tempel der exacte wetenschap, zich daarvan altijd bewust gebleven is. Er zijn er met de uil van Athene onder den arm opgegaan om een offer te brengen op het altaar van een philosophisch-religieus geloof, al was dit dan juist het ühristelijke niet. Er is misbruik gemaakt van de wetenschap. Zelfs zijn er wijsgeerige scholen, die zich het brevet van wetenschap aanmatigden. Denk slechts aan Spinosisme of Hegelianisme, aan Schelling en zoovele anderen, die zich eene absolute wetenschap toekenden, ook al is er geen enkele wetenschappelijke grond om onze bewustzijnsdata als expressie van iets oneindigs of eeuwigs te waardeeren.2) Tusschen wetenschap, wijsbegeerte en religie moet wel onderscheiden. Niet alles is wetenschap, dat zich wetenschap noemt. Het verschil kan onmiddellijk blijken uit het verschil in beteekenis, dat hetzelfde woord in de wetenschap, wijsbegeerte en religie hebben kan. Het begrip b.v. van het oneindige was reeds lang in de mathesis ingevoerd, voordat Cantor het op den voorgrond stelde. Onder 'het mathematisch oneindige verstond men eene grootheid, die ontvankelijk was voor eene ongelimiteerde toename. Zooals Poincaré zegt, het was eene variabele grootheid, waarvan men niet kon zeggen, dat zij alle limiet had overschreden, maar slechts, dat zij ze zou over* schrijden.3) Cantor voerde het actueel oneindige in, waaronder hij ') The eternal values by Hugo Münsterberg, Boston and New-York, 1909. p. 19. There cannot be anything in his world, which is not included in the form of time, space and causality. p. 11. Even all the life-processes are only physical and chemical occurrences, and every chemical and physical change resolves itselt finally into mechanical movements of atoms. 2) Hans Vaihinger, a. a. O. S. 10. Das objektive Geschehen und Sein mag sich verhalten* wie es will — Eins lasst sich wohl sicher behaupten. es besteht nicht aus logischen Funktionen, wie einst Hegel gemeint hatte. Das Hegelsche System bietet das historisch grellste, das typische Beispiel dieses Genralirrtums der Philosophie dar; der Verwechselung der Wege des Denkens mit denen des Geschehens, der Verwandelung subjektiver Denkvorgange in objektive Weltvorgange. 3) H. Poincaré, Science et méthode, Paris, 1918. p. 153. L'infini mathématique n'était qu'une quantité susceptible de croitre au de la de toute verstaat eene grootheid, die niet slechts alle limiet kan overschrijden, maar beschouwd wordt als deze reeds te hebben overschreden. Hij stelde b.v. de vraag, of er in de ruimte meer punten zijn dan geheele getallen en kwam zoo tot wat hij noemt een hoofdtelwoord, dat transfinit is en dus grooter dan alle gewone hoofdtelwoorden.') Het kan hier niet op mijn weg liggen de verwikkelingen uit te pluizen, waartoe dit alzoo geleid heeft. *) Het geldt slechts de vaststelling van het begrip van het mathematisch oneindige. Het is dus niet het onbegrensde. Het getal als zoodanig is niet oneindig, maar het tellen zelf is eene steeds herhaalbare functie. Onbeperkt kan bij eene eenheid, of als eenheid gedachte veelheid, eene eenheid worden toegevoegd. In negatieve en positieve richting kan dit herhaald worden. *) De numerieke oneindigheid is dus de erkenning, dat het tellen onbeperkt kan worden toegepast. De getal-relaties zijn onbeperkt van kracht. Inderdaad, kan er van geene beteekenis of toepassing van het oneindigheidsbegrip in mathesis of mathematische physcia sprake zijn, die niet op dezen algemeenen grondslag verklaring vindt. *) Hoe gansch anders is echter het metaphysisch oneindige. Dit is één en ondeelbaar, is niet vatbaar voor vermeerdering of vermindering, want daardoor zou het opgeheven zijn. Het is verheven boven alle relatie, voor ons dus onbepaalbaar. Van het oneindige heeft zij geen begrip, in dien zin, dat een uit deelen opgebouwd oneindig voor litnite; c'était une quantité variable dont on ne pouvait pas dire qu'eile avait dépassé toutes les limites, mais seulement qu'eile les dépasserait. ') Zeitschrift für Philosophie und philosophische Krïik, neue Folge, Bnd. XCI. Mitteilungen zur Lehre vom Transfiniten. S. 81. Zie ook. a. a. O. Bnd. LXXXVII1, S. 179. Das Problem des Unendlichen van Const. Gutberlet; S. 224. Ueber die verschiedenen Standpunkte in Bezug auf das actuale Unendliche, von Georg Cantor. Cantor onderscheidt daar het actueel oneindige naar drie betrekkingen: 1°. het absoluut oneindige; 2°. het oneindige in de creatuurlijke wereld; 3°. het mathematisch oneindige. In den beiden letzten Beziehungen, wo es offenbar als beschranktes, noch weiterer Vermehrung fahiges und in sofern dem Endlichen verwandtes A.-U. darstellt, nenne ich es Transfinitum und setze es dem Absoluten strengstens entgegen. *) Paul Natorp, a.a.O.S. 165—176. 3) a.a.O.S. 160. Die Zahl istunendlich, sofern 1.dieSetzungvon Einem zu Einem usw sich unbeschrankt wiederholt; 2. das Verfahren, durch Abschlusz der in sich unbestimtnten Reihe von Einheiten jè auf erreichter Stufe die bestimmte Vielheit zu setzen, unbeschrankt fortbesteht. Diese Unendlichheit erstreckt sich gleicherweise auf die Ordnungszahl und auf die Anzahl. Und sie gilt für alle bis dahin beschriebenen besonderen Weisen der Zahlsetzung: die Zahl ist unendlich in positiver wie negativer Richtung, in der Richtung der Vervielfaltigung wie der Teilung. ') a. a. O. Diese Unendlichkeit der Zahl ist unangreifbar, weil sie nur der einfache Ausdruck des Funktionscharakter der Zahl ist. Es kann keine rechtmaszige Bedeutung oder Anwendung des Unendlichkeitsbegriffs in der Mathematik oder mathematischen Naturwissenschaft geben, die nicht auf dieser allgemeinen Grundlage ihrer Erklarung fande. de metaphysica niet bestaat. Zoo zegt Leibniz van eene absolute ruimte, een oneindig uit deelen samengesteld geheel: „il n'y a rien de tel."1) (Het wordt een ens infinitum, een algemeen substraat, waarin alle dingen zijn. Het ligt voor de hand, dat de aard van (het wijsgeerig systeem op de wijze, waarop het oneindige omschreven wordt, grooten invloed oefent. Duidelijk blijkt dit bij Hegel, die het eene idealiteit noemt, omdat het weten van grenzen slechs geldt voor zoover het onbegrensde „diesseits im Bewusstsein ist." *) Het wijsgeerig oneindige is dus principieel anders dan het mathematische. Zoodra Leibniz dan ook het mathematische verlaat, voert hij het absolute in, om het terstond met de attributen Gods in verband te brengen.a) Principiëel van het mathematisch en wijsgeerig oneindige onderscheiden is nu weder dat der religie. Zij is zonder eenig oneindigheids* begrip. Hare oneindigheid is geene voortzetbare denkfunctie. In de religie hebben wij van doen met oneindigheidsgevoelens, waarin het afhankelijkheidsgevoel zich openbaart. In het oneindighe}dsgevoel keert het afhankelijkheidsgevoel als tot zijn grond terug. Het woord „oneindig" is 4»er het teeken voor het gevoel eener van de wereld der verschijnselen onderscheiden orde van zijn, die onvoorstelbaar, slechts door beseffen wordt benaderd. Vandaar dat in de religie het oneindige slechts in relatie met God wordt gekend. De religie kent niet het oneindige, maar slechts den Oneindige. In de religieuse gemeenschap is de persoonlijkheid verondersteld. Voor de religie bestaat geene qualiteitlooze oneindigheid als in de wijsbegeerte. Von Hartmann heeft tevergeefs beproefd door een declineerend oordeel over de waarde van het bewustzijn dit te redden.4) De religie sluit noodwendig in zich de erkenning van den levenden, persoonlijken God, ook al beteekent dit niet, dat de religieuse mensdh zich eene adaequate voorstelling van Hem maken kan. Ook het begrip is op God niet van toepassing. Het rationalisme mocht daarvan met voorliefde spreken, hoewel er, juist wijl Hfj oneindig is, geen begrip van God zijn kan. Hetgeen de mensch in zichzelven het hoogste waardeert, leert hem de religie op oneindige en dus onvoorstelbare wijze aan God toekennen, en omgekeerd het creatuurlijk beperkt Hem ontzeggen. Oneindigheid is dus in de religie geen begrip, ') Oeuvres de Locke et Leibnitz,contenanttEssai sur t entendement humain, M. F. Thurot, Paris, 1839. p. 112-121. L II. ch. XVII. De 1'infinité. 2j Heget, Eneycl. der phil. Wissenschaften, Leipzig, 1870. S. 114. I. § 93-§ 95. ' . . , 3) 1.1. L'idée de 1'absolu, par rapport a 1'espace wordt hier „rimmensite de Dieu". 4) Philosophie des Uubewussten, 6e. Aufl. C. VIII; Die Religion des Geistes, Berlin, 1882. S. 132. maat het woord, dat een gevoel uitdrukt van Hem, die van al wat verschijnsel is, wezens onderscheiden moet zijn. Als dan ook de dogmatiek over Gods eigenschappen sprak, was zij er zich van bewust, dat dit geen eigenschappen waren in logischen o! mathematisdhen zin, maar woorden, die relaties moesten uitdrukken, waarin het religieus subject zich tot God gesteld wist. *) Zoo blijkt dus dat wetenschap, wijsbegeerte en religie drie openbaringen van geestelijk leven zijn, waarvan de eerste en de laatste een eigen psychischen bodem hebben, terwijl in de wijsbegeerte religieuse en intellectueele factoren door elkander gisten. . Zij hebben alle drie in overeenstemming met haar wezen een eigen wereld, een eigen wereld-waardeering. De exacte wetenschap kan nimmer aan een "bovennatuurlijken, mystieken, niet-mechanischen factor invloed op haren arbeid toekennen. s) Aan haar consequente reinhouding daarvan dankt zij haar succes. Van haar failliet kan dan ook nooit sprake wezen. Wie daarvan spreekt,, miskent haar wezen en taak. Zij keurt niet goed, noch af.3) Zij is misschien de eenige geestesmacht, die naar waarheid hare neutraliteit kan belijden. Zij heeft geen voorkeur met betrekking tot hetgeen geschieden zal en begrijpt de verschijnselen als dezelfde voor iedereen. Zij is onpersoonlijk en onderzoekt buiten alle waardeering om.4) Geheel anders daarentegen is de functie van het religieus bewustzijn. De reügie dwingt kradntens haar wezen tot eene waardeering van al het gekende in afhankelijkheid van God als door Hem veroorzaakt. De exacte wetenschap'kan van God niet weten, omdat het orgaan voor die kennis haar ontbreekt. Haar horizon strekt zich zoo ver niet uit. De religie echter moet de wereld schouwen in Gods licht. ') joh. Cloppenburgü, Theologica opera omnia, Amstelodami, 1684. I. p. 724—738. p. 731 beschrijft hij de „attributa Dei" als „quae Perfectionem falssentiae divinae diversa ratione conceptam vere adumbrant. 2) The eterhal values by Hugo Münsterberg, Boston und New-York, 1909. p. 10. The ideal of such a world is a material mechanism. If we pad it out into a philosophy, it gives a logically impossible materialism; but if we take it as the foundation of physical sciences, it is invulnerable. Important for us is the fact that natural science is bound by its presuppositions never to acknowledge any unmechanical liie-energies, any over-natural influences, any mystical agencies. 3) 1.1. p. 13. Every evaluation and every preference evidently presupposes a will which takes an attitude and which finds its satisfaction. But in the conception of the causal system of nature lies included the complete independence of any attitude and any will. 4) 1.1. p. 14. The knower of nature is ultimatey an impersonal consciousness, which has not only no influence on 'the processes of nature, but which has not even any individual place in its system. In short, nature is conceived as if it exists in itself, independent of the subjects who know it Hoe zou er dan bij zoo principiëel verschil van een strijd tusschen wetenschap en religie sprake kunnen zijn? Als de gemeente van Christus belijdenis doet van haar geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde, belijdt zij dan iets, dat strijdt met de wetenschap? De exacte wetenschap heeft toch nimmer het tegendeel beweerd. Haar object kan alleen zijn de wereld, zooals zij zich als systeem van relaties voorstelt aan het kennend subject, maar wat achter de verschijnselen wezen mag, valt buiten haar bereik. Voor het religieus bewustzijn is het nooit de vraag, hoe de processen in de wereld van het oneindig groote of oneindig kleine verloopen. Het bekende en het onbekende tezaam waardeert de religie eenvoudig als gewrocht Gods. Met haar zijn dus alle resultaten der exacte wetenschap bestaanbaar. Naar Salomo's woord verheerlijkt zij Gods wijsheid „die spelende is in de wereld zijns aardrijks." Indien de wetenschap maar exact blijft! Ik kan mij voorstellen, dat deze streng doorgevoerde onderscheiding tusschen wetenschap en religie, wetenschap en wijsbegeerte geene genade zal vinden in de oogen van hen, die theologisch of philosophisch zóó geknecht zijn, dat zij voor het karakter der exacte wetenschap blind bleven. Voor een geloofs-epitheton bij eene exacte wetenschap is er geen plaats. De Chemie is niet Roomsch, de Physilogie niet Gereformeerd, ook al poogt men met een philosophischtheologische lardeering een exact menu ons voor te zetten. Dergelijke concepties wortelen in een verouderd wetenschapsbegrip. Alle exacte wetenschap is exact zonder meer. Het is voor haar en voor de religie beide van belang zich rein exact te houden. Van meer beteekenis is echter de vraag, of er dan in de religieuse wereldbeschouwing niet traditioneele voorstellingen worden aangetroffen, waarmede de exacte wetenschap zich niet verdraagt? Er is immers een groot verschil tusschen het wereldbeeld der moderne natuurwetenschap en b.v. het wereldbeeld des bijbels. Gesteld wij konden van een opzettelijk geteekend wereldbeeld des bijbels spreken, dan zou daaruit nog geen strijd met de wetenschap behoeven te volgen. Het zou dan de vraag zijn uit welk oogpunt dit wereldbeeld geteekend werd. Ik zal het toelichten met het scheppingsverhaal. Dit bedoelt allerminst een wetenschappelijk overzicht van het wereld-worden te zijn, gok al noemt De Launay het „cette belle tradition naturaliste," die de levensvormen Iaat opkomen in eene orde „presque strictement conforme a celui que nous déduisons de nos observations, par une gradation progressive équivalente a une évolution." *) In het scheppingsverhaal wordt gesproken van dagen, die aan theologen vele slapelooze nachten hebben gekost. Maar tot eene oplossing der moeilijkheden kwamen zij niet, omdat zij wetenschap en religie dooreen warden. De lichten des hemels, die nachten en dagen, gezette tijden en jaren scheiden, worden op den vierden dag.s) Was het nu naieve , mythologische eenvoud, die Mozes vergeten deed, dat hij toch reeds van te voren dagen had onderscheiden? Laten wij hem geen onrecht doen. Er zijn, vooral tegenwoordig, heel wat vermythologiseerde theologen, die de mythe als panacée hebben voor al wat hun hinde/t, bij hunne aprioristische philosophische critiek. Laat ons het verhaal nemen gelijk het daar ligt en het is duidelijk, dat als Mozes den kosmos aanschouwt in het licht van zijn religieus bewustzijn, hij het wereld-worden slechts kan meten met zijne tijdmeter. Voordat de mensch er is, in wiens rede-spectrum ook de tijd zijne functie heeft, kan er van geen tijd sprake wezen. Met de menschelijke rede verschijnt de tijdmeter.8) Welke relatie stond Mozes daarvoor nu nader dan de dag? In Genesis is geen sprake van tijdperken, van eeuwen of jaren, maar van den Israelitischen dag tusschen avond en morgen. Uit de baarmoeder der nachten ging den ziener het licht over den wordenden kosmos op. En hij waardeerde dezen als het kunstwerk Gods, dat Hem een eeuwigen sabbath 'heiligen moest. In het scheppingsverhaal spreekt zich de rein religieuse waardeering van den kosmos klaarblijkelijk uit.*) Hoe kan dit nu strijden met de wetenschap? Misschien denkt iemand aan evolutionistische theoriën over het wereld-worden. Ik zal het niet wagen een oordeel te vellen over de evolutie als methodisch instrument in de exacte wetensohappen, doch wie haar tot wereldverklaring verheft, heeft in haar eene philosophie, die wortelt in het sociaal bewustzijn van een tijd, die gedragen werd door het ideaal van eeuwigen vooruitgang. Als philosophie is zij niet bij machte te geven hetgeen zij schijnt te beloven.5) Maar Lessing heeft gezegd: „Das Wunder ist des Glaubens liebstes ') L. De Launay, Professeur a 1'école supérieure des Mines, L' Histoire de la terre, Paris, 1910. p. 21. *). Genesis 1:14—19, waaraan herinnerd wordt Ps. 90:4 om er op te wijzen, dat er principieel onderscheid is tusschen de wijze, waarop de mensch den tijd meet en waarop God werkt. J) 2 Petr. 3:5—8. ') Genesis 2:1—3. 5) Nature et société par Dr. S. Jankelevitch, Paris, 1906. p. 17, waar de schrijver vermaant rekening te houden met het feit, „que 1'évolutionnisme est avant tout une loi du monde organique et qu'eile se propose d'expliquer 1'apparitiön successive des différentes espéces animales, nous sommes amenés a conclure que c'est précisément ce quelque chose de nouveau que Kind." En zouden wetenschap en wonder niet strijden? Inderdaad, de wetenschap kent geen wonder. Maar daarom strijdt zij nog niet tegen de religie. Als de chemicus exact het brood onderzocht, zou de vrome daarom zijne bete niet uit Gods hand ontvangen? Nood leert bidden en de uitredding wordt den bidder gebedsverhooring. Doet dit iets te kort aan eène wetenschappelijke verklaring van het feit? Ja, laat mij het critiekste noemen. De Gekruisigde wordt gepredikt, als verrezen uit de groeve. Is er voor opstanding plaats in de exacte wetenschap? Zoodra zij zich' als verschijnsel aan haar voorstelt. Eerder niet. En dan zal zij het als physiologisch probleem hebben te onderzoeken. Maar hier blijkt juist treffend het onderscheid. In de wereldorde der religie worden leven en dood niet als physiologische processen gewaardeerd, maar zijn zij religieus-ethische waarden. De opstanding is voor de religie moment in het groote regeneratie proces, dat uit deze wereldorde een nieuwen hemel en eene nieuwe aarde doet geboren worden door Gods herscheppende daad. In de religieuse wereldbeschouwing zijn alle dingen mogelijk dengene, die gelooft. Hare wereld is eene andere, eene ruimere, dan het systeem der relaties, dat de exacte wetenschap zich moeizaam opbouwt. Zoo zijn dus religie en wetenschap twee onderscheidene openbaringen van den menschelijken geest met geheel eigen gebied van werkzaamheid. En beide hebben zij de strekking ons leven tot schooner en rijker ontplooiing te brengen. Reeds daarom is eene harmonisdhe samenwerking tusschen deze twee geestesmadhten 'voor de ontwikkeling der menschheid van het hoogste gewicht. In ónderlingen vrede bloeiend, waarborgen zij te zamen eene verjonging onzer door seniele aftakeling ten ondergang neigende cultuur. II. De harmonische samenwerking tusschen religie en wetenschap is thans een dringende eisch door de sociale ontwrichting geboden. Voor de redding onzer cultuur is zij eene onafwijsbare behoefte. présente chaque espéce comparée a toutes celles qui la précédent que les lois naturelles connues ne suffisaient pas a expliquer; ces lois ne s'appliquant qu'aux faits et phénomèns susceptibles de se répéter et de se reproduire indéfiniment, présentant une identité compléte, tandisque chaque espèce vivante constitue un fait pour ainsi dire unique dans notre expérience actuelle. p. 60. Or, le transformisme établi par Darwin n'avait, dans 1'idée de son auteur, aucune portee cosmique, universelle. Verder toont Jankelevitch aan, dat de evolutionistische conceptie de sociale ontwikkeling niet verklaren kan. Beide worden zij gerechtvaardigd uit hare beteekenis voor en in de historische ontwikkeling. De wetenschap heeft niet de pretentie het wezen der dingen te kennen.1) fiare resultaten zijn haar rechtmatige trots; en haar beroep op de toets der ervaring de grond harer zekerheid. Zij veronderstelt bij haren arbeid de persoonlijkheid, die zich van hare eenheid en identiteit bewust is en als kennend subject staat tegenover het gekende object. De religie komt daarin met haar overeen, dat ook zij de persoonlijkheid veronderstelt. En dit te klaarder naar mate zij hooger type vertoont. De Christelijke religie dankt hare superieure cultuurkracht aan het feit, dat in haar de zedelijke persoonlijkheid tot de veelzijdigste, rijkste en reinste openbaring komt. Zooals het goddelijke in zijne absoluutheid rein geestelijk zich in haar openbaart, zoo openbaart zij ook den mensch vrij van alle eenzijdigheid in zijne volkomenheid. In haar Oud-Testamentische voorgeschiedenis wordt dit reeds in beginsel ontwaard.2) Bij alle volken is de religie een inspireerende factor in de cultuur, gelijk zij tevens de stigmata draagt van het mileu, waarin zij leeft. Zoo innig is de religie met het cultuurleven samengegroeid en anderzijds de cultuur zelve zoo sterk onder haren invloed, dat het verval eener cultuur zich in de degeneratie der religie afteekent. Maar zoo is het ook niet toevallig, dat de rijkste cultuur onder het Kruis is geboren. De hooge vlucht van het wetenschappelijk leven in het Westen hangt saam met de openbaring der zedelijke presoonlijkheid, die de prikkels tot onderzoek en levensexpansie in zich draagt. Ook de religie ontleent haar bestaansrecht aan de cultuurkracht, waarvan zij blijk geeft. De wetenschap belijdt dus, dat het wezen der dingen buiten haar spheer ligt. Haar doel is bereikt met de onderkenning der altijd ver'ifi- ') Gustav Mie, a. a. O. S. 1. Die Frage nach dem wahren Wesen der Dinge kann sich wohl die philosophische Forschung stellen, die Naturwissenschaft kann mit den ihr eigentümlichen, auf ihr bestimmtes Ziel hin ausgearbeiteten Methoden an eine derartige Frage überhaupt gar nicht herantreten. Ihr Ziel ist, die Welt einfach so, wie sie sich unseren auszeren Sinnesorganen darbietet, ohne sich durch Fragen nach ihrem „Kern" irritieren zu lassen, in ein möglichst einfaches System klarer Begriffe einzuordnen. l) Zie, Ethics by John Dewey and James H. Tuf ts.Londoij, 1910. p. 91—110. The Hebrew moral development. p. 108. The significance of early Christianity as a moral movement, the sense of newly forming horizons beyond the old, the conviction that as sons of God its followers had boundless possibilities, that they were not the children of the bond woman, but of the free. x eerbare relaties. Indien een anders georganiseerd intellect mogelijk ware, zou het de wereld der verschijnselen gansöh anders georganiseerd vinden.*) Naar het absolute strekt zij zich niet uit. Zij is tevreden met het relatieve, dat de wetenschap opbouwt naar de wetten van ons denken. En de religie? Zij is drager eener onmiddellijke zekerheid, die ook bij contradictoire ervaring maar zelden wordt aangetast.s) Toch zou dwalen, wie meende dat zij zonder verificatie is. Hare ontwikkeling verloopt spontaner, en dus de historie zelve onderwerpt haar aan eene verificatie. Hare waarheid spreekt in de grondgevoelens, waaruit zij opkomt, die toon zeker niet zonder zin in de ziel des menschen leven. Niet minder uit de blijvende vitale en sociale krachten, waarvan zij drager is. In den loop der eeuwen scheidt zich ook hier het blijvende van het vergankelijke. Wat zijne functie volbracht, sterft af. Ook op dit gebied heeft het levende alleen een taak. Doch het moet haar mogelijk zijn die te volbrengen. En juist deze mogelijkheid is haar, zooal niet geheel ontnomen, dan toch ten zeerste besnoeid. De waardeering, die haar te beurt viel, leed geweldig onder de storing van het geestelijk evenwicht. *) De schitterende resultaten der wetenschap hebben eenerzijds geleid tot eene valsche overschatting, waaraan een groep harer beoefenaren zich hebben schuldig gemaakt door in haar . naam wijsgeerige theoriën te propageeren, die een soort geloof, een Religions-Ersatz, moesten wezen. *) Anderzijds vonden deze een vruchtbaren teelbodem doordat de groote weelde, gevolg der moderne industrie, die ook vrucht dei wetenschap is, het sociale leven materialistisch heeft vergiftigd. De schrijnende onvrede, die zich in de meest critieke woelingen omzet, is haars ondanks door de wetenschap opgeroepen.5) De religie moest ') Edm. Bouty, 1. c. p. 10. Ces lois, communes a toute intelligence humaine, sont elles aussi les lois, qui prèsideraient au jugementde quelque intelligence que ce soit en dehors de 1'humanité? Ce sont en tout cas les seules lois, qui puissent nous faire conclure a une intelligence. La manifestation de toute loi de jugement différant essentiellement de la nötre serait, par la mé me, inintelligible pour nous. 2) Rom. 4 -18—21, waar gewezen wordt op Abraham, die ondanks alles wat er tegen pleitte aan de beloftenis Gods niet heeft getwijfeld door ongeloof. 3) La tristesse contemporaine, essai sur les grands courants moraux et intellectuels, par H. Fierens—Gevaert, Paris, 1904. p. 14. Lasciencepositive ruine notre existence morale; elle tue également notre êfre physique. La pensée devenue trop lourde entraine la rupture de 1'équilibre intérieur. Les philosophes, les écrivains, les artistes, les „virtuoses" souffrent d'une hypertrophie intellectuelle qui va chaque jour 'saggiavant 4) L'Irréligion de l'avenir, étude sociologique, par M. Guyau, Paris, 1904. p. 371 ff. Principales hypothèses métaphysiques qui remplaceront les dogmes. 5) H. Fierens-Gevaert, 1. c. p. 90—105. La philosophie positiviste avait prétendu déïerminer les limites de l'entendement humain, et les hommes, alzoo wel iets minderwaardigs worden. Met de inzinking harer vitale kraciht, boette zij van haar invloed op de massa in. De groote religieuse gemeenschappen staan nog, maar als de vervallende grootheden eener voorbijgegane historische periode, terwijl de volksmassa zich langzaam maar zeker aan haren invloed onttrok.1) Natuurlijk, de religieuse grondgevoelens zijn daarmede niet gedood, maar zij worden nu in andere beddingen geleid. Wie zal zeggen hoeveel religieuse geestkracht wordt opgeslurpt door de socialistische propaganda, hoeveel van den geest der religie gist in het fanatisme der anarchie. Deze verwording der religie wreekt zich in de algeheele verwording van het zedelijk leven. In dit zich onder onze oogen voltrekkend proces wordt immers de historische continuiteit verbroken. Voor de ontwikkeling van het sociale leven is dit doodelijk, omdat het sociale niet slechts bestaat als levend in menschen, die op een zelfde deel der aarde op één zelfden tijd te zamen wonen, maar vooral ook zich' historisch in de opeenvolgende geslachten openbaart. Het heden staat niet los van het verleden. En indien deze historische continuiteit gebroken wordt, moet wel de chaos het onheilzwangere gevolg zijn.*) Welnu, de overschatting van het materieele en van al wat dit materieele brengen kon, heeft geleid tot miskenning en tot onderschatting van de religie. Het heeft millioenen gevoerd tot meer of minder bewust breken met het verleden van hun geslacht. Het religieuse leven draagt in zich groote sociale, gemeenschap vormende kracht. En deze juist heeft het meest geleden, doordat een valsch individualisme zich baan breken kon, dat geen tegenwicht meer vindt in een bloeiend kerkelijk leven. De sociale crisis ten tijde der reformatie kon bezworen worden doordat de groote reformatorische bewegingen de kerken vermochten voort te brengen. Een valsch mysticisme voert thans duizenden heureux d'être affranchis de la préoccupation divine, s'etaient abondonnés a la joie factice de cette délivrance supposée. Comme les peuples se croyaient a tout jamais privés de consolations religieuses, ils appliquèrent leurs facultés a 1'examen de plus en plus approfondi de tous les éléments de 1'uni vers et au perfectionnement incessant de tous nos moyens de sociabilité. ') M. Guyau, 1. c. p. 103. ff. Dissolution des religions dans les sociétés actuelles. p. 188. Les sentiments religieux ou politiques sout comme ces coins de fer enfoncés au coeur des murailles que menacent ruine; reliant les pierres disjointes, ils peuvent soutenir encore un temps 1'édifice; mais, que les murs minés aïsez profondément s'ecroulent enfin, tout tombera avec eux. Rien de plus sur pour amener 1'anéantissement complet d'un dogme ou d'une institution que de les consesver jusqü a la dernière limlte du possible; leur chute devient un véritable écrasement. 2) Archiv für Geschichte der Philosophie, Bnd. V. Berlin 1892. Aujfassung und Analyse des Menschen im 15 und 16 Jahrhundert von Wilhelm Dilthey, S. 358. Es ist eins der Gesetze der Religionsgeschichte, dasz der menschliche Glaube in der historischen Continuitat und in dem religiösen Gemeinschaftsverbande allein kraftiges Leben und Fortentwickelung bat buiten alle contact met de historische werkelijkheid en wiegt ze- in een droomrijken slaap, die ze fliet fata morgana van een hemel op aarde doet najagen. Zoo werken de religieuse krachten buiten alle verband met en zonder eenige controle van het historisch gewordene als sociale explosieven. Aan hare gemeenschap vormende bestemming onttrokken, versplinteren zij het lichaam der maatschappij. Wanneer eenmaal deze geweldige geestelijke crisis, waarin aHes door elkander wordt gewoeld, tot haar volle ontplooiing komen zal, kan de desillusie niet uitblijven. Ook hier zal het blijken, dat onder de gestalte van engelen des lichts daemomsche machten de massa's misleiden kunnen. Zoo heeft dus de wetenschap haars ondanks meegewerkt aan het verval der cultuur. Met is thans hare dure roeping zich vrij te maken van een philosophisch parasietendom, dat onder het etiket der wetenschap de reHgieus-ethische wereldbeschouwing, die onze cultuur heeft voortgebracht, degenereeren deed. Denk slechts aan Hackel, die eene onberekenbare schade toebracht aan veler godsdienstige ontwikkeling, wijl als exacte wetenschap werd uitgevent, wat niets met haar gemeen heeft. En toch is er uit den kring der wetenschap geen protest van beteekenis tegen hem uitgegaan. Deze ontkerstening wreekt zich in eene zedelijke ontbinding, die eerst den oorlog voortbracht, en daarna een vrede, die op zijne beurt een hoon is voor de cultuur. Voor de wetenschap spelt dit alles • weinig goeds. Ook haar dreigt, de ervaring leert het reeds nu in Rusland en Duitschland, een geweldig gevaar. Edmond Bouty stelde de vraag naar de toekomst der wetenschap. Haar grootste gevaar duchtte hij van „la fausse conception sociale qui amènera la sauvagerie." *) Voor den oorlog was dit een wolk als eens mans hand, na den oorlog is de hemel onweer zwanger. Het leven der volkeren wordt niet beheerscht door de krijgsgeniën, en hun lot wordt niet beslist op de slagvelden. Beslissend zijn slechts de groote geestelijke stroomingen, die het karakter van een tijd bepalen. Zóó gezien dreigt voor onze cultuur het bangst gevaar uit de geestelijke ontwrichting, die gevolg is van het verbroken evenwicht. Voor de redding der Westersche menschheid rust op wetenschap *) Edmond Bouty, La vérité scientifique, sa poursuite, Paris, 1916. p 34—42. Hij meent, evenals vroeger de Duitsche keizer, dat het gele ras een gevaar kan zijn en somt bovendien nog andere mogelijkheden op, die wel niet alle even waarschijnlijk zijn, maar „le cataclysme physique ou social" heeft zich in zijn socialen vorm eerder geopenbaard dan Bouty vermoeden kon. De gansche ontwikkeling van het loonvraagstuk dreigt op zichzelf reeds voor de wetenschap in het bijzonder, voor de cultuurontwikkeling ia het algemeen een gevaar te worden De Russische revolutie bewees bovendien waartoe zulk een „cataclysme social" leiden kan. en religie de grootsche roeping ibarmonisoli te arbeiden aan de regeneratie der cultuur. De wetenschap heeft tot taak de natuur te onderwerpen aan den scepter der rede om alzoo haar dienstbaar te maken aan de volle ontplooiing van het menschelijk leven. Doch alleen vermag zij krachtens haar wezen dien rijpen uitbloei niet te verwerkelijken. Het geluk der volkeren groeit niet door haar alleen. Integendeel. Sociale gezondheid alleen baart volksgeluk. *) En de religie met haai eeuwigheidslicht over het menschelijk leven is bronwel der zedelijke kracht.8) Wetenschap en religie zijn de twee geestelijke machten, die in harmonische samenwerking de cultuurvolken redden kunen. Of zij ze ook redden zullen? Indien de sociale beweging blijft weigeren den factor der religie in zich op te nemen, dan is de versplintering onzer cultuur gewis en zal ook de wetenschap in deze inzinking wbrden meegesleept. De oplossing van het sociale vraagstuk is een oneindigheids-. probleem. Het ideaal wordt nagestreefd, maar niet bereikt. Wie het meent te grijpen, zal ervaren, dat het in nevelen terugwijkt. Het mag slechts benaderd. Doch het is vóór alles religieus-ethisch van aard. Indien wetenschap en religie bij de erkenning harer wezensvetscheidenheid en bij de waardeering van elkanders taak, onderling steunend, den strijd aanbinden tot afwending der catastrophe, die ons bedreigt, is er grond voor de hope op den lichtenden morgen eener herboren cultuur. Den zegen dezer harmonische samenwerking van wetenschap en religie hebben onze vaderen beseft. Zij hebben onze Universiteit gesticht, opdat de wetenschap het volksgeluk zou dienen, maar in haar devies herinnerden zij ook aan de onvergankelijke waarde der religie als sociale kracht. Onze cultuur werd geboren onder den lichtglans van Hem, die de Zonne der gerechtigheid is. Nu zij krank is ten doode, moge gedacht worden aan de belofte, die de profeet verbond met de verlichting door den sol j u s t i t i a e: er zal genezing zijn onder zijne vleugelen. ') De la dtvision du Travatt par. E. Durkheim, Paris 1902, p. 211-236. ') Archtv für Geschichte der Philosophie, Bnd. V, Berlin, 1892. a. a. o. S. 337—400. S. 355- Die Geschichte spricht nirgerd bisher für das Ideal der religionslosen Moral. Neue aktive Willenskrafte sind, soweit wir sehen, immer in Verbindung mit den Ideen fiber das Unsichtbare entstanden. Zie ook over de beteekenis der religie voor het sociale vraagstuk. The approach to the social question by F. G. Peabody, New-York, 1912. The same indifference to formal religion marks the methode of labor organizations in all countries. At the hour when religious people meetfor worship, unions of hand-workers meet to deliberate on industrial problems and programmes, and do not hesitate to claim that these debates are quite as instructive and uplifting as sermons. _ p. 170. Science and religion are in inverse ratio to each other; the one diminishes and grows weaker in the same proportion that the other increases and grows stronger in its struggle against the unknown.