CB j 11663 • KERKENORDENING UideUeiiïlèy; BENEVENS de daaraan verbonden besluiten der Generale Synode van Dordrecht in den jare 1893 Ds. J. H. Feringa, Prof. H. de Cock en Ds. J. Hessels KAMPEN — J. H. BOS - 1894. Aan den Lezer, De Generale Synode van 1893 heeft den toestand der Gereformeerde Kerken in Nederland geregeld ten aanzien der voor haar geldende Kerkelijke Bepalingen. Daardoor is nu mogelijk geworden, een uitgave te doen geschieden van de Kerkenordening dezer Kerken, zooals deze sints 1892 voor haar van kracht is. Voorts bestonden tot 1892 in de nu vereenigde Kerkengroepen zeer vele, soms zeer verschillende bepalingen van Generale Synoden. Hadden de tot haar onderzoek benoemde Deputaten die reeds van meer dan tweehonderd verminderd tot een veertigtal, de Synode van 1893 heeft deze veertig nog weêr tot een twaalftal herleid; maar daaraan dan ook weêr eenige andere op ander gebied toegevoegd. Dit alles is natuurlijk te vinden in de Acta dezer Synode. Maar, dewijl niet ieder deze Acta bezit, en ook niet gemakkelijk in een zoo groot werk een of andere bepaling gevonden wordt, en voorts een uitgave in klein formaat, die men overal gemakkelijk bij zich kan hebben, voor allen (en bovenal voor Kerkeraadsleden) zeer noodig is, hebben de gewezen Deputaten voor Huishoudelijke Bepalingen gemeend, deze uitgave te moeten aanbieden. Zij achten dit noodzakelijk, omdat ieder lid van eenige Gereformeerde Kérk in Nederland met het leven dezer Kerken behoort mede te leven. En ook, omdat alle andere bepalingen (zoo in als buiten de Kerkenordening) vervallen zijn, en men onwillekeurig zich telkens op oude, vervallen, en tegenstrijdige, bepalingen zou beroepen, indien" men niet in een klein en eenvoudig Handboekje al het niet-afgeschafte bijeen vond. Zij hebben de Artikelen der Kerkenordening met groote letter laten afdrukken, en de daaraan verbonden Synodebesluiten met kleine letter onmiddellijk er onder; met opgave van het Artikel der Acta, voor wie toelichting van de bepaling begeeren. De bepalingen inzake de Zending hebben zij in een aanhangsel geplaatst. Niet, alsof de Zending maar een aanhangsel ware. Zij is, integendeel, hoofdzaak. Maar, om niet vooruit te loopen op de beslissing der volgende Generale Synode, welke plaats de Zending heeft in te nemen ten aanzien der Kerkenordening. En hiermede bevelen zij deze uitgave aan elk lid van een der Gereformeerde Kerken in Nederland aan. De tijd is gelukkig voorbij, waarin Kerkrecht slechts „studievraag," of„bijzaak," of „niet stichtelijk" gevonden werd. Men weet nu, dat in de Kerkelijke bepalingen geestelijke beginselvragen uitdrukking vinden. Het Kerkrecht geldt de huldiging van het Koningschap van den Christus. Men zou in zekeren zin de Kerkelijke bepalingen kunnen aanmerken als de getallen op den thermometer, die de warmte der Zerken voor de Koningseere van den Christus aanwijst. Ondergeteekenden bieden dus om den welstand en den vrede der Kerken, ten gerieve der Kerkeraadsleden, en tot voorlichting der andere Gemeenteleden, deze verzameling aan van de eenige bepalingen, die in de eerstvolgende jaren voor de gezamenlijke Gereformeerde Kerken in Nederland van kracht zijn. Moge des Heeren Genade dezen arbeid ten zegen doen zijn! Dien zegen wenschen zij voorts op elk gebied eiken lezer. KUUNDEET, \ Kampen, ( December 1893. Zwolle, ) J. H. FERINGA. H. DE COCK. J. HESSELS. Kérken-ordening van Dordrecht 1618/19, zooals die onderhouden wordt door de Gereformeerde Kerken In Nederland, en door deze bij de Overheid Is bekend gemaakt, volgens het Besluit der Generale Synode van Amsterdam, in den jare 1892; benevens de verschillende bepalingen, in aansluiting hieraan gemaakt door de Generale Synode van Dordrecht, in den jare 1893. I. Om goede orde in de Gemeente Christi te onderhouden, zijn daarin noodig de Diensten, Samenkomsten, opzicht der Leer, Sacramenten en Ceremoniën, en Christelijke straf. Waarvan hierna ordelijk zal gehandeld worden. Van de Diensten. II. De Diensten zijn vierderlei: der Dienaren des Woords, der Doctoren, der Ouderlingen en der Diakenen. III. Het zal niemand, alhoewel hij een Doctor, Ouderling of Diaken is, geoorloofd zijn den Dienst des "Woords en der Sacramenten te betreden, zonder wettelijk daartoe beroepen te zijn. En wanneer iemand daar tegen doet en meermalen vermaand zijnde, niet aflaat, zoo zal de Classe oordeelen, of men hem voor een scheurmaker verklaren, of op eenige andere wijze straffen zal. In alles, wat op „oefenaars" betrekking heeft, zal de Classe beslissen. (Acta der Generale Synode van Dordrecht van 1893; Art. 164). IV. De wettelijke beroeping dergenen, die te voren in den Dienst niet geweest zijn, zoowel in de steden als ten platten lande, bestaat: Ten eerste, in de Verkiezing, dewelke na voorgaande vasten en bidden geschieden zal door den Kerkeraad en de Diakenen, en dat niet zonder voorweten of advies van de Classe, waar 't zelve tot nog toe gebruikelijk is geweest. Ten andere, in de Examinatie of onderzoeking beide der Leer en des Levens, dewelke staan zal bij de Classe, ten overstaan van de Gedeputeerden der Synode, of eenige derzelve. Ten derde, in de Approbatie en goedkenning van de Lidmaten der Gereformeerde Gemeente van de plaats, wanneer de naam des Dienaars den tijd van veertien dagen in de Kerken verkondigd zijnde, geen hindernis daartegen komt. Ten laatste, in de openlijke Bevestiging voor de Gemeente, dewelke met behoorlijke stipulatiën en afvragingen, vermaningen en gebed en oplegging der handen van den Dienaar, die de bevestiging doet (of eenigen anderen, waar meer Dienaren zijn) toegaan zal, naar het Formulier daarvan zijnde. Weiverstaande, dat de oplegging der handen zal mogen gedaan worden in de Classicale vergadering aan den nieuwen gepromoveerden Dienaar, die gezonden wordt in de Kerken onder het Kruis. Omtrent het peremptoir-examen volgens Artt. 4 en 49 der Kerkenordening wordt bepaald: a. Dat het examen wordt afgenomen door de Classe, tot welke de roepende Kerk behoort, onder medewerking van minstens twee der Deputaten, die de Provinciale Synode hiervoor zal aanwijzen; 6. Dat vóór het examen bij de Classe ter tafel zijn moet: 1". de beroepsbrief en de verklaring van aanneming; 2°. bewijs van den goeden uitslag van het examen, waardoor de beroepene in onze Kerken beroepbaar gesteld was; 3°. attestatie van de Kerk of Kerken, tot welke hij sedert dat praeparatoir-examen behoorde; c. Dat het examen minstens drie uren duurt, en over de volgende vakken loopt: 1°. de uitlegging van de Heilige Schrift volgens den grondtekst ; waartoe minstens drie weken van te voren den beroepene twee hoofdstukken uit het Oude Testament en twee uit het Nieuwe worden opgegeven; 2°. de kennis van den inhoud der Heilige Schrift; 3°. de leerstellige Godgeleerdheid ; benevens de kennis der voornaamste Christelijke, inzonderheid der Gereformeerde, belijdenisschriften; 4°. de geschiedenis der Kerk, bizonder met betrekking tot ons Vaderland; 5°. de Christelijke zedekunde; 6°. de vakken, die de uitoefening van het ambt betreffen, en het Kerkrecht. Bij het peremptoir-examen worde door den examinandus eene leerrede gehouden over een door hemzelven te kiezen tekst. *) Tot de volgende Algcmeene Synode wordt bij ditexamen uit den aard der zaak rekening gehouden met de tot hiertoe plaats gehad hebbende opleiding en wijze van onderzoek. ') Ingevoegd, blijkens Acta 1893; Art. 195. d. dat de beroepene na gunstigen afloop de verklaring onderteekent, die voor Dienaren des Woords in 1619 is vastgesteld; e. wanneer het peremptoir-examen samenvalt met e ene gewone vergadering der Classe, wordt het kosteloos afgenomen; anders worden door den beroepene de kosten vooraf bij de Classe gestort, tot het door deze te bepalen bedrag, hetwelk echter de som van / 75.— niet mag te boven gaan. Voor het praeparatoir'-examen zullen de navolgende regelen gelden: a. het praeparatoir-examen moet met goed gevolg zijn afgelegd, om in eene onzer Kerken beroepbaar te zijn; b. het praeparatoir-examen wordt afgenomen door de Classe, waarin de examinandus zijn domicilie heeft, of wel door het Curatorium van de Theologische School, als door de Kerken hiertoe gequaliflceerd; bij dit laatste valt het samen met het thans bestaande, eenmaal 'sjaars af te nemen, laatste examen ; door de Classe wordt het afgenomen binnen drie maanden na de aangifte, en, voor zooveel zij dit wenscht, onder medewerking van examinatoren, die zij van 'elders • daartoe uitnoodigt; c. bij een praeparatoir-examen, dat door de Classe wordt afgenomen, moet aldaar vooraf ter tafel zijn: 1". bewijs van met goeden uitslag afgelegd Candidaatsexamen bij de Theol. Faculteit van de Vrije Universiteit ; bij gebreke waarvan onderzocht moet worden, of de examinandus toch de voor genoemd examen véreischte wetenschappelijke ontwikkeling heeft, waartoe alsdan genoemde Theol. Faculteit en het Curatorium van de Theol. School, onder recht van appèl op de Provinciale Synode, tot deelneming aan het examen zal worden uitgenoodigd ; 2°. attestatie van de Kerk of Kerken, tot welke de examinandus de laatste twee jaren behoorde; 3". testimonium van de Theol. Faculteit der Vrije Universiteit aangaande zijne Academische loopbaan, voor zoover hij aan die Universiteit studeerde; d. bij een praeparatoir-examen, dat door de Classe wordt afgenomen, wordt onderzoek gedaan naar het volgende: 1». geschiktheid voor de.prediking ; waartoe de examinandus eene drie dagen van te voren door hem ingeleverde korte leerrede, over een acht dagen te voren aan hem opgegeven tekst, voor de Classe uitspreekt; 2». bekwaamheid in de uitlegging van de Heilige Schrift volgens den grondtekst; waartoe minstens veertien dagen te voren aan den examinandus één hoofdstuk uit het Oude Testament en. één uit het Nieuwe worden opgegeven ; 3». kennis van de leerstellige Godgeleerdheid. e. bij gunstigen afloop van het praeparatoir-examen, hetzij dit door de Classe of door het Curatorium is afgenomen, moet de examinandus beloven, bij zijn optreden voor de gemeente niets te zullen leeren, dat niet in overeenstemming is mei de belijdenis onzer Gereformeerde Kerken, en wordt hij daarna als propenent beroepbaar gesteld, waarvan hem acte verleend wordt; /. het praeparatoir-examen bij de Classe wordt kosteloos afgenomen, wanneer het samenvalt met eene gewone vergadering; anders worden door den examinandus de kosten vooraf bij de Classe gestort, tot het door deze te bepalen bedrag, hetwelk echter de som van ƒ50.— niet mag te boven gaan; bij gemis van het sub c 1 vermelde bewijs, moeten de kosten die daaruit voortvloeien, altijd vergoed worden, waarvoor ƒ 25.— te storten is. Wat betreft het optreden voor de gemeente van hen, die aan de Theologische School of aan de Vrjje Universiteit in de Godgeleerdheid studeeren, wordt bepaald: dat het aan studenten, die aan de Theol. School het examen -A, of aan de Vrije Universiteit het candidaats-examen in de Godgeleerdheid hebben afgelegd en die in eene onzer Gereformeerde Kerken tot het H. Avondmaal zijn toegelaten, vergund wordt, nu en dan bij den openbaren Dienst des Woords voor de gemeente op te treden, mits hun dit bizonderlijk toegestaan zij door de Theologische Professoren van die inrichtingen, en onder de door dezen to stellen voorwaarden. (Acta 1893; Artt. 130 en 155). Predikers uit Gereformeerde Kerken buiten Nederland hebben bewijs over te leggen aangaande hun beroeping tot den dienst, belijdenis en wandel. Zij hebben voorts zich te onderwerpen aan een Colloquium aangaande leer en wetenschap, dat eenzelfden graad van ontwikkeling eischt als het Praeparatoir- en het Peremptoirexamen der door de Gereformeerde Kerken in Nederland toegelatenen. Indien zij echter reeds voorheen door deze Kerken waren toegelaten, zal men eenvoudig een onderzoek instellen, of zij wat de Leer aangaat dezelfden zijn gebleven. Predikers uit het Nederlandsch Hervormd Kerkgenootschap zullen na onderzoek omtrent hun kennis der Gereformeerde Leer en Kerkregeering, door de Classe, gesteund door de Provinciale Deputaten, op onderteekening van het bekende formulier worden toegelaten als Bedienaren des Woords; mits overleggende goede getuigenissen aangaande hun belijdenis en wandel, ter beoordeeling van de Classe. Predikers uit Kerken van min vaste formatie zullen worden toegelaten na onderzoek van de door hen overgelegde bewijzen inzake beroeping tot den Dienst, belijdenis en wandel, en na onderzoek van hun kennis der Gereformeerde Leer en Kerkregeering. (Acta 1893; Artt. 166, 167, 168.) Bij het „advies der Classe" in Artt. 4 en 5 der Kerkenordening komt ook in aanmerking de vraag, of de beroepende Kerk in staat is, den beroepen Leeraar naar eisch van Gods Woord te onderhouden. (Acta 1893; Art. 170.) Het voor de tweede maal beroepen van denzelfden Bedienaar des Woords in dezelfde vacature zal niet zonder toestemming der Classe mogen geschieden. (Acta 1893 ; Art 165.) V. Nopens die Dienaars, die nu aireede in den Dienst des "Woords zijnde tot eene andere Gemeente beroepen worden, zal desgelijks zoodanige beroeping geschieden, zoowel in de Steden als ten platten Lande, bij den Kerkeraad en de Diakenen met advies of approbatie van de Classe; alwaar de voorzeide beroepenen vertoonen zullen goede Kerkelijke Attestatie van Leer en Leven; en der Gemeente den tijd van veertien dagen voorgesteld zijnde, als boven, : zullen met voorgaande stipnlatiën en gebeden be- - vestigd worden. Daar de korte bediening eener Kerk tegen haar belang strijdt, wordt den Kerkeraden ernstig ontraden, om Leeraars, die nog geen jaar in hun standplaats werkzaam zijn, te beroepen. (Acta 1893; Art. 169.) VI. Zal ook geen Dienaar dienst mogen aannemen in eenige particuliere Heerlijkheden, Gasthuizen of anderszins ; tenzij dat hij voorhenen geadmitteerd en toegelaten zij, volgens de voorgaande Artikelen; en zal ook niet minder dan andere aan de Kerkenordening onderworpen zijn. VIL Niemand zal tot den Dienst des Woords beroepen worden, zonder zich in eene zekere plaats te stellen, ten ware dat hij gezonden worde om hier of daar te prediken in de Gemeente onder het Kruis, of anderszins om Kerken te vergaderen. VIII. Men zal geen Schoolmeesters, Handwerkslieden of anderen, die niet gestudeerd hebben, tot het Predikambt toelaten, tenzij dat men verzekerd zij van hunne singuliere gaven, godzaligheid, ootmoedigheid, zedigheid, goed verstand en discretie, mitsgaders gaven van welsprekendheid. Zoo wanneer dan zoodanige personen zich tot den Dienst presenteeren, zal de Classe hen (indien het de Synode goedvindt) eerst examineeren, en naardat zij hen in 't examen bevindt, hen een tijd lang laten in 't privé proponeeren, en dan voorts met hen handelen, zooals zij oordeelen zal stichtelijk te wezen. De Gereformeerde Kerken erkennen geen anderen weg tot de Bediening des Woords dan die der Theologische studiën, behoudens alleen de zeer zeldzame gevallen, waarin bij hooge uitzondering de Heere naar Zijn vrijmachtig welbehagen langs anderen weg de noodige gaven verleent. Om dit te weten, zal de Provinciale Synode van hen, die zich hiertoe aanbieden, allereerst de noodige attesten van Kerkeraad en Classe onderzoeken ten aanzien van de in Art. 8 K. O. geëischte eigenschappen. Vervolgens zal zij zelve hen te dien aanzien nader onderzoeken. Alleen indien de aanwezigheid daarvan boven allen billijken twijfel verheven blijkt, zal zij hen toelaten tot het praeparatoir-examen. Dit praeparatoir-examen zal den examinandus worden afgenomen door de Classe zijner woonplaats, die het overige deel van Art. 8 zal uitvoeren; en, wanneer hij aan het einde van den oefeningstermijn voldoende zal zijn bevonden, hem beroepbaar zal stellen; waarna hem dan het peremptoir-examen wacht. Deze beide examina onderscheiden zich van die der Theologisch opgeleiden alleen door het niet-onderzoeken in de Oude Talen. (Acta 1893; Art 176.) IX. Nieuwelingen, Mispriesters, Monniken, en die anderszins eenige. sekte verlaten, zullen niet toegelaten worden tot den Kerkedienst, dan met groote zorgvuldigheid en voorzichtigheid, nadat zij ook eenen zekeren tijd eerst wel beproefd zijn. X. Een Dienaar eens wettelijk beroepen zijnde mag de Gemeente, waar hij zonder conditie aangenomen is, niet verlaten, om elders eene roeping aan te nemen, zonder bewilliging des Kerkeraads met de Diakenen, en diegenen die te voren in dienst van Ouderlingschap en Diakenschap geweest zijn en met voorweten van de Classe, gelijk ook geene andere Kerk hem zal mogen ontvangen, eer hij wettelijke getuigenis zijns afscheids van de Kerk en Classe, waar hij gediend heeft, vertoond hebbe. XI. Aan de andere zijde zal de Kerkeraad, als hare Dienaars van behoorlijk onderhoud te verzorgen, en zonder kennis en oordeel der Classe niet te verlaten ; dewelke ook bij gebrek van onderhoud, zal oordeelen of de voorschreven Dienaars te verzetten zijn of niet. Hulpbehoevende Kerken worden geholpen door hare Classe. Hulpbehoevende Classen, wenden zich om steun voor hare Kerken tot Deputaten harer Provinciale Synode; deze weder bij onvermogen tot de Algemeene Deputaten ad hoe, van welke door elke Provinciale Synode, als daartoe door de Generale Synode gemachtigd, één benoemd wordt, en voor wie elke nieuwe Provinciale " Synode, desverlangende, een ander zenden kan. Elke Kerk houde een of meer collecten per jaar voor Hulpbehoevende Kerken. Van de opbrengst dezer collecten vloeie minstens een vierde deel in de Algemeene Kas. De Algemeene Deputaten ad hoe beoordeelen al de (gemotiveerd in te zenden, en — desverlangd — toe te lichten) aanvragen, die bij hen inkomen. Aan de — onder gehoudenheid tot Happort aan de e.k. Generale Synode — door hen èn gerechtvaardigd èn onvermijdelijk gekeurde aanvragen geven zij uitvoering. Wanneer hiertoe na ontvangst der collecten en giften niet toereikend zou . aanwezig zijn, hebben zij het recht, aan de Kerken een buitengewone collecte te verzoeken, met opgave van het bedrag, dat zij ' nog behoeven. (Acta 1893; Art. 177.) XII. Dewijl een Dienaar des Woords, eens wettelijk als boven beroepen zijnde, zijn leven aan den Kerkedienst verbonden is, zoo zal hem niet geoorloofd zijn, zich tot eenen anderen staat des levens te begeven: tenzij om groote en gewichtige oorzaken, waarvan de Classe kennis nemen en oordeelen zal. XIII. Zoo het geschiedt dat eenige Dienaars door ouderdom, ziekte, of anderszins onbekwaam worden tot uitoefening huns Dienstes, zoo zullen zij nochtans desniettemin de eere en den naam eens Dienaars behouden, en van de Kerken, die zij gediend hebben, eerlijk in hunne nooddruft (gelijk ook de weduwen en weezen der Dienaren in 't gemeen) verzorgd worden. De emeritus-verklaring geschiedt, indien noodig, op aanvrage van de belanghebbenden (hetzij Predikant of Kerkeraad) door de Classe, gesteund door de Deputaten ad Examina der Provinciale Synode. (Acta 1893; Art. 179.) 1°. De verzorging van Emeriti-predikanten en van Predikantsweduwen en -weezen, gegrond in den eisch van Gods Woord en voorgeschreven door Art. 13 K. O., is niet zaak der barmhartigheid ; maar recht der genoemde personen, en plicht der betrokken Kerken. 2°. Hierbij zal in de eerste plaats de plaatselijke Kerk, in welke Ëib^v'. zij het laatst dienden (geholpen door de Kerken, in welke zij voorheen gediend hebben) te zorgen hebben. Voor zoover deze Kerken hierin zelve niet genoegzaam kunnen voorzien, wordt het ontbrekende aangevuld uit de Algemeene Kas, die onder beheer staat van de Algemeene Deputaten ad hoe, van welke door elke Provinciale Synode, als daartoe door de Generale Synode gemachtigd, één benoemd wordt. fe 3°. Elke Kerk houde minstens twee collecten per jaar voor deze Algemeene Kas. Mocht, na ontvangst der collecten, giften, enz., geen voldoend bedrag beschikbaar zijn tot behoorlijke ondersteuning, dan hebben Deputaten ad hoe het recht, aan de Kerken een buitengewone collecte te verzoeken, met op- - \ gave van het bedrag, dat zij nog behoeven. (Acte 1893; Art. 180.) XIV. Zoo eenige Dienaars om de voorschreven of eenige andere oorzaken hunnen Dienst voor eenen tijd onderlaten moesten, 't welk zonder advies des Kerkeraads niet geschieden zal, zoo zullen zij nochtans ten allen tijde de beroeping der Gemeenten onderworpen zijn en blijven. XV. Het zal niemand geoorloofd zijn, den Dienst zijner Kerk onderlatende, of in geenen zekeren Dienst zijnde, hier en daar te gaan prediken buiten consent en autoriteit der Synode of Classe. Gelijk ook nie- ^rnand in eene andere Kerk eenige Predicatie zal mogen doen, of Sacramenten bedienen, zonder be,williging des Kerkeraads. XVI. Der Dienaren ambt is, in de gebeden en bediening des "Woords aan te houden, de Sacramenten uit te reiken, op hunne medebroeders, Ouderlingen en Diakenen, mitsgaders de Gemeenten goede acht te nemen, en ten laatste met de Ouderlingen de Kerkelijke discipline te oefenen, en te bezorgen dat alles eerlijk en met orde geschiede. XVII. Onder de Dienaren des Woords zal gelijkheid gehouden worden, aangaande de lasten huns 2 Dienstes, mitsgaders ook in andere dingen, zooveel mogelijk is, volgens het oordeel des Kerkeraads, en (dies van noode zijnde) der Classe; hetwelk ook in Ouderlingen en Diakenen te onderhouden is. XVIIT. Het ambt der Doctoren of Professoren in. de Theologie is, de Heilige Schrifture uit te leggen, en de zuivere Leer tegen de ketterijen en dolingen voor te staan. XIX. De Gemeenten zullen arbeiden dat er Studenten in de Theologie zijn, die door haar onderhouden worden. XX. In de Kerken waar meer bekwame Predikanten zijn, zal men 't gebruik der propositiën aanstellen, om door zulke oefeningen eenigen tot den Dienst des Woords te bereiden, volgende in deze de orde daarvan, bij deze Synode specialijk gesteld. De Synode der Geref. Kerken in Nederland, gehoord en rijpelijk overwogen hebbende de door Deputaten aan de Kerken aangebodene concept-regeling voor de opleiding van Dienaren des Woords, het oordeel der Prov. Synoden met de desbetreffende voorstellen, alsmede de toelichting der afgevaardigden, het rapport van Curatoren der Theol. Schooi en de verschillende gevoelens der adviseerende en stemhebbende leden; evenals ten vorigen jare bij het tot standkomen der vereeniging van de Geref. Kerken, ook thans nog als haar oordeel uitsprekende, dat de Kerken geroepen zijn het beginsel te handhaven, om eene eigene inrichting ter opleiding van Dienaren des Woords te hebben, ten minste wat de godgeleerde vorming betreft; daarbij echter tevens erkennende, dat bovengenoemde verklaring^ niet bedoelt: 1». om het aloude Geref. beginsel van vrije studie te vernietigen, noch ook 2°. om verandering te brengen in de Geref. wijze van Kerkelijke examinatie der aanstaande Dienaren des Woords, evenmin 3°. om iets te laten vallen van den eisch van wetenschappelijke ontwikkeling, die steeds door de Geref. Kerken gesteld is, en ook 4°. niet om tegen te spreken, dat de Vereenigde Kerken over de regeling dezer zaak later, indien noodig, hebben te oordeelen; overwegende, dat eenheid in de opleiding van de aanstaande Dienaren des Woords zooveel doenlijk moet bevorderd worden; verklarende: 1". dat zij onder „eigen inrichting" verstaat: eene kweekschool van Dienaren des Woords, geheel en alleen van de ; Kerken uitgaande en door haar verzorgd en bestuurd, die de vgeheele opleiding kan geven, of, indien te eeniger tijd scheiding van de voorbereidende en de Theol. studiën geheel of ten deele noodig of nuttig mocht worden geoordeeld, ten minste voor de gekeele Theologische vorming, dat is, de vorming door de wetenschappelijke studie der Theologie en de practische toebereiding voor de heilige bediening heeft te zorgen ; en 2°. dat de Theol. School, thans gevestigd te Kampen, die als de eigene inrichting der Christ. Geref. Kerk met hare fondsen aan de Vereenigde Kerken is overgedragen en door deze is overgenomen, de eigene inrichting der Geref. Kerken is, en. dat het in geenen deele de bedoeling is, deze op te heffen. eindelijk daarnevens het verband handhavende, dat ten vorigen jare op de Generale Synode tusschen de Geref. Kerken en de 'Theol. Faculteit der Vrije Universiteit is gelegd; besluit: 1°. Den Deputaten, die de Kerken in deze zaak van advies gediend hebben, dank te zeggen voor de genomen moeite, maar met het oog op de in een breeden kring van Kerken heerschende opvatting, dat dit advies in. strijd is met den inhoud van een der bedingen, die ten vorige jare door beide Kerkengroepen zijn aanvaard, en met het oog op de spanning en onrust, die in veler gemoed heerscht, de Concept-regeling ter zijde te leggen ; 2°. Een Commissie te benoemen, die tijdens deze Synode voorstellen indient tot regeling van spoedeischende zaken ; 3°. Deputaten aan te wijzen, die in overeenstemming met het bovenstaande, en rekening houdende met het te dezer zake te Amsterdam vastgestelde, aan de eerstvolgende Synode zullen hebben voor te stellen : welke regelingen er te maken zijn tot meerdere gelijkmaking van studie en examina. b. welke voorziening in behoeften en welke wijzigingen van bestaande regelingen der Theologische School noodig zijn. c. op welken voet nauwer verband tusschen de Kerken1 en de Vrije Universiteit, inzonderheid hare Theologische Faculteit, tot stand kan komen. (Acta 1893; Art, 130.) Voor wat aangaat de Theologische School te Kampen en de Vrije Universiteit te Amsterdam gelden de navolgende bepalingen: a. het thans bestaande blijft voorloopig van kracht; met name alle regelingen voor de Theol. School te Kampen en het contract met de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden grondslag in zake het Kerkelijk verband van de Theol. Faculteit; 'ï^lKB b. aan alle Kerken wordt aanbevolen, minstens eenmaal 'sjaars i voor de Theol. School, en ook minstens eenmaal 'sjaars voor de opleiding van Dienaren des Woords aan de Vrije Universiteit te collecteeren ; c. de thans fungeerende Curatoren van de Theologische School blijven als zoodanig in dienst tot de eerstvolgende Provinciale Synoden, die dan, ieder voor hare Provincie, een Curator te benoemen hebben; de Theologische Professoren van beide inrichtingen worden uitgenoodigd, de eerstvolgende Alg. Synode als adviseereude leden bij te wonen. (Acta 1893; Art. 130.) I REGLEMENT VOOR DE STUDENTEN DER THEOLOGISCHE SCHOOL VAN DE GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND. Art. 4. Niemand wordt als Student ingeschreven dan na vooraf door de Commissie voor het Adraissie-examen te zijn toegelaten. Al de ingeschrevenen hebben van stonden aan dezelfde rechten. Art. 2. I De adspiranten voor het Admissie-examen zullen, indien eenigszins mogelijk, behalve een lidmaatsattest ook moeten overleggen getuigenissen van den Geref. Kerkeraad aangaande hun karakter, godsvrucht en geschiktheid tot hét Leeraarsambt. fcZiJ, die geen leden zijn eener Geref. Gemeente en zoodanige attesten niet kunnen medebrengen, behooren voorzien te zijn van getuigschriften van betrouwbare Christelijke personen. Niemand wordt als Student ingeschreven beneden den leeftijd van 17 jaren. In bijzondere omstandigheden kunnen jongeren worden opgenomen. Art. 3. I De vereischten voor het Admissie-examen zijn : kennis van de gakken van het Lager onderwijs, van de hoofdtrekken der Bijbelsche Geschiedenis, en van de beginselen der Geref Religie naar het Kort Begrip. Tevens zal een onderzoek worden ingesteld naaf de redenen, die tot de keuze van het Leeraarsambt hebben geleid. Art. 4. I Dé College-gelden bedragen 80 gulden 'sjaars, en worden betaald in twee halfjaarlijksche termijnen: bij den aanvang van den cursus in September en op den eersten Maart daaraanvolgende. Art. 5. Bij de keuze eener woning zullen de Studenten met den Rector der School moeten te rade gaan. Art. 6. De Studenten zijn verplicht, de lessen volgens de Series bij te wonen. Art. 7. De Litterarische Propaedeuse omvat de volgende vakken: Nederl. Taal, Stijl, Letterkunde en Welsprekendheid; Vaderl. en Algem. Geschiedenis en Aardrijkskunde; Latijn en Grieksch met Mythologie er. Antiquiteiten, en Hebreeuwsch; Inleiding tot de Wijsbegeerte ; benevens de Moderne talen: Engelsch, Duitsch en Fransch. Art. 8. De Propaedeuse is verdeeld over vijf jaren en even zoovele klassen. De toegelatenen bij het Admissie-examen worden na onderzoek overeenkomstig hunne kennis door de Docenten in eene lagere of hoogere klasse geplaatst. Bevordering tot eene hoogere klasse heeft in den regel slechts plaats bij het einde van den cursus, na afgelegd Overgangs-examen. Art. 9. Het onderwijs in de Propaedeutische vakken is over de vijf vakken aldus verdeeld : ie klasse: Beginselen der Ned. Taal, Latijn, Engelsch, Vaderl. Geschiedenis, Algem. (Oude) Geschiedenis, Statistische Aardrijkskunde. 2e klasse: Ned. Taal en Stijl, Latijnsch proza, Grieksch (Etymologie), Engelsch, Duitsch, Vaderl. Gesch., Algem. (Middel) Gesch., Grieksche en Romeinsche Antiquiteiten en Mythologie, Mathematische Aardrijkskunde. 3e klasse: Nederl. Taal, Stijl en Letterkunde, Latijnsch proza en gemakkelijke poëzie, Grieksch proza, Hebreeuwsch (Etymologie) Engelsch, Duitsch, Fransch, Vaderl. Gesch., Algem. (Nieuwe) Gesch., Grieksche en Rom. Antiq. en Myth., Logica, Physische Aardrijkskunde. 4e klasse: Ned. Taal en Letterkunde, Latijn, Grieksch proza en gemakkelijke poëzie, N. Test.-Grieksch, Hebreeuwsch proza, Duitsch, Fransch, Vaderl. Gesch., Algem. (Nieuwste) Gesch., Psychologie. 5e klasse: Nederl. Taal en Letterkunde, (klassieke schrijvers), cursorisch lezen van Latijn en Grieksch, Hellenistisch Grieksch, Hebreeuwsch (poëzie), cursorisch lezen van Moderne litteratuur, Vadert. Gesch., (Regeeringsvormen), Algem. Gesch., (Cultuurgesch.), Philosophie. Door de Commissie voor het Overgangs-cxamen worden, na geslaagd onderzoek, Testimonia afgegeven, die bij het Propaedeutisch examen moeten overgelegd worden, in Aardrijkskunde c. a.; Algem. Oude & Middel-Geschiedenis; Grieksche & Hom. Antiquiteiten en Mythologie; Logica en Psychologie. Hun, die elders gestudeerd hebben, zal gelegenheid gegeven worden, om in den loop van den cursus die Testimonia te verkrijgen. Art. 10. Zij, die reeds aan andere inrichtingen hunne opleiding genoten, volgen toch in den regel nog één jaar de Propaedeutische lessen der hoogste klasse aan de Theol. School. Art. 11. Overeenkomstig den aard der Propaedeuse staan de Litteratoren ook in hunne studie meer bepaald onder rechtstreeksche leiding en toezicht der Docenten. Art. 12. De toegang tot de Theol. lessen staat alleen open voor hen, die het Propaedeutisch examen hebben afgelegd. Art. 13. Het Theol. onderwijs omvat de vakken der H. Godgeleerdheid, gelijk die in de Encyclopaedie naar Geref. beginselen worden aange geven. Art. 14. De Theologische studie is verdeeld over minstens drie jaren. Het examen is in twee deelen gesplitst; het eerste gedeelte A, gewoonlijk afgelegd aan het einde van het tweede jaar, loopt voornamelijk over de Bijbelsche en Kerkhistorische vakken ; het tweede gedeelte B, gewoonlijk afgelegd aan het einde van het derde jaar, omvat vooral de Dogmatische en Practische vakken. Zij, die tot 't examen B worden toegelaten, moeten minstens één jaar lid eener Gereformeerde Gemeente zijn. Art. i5. De Theologische Studenten mogen, na het examen A te hebben afgelegd, *) in de gemeente prediken, wanneer zij na gehouden proefpredikatie daartoe schriftelijke toestemming van het College van Docenten hebben ontvangen. Art. 46. In den tijd tusschen twee vacanties in mag ieder Student niet meer dan twee preekbeurten vervullen.' De regeling der preekbeurten is opgedragen aan den Praetor der Studenten, behoudens toezicht van den Rector. Art. 47. Voor het Propaedeutisch, en voor elk der beide deelen van het Theol. examen, wordt 40 gulden gestort. Deze som wordt voor elk der genoemde examens slechts eenmaal betaald. Art. 48. De Propaedeutische en Theologische examens mogen bijgewoond worden door leden eener Geref. Gemeente, en verder door hen, aan wie' de Vergadering van Curatoren daartoe verlof verleent. Art. 49. De vacanties zijn jaarlijks drie in getal. De Kerstvacantie begint vijf dagen voor Kerstfeest en duurt drie weken. De Paaschvacantie begint Donderdag vóór Paschen en duurt tot den derden Maandag daarna. De groote vacantie begint na de sluiting der lessen door den Rector en duurt tot de derde week in September. •) Vergel. blz. 11. De cursus wordt aan het begin van het schooljaar geopend en bij het eindigen der lessen gesloten door den Rector. Art. 20. K Alle Studenten staan, zoo wat hun godsdienstig en zedelijk leven | als hunne studie betreft, onder toezicht der Docenten. Met de IPropaedeutici wordt wekelijks catechisatie gehouden. Art. 21. ft De Studenten zijn alphabetisch in groepen ingedeeld en worden door de Docenten, vooral in ziekte en bij andere bijzondere omstanIdigheden, bezocht. Ef De alphabetische indeeling wordt aan de Studenten medegedeeld. Art. 22. fc Zoo dikwijls de Docenten dit noodig oordeelen, houden zij samenHamsten met de Studenten tot bespreking van hunne geestelijke en zedelijke belangen. Art. 23. Ieder Student heeft het recht, met alle zaken van welke hij dit goed acht, zich te wenden tot het College van Docenten, dat eenmaal 's weeks vergadert. tArt. 24. Elke week wordt er ééne avondbijeenkomst gehouden van alle Docenten en alle Studenten, die vooral aan de oefening in het openbaar spreken is gewijd. p- De Vereenigingen, welke Studenten onder elkander oprichten, j tot vorming of ontspanning van lichaam en geest, zijn aan de goedkeuring en het toezicht der Docenten onderworpen. Art. 26. De Praetor der Studenten wordt door henzelven benoemd, behoudens goedkeuring der Docenten. Hij behartigt de gemeenschappelijke belangen der Studenten bij het Docenten-college en is bij offlciëele gelegenheden hun vertegenwoordiger. Art. 27. De Studenten zullen, in woord en wandel, ten allen tijde en op alle plaatsen den goeden naam der School bevorderen, op elkander acht geven en eene goede reuke van Christus verspreiden. Aft. 28. Indien Studenten zich gedragen in strijd met den regel van Gods woord of de orde der School, zullen zij door de Docenten daarover worden onderhouden. De tuchtmiddelen zijn: vermaning in het bijzonder, bestraffing in tegenwoordigheid van alle Studenten, tijdelijke ontzegging der lessen, en verwijdering van de School. De Studenten behouden steeds het recht, zich te beroepen op het College van Curatoren. Art. 29. De Bibliotheek der Theol. School staat open voor alle Studenten. (Acta 1893; Art. 130 en 155). XXI. De Kerkeraden zullen alomme toezien dat er goede Schoolmeesters zijn, die niet alleen de kinderen leeren lezen, schrijven, spraken en vrije kunsten, maar ook dezelve in de Godzaligheid en in den Catechismus onderwijzen. — De Synode spreekt de wenschelijkheid uit, dat de Christelijke Scholen zich laten erkennen als vereeniging volgens de wet van 1855, op grond van de overweging, dat de scholen moeten uitgaan van de ouders. (Acta 1893; Laatste Zitting.) XXII. De ouderlingen zullen door het oordeel des Kerkeraads en der Diakenen verkoren worden; zoo dat het naar de gelegenheid van een ieder Kerke vrij zal zijn, zoo vele Ouderlingen als er van noode zijn aan de Gemeente voor te stellen, om van die zelve (ten ware dat er eenig beletsel voorviel) ge'approbeerd en goed gekend zijnde, met openbare gebeden en stipulatiën bevestigd te worden; — of een dubbel getal, om het halve deel bij de Gemeente verkoren te worden, en op dezelfde wijze in den Dienst te bevestigen, volgens het Formulier daarvan zijnde. XXTLT. Der Ouderlingen ambt is, behalve 'tgene dat boven, in Artikel zestien, gezegd is hun met den Dienaar des Woords gemeen-te zijn, opzipht te hebben, dat de Dienaren, mitsgaders hunne andere medehelpers en Diakenen hun ambt getrouwelijk bedienen, en de bezoeking te doen, naardat de gelegenheid des tijds en der plaats, tot stichting der ►Gemeente, zoo voor als na het Nachtmaal kan lijden, om bijzonder de Lidmaten der Gemeente te vertroosten en te onderwijzen, en ook anderen tot do Christelijke Religie te vermanen. XXIV. Dezelfde wijze die van de Ouderlingen gezegd is, zal men ook onderhouden in de verkiezing, approbatie en bevestiging der Diakenen. XXV. Der Diakenen eigen ambt is, de aalmoezen en andere armengoederen naarstiglijk te verza- melen, en die getrouwelijk en vlijtiglijk, naar den eisch der behoeftigen, beide der ingezetenen en vreemden, met gemeen advies uit te deelen, de benauwden te bezoeken en te vertroosten, en wel toe te zien, dat de aalmoezen niet misbruikt worden, waarvan zij rekening zullen doen in den Kerkeraad, en ook (zoo iemand daar bij wil zijn) voor de Gemeenten, op zulken tijd als de Kerkeraad het goed vinden zal. XXVI. De Diakenen zullen ter plaatse waar Huis- zittenmeesters of andere Aalmoezeniers zijn, van deze begeeren goede correspondentie met hen te willen houden, teneinde de aalmoezen te beter uitgedeeld mogen worden onder degenen die meest gebrek hebben. XXVII. De Ouderlingen en Diakenen zullen twee jaar dienen, en alle jaar zal het halve deel veranderd, en anderen in de plaats gesteld worden, ten ware dat de gelegenheid en het profijt van eenige Kerken anders vereischte. XXVLTI. Gelijk het ambt der Christelijke Overheden is, den Heiligen Kerkedienst in alle manieren te bevorderen, denzelven met haar exempel den Onderdanen te recommandeeren, en aan de Predikanten, Ouderlingen en Diakenen in allen voorvallenden nood de hand te bieden, en bij haar goede ordening te beschermen, alzoo zijn alle Predikanten, Ouderlingen en Diakenen schuldig, de gansche Ge- gneente vlijtiglijk en oprechtelijk in te scherpen de gehoorzaamheid, liefde en eerbiedinge, die zij den Magistraten schuldig zijn; en zullen alle Kerkelijke personen met hun goed exempel in dezen de Gemeente voorgaan, en door behoorlijk respect de gunst der Overheden tot de Kerken zoeken te verwekken en te behouden ; teneinde een ieder het zijne, in des Heeren vreeze, aan wederzijde doende, alle achterdenken en wantrouwen moge worden voorkomen en goede eendracht tot der Kerken welstand onderhouden. De Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, zitting houdende te Dordrecht op Vrijdag den 15den September ?4893, verklaart met eenparige adviezen van de adviseerende en de eenparige stemmen der stemhebbende Afgevaardigden, dat noch de plaatselijke Gereformeerde Kerken, noch de gezamentlijke Gereformeerde Kerken aanvrage kunnen of mogen doen, om volgens de wet van 22 April 1855 (Stbl. no. 32) als Vereeniging erkend te worden, naardien zij door zoodanige aanvraag in strijd zouden handelen met Gods Woord en diensvolgens met hare aangenomen ^Belijdenis en Kerkenordening. (Acta 1893 ; Laatste Zitting.) Naar aanleiding van het rapport in zake correspondentie met de Hooge Eegeering besluit de Synode tot de volgende Instructie : I Aan deze Deputaten wordt opgedragen : 1 1°. Alle stukken, die van de Regeering bij hen inkomen, bestemd voor de gezamenlijke Kerken, door mededeeling in het Kerkblad, of anderszins, ter kennisse van die Kerken te brengen ; 2". Wanneer door het besluit van eenige Kerk verandering zou komen in de bij de Regeering berustende officiëele lijst van de Gereformeerde Kerken in Nederland, en wanneer aan Deputaten gebleken is, dat dit besluit door de Classe, waartoe de bedoelde Kerk behoort, is goedgekeurd, het bericht van zulke verandering, reeds door de bedoelde Kerk zelve aan de Regeering gegeven, vanwege de gezamenlijke Kerken bij Haar te bevestigen, tevens met verzoek, dat Z.Ex. den Minister van Binnenlandsche Zaken gelieve, daarvan mededeeling te doen aan de gewestelijke en gemeentelijke autoriteiten; 3°. In buitengewone gevallen van rouw of vreugde het Koninklijke Huis betreffende, betuigingen van deelneming in naam der Kerken aan de Hooge Overheid te brengen ; 4». Van alle veranderingen, die in de sub 2°. genoemde lijst worden aangebracht, telkens mededeeling te doen in het Kerkblad. 5°. In ontvangst te nemen en te bewaren alle mededeelingen en opschriften van stukken, betrekking hebbende op rechtsgedingen en op belangrijke correspondentie met de Hooge en Lagere Overheid, welke door Plaatselijke Kerken, Classen en Synoden aan de Deputaten worden toegezonden, en van tijd tot tijd de Kerken er aan te herinneren dat het alleszins wenschelijk is, dat ze zulke mededeelingen en afschriften van stukken aan de Deputaten doen toekomen. 6». Bij hunne aftreding hun Archief over te geven aan de Deputaten, die alsdan door de Generale Synode zullen zijn aangewezen. (Acta 1893; Art. 139). Van de Kerkelijke Samenkomsten. XXIX. Vierderlei Kerkelijke samenkomsten zullen onderhouden worden: de Kerkeraad, de Classicale vergaderingen, de particuliere Synode, en de Generale of Nationale. XXX. In deze samenkomsten zullen geen andere, dan Kerkelijke zaken, en dezelve op Kerkelijke wijze verhandeld worden. In meerdere vergaderingen zal men niet handelen, dan 't gene dat in mindere niet heeft afgehandeld kunnen worden, of dat tot de iKerken der meerdere vergadering in 't gemeen behoort. XXXI. Zoo iemand zich beklaagt door de uitspraak der vergadering verongelijkt te zijn, dezelve zal zich op eene meerdere Kerkelijke vergadering beroepen mogen; en 'tgene door de meeste stemmen goed gevonden is, zal voor vast en bondig gehouden worden. Tenzij dat het bewezen worde te strijden tegen het "Woord Gods, of tegen de Artikelen in deze Generale Synode besloten, zoo lang als dezelve door geene andere Generale Synode veranderd zijn. Hooger beroep tegen eenige uitspraak eener Kerkelijke vergadering moet vóór de eerstvolgende samenkomst der meerdere vergadering, waarop men zich beroept, geschieden met kennisgeving aan den Scriba der vergadering door wier besluit men zich bezwaard acht. Bij elke uitspraak moet hiervan worden kennis gegeven aan de belanghebbenden. (Acta 1898; Art. 186.) ■ XXXII. De handelingen dezer samenkomsten zullen met aanroeping des Naams Gods aangevangen, f«n met eene dankzegging besloten worden. XXXIII. Die tot de samenkomsten afgezonden worden, zullen hunne Credentie-brieven en instructiëh, onderteekend zijnde van degenen die ze zenden, medebrengen, en deze zullen alleen keurstemmen nebben. I XXXIV. In alle samenkomsten zal bij den Praeses een Scriba gevoegd worden, om naarstiglijk op te schrijven, 'tgene waardig is opgeteekend te zijn. XXXV. Het ambt van den Praeses is, voor te stellen en te verklaren 'tgene te verbandelen is; toe te zien dat een iegelijk zijne orde houdt in 't spreken, den knibbelachtigen en die te heftig zijn in 't spreken, te bevelen dat zij zwijgen; en over dezelve, geen gehoor gevende, de behoorlijke Cen¬ suur te laten gaan. Voorts zal zijn ambt uitgaan, wanneer de samenkomst scheidt. XXXVI. 't Zelfde zeggen heeft de Classe over den Kerkeraad, 'twelk de particuliere Synode heeft over de Classe, en de Generale Synode over de Particuliere. De Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, zitting houdende te Dordrecht den 15den September 1893, »é>klaart, dat de Kerkeraden geen machtiging van meerdere Ver-j gaderingen noodig hebben tot het verrichten van burgerlijke handelingen, zooals het aangaan van geldleeningen, hypothecaire verbintenissen, afschrijving van kapitalen op de Grootboeken dêr Nationale Schuld, enz., maar daartoe, als vertegenwoordigende de Gemeente, de volle bevoegdheid bezitten. (Acta 1893; Laatste Zitting.) XXXVII. In alle Kerken zal een Kerkeraad zijn, bestaande uit Dienaren des Woords en Ouderlingen, dewelke tenminste alle weken eens te zamen komen zullen, alwaar de Dienaar des Woords (of Dienaren, zoo daar meerdere zijn, bii beurte) presideeren en de actie regeeren zal. XXXVHI. Welverstaande, dat in de plaatsen waar de Kerkeraad van nieuws is op te richten, 'tzelve niet geschiede, dan met advies van de Classe. En waar 't getal van de ouderlingen zeer klein is . zullen de Diakenen mede tot den Kerkeraad mogen genomen worden. XXXIX. In de plaatsen waar nog geen Kerkeraad is, zal middelertijd bij de Classe gedaan worden, 'tgene anders den Kerkeraad naar uitwijzen dezer Kerken-ordening opgelegd is te doen. XL. Insgelijks zullen de Diakenen alle weken te zamen komen, om met aanroeping des Naams Gods, van de zaken hun ambt betreffende, te handelen; waartoe de Dienaren goede opzicht zullen nemen, en des noods zijnde zich daarbij laten vinden. I XLI. De Classicale vergaderingen zullen bestaan uit genabuurde Kerken, dewelke elk een Dienaar en een Ouderling, ter plaatse en tijd bij hen in 't scheiden van elke vergadering goedgevonden (zoo •nochtans, dat men 't boven de drie Maanden niet •uitstelle), daar henen met behoorlijke Credentie afvaardigen zullen, in welke samenkomsten de Dienaars bij gebeurte, of anderszins die van dezelve vergadering verkoren wordt, presideeren zullen, zoo nochtans, dat dezelfde tweemaal achtereen niet zal [mogen verkoren worden. Voorts zal de Praeses onder anderen een iegelijk afvragen, of zij in hunne Kerken hunne Kerkeraadsvergadering houden; of de Kerkelijke Discipline geoefend wordt; of de armen en scholen bezorgd worden; ten laatste, of daar iets is, waarin zij 't oordeel en de hulp der Classe tot rechte 3 instelling hunner Kerk behoeven. De Dienaar, dien 't in de voorgaande Classe opgeleid was. zal eene korte Predicatie uit Gods Woord doen, van welke de anderen oordeelen, en zoo daar iets in ontbreekt aanwijzen zullen. Ten laatste, zullen in de laatste vergadering voor de particuliere , Synode verkoren worden, die op deze Synode gaan zullen. XLII. Waar in eene plaats meer Predikanten zijn dan één, zullen die al te zamen in de Classe mogen verschijnen en keurstemmen hebben, ten ware in zaken, die hunne personei} of Kerken in 't bijzonder aangaan. XLHI. In 't einde van de Classicale, en andere meerdere samenkomsten, zal men Censuur houden over diegenen die iets strafwaardigs in de vergadering gedaan, of de vermaning der mindere samenkomsten versmaad hebben. XLIV. Zal ook de Classe eenige harer Dienaren, ten minste twee van de oudste, ervarenste en geschiktste autoriseeren, om in alle Kerken, van de Steden zoowel als van het platte Land, alle jaar visitatie te doen, en toe te zien, of de Leeraars, Kerkeraden en Schoolmeesters hun ambt getrouwelijk waarnemen, bij de zuiverheid der Leer verblijven, de aangenomene orde in alles onderhouden, en de stichting der Gemeente, mitsgaders der jonge Jeugd naar behooren, zooveel hun mogelijk is, met woorden en werken bevorderen, teneinde zij diegenen, |die nalatig in het een of het ander bevonden worden, in tijde mogen broederlijk vermanen, en met graad en daad alles tot vrede, opbouwing, en 't meeste Profijt der Kerken en Scholen helpen dirigeeren. En pal iedere Classe deze Visitatoren mogen continu' eeren in hunne bediening, zoo lang het haar zal goed dunken, ten ware dat de Visitatoren zeiven, om redenen, van dewelke de Classe oordeelen zal,' ^ verzochten ontslagen te worden. ■gXV. De Kerk in dewelke de Classe, en desgelijks de particuliere of Generale Synode samenkomt, ;fal zorg dragen, dat zij de Acten der voorgaande vergadering op de naastkomende bestelle. 10- De archieven der Generale Synoden beiderzijds worden bijeengebracht, en gesteld onder de hoede van den Kerkeraad (of de Kerkeraden) van eene der Kerken, tegen afgifte eener verklaring, dat zij ten allen tijde op eerste aanvrage al de Archieven zal in handen stellen van de door deze Generale Ml'.; , Synode met name te benoemen Deputaten. 2° Deze i Kerk heeft, als Deputaat der Generale Synode, in deze zorg te dragen voor de ordening, de bewaring, en den toegang dezer Archieven, onder gehoudenheid tot Rapport aan de eerstvolgende Generale Synode. 3°- BiJ de «sitatie dezer Kerk dient ook naar den toestand van dit Archief onderzocht te worden, waartoe deze Synode de betrokken Classe uitnoodigt. (Acta 1893; Art. 187.) . 'XLVI. De Instructiën der dingen, die in meerdere vergaderingen te behandelen zijn, zullen niet «erder geschreven worden, voordat de besluitingen der voorgaande Synoden gelezen zijn; opdat 'tgene eens afgehandeld is, niet wederom voorgesteld worde, ten ware dat men iets achtte veranderd te moe ten zijn. XLYVTI. Alle jaar (ten ware dat de nood eenen korteren tijd vereischte) zullen vier of vijf, of meer nagebuurde Classen samenkomen, tot welke particuliere Synode uit iedere Classe twee Dienaars en twee Ouderlingen afgevaardigd zullen worden. In 't scheiden zoowel der particuliere als der Generale Synode, zal eene Kerk verordend worden, die last hebben zal, om met advies der Classe den tijd en de plaats der naaste Synode te stellen. XLVHI. Het zal aan elke Synode vrijstaan, correspondentie te verzoeken en te houden met hare genabuurde Synode of Synoden, in zulke forme, als zij meest profijtelijk achten zullen voor de gemeene stichting. XLLX. Iedere Synode zal ook eenigen deputeeren, om alles wat de Synode geordonneerd heeft, te verrichten bij de respectieve Classen, onder haar sorteerende, mede om te zamen of in minder getal over alle examina der aankomende Predikanten te staan. En voorts' in alle andere voorvallende zwarigheden aan de Classen de hand te bieden, opdat goede eenigheid, orde en zuiverheid der leer behouden en gestabilieerd worden. En zullen deze van al hunne handelingen goede notitie houden, om de Synode rapport daarvan te doen, en zoo het geëischt wordt, redenen te geven. Ook zullen zij niet ontslagen wezen van hunnen Dienst, voor en aleer de Synode zelve hen daarvan ontslaat. L. De Nationale Synode zal ordinaarlijk alle drie jaren eens gehouden worden, ten ware dat er eenige dringende nood ware, om den tijd korter te nemen. Tot deze zullen twee Dienaren en twee Ouderlingen uit elke particuliere Synode, beide van de Duitsche en Waalsche sprake, afgezonden worden. Voorts zal de Kerk die last heeft om den tijd en de plaats der Generale Synode te benoemen (zoo dezelve binnen de drie jaren te beroepen ware) hare particuliere Synode vergaderen, en dit ook der naast gelegene Kerk, die van eene andere taal is, laten weten, dewelke vier personen daar henen zenden zal, om met gemeen advies van den tijd en de plaats te besluiten. < INSTRUCTIE INZAKE „HET KERKBLAD." 1°. Aan Deputaten voor de Theologische School wordt opgedragen zich te belasten met de uitgave van het Kerkblad, in formaat en omvang als dit tot dusver het licht zag; op elke Synode rekening en verantwoording van deze uitgave te doen; Ds. W. H. Gispen tot de eerstvolgende Generale Synode als redacteur te continueeren en een secundus voor hem aan te wijzen; en hem instrueeren als volgt: a. in elk nummer in de eerste plaats op te nemen de berichten van Kerkeraden, voor zoover deze van meer dan plaatselijk belang zijn, met name in zake beroepingen enz. van Dienaren des Woords; deze opneming geschiedt bij wijze van een- voudige resumtie, en hieronder worden tevens opgenomen gelijksoortige berichten, ook al zijn die niét officieel ingekomen; b. Op deze berichten van Kerkeraden volgen de berichten van Classen en Classikale Deputaten, in dier voege dat van de Classikale vergaderingen alleen de besluiten worden opge- , nomen; c. Hierna komen de berichten van Provinciale Synoden en van hare Deputaten, in gelijken zin als sub 6; d. Daarna de berichten en mededeelingen van de Generale j Synode en van hare Deputaten, uie letterlijk worden opgenomen gelijk zij worden verzonden; e. In de slotrubriek komen de mededeelingen aangaande gehouden collecten, voor zoover deze door Kerkeraden uitgeschreven zijn, en aangaande giften, bij Kerkeraden of Deputaten ingekomen; f. De redacteur brengt ter kennisse van alle Kerkeraden en Deputaten, welk het adres voor de inzendingen is, en op welk uur zij uiterlijk ter plaatse moeten zijn om nog in het eerstvolgend nummer geplaatst te worden; g. Indien de berichten van Classikale vergaderingen en Provinciale Synoden te uitvoerig zijn, om in het eerstkomend nummer geplaatst te worden, heeft de redacteur het recht deze eene week uit te stellen. Dit' geldt niet van de andere be- ■ richten; h. In Februari wordt aan elk abonnent verzonden een zakelijk 1 register op den afgeloopen jaargang, met titelblad voor het deel; i. De redacteur draagt zorg, dat aan de Bazuin en de Heraut de gewone toezending, van proefbladen tijdig plaats hebbe; 2°. Door Deputaten aan dei; redacteur uit te betalen / 50.— j per kwartaal, en ƒ 100.— voor het register; 3». Aan alle Kerkeraden mededeeling van deze regeling te doen, met uitnoodiging zorg te dragen, dat alle berichten boven bedoeld stiptelijk en tijdig aan het op te geven adres gezonden worden. INSTRUCTIE VOOR DE DEPUTATEN TER ONDERHANDELING MET NOG NIET AANGESLOTEN KERKFORMATIËN. Art. 1. 'Aan Deputaten, ten getale van drie, door de Generale Synode aan te wijzen, en dienende van Generale Synode tot Generale Synode, wordt opgedragen de aansluiting aan ons Kerkverband te zoeken met Kerken of Kerkengroepen, die wel de Belijdenis en de Kerkenordening der Geref. Kerken aanvaard hebben, doch nog niet met de Geref. Kerken in hetzelfde Kerkverband vereenigd zijn. Art. 2. Zij onderzoeken, waar dergelijke Kerkformaties worden gevonden en trachten haar van de noodzakelijkheid en het gewicht dier aansluiting te overtuigen. Art. 3. t,Zijn Deputaten met zulke Kerken of Kerkengroepen in onderhandelingen getreden, die hoop op goeden uitslag opleveren, dan geven zij hiervan kennis aan de Classe, en handelen voorts in overleg met haar. Art. 4. Voor de Bedienaren des Woords in die Kerken wordt gehandeld overeenkomstig het Synodaal besluit in de Huishoudelijke Bepalingen. Andere bepalingen (dan voor elk geval op zich zelve) kunnen door de Particuliere Synode, op voordracht van Deputaten, worden vastgesteld. De Ouderlingen en Diakenen worden als zoodanig erkend, behoudens de vrijheid, bij eventueele ineensmelting met een reeds bestaande Kerkformatie, om voor het vervolg nadere bepalingen te maken. Art. 5. Achten Deputaten dit wenschelijk, dan hebben zij de bevoegdheid de vertegenwoordigers van zulke groepen in den lande in eene vergadering samen te roepen om zoo mogelijk, tot meer algemeene onderhandelingen te komen. Art. 6. Deputaten geven van hunne verrichtingen verslag aan de eerstvolgende Generale Synode. (Acta 1893; Art. 201.) LI. Alzoo in de Nederlanden tweeërlei sprake gesproken wordt, is voor goed gehouden, dat de Kerken der Duitsche en Waalsche taal, op haar zelve haar Kerkeraad, Classicale vergaderingen en particuliere Synoden hebben zullen. De Synode, overwegende, dat de eenheid der geloovigen, welke Gods Woord vordert, zich ook kerkelijk openbaren moet; dat dienovereenkomstig de Kerkenordening (vooral artt. 37 en 51) als regel stelt, dat or in dezelfde plaats slechts één gereformeerde Kerkeraad zij, tenzij onoverkomelijke bezwaren, als b.v. versc'hil in taal, een gedeeld kerkelijk leven noodzakelijk maken; en dat, waar zulke noodzakelijkheid niet bestaat, de gedeeldheid voor Gods Woord niet bestaan kan, met de eischen van goede kerkelijke orde in strijd is, en ook voor de Kerken zelve, vooral in geestelijk opzicht tot schade is; herhaalt de verklaring der Generale Synode van 1892, dat »de vereeniging, [der beide Kerkengroepen] eerst dan ten volle beslag zal hebben erlangd, zoo ook de ineensmelting der plaatselijke Kerken tot stand is gekomen." Hierbij echter dient groote omzichtigheid gebezigd, om geen onoverkomelijke moeilijkheden voor de toekomst te scheppen, en blijft alle dwang van zelf uitgesloten." (Nadere bepalingen bij de Besluiten tot vereeniging. III, art. 1.); houdt aan alle Kerken, die dit aangaat, met ernst en aandrang voor, dat zij toch nooit berusten in een altijd zondigen toestand van plaatselijke gedeeldheid; en acht alleszins wenschelijk, dat in de Classikale vergaderingen hierop voortdurend de aandacht gevestigd zij, en dat, zoolang daar nog uit dezelfde plaats meer dan ééne Kerk vertegenwoordigd is, minstens eenmaal 's jaars over die gevallen opzettelijk gehandeld worde, zoowel tot aansporing van de bedoelde Kerken zelve, als ook om na te gaan of de Classe haar met advies of leiding helpen kan. De Synode spreekt uit, dat, waar plaatselijke ineensmelting nog niet mogelijk geacht wordt, combinatie ook niet raadzaam schijnt, maar dat dan toch in ieder geval correspondentie behoort gezocht te worden, en wel op de wijze die daarvoor reeds is aanbevolen door de Generale Synode van 1892, zoodat de bedoelde, terzelfder plaatse gevestigde, Kerken 1°. elkanders tucht erkennen; 2°.geene leden van elkander zonder wederzijdsche bewilliging overnemen; 3°. in aangelegenheden van gemeenschappelijfcen aard naar elkanders Kerkeraadsvergaderingen deputeefen; 4°. beproeven althans enkele malen eene gemeenschappelijke godsdienstoefening te houden; 5°. over en weer hare Dienaren des Woords nu en dan laten optreden in elkanders diensten; en 6°. in alle zaken tegenover derden elkander steunen en bijstaan" (Nadere bepalingen bij de Besluiten tot vereeniging, III, art. 3.). De Synode besluit, dat bij alle plaatselijke ineensmelting de volgende regelen zijn in acht te nemen: 1°. Voordat de vereeniging tot stand komt, moeten de grenzen der bedoelde Kerken geheel vrij zijn, 2°. Bij het tot stand komen van de vereeniging moet er genoegzame zekerheid zijn, dat het beheer der kerkelijke goederen geheel en uitsluitend door den Kerkeraad kan geregeld worden, en dat dus eene bij de ééne Kerk bestaande Vereeniging „de Kerkelijke Kas" niet anders dan in naam nog een tijdlang blijft voortbestaan, om ten slotte geheel te verdwijnen. 3°. De vereeniging moet niet buiten de gemeente omgaan, maar opdat deze er zooveel mogelijk in leve en opdat jnoeielijkheden uit den weg geruimd of voorkomen worden, moet de gemeente er vooraf over gehoord worden. 4°. De vereeniging moet geschieden tusschen de bedoelde Kerken als zoodanig, zoodat allen, die bij haar eenig ambt bekleeden, nu te zamen en op den voet van volkomene gelijkheid den éénen Kerkeraad vormen ('t geen natuurlijk niet wegneemt, dat de ouderlingen en diakenen, zoo dit ergens wenschelijk mocht geacht worden, terstond na de vereeni. gen allen kunnen aftreden), en zoodat die ééne Kerkeraad dan bij al wat hij heeft op te teekenen nieuwe boeken daarvoor aanlegt. 5". Bij de vereeniging moet van kerkelijke regelingen enkel datgene blijven gelden, wat de bedoelde Kerken toch reeds gemeen hadden of wat zij bij de voorafgaande onderhandeling met onderling overleg vaststelden, met vervallenverklaring van alle huishoudelijke bepalingen, die iedere Kerkeraad voor zichzelven gemaakt had. 6°. Het besluit tot vereeniging treedt eerst in werking, als de acte, waarbij zij geschiedt, door de Classe is goedgekeurd, nadat deze onderzocht heeft, of de onder 1—5 door de Synode vastgestelde regelen daarbij' inderdaad zijn in acht genomen, en of er geene bijzondere bepalingen in voorkomen, waarvan blijkbaar is, dat zij öf in de gemeente öf voor de andere Kerken een bron moeten zijn van allerlei moeielijkheden. En 7°. Bij het in werking treden van de vereeniging moeten terstond de vereischte dfficieele mededeelingen gedaan worden door de zich vereenigende Kerkeraden aan de Regeering en aan den Burgemeester der gemeente, en door de Classe aan de kerkelijke Deputaten voor de correspondentie met de Hooge Overheid. De Synode vestigt de aandacht der Kerken op het volgende advies over hetgeen er bij de plaatselijke ineensmelting te doen is; niet om eenige Kerk daaraan te willen binden, maar om Kerkeraden, die in deze zaak eenige voorlichting wenschen, hieraan zooveel mogelijk te helpen. Omtrent den te volgen weg wordt alzoo aangeraden: dat de bedoelde Kerkeraden, voor zooveel het nog noodig is, de zaak in de gemeente voorbereiden, ook met name door samenkomsten met de mansleden; dat zij daarna elk afzonderlijk een besluit nemen, als hieronder volgt in Bijlage A; dat zij, zoodanig besluit genomen hebbende, er elkander officiéél kennis van geven; waartoe wel het eenvoudigst is, dat zij op denzelfden tijd en terzelfder plaatse vergaderen; dat zij, zoodra zij het eens zijn, niet alleen over het besluit tot vereeniging in het algemeen, maar ook over alle nadere bepalingen op den eerstvolgenden Zondag hiervan korte mededeeling doen, ieder aan zijne eigene gemeente, met aanwijzing van de plaats waar het volledige besluit voor de leden der gemeente ter inzage ligt, en met bepaling van een avond in de eerstvolgende week, op welken de mansleden der gemeente ter vergadering met den Kerkeraad worde uitgenoodigd, of wel, op welken weg zij de gelegenheid hebben, vragen, opmerkingen, enz. aan den Kerkeraad voor te stellen; dat, zoo dit hooren der gemeente geene aanleiding geeft, dat de beide Kerkeraden nog over eenige wijziging met elkander in overleg treden, de Kerkeraad der Kerk, voor wier stoffelijke belangen tot dusver door eene Vereeniging „de Kerkelijke Kas' gezorgd werd, de overdracht van de administratie enz. met het bestuur dier Vereeniging regelt, nadat dit bestuur door eene ledenvergadering behoorlijk gemachtigd is, zijne geheele administratie, alsmede al wat formeel aan de Vereeniging toebehoort, aan den vereenigden Kerkeraad over te geven, en door dezen daarvoor gedechargeerd te worden; dat beide Kerkeraden voorts hunne gelijkluidende besluiten aan de eerstvolgende Classe ter goedkeuring voorstellen; hierbij tevens vragende, dat de Classe die ineensmelting berichte aan de Deputaten voor de correspondentie met; de Hooge Overheid !), opdat zij door deze van wege de gezamenlijke Kerken aan de Regeering worde medegedeeld, ten blijke dat zij door die Kerken worde erkend; en dat zij ten slotte zeiven de ineensmelting aan de Overheid 1) Adres: Prof. Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lohman te Amsterdam. berichten, door een op zegel geschreven adres aan de KoninginRegentes, als hieronder volgt in Bijlage B. alsmede door eenen brief aan den Burgemeester der gemeente, als hieronder volgt in Bijlage C. Op de hiervoren genoemde 31 plaatsen, waar onder goedkeuring van; de Classe de ineensmelting reeds voorloopig is tot stand gekomen, is niet anders meer noodig, dan dat de Classe, op voorstel , van den reeds vereenigden Kerkeraad, die ineensmelting definitief verklare, en daarvan dan bericht zende aan de Deputaten voor de correspondentie met de Hooge Overheid; en dat de Kerkeraad zelf de ineensmelting aan de Overheid berichte, door een op zegel geschreven adres aan de Koningin-Regentes, als hieronder volgt in Bijlage B, alsmede door eenen brief aan den Burgemeester der gemeente, als hieronder volgt in Bijlage C. Bijlage A. (ONTWERP VAN EEN BESLUIT, VOOR DE PLAATSELIJKE INEENSMELTING VAN TWEE KERKEN DOOR DE BEIDE KERKERADEN TE NEMEN.) De Kerkeraad der Gereformeerde Kerk te (A. of B). met dank aan den Heere zich verblijdende over de vereeniging der Gereformeerde Kerken in Nederland, die den 17 Juli 1892 in de Generale Synode dier Kerken te Amsterdam is tot stand gekomen ; overtuigd, dat het naar den eisch van Gods Woord is, om ook plaatselijk de eenheid der geloovigen zooveel mogelijk tot openbaring te brengen; overwegende, dat hier ter plaatse geene dwingende reden is om de ineensmelting nog uit te stellen, maar integendeel veel dat moet dringen om de plaatselijke gedeeldheid te doen ophouden; en constateerende, dat hiermede niet bedoeld wordt een nieuw instituut te stichten, en dat dit hierdoor ook niet ontstaat, maar dat de twee thans hier bestaande Gereformeerde Kerken juist door hare vereeniging nog te meer openbaar worden als de voortzetting van de reeds in vroegere eeuwen hier gevestigde gereformeerde Kerk; besluit tot de algeheele vereeniging en ineensmelting van de aan zijne zorgen toevertrouwde Kerk met de andere, tot hetzelfde kerkverband behoorende, Gereformeerde Kerk te dezer plaatse; met dien verstande : dat dit besluit, met de daarin opgenomen nadere bepalingen, eerst aan den Kerkeraad van die andere Kerk zal worden medegedeeld ; dat, zoodra deze Kerkeraad een gelijkluidend besluit genomen heeft, de leden der gemeente daarover zullen gehoord worden; dat daarna, zoo de beide Kerkeraden geene reden vinden om hun besluit nog in gemeenschappelijk overleg te wijzigen, de Kerkeraad der Kerk, voor wier stoffelijke belangen tot dusver gezorgd werd door eene Vereeniging „de Kerkelijke Kas", met het bestuur dier Vereeniging in overleg zal treden, opdat dit bestuur door eene leden-vergadering behoorlijk gemachtigd worde, zijne geheele administratie, alsmede al wat formeel aan de Vereeniging, toebehoort, aan den vereenigden Kerkeraad over te geven, en door dezen daarvoor gedechargeerd te worden; dat genoemd besluit vervolgens aan de eerstvolgende Classikale vergadering ter goedkeuring zal worden voorgesteld; tevens met verzoek, dat de Classe die goedkeuring berichte aan de Deputaten voor de correspondentie met de Hooge Overheid; dat het, zoodra die goedkeuring van de Classe zal verkregen zijn, aanstonds in werking zal treden; en dat het alsdan door den Kerkeraad aan de Regeering en aan den Burgemeester der gemeente zal worden medegedeeld; en voorts onder de volgende nadere bepalingen: lo. Bij de vereeniging worden beide Kerkeraden tot één, zoodat alle hunne leden tezamen den éénen Kerkeraad vormen; met behoud, voor de ouderlingen en de diakenen, van den tijd hunner periodieke aftreding. Door dien Kerkeraad wordt dan verder bepaald, hoe groot in de toekomst hun aantal zijn zal, en op welke wijze men tot dat normale getal zal komen [Natuurlijk kan hieromtrent ook reeds vóór de vereeniging door de beide Kerkeraden worden overeengekomen en in dit geval wordt het reeds bepaalde hier vermeld.] 2". Ten aanzien van de regelen, waarnaar de Kerkedienaren, ieder voor zichzelven en gezamenlijk als Kerkeraad, bij alle hunne werkzaamheden zich gedragen zullen, blijft na de vereeniging gelden al wat de beide Kerken reeds gemeen hadden, en dus niet alleen al wat daaromtrent voorkomt in de Formulieren van eenigheid en in dé Kerkenordening, maar ook al wat op en sedert den 17 Juni 1892 in de Classe, de Provinciale en de Generale Synode over onderscheidene punten besloten is. De huishoudelijke bepalingen, die iedere Kerkeraad vroeger voor zich zeiven gemaakt had, hetzij voor zijne vergaderingen, of tot regeling van den dienst des Woords en der Sacramenten, of in zake het verder dienstwerk van predikanten en ouderlingen, of voor den arbeid der diakenen, of anderszins, worden buiten werking gesteld, en voor zooveel noodig vervangen door bepalingen, die de ééne Kerkeraad maken zal. [Natuurlijk kan ook reeds vóór de vereeniging door beide Kerkeraden over dergelijke bepalingen worden overeengekomen; en voor zooveel dit ergens wenschelijk mocht geacht zijn, worden die bepalingen dan hier in het besluit ingelascht] 3". Er wordt een nieuw Notulenboek aangelegd, dat begonnen wordt met het besluit der vereeniging en met de Notulen van de eerste vereenigde vergadering. Evenzoo een nieuw Lidmatenboek, waarin uit de beide Lidmatenboeken de namen der nog tot de gemeente behoorende leden worden overgeschreven. En voorts nieuwe Doopboeken, Trouwboeken, enz. De oude boeken en de verdere archiefstukken der beide Kerken worden in het ééne Kerkeraadsarchief samengebracht. 40. De bezittingen en de schulden van beide Kerken, evenals alle hare rechten en verplichtingen tegenover derden, ook met name alle verbintenissen in zake tractementen ën salarissen, blijven ten bate en ten laste van de ééne vereenigde Kerk. Met betrekking tot het onroerend goed, dat op naam staat van ééne der beide Kerken, zal door haren Kerkeraad aan het kadaster mededeeling gedaan worden van de naamsverandering van den eigenaar, Onder de in punt 4 bedoelde bezittingen, schulden, rechten en verplichtingen zijn ook diegene begrepen, die voor de ééne Kerk thans op naam staan van eene Vereeniging „de Kerkelijke Kas". Voor zoover die bezittingen roerende goederen zyn, worden zij terstond na de vereeniging aan den Kerkeraad of aan de door hem gemachtigden overgegeven. Voor zoover het onroerend goed is, zal het zoo spoedig mogelijk ten name van de Gereformeerde Kerk alhier worden overgeschreven; waarbij echter vooraf rechtsgeleerd advies zal worden ingewonnen. Voor zoover de bedoelde schulden bestaan in hypotheek, of onderhandsche leening, of obligatieleening, zullen zij tegelijk met de overschrijving van het onroerend goed worden afgelost daor de Gereformeerde Kerk, die te dien einde dan, met goedvinden van de schuldeischers, of anders door de hulp van anderen, op haar eigen naam, de noodige hypotheek neemt, of de noodige schuldbekentenis afgeeft, of de noodige obligatiën uitgeeft. En voor zoover de Vereeniging „de Kerkelijke Kas" ten behoeve van de Kerk contracten had aangegaan, zullen bij de medecontractanten ^alle pogingen worden in het werk gesteld, om de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen van die Vereeniging op de Gereformeerde Kerk te doen overgaan. Wanneer de bestaande Vereeniging „de Kerkelijke Kas" geene bezittingen, noch schulden, noch contractueele rechten en verplichtingen heeft, hetzij door de uitvoering van punt 5, of doordat zij die tot dusver nog in het geheel niet had, valt zij aanstonds na de ineensmelting geheel weg, ook zonder dat een formeel besluit tot ontbinding noodig is. [Indien eenigszins kan vermoed worden, dat er nog legaten of erfstellingen op naam van de Vereeniging „de Kerkelijke Kas" staan, zorge men, dat jaarlijks, tot aan het verstrijken van den termijn, voor welken de Vereeniging was opgericht, het bestuur worde aangevuld, om eventueel znlke legaten en erfstellingen te kunnen ont-; vangen; welke voortzetting der Vereeniging dan echter voorts geheel nominaal zij, zoodat geene kerkelijke inkomsten haar meer toevloeien, noch ook kerkelijke uitgaven verder ten. haren laste komen, noch .ook eenige andere werkzaamheid door haar verricht worde; waartoe haar Huishoudelijk Reglement dan ook worde gewijzigd en tot eenige weinige artikelen teruggebracht.] 70 Voor het beheer van de kerkelijke goederen, fondsen en inkomsten wordt in de eerste zitting van den vereenigden Kerkeraad de volgende regeling vastgesteld: Regeling van het beheer- van de goederen, fondsen en inkomsten van de Gereformeerde Kerk te ; vastgesteld door den Kerkeraad, den 18 .. Art. 1. Het beheer van de goederen, fondsen en inkomsten der Gereformeerde kerk te blijft onder haren Kerkeraad, die als zoodanig haar bestuurt en vertegenwoordigt, en tot welken, voor al wat dit beheer aangaat, ook de diakenen steeds behooren,maar wordt door dezen opgedragen aan eene commissie, die den naam draagt van Commissie van administratie. De alzoo ingestelde Conv missie blijft van den Kerkeraad afhankelijk; zoodat deze hare leden niet alleen benoemt, maar ook ten allen tijde weder schorsen of ontslaan kan, en voorts de Commissie zelve weder kan ontbinden, wanneer hij te eeniger tijd het beheer op andere wijze zou willen regelen- in alle welke gevallen de administratie der Commissie,of die van'het geschorste of ontslagen lid, in haar ganschen omvang en dus met al wat er toe behoort, terstond moet worden overgegeven aan den Kerkeraad of aan degenen, die hij voor de overneming aanwijst, Art. 2. Het in art. 1 bedoelde beheer omvat: a. de geldelijke administratie; b. het onderhoud van de kerkelijke gebouwen en goederen; c. de zorg dat de kerkelijke gebouwen met hun toebehooren steeds in goede orde ter beschikking van den Kerkeraad zijn. Art. 3. De geldelijke administratie wordt in haar geheel aan de Commissie toevertrouwd, onder deze bepalingen: a. dat zij aan allen, die uit de kerkekas eene vaste bezoldiging hebben, het bedrag zal uitkeeren, dat de Kerkeraad, na de Commissie daarop gehoord te hebben, heeft vastgesteld, en dat zij de bijdragen, die volgens Kerkeraadsbesluit voor algemeene kerkelijke belangen door de Kerk verschuldigd zijn, alsmede de bureaukosten, die de Kerkeraad binnen het cijfer der begrooting voor zich gemaakt heeft, op mandaat van den Kerkeraad zal uitbetalen; b. dat zij niet zal overgaan tot aankoop, tot bezwaring, of tot vervreemding van vaste goederen of van geldswaardige stukken, noch ook tot het beleggen van gelden of tot het aangaan van geldleeningen, zonder hiertoe telkens uitdrukkelijk, door den Kerkeraad gemachtigd te zijn; £■ c. dat zij alle geldswaarden en effecten in behoorlijk gesloten kisten of kasten zal bewaren, op zulk eene wijze dat altijd minstens twee leden der Commissie bij de opening en sluiting moeten tegenwoordig zijn; en dat zij van alle geldswaardige stukken, bewijzen van eigendom en op het beheer betrekking hebbende boeken en bescheiden, alsmede van de 'kas, op verlangen van den Kerkeraad aanstonds inzage geven zal, hetzij aan hemzelven of aan de leden die hij daartoe machtigt ; d. dat zij telken jare, vóór 1 April, hare rekening over het vorige burgerlijke jaar aan den Kerkeraad zal toezenden, opdat deze, na eigen onderzoek en na de gemeente gehoord te hebben, door goedkeuring van de rekening de Commissie dechargeere. e. dat zij telken jare, vóór 1 November, eene gespecificeerde begrooting van ontvangsten en uitgaven in het volgende burgerlijke jaar aan den Kerkeraad zal toezenden, opdat 4 deze, na eigen onderzoek en na de gemeente gehoord te hebben, door goedkeuring der begrooting de Commissie machtige tot de daarop voorkomende ontvangsten en uitgaven; en dat zij, wanneer in den loop des jaars voor eenige uitgave overschrijding der begrooting haar noodig voorkomt, hiertoe niet zal overgaan zonder goedkeuring van den Kerkeraad. Art. 4. Het onderhoud van de kerkelijke gebouwen en goederen wordt in zijn geheel aan de Commissie toevertrouwd, onder deze bepalingen : a. dat zij voor alle werkzaamheden van aanbouw, van herstelling en van vernieuwing, zoowel bij openbare of onderhandsche aanbesteding als bij eigene directie, aan de leden -der gemeente zóóveel voorkeur zal geven als met hare eigene verantwoordelijkheid bestaanbaar is; b. dat zij bij al wat de grenzen van het gewone onderhoud te buiten gaat, en met name bij nieuwen bouw of verbouwing, niet zal handelen, zonder hiertoe uitdrukkelijk door den Kerkeraad gemachtigd te zijn, en zonder dat ook hare bouwplannen door dezen zijn goedgekeurd. Art. 5. De zorg, dat de kerkelijke gebouwen met hun toebehooren steeds in goede orde ter beschikking van den Kerkeraad zijn, zoodat voor den kerkedienst, voor catechisatiën en voor kerkelijke vergaderingen de daartoe bestemde gebouwen, lokalen en benoodigdheden steeds gereed zijn, en bij de samenkomsten der gemeente de orde bewaard blijft, wordt in zijn geheel aan de Commissie toevertrouwd, onder deze bepalingen: a. dat zij aanvragen, om de kerkelijke gebouwen en lokalen, op tijden dat zij vrij zijn, te mogen gebruiken, telkens door den Kerkeraad zal laten beoordeelen en beslissen; b. dat zij geen koster of anderen onder haar toezicht werkzamen bediende zal aanstellen, schorsen of ontslaan, zonder dat het daartoe strekkende besluit, alsmede de bepaling van de bezolding en van het op te dragen werk, door den Kerkeraad goedgekeurd is; c. dat zij de aanstelling, de schorsing en het ontslag van voorzangers en van organisten geheel bij den Kerkeraad zal laten blijven; ld. dat zij de beslissing aan de vraag, of er in het kerkgebouw plaatsen zullen verhuurd worden, aan den Kerkeraad zal overlaten; en desgelijks de aanwijzing van de banken of plaatsen voor de kerkeraadsleden en voor hen, die gedurende den dienst tot eenige werkzaamheid kunnen geroepen worden; e'. dat zij zooveel mogelijk zorgen zal, dat bij de samenkomsten der gemeente, alsmede bij de ontvangst ter gelegenheid van doopsbediening en huwelijksbevestiging, de minvermogenden in geen enkel opzicht bij de meervermogenden achterstaan. Art. 6. De Commissie van administratie bestaat uit drie leden. Zij moeten allen leden der gemeente zijn, in het volle bezit van de rechten van dat lidmaatschap, en mogen elkander niet bestaan in den eersten of tweeden graad van bloedverwantschap of van zwagerschap. Voor het overige is de keuze niet beperkt, zoodat kérkeraadsleden en andere gemeenteleden gelijkelijk benoembaar zijn. Art. 7. Jaarlijks, met 1 Januari, is er eene periodieke aftreding van één lid. Voor die vacature, waarin de aftredende niet aanstonds herkiesbaar is, geschiedt de benoeming in November, daaraan voorafgaande. Wanneer tusschentijds door overlijden, door vertrek, door bedanken of door ontslag vacaturen ontstaan, worden deze telkens zoo spoedig mogelijk vervuld. Art. 8. De Commissie benoemt zelve bij stemming haren voorzitter, haren secretaris en haren boekhouder, en kan ook voor andere werkzaamheden een harer leden bepaaldelijk aanwijzen. De betrek- king van boekhouder kan ook aan den secretaris worden opgedragen. Jaarlijks, in Januari, geschiedt die verdeeling der werkzaamheden; waarbij telkens de aftredende titularis, zoo hij nog lid der Commissie is, in zijne functie kan gecontinueerd worden. Art. 9. De Commissie vergadert, wanneer de voorzitter eene vergade- j ring belegt. Hij is hiertoe verplicht, wanneer de Commissie zelve omtrent den tijd van vergaderen een bepaald besluit heeft geno- j men, of wanneer zijne medeleden eene vergadering verlangen, of j wanneer voorkomende zaken haar noodig maken. De vergadering • kan doorgaan, wanneer, hetzij ten gevolge eener vacature of door afwezigheid van een lid, slechts twee leden aanwezig zijn; mits in het laatstbedoelde geval de kennisgeving minstens tweemaal 24 uren tevoren aan het afwezige lid gedaan of toegezonden is. Art. 10. De voorzitter opent, leidt en sluit de vergaderingen; hij zorgt, j dat alle voorkomende zaken ordelijk worden afgedaan,' dat over alle voorstellen behoorlijk door stemming beslist wordt en dat alle genomen besluiten worden uitgevoerd; en hij teekent met den secretaris de goedgekeurde notulen, alsmede de van de Com- ; missie uitgaande stukken. Art. 11. De secretaris stelt de notulen der vergaderingen en de van de Commissie uitgaande stukken; hij doet van alle bij hem ingekomen stukken aanstonds mededeeling aan den voorzitter: en hij zorgt voor de behoorlijke bewaring van het archief. Art. 12. De boekhouder zorgt, dat er een nauwkeurige en steeds bijgehouden ligger is van alle onder beheer der Commissie staande kerkelijke eigendommen (onroerend goed, fondsen en geldswaar- dige stukken, mobilair, enz.); hij neemt al het aan de Kerk toekomende, met de daarbij behoorende bescheiden, in ontvangst; hij betaalt al het door de Kerk verschuldigde, mits altijd tegen quitantie en nadat het stuk, waar op de betaling geschiedt, door den voorzitter voor „gezien" geteekend is; hij houdt van alle die ontvangsten en uitgaven nauwkeurig boek, op de wijze, die de Commissie daarvoor bepaald heeft; en hij dient jaarlijks vóór 1 Maart de rekening en verantwoording, en vóór 1 October de be^grooting, bij de Commissie in, opdat deze, bij goedkeuring en overneming van die stukken, ze aan den Kerkeraad toezende ^volgens Art. 3, d en e. Art. 43. - De leden der Commissie mogen geene bezoldigde werkzaamheden voor de gemeente verrichten, noch ook met haar in betrekking staan door eenige onderhandsche overeenkomst van rentegevende geldleening, huur, pacht, leverantie of aanneming; tenzij in die gevallen, waarin de Commissie, wegens plaatselijke omstandigheden hiervoor schriftelijke toestemming van den Kerkeraad gevraagd en verkregen heeft. Zeiven hunnen dienst geheel gratis :waarnemende, zullen zij ook de hulp, die zij bij hunne werkzaamheden mochten noodig hebben (voor dagelijksch opzicht en toezicht over de gebouwen en lokalen, voor het bewaren der orde gedurende kerkelijke diensten, voor het collecteeren bij desamenkomsten der gemeente, voor het verkrijgen van vaste inschrijvingen, voor het ophalen van gelden, enz.), zooveel mogelijk door liefdedienst trachten te verkrijgen. Art. 44. Tot verkrijging van vaste inschrijvingen zorgt de Commissie, voor zooveel noodig met de hulp van gemeenteleden: dat allen, van wie iets kan verwacht worden, persoonlijk bezocht en met ernst op hunne roeping in dezen gewezen wordenopdat ten slotte, zoo mogelijk, niemand hunner achterblijve; dat het bedrag der wekelijksche, maandelijksche, driemaandelij ksohe, haifjaarlijksche of jaarlijksche gift, die zij tot wederop- zeggens toe willen afzonderen, wordt opgeteekend, en dat hiervan door den boekhouder der Commissie en door een van hare andere leden lijsten worden aangelegd en bijgehouden; dat voor ieder klein getal (b.v. een twintigtal) van dicht bij elkander wonende gevers iemand wordt aangesteld, die, voorzien van de noodige volmacht en onder genoegzame controle, de toegezegde giften wekelijks, maandelijks enz. op quitantie van den boekhouder ophaalt, en op de daarvoor vastgestelde tijden tegen ontvangbewijs aan dezen afdraagt; en dat door den boekhouder nauwkeurig aanteekening wordt gehouden van de door hem afgegeven quitantiën en van de daarop ontvangen gelden. Aan allen, die hierbij medewerken, wordt ten aanzien van het bedrag van ieders inschrijving geheimhouding opgelegd, zoodat dit aan niemand bekend wordt dan aan degenen, dié het uit den aard hunner betrekking moeten weten. Art. 15. De leden der Commissie "zijn gezamenlijk en hoofdelijk verantwoordelijk voor het aan hen opgedragen beheer, gelijk dat in deze regeling bmschreven is; en dus altijd met uitzondering van die gevallen, waarin de Kerkeraad zelf door zijne besluiten geheel alleen de verantwoordelijkheid draagt. Art. 16. De Kerkeraad behoudt aan zich het recht van toewijziging en van uitlegging dezer regeling, en beslist ook in alle twijfelachtige of onbepaald gelaten gevallen; altijd met dien verstande, dat ook in zaken van beheer art. 31 der Kerkenordening (beroep op de meerdere vergaderingen) voor ieder gemeentelid onverkort blijft gelden. Bijlage B. | (ONTWERP VAN DE MEDEDEELING, DIE, WANNEER DE PLAATSELIJKE INEENSMELTING DEFINITIEF IS TOT STAND GEKOMEN (WAAROP OOK DE KERKEN, WAAR ZIJ REEDS I VOORLOOPIG IN WERKING IS, MOETEN WACHTEN) OP ZEGEL GESCHREVEN AAN DE REGEERING TE DOEN IS.) Aan Hare Majesteit de Koningin-Regentes. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de Kerkeraad der Gereformeerde Kerk te , A, en de Kerkeraad der Gereformeerde Kerk te B, thans vereenigd als de Kerkeraad der Gereformeerde Kerk te dat tot dusver hier ter plaatse twee Gereformeerde Kerken bestonden, geheel met elkander overeenkomende in belijdenis en in kerkenordening en beide behoorende tot het kerkverband der Gereformeerde Kerken in Nederland ; welke twee Kerken sedert 17 Juni 1892 bij de Regeering bekend zijn als „de Gereformeerde Kerk te ...... A", en „de Gereformeerde Kerk te B", beide / ook vermeld op de aan de Regeering overgelegde officieele lijst van „de Gereformeerde Kerken in Nederland;" dat echter door de bovengenoemde Kerkeraden, na overleg met de aan hen toevertrouwde gemeenten en met goedkeuring van de Classe waartoe zij behooren, thans besloten is tot plaatselijke ineensmelting van die twee Kerken, met dien verstande dat zij blijven voortbestaan, maar dan nu geheel vereenigd; en dat dus voor die twee gelijknamige Kerken, die slechts door de bijvoeging van A en van B. onderscheiden werden, van nu af in de plaats komt „de Gereformeerde Kerk te " Hiermede deze Kerk bij voortduring in d'e hooge bescherming der Overheid, bij de Grondwet haar gewaarborgd, aanbevelende, biedt de Kerkeraad voornoemd Uwer Majesteit, onder toebidding van de genade van Jezus Christus, zijne eerbiedige hulde, 't welk doende De Kerkeraad der Gereformeerd Kerk te E , den 18.... [NB. Door alle leden der twee nu vereenigde Kerkeraden te onderteekenen.] Bijlage C, (ONTWERP VAN DE MEDEDEELING, DIE, WANNEER DE PLAATSELIJKE INEENSMELTING DEFINITIEF IS TOT STAND GEKOMEN (WAAROP OOK DE KERKEN, WAAR ZIJ REEDS VOORLOOPIG IN WERKING IS, MOETEN WACHTEN) BIJ GEWONEN BRIEF AAN DEN BURGEMEESTER DER GEMEENTE TE DOEN IS.) Jj A an den Edelachtbaren Heer Burgemeester der Gemeente ..... De Kerkeraad der Gereformeerde Kerk te A, en de Kerkeraad der Gereformeerde Kerk te .... B, thans vereenigd als de Kerkeraad der Gereformeerde Kerk te , heeft bij deze de eer u mede te deelen, dat tot dusver hier ter plaatse twee Gereformeerde Kerken bestonden, geheel met elkander overeenkomende in belijdenis en in kerkenordening en beiden behoorende tot het kerkverband der Gereformeerde Kerken in Nederland; welke twee Kerken sedert 17 Juni 1892 bij de Regeering bekend zijn als de Gereformeerde Kerk te A," en „de Gereformeerde Kerk te . ... B, beide ook vermeld op de aan de Regeering overgelegde officieele lijst van „de Gereformeerde Kerken in Nederland"; dat echter door de bovengenoemde Kerkeraden, na overleg met de aan hen toevertrouwde gemeenten en met goedkeuring van de Classe, waartoe zij behooren, thans besloten is tot plaatselijke ineensmelting van die twee Kerken, met dien verstande, dat zij blijven vportbestaan maar dan nu geheel vereenigd; en dat dus voor die twee gelijkmatige Kerken, die slechts door de bijvoeging van A en van B onderscheiden werden, van nu af in de plaats komt „de Gereformeerde Kerk te " De Kerkeraad heeft hiervan kennis gegeven aan Hare Majesteit onze geëerbiedigde Koningin-Regentes, en beveelt voorts zijne Kerk ook in Uwe bescherming bij voortduring aan, onder toebidding van des Heeren genade. De Kerkeraad der Gereformeerde Kerk te..... .., , den 18.. [NB. Door alle leden der twee nu vereenigde Kerkeraden te onderteekenen]. Acta 1893; Art. 144.) LIL Is niettemin goedgevonden, dat in de Steden, waar de voorzeide Waaïsche Kerken zijn, alle maanden sommige Dienaren en Ouderlingen van beidé zijden vergaderen zullen, om goede eendracht en correspondentie met malkanderen te houden, en, zooveel mogelijk is, naar gelegenheid des noods met raad malkanderen bij te staan. Van de Leep, Sacramenten en andere Ceremoniën. LUI. De Dienaren des Woords G-ods, en desgeHjks de Professoren in de Theologie ('t welk ook den anderen Professoren wel betaamt) zullen de belijdenis des Geloofs der Nederlandsche Kerken onderteekenen, en de Dienaren die zulks refuseeren, zullen de fado van hunnen Dienst bij den Kerkeraad of Classe opgeschorst worden, tot ter tijd toe dat zij zich daarin geheellijk verklaard zullen hebben, en indien zij obstinatelijk in weigering blijven, zullen zij van hunnen Dienst geheellijk afgesteld worden. Het onderteekeningsformulier van de Dienaren des Woords luidt aldus: Wij ondergeschreven Bedienaren des Goddelijken Woords ressorteerende onder de Classis van N N. verklaren oprechtelijk en in goeder consciëntie voor den Heere, met deze onze onderteekening, dat wij van harte gevoelen en gelooven, dat alle de Artikelen en stukken der Leer, in de Belijdenis en den Catechismus der Gere- formeerde Nederlandsche Kerken begrepen, mitsgaders de Verklaring over eenige Punten der voorzeide Leer in de Nationale Synode Anno 1619 te Dordrecht gedaan, in alles met Gods Woord overeenkomen. Beloven derhalve, dat wij de voorzeide Leer naarstelijk zullen leeren, en getrouwelijk voorstaan, zonder iets tegen deze Leer, 't zij openlijk of heimelijk, directelijk of indirectelijk te leeren, of te schrijven. Gelijk ook, dat wij niet alleen alle dwalingen tegen deze Leer strijdende, en met name ook die in de voorzeide Synode zijn veroordeeld, verwerpen, maar dat wij ook genegen zijn, ze te wederleggen, tegen te spreken, en allen arbeid aan te wenden, om ze uit de Kerk te weren. En indien het zou mogen gebeuren, dat wij na dezen eenig bedenken of ander gevoelen tegen deze Leer kregen, beloven wij dat wij het nog openlijk noch heimelijk zullen voorstellen, leeren of verdedigen met prediken of schrijven; dat wij het vooraf den Kerkeraad, Classis of Synode zullen openbaren, om daar geëxamineerd te worden, bereid zijnde t' aller tijd ons aan het oordeel des Kerkeraads, Classis of Synode gewilliglijk te onderwerpen; op poene dat wij hiertegen doende metterdaad (ipso facto) van onze diensten gesuspendeerd zullen zijn. Eu indien de Kerkeraad, Classis of Synode t' eeniger tijd om gewichtige redenen van nadenken, om te behouden de eenheid en zuiverheid der Leer, goed vond van ons te eischen nadere verklaring van ons gevoelen over eenige Artikelen dezer Belijdenis, van den Catechismus, of van de verklaring der Nationale Synode; zoo beloven wij ook mitsdezen, dat wij t' aller tijd daartoe willig en bereid zullen zijn, op poene als boven. Behoudens nochtans het recht van appèl, ingeval wij misschien door sententie van Kerkeraad, Classis of Synode meenden bezwaard te zijn, gedurende welken tijd van appèl wij ons met de uitspraak der Provinciale Synode tevreden zullen houden. Ter toelichting of tot nadere verklaring werd nog het volgende bepaald. De Kerken zullen indachtig zijn, als de Predikanten bij de onderteekening van 't vorenstaande Formulier beloven, t' aller tijd bereid te zullen zijn, om hun gevoelen van de Leerstukken des n Geloofs, op 't verzoek der Broederen, breeder te verklaren, dat zulks niet zoo te verstaan zij, alsof zij daartoe altijd, op een iegelijks believen, gehouden zullen zijn, (opdat rechtzinnige Leeraars niet te vergeefs verdacht worden gemaakt) maar dan eerst, als ze rechtvaardige redenen van nadenken gegeven zullen hebben, waarvan het oordeel zal staan aan de Kerkelijke Vergadering. ? LIV. Insgelijks zullen ook de Schoolmeesters gehouden zijn, de Artikelen als boven, of in de plaats van die, den Christelijken Catechismus te onderteekenen. LV. Niemand van de Gereformeerde Religie zal zich onderstaan eenig boek of schrift van hem of van een ander gemaakt of overgezet, handelende van de Religie, te laten drukken, of anderszins uit te geven, dan 't zelve vooraf doorzien en goed gekend zijnde van de Dienaren des Woords zijner Classe, of particiüiere Synode, of Professoren der Theologie van deze Provinciën '), doch met voorweten zijner Classe. |, LVI. Het verbond Gods zal aan de Kinderen der Christenen met den Doop, zoo haast als mende bediening deszelven hebben kan, verzegeld worden, en dat in openbare verzameling, wanneer Gods Woord gepredikt wordt. Doch ter plaatse, waar niet zoovele predicatiën gedaan worden, zal men eenen zekeren dag in de week verordenen, om den Doop 1) Moesten niet deze drie woorden: «van deze Provinciën" óók vervallen zijn? extra-ordinaarlijk te bedienen, zoo nochtans, dat 't zelve zonder predicatie niet geschiede. LVII. De Dienaars zullen hun best doen, en daartoe arbeiden, dat de Vader zijn kind ten Doop presenteere. En in de Gemeenten, waar men nevens den Vader ook Gevaders of Getuigen bij den Doop neemt (welk gebruik, in zich zeiven vrij zijnde, niet lichtelijk te veranderen is) betaamt het, dat men neme die de zuivere Leer toegedaan en vroom van wandel zijn. L VJLLI. De Dienaars zullen in 't Doopen, zoo der jonge kinderen als der bejaarde personen, de formulieren van de instelling en 't gebruik des Doops, welke tot dien einde onderscheidenlijk beschreven zijn, gebruiken. LIX. De bejaarden worden door den Doop de Christelijke Gemeente ingelijfd, en voor Lidmaten der Gemeente aangenomen, en zijn daarom schuldig het Avondmaal des Heeren ook te gebruiken, 't welk zij bij hunnen Doop zullen beloven te doen. LX. De namen der gedoopten, mitgaders der Ouders en Getuigen, en desgelijks de tijd des Doops, zullen opgeteekend worden. LXI. Men zal niemand ten Avondmaal des Heeren toelaten, dan die naar de gewoonheid der Kerk, tot dewelke hij zich voegt, belijdenis der Gereformeerde Keligie gedaan heeft, mitsgaders hebbende getuigenis eens vromen wand els, zonder welke ook degenen, die uit andere Kerken komen, niet zullen toegelaten worden. Aan schippers worde, met het oog op hun zwervend rondtrekken, een bewijs van lidmaatschap afgegeven. (Acta 1893; Art. 190.) p LXII. Een iedere Kerk- zal zulke manier van bediening des Avondmaals houden, als zij oordeelt tot de meeste stichting te dienen. Welverstaande nochtans dat de uitwendige Ceremoniën, in Gods Woord voorgeschreven, niet veranderd en alle superstitie vermeden worde, en dat na de voleindiging der predicatie en der gemeene gebeden op den predikstoel, het formulier des Avondmaals, mitsgaders 'het gebed daartoe dienende, voor de Tafel zal worden 'gelezen. LXTTT. Het Avondmaal des Heeren zal alle twee maanden eens, zooveel het mogelijk is, gehouden fworden; en zal stichtelijk zijn, waar het de gelegenheid der Kerken lijden kan, dat op den Paaschdag, Pinksterdag en Kerstdag hetzelve geschiede. Doch ter plaatse waar nog geene Kerkelijke orde is, zal men eerst Ouderlingen en Diakenen bij provisie «tellen. I LXIV. Alzoo de Avondgebeden in vele plaatsen vruchtbaar bevonden worden, zoo zal in 't gebruik derzelve elke Kerk völgen 't gene zij acht tot hare meeste stichting te dienen. Doch wanneer men ze begeeren zoude weg te nemen, zal dit niet zonder 't oordeel der Classe geschieden. LXV. Waar de Lijkpredicatiën niet zijn, zal men ze niet instellen, en waar zij nu aireede zijn aangenomen, zal naarstigheid gedaan worden, om dezelve met de gevoegelijkste middelen af te doen. ') LXVII. De Gemeenten zullen onderhouden, benevens den Zondag, ook den Kerstdag, Paschen en Pinksteren, met den navolgenden dag. En dewijl in de meeste Steden en Provinciën' van Nederland daarenboven nog gehouden worden de dag van de Besnijding en de Hemelvaart Christi, zullen de Dienaars overal, waar dit nog in 't gebruik niet is, arbeiden, dat zij zich met de andere mogen conformeeren. LXVin. De Dienaars zullen alomme des Zondags, ordmaarlijk in de namiddagsche predicatie, de somma der Christelijke Leer in den Catechismus, die tegenwoordig in de Nederlandsche Kerken aangenomen is, vervat, kortelijk uitleggen, alzoo dat dezelve jaarlijks mag geëindigd worden, volgens de afdeeling des Catechismus zeiven daarop gemaakt. LXIX. In de Kerken zullen alleen de 150 Psal. men Davids, de Tien geboden, het Onze Vader, de 12 Artikelen des Geloofs, de Lofzangen van Maria, Zacharias en Simeon gezongen worden; 't Gezang : o God, die onze Vader zijt, wordt in de vrijheid der 1) Vervallen is Art. LXVI. Kerken gesteld, om 't zelve te gebruiken of na te laten. Alle andere Gezangen zal men uit de Kerken weren, en waar er eenige alreeds ingevoerd zijn, zal men dezelve met de gevoeglijkste middelen afstellen. ') Van de Censuur en Kerkelijke Vermaning. ■■ LXXI. Gelijkerwijs de Christelijke straf geestelijk is, en niemand van het Burgerlijke gericht of straf der Overheid bevrijdt, alzoo worden ook, benevens de Burgerlijke straf, de Kerkelijke Censuren noodzakelijk vereischt, om den zondaar met de Kerk en zijnen naaste te verzoenen, en de ergernis uit de ^Gemeente Christi weg te nemen. LXXïï. Wanneer dan iemand tegen de zuiverheid der Leer, of vromigheid des wandels zondigt: zooverre als het heimelijk is, en geene openbare ergenis gegeven heeft, zoo zal de regel onderhouden worden, welken Christus duidelijk voorschrijft in Watth. 18. LXXTJJ. De heimelijke zonden, waarvan de zondaar bij een, en in 't bijzonder, of voor twee of drie getuigen vermaand zijnde, berouw heeft, zullen voor den Kerkeraad niet gebracht worden. LXXIV. Zoo iemand van eene heimelijke zonde van twee of drie personen in liefde vermaand zijnde •1) Vervallen is Art. LXX. geen gehoor geeft, of anderszins eene openbare zonde bedreven heeft, zal zulks den Kerkeraad aangegeven worden. LXXV. Van al zulke zonden, die van haar nature wege openbaar, of door verachting der Kerkelijke vermaningen in 't openbaar gekomen zijn, zal de verzoening (wanneer men zekere teekenen der boetvaardigheid ziet) openbaarlijk geschieden, door het oordeel des Kerkeraads; en ten platten Lande, of in mindere steden, waar maar één Dienaar is, met advies van twee genabuurde Kerken, in zulke forme en manier als tot stichting van een iedere Kerk bekwaam zal geoordeeld worden. LXXVI. Zoo wie hardnekkig de vermaning des Kerkeraads verwerpt, en desgelijks wie eene openbare of anderszins eene grove zonde gedaan heeft, zal van het Avondmaal des Heeren afgehouden worden. En indien hij, afgehouden zijnde, na verscheidene vermaningen geen teeken der boetvaardigheid bewijst, zoo zal men ten laatste tot de uiterste remedie, namelijk de afsnijding, komen, volgens de forme naar den Woorde Gods daartoe gesteld. Doch zal niemand afgesneden worden, dan met voorgaand advies der Classe. LXXVII. Aleer men tot de afsnijding komt, zal men de hardnekkigheid des zondaars der Gemeente openlijk te kennen geven, de zonden verklarende, mitsgaders de naarstigheid aan hem bewezen in 't be- straffen, afhouden van het Avondmaal, en menigvuldige vermaningen, en zal de Gemeente vermaand worden hem aan te spreken, en voor hem te bidden. Zoodanige vermaningen zullen er drie geschieden. In de eerste zal de zondaar niet genoemd worden, opdat hij eenigszins verschoond worde. In de tweede zal met advies der Classe zijn naam uitgedrukt worden. In de derde zal men de Gemeente te kennen geven, dat men hem (tenzij dat hij zich bekeere) van de gemeenschap der Kerk uitsluiten zal, opdat zijne afsnijding, zoo hij hardnekkig blijft, met stilzwijgende bewilliging der Kerk geschiede. De tijd tusschen de vermaning zal aan 't oordeel des Kerkeraads staan. LXXVIII. "Wanneer iemand, die geëxcommuniceerd is, zich wederom wil verzoenen met de Gemeente door boetvaardigheid, zoo zal hetzelve voor de handeling des Avondmaals, of anderszins naar gelegenheid, te voren der Gemeente aangezegd worden, teneinde hij ten naastkomenden Avondmale (zooverre niemand iets weet voor te brengen ter contrarie) openbaarlijk met professie zijner bekeering weder opgenomen worde, volgens het formulier daarvan zijnde. LXXIX. Wanneer de Dienaars des Goddelijken Woords, Ouderlingen of Diakenen eene openbare grove zonde bedrijven, die der Kerk schandelijk, of ook bij de Overheid strafwaardig is, zullen wel de Ouderlingen en Diakenen terstond door voorgaande ' 5 oordeel des Kerkeraad der zeiver en der naast gelegene Gemeente van hunnen Dienst afgezet, maar de Dienaars opgeschorst worden. Maar of zij geheel van den Dienst af te zetten zijn, zal aan 't oordeel der Classe staan. LXXX. Voorts onder de grove zonden, die waardig zijn met opschorting of afstelling van den Dienst gestraft te worden, zijn deze de voornaamste: valsche leer of ketterij, openbare scheurmaking, openlijke blasphemie, simonie, trouwelooze verlating zijns Dienstes, of indringing in eens anderen Dienst, meineedigheid, echtbreuk, hoererij, dieverij, geweld, gewoonlijke dronkenschap, vechterij, vuil gewin; kortelijk alle de zonden en grove feiten, die den bedrijver voor de wereld eerloos maken, en in een ander gemeen Lidmaat der Kerk der afsnijding waardig zouden gerekend worden. LXXXI. De Dienaren des "Woords, Ouderlingen en Diakenen zullen onder elkander de Christelijke Censuur oefenen, en malkanderen van de bediening huns ambts vriendelijk vermanen. LXXXII. Dengenen, die uit de Gemeenten vertrekken, zal eene Attestatie of getuigenis huns wandels bij advies des Kerkeraads medegegeven worden, onder het Zegel der Kerk, of, waar geen Zegel is, van twee onderteekend. LXXXIII. Voorts zal den Armen, om genoegzame oorzaken vertrekkende, van de Diakenen bij- stand gedaan worden, naar discretie, mits aanteekenende op den rug van hunne Attestatie de plaatsen waar zij henen willen, en de hulpe, die men hun zal gedaan hebben. LXXXIV. Geene Kerk zal over andere Kerken, geen Dienaar over andere Dienaren, geen Ouderling of Diaken over andere Ouderlingen of Diakenen eenige heerschappij voeren. LXXXV. In middelmatige dingen zal men de Buitenlandsche Kerken niet verwerpen, die ander gebruik hebben dan wij. CONCEPT-INSTRUCTIE DER DEPUTATEN VOOR CORRES PONDENTIE MET BUITENLANDSCHE KERKEN. Art. 1. De Synode benoemt Deputaten voor voor Correspondentie met Buitenlandsche Kerken, die van Gereformeerde Belijdenis en Kerkregeering zijn. Art. 2. Aan deze Deputaten is opgedragen: a. uitnbodiging van Buitenlandsche Kerken en verder uitvoering van al wat met betrekking tot Buitenlandsche Kerken door de Synode is besloten; b. ontvangst en beantwoording, indien noodig, van alle misiven van Buitenlandsche Kerken, die de gezamenlijke Gereformeerde Kerken in Nederland betreffen; c informatie omtrent Belijdenis en Kerkregeering van alle Kerken, die onder den naam van Gereformeerde Kerken optreden ■ d. mededeeling in het Kerkblad van al hetgeen ter kennis van de Kerken moet worden gebracht. Art. 3. De Synode wijst de Buitenlandsche Kerken aan, met welke Correspondentie zal gehouden worden; insgelijks de Buitenlandsche Kerken, naar welke afgevaardigden zullen worden gezonden. Art. 4. Deputaten zullen, indien mogelijk, een jaar tevoren de Buitenlandsche Kerken, met welke Correspondentie wordt gehouden, uitnoodigen tot de eerstvolgende Synode. Art. 5. De aanwijzing der afgevaardigden naar bovenbedoelde Kerken geschiedt door de Synode of door de Deputaten. De Synode bepaalt het maximum, van réiskosten enz., waarover Deputaten mogen beschikken. Art. 6. Deputaten zijn verplicht, aan Kerkeraden, Classen en Prov. Synoden de door deze gevraagde inlichtingen te verschaffen, indien zij daartoe in staat zijn. Art. 7. Deputaten worden benoemd van Generale Synode tot Generale Synode. Zij brengen op de eerstvolgende Synode rapport uit van hun arbeid. (Acta 1893; Art 156.) LXXXVI. Deze Artikelen, de wettelijke Ordening der Kerken aangaande, zijn alzoo gesteld en aangenomen met gemeen accoord, dat zij (zoo het profijt der Kerken anders vereischte) veranderd, vermeerderd of verminderd mogen en behooren te worden. Het zal nochtans geene bijzondere Gemeente, Classe of Synode vrijstaan zulks te doen, maar zullen naarstigheid doen om die te onderhouden, totdat anders van de Generale of Nationale Synode verordend worde. Aanhangsel. MANDAAT DER DEPUTATEN VOOR DE ZENDING. Wat nu de regeling van den Zendingsarbeid betreft, besluit de Synode: a. overwegende, dat het vaststellen van eene definitieve regeling en instructie nog niet genoegzaam is voorbereid om reeds nu daartoe over te gaan, aan de onder b genoemde Deputaten voor de Zending op te dragen, de Kerken voor hare eerstvolgende Generale Synode hieromtrent van advies te dienen ; met bepaling, dat hunne voorstellen inzonderheid zullen moeten strekken om de Kerken zelve zooveel mogelijk aan de Zending te doen medewerken, en dat hun rapport minstens 3 maanden vóór de bedoelde Generale Synode ter kennisse van de Kerken moet gebracht worden; 6. inmiddels tot aan de eerstvolgende Generale Synode de leiding van den Zendingsarbeid op te dragen aan de tot dusver fungeerende Deputaten, welke leiding inhoudt: 1°. de verkiezing, afvaardiging, uitzending en plaatsing der.Zendelingen; met dien verstande, dat de Kerkelijke onderzoeking steeds zal geschieden door de Classe Leiden geheel op dezelfde wijze als bij een peremptoir examen voor alle aanstaande Dienaren des Woords is vastgesteld; d^t daarna door de Deputaten voor de Zending een suppletoir examen zal worden afgenomen ter beoordeeling van de geschiktheid en bekwaamheid voor de Zending; en dat, bij gunstigen uitslag van die onderzoekingen . de indienststelling en bevestiging door de bovengenoemde Classe zal plaats hebben; 2°. de regeling van den Zendingsarbeid in Indië, en samenwerking met de Zendelingen; 3°. de correspondentie met de arbeiders op het Zendingsveld en met de Regeering; 4°. correspondentie, de Zending betreffende, met de Kerkelijke vergaderingen in Nederland en met Zending-corporaties, zoo in Nederland als in andere landen; 5°. het finantieel beheer der voor de Zending inkomende bijdragen; 6°. te arbeiden tot het verkrygen van bekwame Zendelingen, naar de behoefte der Zending, die Deputaten in de eerste plaats zullen zoeken uit do Predikanten, of uit de Candidaten, uit de Studenten der Theologische School of der Vrije Universiteit, die dan, desvereischt, nader onderwijs znllen ontvangen onder toezicht van Deputaten, in de vakken speciaal voor de Zending. Met dien verstande, dat ook andere personen, leden eener Geref. Kerk, van wie verwacht mag worden, dat zij met vrucht den Hëere in den Zendingsarbeid kunnen dienen, van grond af tot Zendeling zullen kunnen worden opgeleid. Naschrift. Niet zonder weemoed bieden ondergeteekenden dezen arbeid aan de Kerken aan. Immers, bij, op wiens voorstel deze uitgave is ondernomen, en die ■ nog tijdens de Generale Synode er zoo ernstig op aandrong, is niet meer met hen, Hij nam zoo levendig aandeel in deze zaak; gelijk uit menige correspondentie bleek, en nog de eerste helft der drukproeven is mede door hem gecorrigeerd. Geen wonder, dat | het zekere pijnlijke inspanning kostte, de nieuwe drukproeven na te zien en het alphabetische register te vervaardigen na het bericht van zijn overlijden. Anderzijds echter ook een liefelijk voorrecht, hier te kunnen aanbieden, wat voor een deel de laatste arbeid van den ontslapen Hoogleeraar H. de Oock mag heeten, en er het bewijs in te leveren, dat zijn laatste arbeid (nog slechts zeer enkele dagen vóór zijn heengaan schreef hij er nog over) is geweest voor Kerken, die hij, zijn leven lang met zoo hartelijke toewijding gediend heeft, en in wier heil hij nu bij aanvang juicht. Ook zóó al weder zal de gedachtenis des rechtvaardigen in zegening zijn. Kmjndert, 1 T . 1S5Q, J. H. FERINGA. Zwolle, } Jammn 189t J. HESSELS. dezen arbeid aan de .Kerken aan. immers, nij, op r nog tijdens de Generale Synode er zoo ernstig op Alphabetisch Register. (Bij elke zaak zijn opgegeven de bladzijden en het Artikel der K. O. Indien het een bepaling van 1893 is, staat er: „bij Art...", met opgave van 't Artikel, waaraan deze bepaling zich aansluit.) A. Acta, p. 35 Art. 46. ^Advies (der Classe) p. 8 Art. 4, en p. 12 bij Art. 4. Afkondiging van een Bedienaar des Woords. p. 8 Art. 4, Afkondiging van Ouderlingen, p. 27 Art. 20. Afkondiging van Diakenen, p. 27 I Art. 24. Aftreding, p. 28 Art. 27. Ambt van Bedienaar des Woords, p. 17 Artt. 16 en 17, p. 33 Art. 40, p. 34 Art. 42. Ambt der Doctoren, p. 18 Art. 18. Ambt der Ouderlingen, p. 27 Artt. 22 en 23. Ambt der Diakenen, p. 27 en 28 Artt. 24—26. Ambten, (getal der) p. 7 Art 2, en Voorrede. Appèl, p. 31 Art. 31, en bij Art. 31. Approbatie voor Bedienaren des Woords, p. 8 Art. 4, p. 12 bij Art. 4. Approbatie voor Ouderlingen, p. 27 Art. 22. Approbatie voor Diakenen, p. 27 Art. 24. Archieven, p. 35 Art. 45, en bij Art. 45. Attesten en Attestatiën, p. 9 en 10 bij Art. 4, p. 12 bij Art. 4, p. 12 Art. 5, p. 13 en 14 Art. 8, en bij Art. 8, p. 15 Art. 10, p. 61 bij Art. 61, p. 66 Artt. 82 en 83. Avondgebeden, p. 61 Art. 64. Avondmaal, p. 60 en 61, Artt. 61—63. B. Bedienaren des Woords, p. 17 Artt. 16 en 17. p. 33 Art. 40, p 34 Art. 42. Bedienaren des Woords, > opleiding van) p. 18—26, Artt. 19 en 20, en bij Art. 20. Bediening des Woords, (toelating tot de) p. 8—14, Artt. 4—9. Beheer der Kerkelijke goederen. I p. 48—54, bij Art. 51. Bepalingen inzake de Zending (hun plaats), Voorrede. Berichten, p. 37 bij Art. 50. Beroep (Hooger), p. 31 Art. 31, 1 en bij Art. 31. Boeroeping tot de Bediening des Woords, p. 8—14, Artt. 4—9. Beroepingsherhaling, p. 12 bij Art. 4. Bevestiging van een Bedienaar des Woords, p. 8 Art. 4. Bevestiging van een Ouderling, p. 27 Art. 22. Bevestiging van een Diaken, p. 27 Art. 24. Bevoegdheid van Kerkelijke vergaderingen, p. 30 Art. 30, p 31 Art 31, en bij Art. 31, p. 32 Art. 36, en bij Art. 36. p. 67 Art. 84. Bewijs van Lidmaatschap, p. 61 bij Art. 61. Blijven in den Dienst, p. 16 Art. 12. Boekencensuur, p. 59 Art. 55. Buitenlandsche Kerken, p. 12 bij Art. 4, p. 67 Art. 85, en bij Art. 85. C. Candidaten, (optreden van) p. 11 bij Art. 4 Censura morum, p. 66 Art. 81. Censuur, p. 63—66 Art. 71—81. Censuur over vergaderingen, p. 34 Art. 43. Censuur over boeken, p. 59 Art. 55. Censuur onderling, p. 66 Art. 81. Christelijk onderwijs, p. 26 Art, 21, en bij Art. 21. Classe, (advies der) p. 8 Art, 4, p. 12 bij Art. 4. Classicale Handoplegging, p. 8 Art. 4. Classicale vergadering, p. 33 en 34 Artt. 41—45. Classis-toestemming, p. 12 bij Art. 4. Collecten, p. 15 bij Art. 11, p. 16 bij Art. 13, p.20bij Art.20,p 69. Colloquium, p. 12 bij Art. 4. Commissie van beheer, p. 48— 54 bij Art. 51, Credentiebrieven, p. 31 Art. 33. Curatorium, p 10 en 11 bij Art. 4. D. Deputaten: Men zie bij de zaken, waarvoor zij benoemd zijn. Diakenen, p. 14 Art. 10, p. 27 en 28 Artt. 23—27, p. 32 Art. 38, p. 66 Art. 83. Diakenvergadering, p. 33 Art. 40. Diensten of ambten, (getal der) p. 7 Art. 2, en Voorrede. Doctoren-ambt, p. 18 Art. 18. Doop, p. 59 en 60 Artt. 56—60. E. Elders prediken, p. 17 Art. 15. Emeriti-verzorging, p. 16 Art. 13, en bij Art. 13. Emeritus-verklaring, p. 16 bij Art. 13. Erkenning van Eerken, p. 29 bij Art 28, Examen, p. 8—14 Art. 4, en bij Art. 4, Art. 8 en bij Art. 8, Art. 9, p. 69. F. Faculteit, (Theologische) p. 18— ■ 26 Art. 18, en bij Art. 20. Feestdagen, p. 62 Art. 67. Formulieren, p. 8 Art. 4, p. 27 Artt. 22 en 24, p. 58 bij Art. 54, p. 60 Art. 58, p. 61 Art. 62, p. 64 Art. 76, p. 65 Art 78. Cr. Gelijkheid onder Bedienaren des Woords, p. 17 Art. 17. Gelijkheid onder Kerken en I ambtsdragers, p. 67 Art. 84. Generale Synode, p. 37 Art. 50, p. 68 Art. 86. Gestichtsdienst, p. 13 Art. 6. Getal der ambten of diensten, p. 7 Art. 2, en Voorrede, Gezangen, p. 62 Art. 69. Goederen, (Kerkelijke) p. 48—54 bij Art. 51. H. Handoplegging, p. 8 Art. 4. Herhaling van beroepingen, p, 12 bij Art 4. Hervormd Kerkgenootschap, p. 12 bij Art, 4. Hooger beroep, p. 31 Art. 31, en bij Art. 31. I Hulpbehoevende Kerken, p. 15 bij Art, 11. I. Indeeling der Kerkenordening, p. 7 Art. 1. Ineensmelting van Kerken, p. 40 —57 bij Art. 51. Instructiën, p. 31 Art. 33 en p. 35 Art. 46. H. Kerk en School p. 26 Art. 21, en bij Art. 21, p. 34 Art. 41, p. 34 Art. 44. Kerkblad, p. 37 bij Art. 50. Kerkelijke ambten of diensten, p. 7 Art. 2. Kerkelijke goederen, p. 48—54 bij Art. 51. Kerkelijke samenkomsten of ver- gaderingen, p. 30—57 Artt. 29—52. Kerken, (Hulpbehoevende) p. 15 bij Art. 11. Kerken, (Buitenlandsche.) p. 12 bij Art 4, p. 67 Art. 85, en bij Art. 85. Kerken van min vaste formatie, p. 13 Art. 7, p. 14 Art. 9. Kerken, (Waalsche) p. 40 Art. 51, p. 57 Art. 52. Kerkenordenings-indeeling, p. 7 Art. 1. Kerkenordening, (Wijziging der) Voorrede, en p. 68 Art. 86. Kerkeraad, p. 32 en 33 Artt. I 37—39. Kerkgenootschap, (Ned. Herv.) p. 12 Art. 4. Kerkvisitatie, p. 34 Art. 44. Korte bediening eener Kerk p. 13 bij Art. 5. Kosten van examens, p. 10 en 11 bij Art. 4. Kruiskerken, p. 9 Art. 4, p. 12 bij Art, 4, p. 13 Art. 7. L.. Lastbrieven, p. 31 Art 33. Lidmaatschapsbewijs, p. 61 bij Art. 61. Lijkpredikatiën, p. 62 Art. 65. II. Meerdere vergaderingen, p. 30— 57, Artt. 29—36 en 41—52. Mispriesters, Monniken, enz. p. 14 Art. 9. Nationale Synode, p. 37 Art. 50; p. 68 Art. 86. Ned. Herv. Kerkgenootschap, p. 12 bij Art. 4. Notulen, p. 31 Art 34, p. 35 Art. 45. O. Oefenaars, p. 7 bij Art. 3. Offlcieele berichten, p. 37 bij Art. 50. Onderhandelingen met andere Kerkformatiën, p. 39 bij Art. 50. Onderhoud van Bedienaren des Woords, p. 12 bij Art. 4, p. 15 Art. 11, en bij Art. 11, p. 16 en 17 Art. 13 en bij Art 13. Onderhoud van studenten, p. 18 Art. 19. Onderlating des dienstes, p. 17 Art. 14. Onderteekening der Belijdenis, p. 57—59 Artt. 53 en 54. Onderwijs, p. 26 Art. 21 en bij Art. 21. Onderzoeking, p. 8—14 Art. 4, en bij Art. 4, Art. 8, en bij Art. 8, Art. 9, en p. 69. Onderzoek naar „singuliere gaven", p. 13 en 14 Art. 8, en bij Art. 8. Ongeoorloofd optreden, p. 7 Art. 3. Opleiding der Bedienaren des Woords, p. 18—26 Art 19 en 20, en bij Art. 20. Optreden van Studenten en Candidaten, p. 11 bij Art. 4. Ouderlingen, p. 14 Art. 10, p.27 Artt. 22, 23, p. 28 Art. 27. Overheid, p. 28—30 Art. 28, en bij Art. 28. P. Particuliere of Provinciale Synode, p. 36 Artt. 47—49. Peremptoir Examen, p. 9, 10 en 14 bij Art. 4, en bij Art 8, en p 69. Plaatsing der Bepalingen inzake de Zending, Voorrede. Pr ae adviseurs, p. 20 bij Art. 20. I Praeparatoir Examen, p. 10, 11 en 14 bij Art. 4, en bij Art 8, p. 69. Praeses, p. 31 Art» 34, p. 32 Art. 35. Predikants-weduwen en weezen, p. 16 Art. 13, en bij Art» 13. Prediken, (elders) p. 17 Art. 15. Prediken van Studenten en Can- didaten, p. 11 bij Art. 4. Predikers uit Buitenlandsche Kerken, p. 12 bij Art. 4. Predikers uit Kerken van min vaste formatie, p. 12 bij Art 4. p. 14 Art. 7. Predikers uit het Ned. Herv. Kerkgenootschap, p. 12 bij I 'Art. 4. Predikers, (reizende) p. 13 Art. 7. Professoren, p. 11 bij Art. 4, I p. 11—26 Art. 18, en bij Art. 20. Proponeeren, p. 13 Art 8, p. 18 Art. 20. R. Rechtspersoonlijkheid aanvragen, p. 29 bij Art. 28. Reglement der Theologische School, p. 21—26. Reizende Predikers, p. 13 Art. 7. 8. Samenkomsten,, ("Kerkelijke) p. 30-57 Artt. 29—52. Schippers, p. 61 bij Art. 61. -School en Kerk, p. 26 Art. 21, en bij Art. 21. School, (Theologische) p. 10 en 11 bij Art. 4, p. 18—26 bij Art. 20. Schoolmeesters, p. 26 Art. 21, en bij Art. 21, p. 59 bij Art. 54. Scriba, p. 31 Art. 34. Secten, (Predikers overkomend uit) p. 14 Art. 9. Singuliere gaven, p. 13 en 14 Art 8 en bij Art. 8. Studenten, (optreden van) p. 11 bij Art. 4. Synode, (Particulier of Provinciaal) p. 36 Artt. 47—49. Synode, (Generaal of Nationaal) p. 37 Art 50, p. 68 Art. 86. T. Theologische Faculteit, p. 18— 26, Art. 18, en bij Art. 20. Theologische Professoren, p. 11 bij Art. 4, p 18—26 Artt. 18 en 20, en bij Art. 20. Theologische School, p: 10 en 11 bij Art. 4, p. 18—26 bij Art. 20. Toelating tot de Bediening des Woords, p 8—14 Art. 4—9. Toelating als Zendeling, p. 69. Tucht, p. 63—66, Artt. 71—81. Tijd van beroepen, p. 13 bij Art. 5. Tijdelijke onderlating van den Dienst, p. 17 Art. 14. Universiteit, (Vrije) p. 18—26, bij Art. 20. V. Vaste standplaats, p. 13 Art. 7. Vereeniging met andere Kerk- formatiën, p. 39 bij Art. 50. Vergaderingen, (Kerkelijke) p. 30—57 Artt. 29 -52. Vergadering van Diakenen, p. 33 Art. 40. Vergaderingen, (Meerdere) p. 30 —57 Artt. 29—36 en 41—52. Verkiezing van Bedienaren des Woords, p. 8 Art. 4, p. 12 en 13 Art. 5, en bij Art. 5. Verkiezing van Ouderlingen, p. 27 en 28 Art. 22 en 27. Verkiezing van Diakenen, p. 27 en 28 Art. 24 en 27. Verklaring tot emeritus, p. 16 bij Art. 13. Verslagen, p. 37 bij Art. 50. Vertrekken van een Bedienaar des Woords, p. 14 Art. 10. Vertrekkende Armen, p. 66 Art. 83. Voorstelling van gekozenen, p. 8 Art. 4, p. 27 Artt. 22 en 24. „Vrije" Kerken, p. 12 bij Art. 4, p. 13 Art. 7. Vrije Universiteit, p. 18—26 bij Art. 20. w. Waalsche Kerken, p. 40 Art. 51, p. 57 Art. 52. Weduwen en Weezen van Bedienaren des Woords, p. 16 Art. 13, en bij Art. 13. Wijziging der Kerkenordening, Voorrede, en p. 68 Art. 86. jÜ Zending, (plaatsing der bepaling inzake de) Voorrede. Zending, p. 69. INHOUD. Voorrede <»•'. • Dlz. 3 Hoofdstuk I: Van de Diensten .... „ 7 Hoofdstuk n: Van de Kerkelijke Samenkomsten „ 30 Hoofdstuk UT: Van de Leer, Sacramenten en andere Ceremoniën . . „57 Hoofdstuk IV: Van de Censuur en Kerkelijke Vermaning . . ';»,.«*,„ 63 Aanhangsel over de Zending „ 69 Naschrift ... „ 71 Alphabetische Register „ 73