| CB I 1" DE bEESTELIJRE 0PW1M11 m de VEREENIGDE STATEN VAN AMERIKA, BEOORDEELD DOOE DEN EERWAARDEN JOHN ANGELL JAMES. AMSTERIUM, H. DE H O O G H. 1858. Prijs 5 Cents. {Overgedrukt uit het BIJBLA.D, bekoorende tot de Heraut van 4 Juni/ 1858.) Ik zal mij voorwaar niet vermeten eene aanbeveling te plaatsen voor het woord van den eerwaarden John Angell James. Het zou mij weinig voegen, dien grijzen dienstknecht des Heeren onder mijne bescherming te willen nemen. Maar wel mag ik met weinige woorden de blijken geven van de groote ingenomenheid, met welke ik de treffende redevoering, welke hier den lezer aangeboden wordt, zelf heb gelezen. Zij werd door den hooggeachten broeder, die onlangs zijn vijftigjarig jubileum als leeraar heeft gevierd, ten aanhoore van vele predikanten, bij gelegenheid van eene jaarlijksche bijeenkomst uitgesproken, en op verlangen van velen door den druk bekend gemaakt. Deze rede is, evenzeer als de opwekking in Amerika, eene vrucht des Heiligen Geestes, en zal, indien het den Heere behaagt , haar met Zijnen onmisbaren zegen te vergezellen, niet weinig kunnen bijdragen, om ons te doen verlangen naar den Heiligen Geest, opdat Hij ook ons nat make door den dauw Zijner genade, al het dorre en doodsche uit onze harten en huizen, uit ons land en onze kerken wegneme, en een nieuw leven, een ijverig geloof, eene vurige liefde en eene vaste hoop in onze harten uitstorte. Het woord werd in het Engelsch uitgesproken, het wordt thans den lezer in een Nederduitsch kleed aangeboden. De verscheidenheid der talen bestaat nog en zal tot den einde toe blijven bestaan. Zij werd ook op het eerste Pinksterfeest niet opgeheven, toen de Heilige Geest op de discipelen in de gedaante van vurige tongen nederdaalde; maar allen verkondigden de groote daden Gods door denzelfden Heiligen Geest. Nederlanders behoeven om der wille van Amerikanen noch hunnen aard, noch hunne taal op te geven, maar zijn geroepen om, in hunne eigene taal door den Heiligen Geest met de Amerikanen de groote daden Gods te verkondigen. Hiertoe make de Heer, om Zijns naams wil, ook het lezen van deze rede dienstbaar door Zijne genade I É Zijn deze dingen alzoo! Is het een feit, dat groote scharen van menschen van de meest krachtige, handeldrijvende natie der wereld, allen te zamen bezig tójn met hunne betrekking tot God en het eeuwig heil hunner zielen, dat eene diepe behoefte aan zaligheid alle klassen der maatschappij heeft aangegrepen, dat God Zijne stem doet hooren in de drukke kantoren, in de seminariën, in de schepen, in de scholen en de logementen, en dat honderd duizende menschen van verschillende politieke rigtingen, van onderscheidene kerkgenootschappen, dat ongeloovigen , Roomschen en Joden zelfs ernstig vragen naar den weg der behoudenis? Indien dit alzoo is, dan voorzeker betaamt het ons zulk eene daadzaad te vernemen met diepe, ernstige oplettendheid, en met opregtheid en vrij van vooroordeelen deze berigten te onderzoeken! Geen natuurkundige zal verzuimen merkwaardige natuurverWstójnselen gade te slaan; hij zal zich met niets minder dan met een ijverig, naauwkeurig onderzoek naar haren aard, hare oorzaak en vruchten vergenoegen. En zullen Christenen dan minder naauwlettend zijn in het nagaan van de groote en buitengewone gebeurtenissen in de geestelijke wereld ? Zullen de majestueuse openbaringen van Gods magt de aandacht van den wijsgeer tot zich trekken, en zullen de openbaringen van Zijne genade voorbijgezien worden door den geloovige ? Neen , laat ons met eerbied ons daarheen wenden en dat groote gezigt bezien. Al ware het dan ook alleen een voorbijgaand luchtverschijnsel, dan nog is het zoo schitterend , dat het ons oog tot zich trekt. Maak er van wat gij wilt, denk er over zoo als gij goed vindt, in alle geval moet gij deze zaak onderzoeken. De Vereenigde Staten van Amerika vormen zulk eene eigenaardige natie, dat men reeds van te voren verwachten kan , dat hare godsdienstige ontwikkeling een eigenaardig karakter behouden zal. Van den tijd af dat de eerste Christen pelgrims zich daar hebben gevestigd, is dit land van tijd tot tijd met bijzondere uitstortingen des Heiligen Geestes bezocht geworden. Zonder voor een oogenblik de vrijmagt Gods in het uitdeelen van Zijne genade te betwijfelen, (op die vrijmagt immers zal men ten laatste deze en alle vroegere opwekkingen moeten terugbrengen) mogen wij evenwel in den toestand der Amerikaansche maatschappij verscheidene hoedanigheden opmerken, die eenigzins verklaren wat daar gebeurd is. "Want hoewel God vrijmagtig is, gebruikt Hij toch middelen, om de door Hem bedoelde uitkomsten tot stand te brengen. In een land, waa het maatschappelijk leven minder kunstmatig zamengesteld is, waar de publieke opinie en sympathie zich meer vrij openbaren dan bij ons, waar men minder belet wordt om zijne gedachten en gevoelens vrij uit te zeggen» is het natuurlijk dat een algemeen gevoel, vooral met betrekking tot de godsdienst, zich openbaart. Voorts bedenke men, dat het Amerikaansch karakter veel heeft van die bewegelijkheid, geestkracht en levendigheid van eene natie, die vol is van jeugdigen moed en ijver. Dit openbaart zich in de politiek, in den handel en in alle ondernemingen. Voorts hebben de Vereenigde Staten geene Staatskerk; eene Staatskerk toch ziet laag neder op hen die niet tot haar behooren, en wordt veelal met wantrouwen aangezien door hen , die buiten haar zijn. Ik voor mij beschouw dit ontzaggelijk werk Gods als naauw verwant met de toekomst van dit wonderbaar volk en den invloed, dien het op de verdere geschiedenis der wereld zal uitoefenen. Een land, dat de tegenwoordige bevolking der wereld zou kunnen onderhouden; eene bevolking, die in minder dan 25 jaren verdubbeld is, met groote geestkracht, met eene magtige taal en letterkunde, moet immers eenen ontzaggelijken invloed uitoefenen wanneer hetzelve op diezelfde wijs in getal toeneemt en tot 400 millioenen geklommen is. Kunnen wij hierin niet eene oorzaak vinden, waarom God een buitengewoon werk aan dit volk verrigt, namelijk om hen voor te bereiden tot het groote werk, dat Hij onder de natiën der aarde verrigten wil? Ik geloof dus van ganseher harte dat de tegenwoordige beweging een magtig werk van God is; het is eene rijke en schitterende openbaring van Zijne alles nieuw makende kracht; het is eene luide roepstem aan het land, waar het geschiedt en tevens aan alle andere landen om te leeren wat Hij kan en wat zij moeten doen. Het is eene afschaduwing (type) van dien heerlijken tijd, wanneer eene natie op éénen dag geboren zal worden. Dat deze opwekking echt is, blijkt dunkt mij duidelijk, niet alleen uit haren oorsprong, hare uitgestrektheid en vruchten, maar ook uit haar geheel karakter, daar zij tot stand gebragtis, niet door kunstmatige middelen of door een beroep op hartstogt en verbeelding , maar er met zeer weinige uitzonderingen overal diepe ernst en eene heilige stilte heerscht. Het is niet het knetteren van een stroovuur, maar het gelijkt op die vurige tongen, die op den Pinksterdag op de hoofden der apostelen nederdaalden. De sectarische geest, de vrucht der wijsheid die van beneden is, is verslonden door den geest van catholiciteit ^ die de vrucht is van de wijsheid, die van boven is. Worden er niet evenzeer vruchten van vernieuwden invloed bespeurd in het waarnemen van zaken en het betrachten der pligten van het maatschappelijk leven? Ik weet zeer wel dat er menschen zijn, en niet weinig -Christenen zelfe, die eiken regelmatigen terugkeer van geestelijke opwekkingen verwerpen. Waarom, zoo zeggen zij, zou God, die altijd liefde en kracht is, op zekere tijden bijzonder krachtig op de zielen der menschen en op de groote scharen des volks werken somtijds Zijn licht laten schijnen en somtijd, hetzelve terughouden? Buitendien, alzoo gaan zij voort, zou de verwachting van zulke tijden eene oorzaak zijn tot nalatigheid, en lijdelijkheid, zoodat men een gelijkmatig en gedurig aankweeken van godsdienstzin veronachtzaamt. Er ligt hierin eene zekere waarheid en het zou voorwaar zeer verkeerd zijn van leeraars, te wachten op geestelijke opwekkin. gen, en daardoor hunne gewone prediking en hun dagelijksch huisbezoek te veronachtzamen, even als het verkeerd zou zijn wanneer Christenen hun geestelijk leven van zulk eene opwekking afhankelijk maakten. Daarentegen kan men niet ontkennen, dat eene regelmatige onregelmatigheid de wegen Gods in de natuur en m de Voorziennigheid kenschetst. In de lente is er somtijds m de vruchtbaarheid eenen schijnbaren stilstand, en somtijds ziet men bijna het gras groeijen. In de geschiedenis der volken en m die van het menschelijk geslacht zijn tijdperken van slaap, van vooruitgang en van achteruitgang. De wegen der Voorzienigheid gelijken somtijd op eene stille beek en somtijds op eenen snel vlietenden stroom. De golven van vooruitgang pan somtijds buitengewoon hoog en brengen in weinige jaren het menschelijk geslacht verder dan zoovele eeuwen hebben gedaan Men kan niet ontkennen, dat geestelijke bewegingen, even als alle bewegingen, met tusschenpoozen over de wereld gekomen zijn. Van de dagen van het Pinksterfeest af vinden wij in geheel de geschiedenis der kerk tijden van buitengewone geestelijke opwekking en werkzaamheid. Alzoo geschiedde het onder Au-ustinus, Chrysostomus, Wicleff en Huss. Hetzelfde geschiedde bij de Hervorming van de 16e eeuw, en onder de prediking van Whitefield en Wesley. Eu ik durf zeggen, dat in de meeste gevallen staatkundige en zedelijke hervormingen daarop gevolgd zijn, waaruit gebleken is, dat het een werk uit God is. Ik weet dat sommigen deze bewegingen wantrouwen, omdat zij plaats hebben .in een land, dat zich zwaar bezondigd door slavernij en vooroordeelen tegen kleurlingen. Kan iemand beweren dat er geene bekeeringen plaats hebben in de slavenstaten? Indien er dan onder zulke omstandigheden bekeeringen voorkomen, waarom kunnen zij dan niet somtijds in buitengewonen getale plaats hebben? Men zie niet voorbij, dat de tegenwoordige opwekking zich vooral m vrije Staten openbaart. Indien dit werk uit God is en ook in de zuidelijke Staten zich uitbreidt, dan zal het de conscientien wakker schudden, en zal men ook in het Zuiden het schandelijke van den slavenhandel leeren inzien, en de slavernij verafschuwen. Geene opwekking kan voorzeker minder verwerpelijk zijn, zegt Miss Stowe, dan die, welke den vorm des gebeds aanneemt. Dit is de vorm waarin de tegenwoordige opwekking zich openbaart. Het gebed maakt den mensch tot niets en God tot alles. Hierin ligt de wezenlijkheid , het gewigt en de beteekenis van de opwekking in Amerika. Geen taal van onzen tijd kan den tegenwoordigen staat van zaken in Amerika duidelijker beschrijven, dan de woorden van den profeet Zacharia voor 23 eeuwen uitgesproken, dit doen: //Alzoo zegt de Heer der heirscharen: Nog zal het geschieden dat de volken en de inwoners van vele steden komen zullen en de inwoners, der eene stad zullen gaan tot de inwoners der andere, zeggende: Laat ons vlijtig henengaan om tesmeeken het aangezigt des Heeren, en om den Heer der heirscharen te zoeken" (Zach. 8: 21, 22). Ik beschouw deze opwekking als de meest duidelijke, overtuigende en heerlijke openbaring van de kracht des gebeds, die sedert het eerste Pinksterfeest aan de wereld geschonken is. Bij dezen karaktertrek van de opwekking sta ik het liefst stil. Met stille bewondering, blijdschap en dankbaarheid sla ik de talrijke stortregens der goddelijke barmhartigheid gade, daar het Hem behaagd heeft over hutten, en dorpen en steden, over jongelieden en. vrouwen, over duizende kooplieden, regtsgeleerden en geneesheeren, en over jonge mannen, die de hope der wereld en der kerk zijn, den Geest uit te storten. En waardoor is dit veroorzaakt? Niet door logische redenering, niet door kanselwelsprekendheid, niet door de magt der drukpers, maar door de kracht des gebeds. God heeft de hemelen gescheurd en is nedergedaald; de bergen vloden voor Zijn aangezigt op de verzuchtingen van het gebed. Hoort het, Christenen van Engeland! hoort het, gij leeraars der godsdienst! hoort het alle natiën der aarde.! hierin ziet gij den triomf en da tropheën van het ernstig en geloovig gebed, van die gezegende oefening, die eene soort van een tijd van uitspanning is voor de ziel, in welke zij opklimt om eene reinere lucht in te ademen en hare geestelijke gezondheid te herstellen, en uit welke zij nederdaalt met een duidelijker gevoel en een meer zuiveren ijver, ziende op het vele dat er nog te doen is, om de aarde aan den hemel gelijk te maken, en ijverig besloten om die heerlijke verandering tot stand te helpen brengen. Wij worden gewaarschuwd, ons oordeel over dit groote werk te matigen, totdat wij de vruchten daarvan aanschouwen, want geene bewegingen, zegt men, zijn meer besmettelijk dan godsdienstige. De kracht van sympathie, zoo voegt men daarbij, is groot, en velen gaan in tijden van beweging alleen met anderen mede. Ik weet het, maar ik weet tevens, dat sympathie tot onze geestelijke geaardheid behoort, en dat God ook haar in Zijne dienst gebruikt. Het is overeenkomstig de menschelijke natuur in mensa te gevoelen; zoo is het in de staatkunde, in den handel, waarom zou het ook niet in de godsdienst zijn? Even als het eene gemoed invloed uitoefent op het andere, even zoo spreekt het hart tot het harti Het is goed voorzigtig te zijn, en het is zeer wel mogelijk, dat ook uit deze opwekkingen zal blijken, dat de hartstogten in beweging gebragt kunnen worden, zonder dat de harten veranderen. Welnu, dan zal bij deze buitengewone bekeeringen, helaas! slechts geschieden, wat ook bij gewone gebeurt; want velen van hen, die in rustige dagen voorgeven bekeerd te zijn, geven ten laatste treurige blijken, dat zij wel de gedaande der godzaligheid hebben, maar hare kracht missen. Men kan niet verwachten, dat de tegenwoordige opwekking voor altijd zal blijven bestaan; men kan niet verwachten, dat de geheele Amerikaansche maatschappij door deze opwekking voor goed veranderd zal zijn; dat de slavernij op eens zal verdwijnen; de handel van al het bederf gereinigd zal worden; dat de kerken eene ongestoorde gemeenschap der geloovigen zullen openbaren en de belijdenis van al de opgewekten tot den einde toe in beoefening zal worden gebragt. De geestelijke opwekking kan niet tot stand brengen wat alleen het werk van den Zoon des menschen bij Zijne wederkomst zijn zal. De wateren zullen dalen, maar even als de Nijl zullen zij eene rijke nalatenschap achterlaten, waaruit het groen ontluiken, waarin het zaad des Koningrijks wortel schjeten en bloeijen zal; of om een ander beeld te gebruiken: Het geen thans in de Vereenigde Staten geschiedt, gelijkt op het vallen van eenen overvloedigen, ververschenden en vruchtbaar makenden regen na langdurige droogte, en die, ofschoon van korten duur , onuitsprekelijk veel goed doet zoolang hij aanhoudt en een blij venden zegen op het verzengde land achterlaat. De groote vraag voor ons dus is: Welken praktiseren invloed moet deze gebeurtenis op ons hébben ? Twee uitersten moet men vermijden; het scepticisme, dat twijfelt of het een werk uit God is; de neiging om het in eene Amerikaansche eigenaardigheid op te lossen; eene zaak, die men bewonderen, maar geenszins beschouwen moet als een bijzonder werk Gods, dat ook onder ons geschieden kan. Aan de andere zijde de ligtgeloovigheid', door welke men het als een type beschouwt van hetgeen ook door ons nagebootst en onmiddelijk verwacht moet worden. Men wachtte zich van te meenen, dat er geene menschelijke zwakheden met dit werk Gods gepaard gaan; dat deze opwekking het geheele Amerikaansche volk zal veranderen, en dat wij ook in ons land tets dêrgfelijks in alle bijzonderheden zullen ondervinden. Neen, Gods wijze van. handelen met enkele personen en met volken is zoo onderscheiden en sluit zich gewoonlijk zoozeer aan de bijzondere omstandigheden, dat het zeer onverstandig zou zijn, dezelfde orde en uitgestrektheid in de werken van God in alle gevallen te verwachten. Maar boven bidden en boven denken zullen de wegen Gods ook in ons midden zijn. Deze gebeurtenis moest eenen magtigen invloed op onze kerken hebben. Velen van de koelste, meest wijze en wijsgeerige mannen in Amerika zeggen ons, en zij zijn de meest bevoegde regters, dat zij gelooven dat het een wonderbaar werk van God is; en zullen wij dat betwijfelen ? Laat ons toezien dat wij niet misverstaan, verkeerd beoordeelen en verachten datgene, wat een werk van den Geest van God is. Sommigen hebben, zooals ik met diepe droef heid verneem, over deze zaak op eene ligtzinnige wijze gesproken; de zaak is te ernstig om er mede te schertsen , te groot om bespot, te heilig om ligtzinnig behandeld te worden. Laten wij ons" ernstig wachten, dat er iets onder gevonden worde, dat in de verste verte gelijkt op de bespottingen van hen, die het werk des Heiligen Geestes op het Pinkerfeest verklaarden te zijn het gezwets van mannen, die vol zoeten wijns zijn. Zullen wij weigeren deze les aan te nemen P Of eeren wij den Geest van God, wanneer wij niet letten op Zijnen meest wonderbaren raad? Verongelijken wij ons zeiven niet, wanneer wij nalaten de warmte van onze eigene vlam te vermeerderen door het vuur van onzen buurman? Ik begeer geene kunstmatige poging om eene opwekking tot stand te brengen; ik verlang niet eene menschelijke machinerie op te rigten; ik wil niet een geroep met de lippen, waardoor men met denzelfden geest, als waarmede men zegt: » Wij moeten eenen bazar hebben,'' schreeuwt: //Wij moeten eene opwekking hebben." Neen! het moet in onze harten omgedragen, in onze binnenkamer gebragt en bepeinsd worden met diepen ernst en metplegtig zelfonderzoek. Het is eene zaak, over welke men een onderhoud hebben moet met den God van alle wijsheid en genade, waarover leeraar met leeraar, Christen met Christen spreken moet. Het is eene zaak, waarover de leeraars in hunne predikatiën moeten spreken, en waarop de aandacht der kerken met ernst en nadruk moet gevestigd worden. Wat ons het naast te doen staat is: nog eens onzen Bijbel te bestuderen en daaruit te leeren wat wezenlijk, persoonlijk Christendom is; welk eene heilige hemelsche geestelijke, liefderijke zaak het reine onbesmette Christendom is. Wij moeten daaruit leeren welke afzondering van de wereld, welke naauwgezetheid, welke vermeerderde mededeelzaamheid, welke onbaatzuchtigheid, welke hemelschgezindheid, welke liefde en getrouwheid de belijdenis der godzaligheid van ons eischt. En wanneer wij dit hebben onderzocht, en van het gewigt van dit onderzoek doordrongen zijn, laat ons dan den toestand der Christelijke Kerk en dien van ons eigen hart gadeslaan , en ons zeiven voor God afvragen, of wij niet behoefte hebben aan eene godsdienst, gelijk die der eerste Christenen. Is de geestelijke toestand van onze Kerk zoo als zij behoorde te zijn, ja zoo als zij zijn moet, indien zij het zout der aarde en het licht der wereld zijn zal? Eene Christelijke Kerk, die eenigzins aan hare belijdenis beantwoordt en in de heiligheid des Evangelies wandelt, is naast die van Christus de meest krachtige en nadrukkelijke getuigenis voor God tegenover eene in zonde en in opstand tegen God verzonkene wereld. Maar zegt mij, zegt het mij, broeders! branden niet de lampen van den gouden kandelaar zeer flaauw, en verspreiden zij niet een 'bleek en zwak licht? Indien wij niet gezonken zijn als Laodicea, gelijken wij dan niet maar al te zeer op Sardis? Ik verblijd er mij in, dat er in onze kerken edele trekken gevonden worden, en ik bid God dat Hij ze vermeerdere, want zij zijn de heerlijkheid der Kerk en de hoop der wereld; maar ik vrees, dat er op de altaren des Heeren veel vreemd vuur gebragt wordt; dat niettegenstaande alle openbare werkzaamheid, onze Kerken met den geest der wereld sterk besmet zijn. Van daar het jagen van zoovelen naar rijkdom en het gebruik maken van zondige middelen; van daar de zucht naar wereldsche genoegens, toenemende liefde voor gemak en genot; van daar het verflaauwen van den geest des gebeds, het hooger schatten van de gaven dan de waarheid, en een treurig veronachtzamen van de huisselijke godsdienst. Ik beroep mij op u, mijne broeders! of deze dingen niet alzoo zjjn. En indien het alzoo is, moeten wij dan niet levend gemaakt worden ? Ik begeer ernstig dat onze Kerken tot kennis van haren toestand gebragt worden, en van die overtuiging doordrongen zijn, dat zij behoefte hebben aan levendmakende genade en eenen nieuwen doop met vuur, eene versche toewijding door den Heiligen Geest. De eerste drang der Christenen in tijden van opwekking openbaart zich daarin, dat men met zijne naburen ter regter en linkerzijde over het heil der ziele spreekt. En dit is regt en goed; persoonlijke moeite en wel van buitengewonen aard, is er in Amerika gedurende deze laatste opwekking gedaan, en moet ook door ons tot bekeering van zondaren aangewend worden. De geheele kerk moet met leven bezield zijn; al het volk des Heeren moet prof eten zijn; de hoofden van familiën moeten in hunne huizen, kantoor- en fabriekheeren in hunne kantoren en fabrieken, onderwijzers van zondagscholen in hunne klassen, allen moeten met nieuwe geestkracht ijverig werkzaam zijn. Maar is dit alles ? Is het zelfs het eerste P Moet niet eerst een diep en grondig onderzoek van het eigen hart ingesteld worden, een nagaan van het eigen leven, om toe te zien in hoe verre hetzelve met den Geest van Christus overeenkomt ? Hij, die bevindt dat zijn hart koel is, dat zijne beschouwingen laag, zijne gevoelens aardschzijn, kan niet verwachten , dat hij zich uit dien toestand verlossen zal alleen door tot onbekeerden te spreken of in openbare bijeenkomsten te bidden. Neen! een dieper werk dan dit moet geschieden. Alleen met God zijnen Zaligmaker moet hij zijn dagelijksch leven en wandel stukgewijs nagaan en toezien, in hoe verre hetzelve gelijkvormig is met Christus. Heeft hij geene gouden tongen, geen Babijlonisch overkleed, geene verborgene afgoden , geene beloften van en aan den duivel in zijn huis weggelegd, waarop hij niet durft het oog te slaan ? Dit alles moet aan den dag gebragt en verbrand, en het geheele leven met beradenheid Christus gewijd worden. Hebben wij zulk eenen Geest der uitbranding niet noodig ? En aangaande de bekeering van zielen, vraag ik met "diepen en plegtigen nadruk, met een treurig hart: Hebben wij niet behoefte aan eene opwekking? Mijne Broeders in het leeraarsambt! schijnt het niet alsof de Goddelijke kracht van de bediening des Woords als verlamd is ? Zien wij de dorre beenderen zich in de vallei bewegen , en hooren wij het geruisch van hunne opstanding als in vroegere dagen ? Wij prediken , maar waar, ja waar is de adem des hemels? Ik hoor van alle kanten diepe klagten en een treuren van de predikers des Evangelies over het gebrek aan vruchten en over de wijze van bekeering. Indien men kon nagaan het getal van hen, die uitwendig zelfs belijden, dat zij bekeerd zijn, zoude men bevinden , dat er welligt gedurende een jaar niet meer dan twee of drie tot bekeering komen. Hoe vele kerken gaan voort jaar in jaar uit zonder dat er één bijkomt; hoe velen, die langzamerhand zich van Christus verwijderen 1). Is dit niet een treurige toestand, moet dit niet tot droefheid en onderzoek opwekken ? Wat maken wij weinig veroveringen op het gebied des Satans? Hoe zal in die verhouding ons land ooit geëvangeliseerd — de Wereld ooit bekeerd worden? Kunnen wij hiermede ons tevreden stellen ? Hoe zullen wij dit verklaren ? Zijn de inhoud en vorm onzer prediking onvoldoende? Verliezen wij de kracht der waarheid en de bekwaamheid om haar te verkondigen , of gelooven wij niet aan eene bekeering, of zoeken wij haar niet? Trachten wij er meer naar om te behagen dan om nut te stichten? Pogen wij meer aan weinigen door wijs- 1) De Eerwaarde James veronderstelt hierbij, dat in al dc afzonderlijke kerken inderdaad het Evangelie der zaligheid gepredikt wordt j hoedanig moet dan wel de toestand zijn wanneer in honderde gemeenten geheele geslachten komen en voorbijgaan, zonder dat zij ooit de stem der blijde boodschap hebben gehoord! geerige of welsprekende beschouwingen genoegen te geven dan de groote schare te bereiken door een regtstreeksch beroep op hart en consciëntie? Is er niet een stilstand, een betreurenswaardige stilstand van Goddelijken invloed, die dringend en onmiddellijk een vernieuwden geest des gebeds eischt? Ik geloof dat het alzoo is. Dus, Broeders! hebben wij eene opwekking noodig! Plegtig en nadrukkelijk herhaal ik: Wij hebben eene opwekking noodig! En wij zullen haar niet hebben, voordat wij daaraan behoefte gevoelen en dit voor God belijden. Laat ons onze eigene zielen niet in slaap wiegen en elkander toeroepen, dat het nog al goed staat. Dat niet het zelfbedrog der gemeente van Laodicea of de doodstaat van die van Sardis over ons kome. Wachten wij ons voor zorgeloosheid, vergenoegen wij ons niet met de bekeering van eene enkele ziel, die hier en daar plaats heeft, terwijl de groote menigte onbekeerd blijft; want wat is dit anders dan een of twee droppels voor den hemel op te vangen, terwijl de groote stroom der bevolking als een vreeselijke waterval in de diepte van den afgrond der hel nederstort. Moeten wij niet verlangen, ernstig verlangen, naar eene opwekking? Welke leeraars, ouderlingen en diakenen moeten wij zijn, indien wij het niet doen? Versta mij wel, ik ben niet gesteld op dit Amerikaansch voorbeeld, of welk ander voorbeeld van opwekking ook. Ik zeg niet, dat God het op deze of gene wijze doen moet. Ik laat alle werktuigelijke plannen, alle menschelijke middelen, vooral alle nabootsing varen; maar des te meer houd ik het beginsel, dat de kern en het middenpunt van alle waarachtige opwekking is , vast: Eene meer heilige Kerk en een nuttiger leeraarsstand. Wat wij noodig hebben is i Eene betere kerk om eene betere wereld te krijgen , een beteren leeraarsstand om eene betere kerk te krijgen. Dat is eene opwekking , dat de kerk hare zending begrijpt, om een getuigen te zijn in de wereld; meer nog dat zij met kracht en inspanning verovering moet maken op het gebied van zonde en duivel. Wij moeten willen, levend gemaakt worden. Willen wij dat'dan niet ? zullen misschien velen vragen. Neen! wij willen niet, want dan zouden wij levend gemaakt worden. Wij willen levend gemaakt zijn, zooals een ongeloovige zalig gemaakt wil worden, die de zonde niet wil opgeven, welke hem hindert op den weg der zaligheid, en die de pligten niet vervullen wil, welke noodig zijn om die zaligheid te verkrijgen. Indien er onder het leeraarsambt eene opwekking kwam, zouden wij veel van ons streven naar hooge, verstandelijke redeneringen, veel van onze welsprekendheid, van onze wijze van prediking, die veelal uit den mensch is, moeten laten varen , en de stem doen hooren van ernstige en regtstreeksche* prediking aan zondaren die verloren gaan. Dan zouden wij veel meer moeten bezig zijn met de onbekeerde zondaren , niet zooveel denken aan kunst en letterkunde, niet zooveel tijd doorbrengen in de zij-, ja zelfs in de studeerkamer, en ons geheel overgeven aan de zielen, die op de zaligheid wachten. Willen wij dan? En nu aangaande de gemeente. Bereidwilligheid om levend gemaakt te worden beteekent: afstand te doen van onverschilligheid, laauwheid, wereldschgezindheid, ongestadigheid , roekeloosheid in den handel, onchristelijk karakter, van een veronachtzamen van het gebed en de middelen der genade, van zelfzucht, liefde tot gemak en vertooning. Voegt daarbij bereidwilligheid om meer ernstig, zelfverloochenend, vrijgevig, ootmoedig en liefderijk te zijn. Zijn onze gemeenten voorbereid tot zulk eenen staat van zaken? Verlangen zij dit ernstig en opregtelijk? Wenschen zij inderdaad minder der wereld gelijkvormig te zijn, en willen zij dien geest van zelfverloochening ontvangen? Vraagt men mij welke middelen, behalve het vurig en geloovig gebed, er gebruikt moeten worden, ik zal weinig voorschrijven; ik verlang Gods werk, geen menschenwerk. Ik ben niet ingenomen met die kunstmatige, door menschen bedachte uitvindingen, waartoe sommigen hunne toevlugt hebben genomen, alsof men in eene geestelijke wereld alles naar eenen vasten regel kon doen en vooraf berekenen, welke vruchten dat voortbrengen moet. Ik begeer geenen opwekkingsprediker; evenwel, indien God aan sommigen meer dan aan anderen bekwaamheid tot het werk der evangelisatie heeft geschonken, dan zie ik niet in, waarom zij niet somtijds den leeraar zullen bijstaan, maar geenszins om hem overbodig te maken. Er is een middel, waarop niet te veel gewigt gelegd kan worden, ik bedoel: het gebed. Het groote werk aan de overzijde van den Atlantischen Oceaan is, wij hoorden het reeds, een triomf en eene trophée des gebeds. Het is een nieuw bewijs, eene krachtige openbaring van dit groote werktuig in de zedelijke regering van God in deze wereld. God laat zijne steramen zoo duidelijk hooren, dat men zou meenen, dat Hij verwacht eindelijk gehoord te zullen worden. Onze eeuw munt uit door organisatie, en God toont zeer duidelijk, dat al deze machinerie niets baten zal, indien niet de Geest op nieuw uitgestort wordt, en om dien te verkrijgen op nieuw een ijverig gebed worde opgezonden. Mogt nu het tijdperk van gebed gekomen zijn. Tot nog toe is het niet gekomen. Ik kan mij vergissen; mijne hoop kan te gering , mijne vrees kan te groot zijn. Maar naar al hetgeen ik in mijne eigene gemeente en stad ondervonden en van alle kanten vernomen heb, moet ik zeggen, dat er bijna nooit in onze gemeenten minder gebeden is dan in den laatsten tijd. De Christenen schijnen tot alles bereid te zijn behalve tot het gebed; zij kannen alles beter doen dan bidden. Waarom zou hierin niet onmiddellijk eene opwekking kunnen plaats hebben? Indien het verleden het stempel van koelheid en nalatigheid draagt, dan behoeft dit niet zoo te zijn thans en in de toekomst, ik hoop dat de tijd zal aanbreken, dat de plaats waar men zich tot het gebed vereenigt, meer aantrekkingskracht hebben zal dan de welsprekendheid van eenig mensch of engel. Waarom zal die tijd uitgesteld worden ? Laat ons heden op deze plaats een verbond sluiten met God en met elkander, om te bidden. Gedenk er aan hoe Abraham en Mozes, Elia, Daniël en Paulus, en bovenal hoe de gezegende Jezus geworsteld heeft in de gebeden. Laat ons in de mogendheid des Heeren besluiten op gelijke wijze te bidden. Ach ! hoedanig zou de invloed op de toekomst der wereld zijn, indien de harten en binnenkamers van Gods volk vol waren van zulke gebeden. Welke wonderen van genade zouden er inde gemeente geschieden! Welk een zendingsijver zou er ontbranden! Welk eene heerlijkheid zou er over de donkere plaatsen der aarde en over de toekomst der kerk opgaan ! De gemeente, in zich zelve benaauwd, heeft geene ware denkbeelden van den grondeloozen rijkdom van haren Heer. Zij vreest te veel te vragen , terwijl zij inderdaad tót nu toe vergelijkenderwijs slechts weinig heeft gevraagd. Velen zijn verrast en vragen óp eenen ougeloovigen toon en blik: Is het werk in Amerika echt? Mogen ook wij iets dergelijks verwachten ? Waarom zouden wij verrast zijn ? Wij zijn immers onder de bedeelingen des Geestes, en niet onder die der wet. Dit alles weten wij en nogtans hechten wij er die beteekenis niet aan, die in het woord Gods daaraan wordt toegekend. Hebben wij niet een regt om te verwachten, dat wij meer krachtige en wonderbare* openbaringen des Geestes zullen aanschouwen, dan wij tot nu toe hebben gezien ? Of is de Heilige Geest gebonden aan bepaalde vormen, orde en maat? Zijn zulke opwekkingen niet datgene, waarom wij hebben gebeden, waarnaar wij hebben verlangd, waarop wij hebben gewacht ? Zijn zij niet door de Heilige Profeten voorzegd ? Moeten zij niet ons geloof in de voorzeggingen van God bekrachtigen en onze zwakke hoop aangaande de heerlijkheid van de toekomst van den Zoon des menschen, wanneer eene natie in éénen dag geboren zal worden, verlevendigen ? Ja er is ook het een en ander onder ons , dat ons hoop geeft. Zij het slechts eene wolk , niet grooter dan eens mans hand, ook die wolk voorspelt regen. Laat ons dus den moed niet verliezen, maar laat ons hopen op den Heer. De stem van de opwekking in Amerika komt tot ieder land en tot eiken Christen als het geroep in den middernacht: Ziet de Bruidegom komt. Al deze worstelingen voorspellen een nieuwen tijd ; die weldra geboren zal worden. Christus komt om aan de wereld eene nieuwt» vorming te geven. Is het een droombeeld dat ik mij voorstel$Is het een spooksel dat ik zie ? Of is het — ja is het de Zalignlaicer zelf, die op de wateren van den Atlantischen Oceaan wandelt, het aangezigt gewend naar Groot Brittannie en (Nederland)? Is het eene verbeelding of eene wezenlijkheid, die mij doet gelooven dat ik Zijne stem hoor; die ons toeroept: 'Zie Ik kom haastelijk en Mijn loon is met Mij. Zullen wij voor Hem vreezen, Hem afwijzen ? Zullen wij even als de Gadarenen , Hem bidden dat Hij onze landpalen verlate, of Hem smeeken : kom Heere Jezus ! ja kom en land op onze kusten ! Ten slotte een woord aan allen, die in opregtheid den Heere liefhebben! Zullen de leeraars over de zielen waken of met haar spelen? Zullen zij die invloed uitoefenen op de publieke opinie, die opinie regelen op eene koele en zorgelooze wijze, bij deze verschijnselen blijven staan , ze verachten en zelfs ze tegenstaan? Onze verantwoordelijkheid is ontzettend; met vreeze en beving moeten wij uitroepen: Heere! wie is tot deze dingen bekwaam ? Van ons hangt het eenigzins af, of de regen in druppelen dan wel in plasregens op ons zal nedervallen. Hoe kunnen wij toch, daar het zulke hoog heilige en heerlijke belangen geldt, zoo kalm blijven , eten en drinken en voortgaan alsof er niets bijzonders gebeurt ? Zijn wij dan zpo verslaafd aan uitwendigheden, aan den dagelijkschen loop van zaken, dat als er iets buitengewoons geschiedt, de Geest Zijne vrijheid handhaaft, wij dit voorbijzien , zoo niet tegenstaan ? Och, dat dit een tijd van verootmoediging voor het verleden, van toewijding voor het tegenwoordige en van beslistheid voor «de toekomst moge zijn! Gij kunt niet, zoo als ik, den plegtigen ernst begrijpen van het gevoel van een leven, dat bijna ten einde is, daar men staat aan de grenzen der eeuwigheid en rekenschap geven moet van zijn leven en van zijne bediening. Ik bezweer u bij de waarde en het gevaar van onsterfelijke zielen, bij den strijd en het bloedig zweet, bij het kruislijden van onzen Heer Jezus Christus, bij de zaligheid des hemels, bij de ellende der hel, bij den grooten witten troon , bij de tegenwoordigheid van Hem, die daarop zit, voor Wien wij weldra moeten verschijnen,'—ik bezweer u toe te zien, welk gebruik wij van deze buitengewone opwekkingen maken. Dat wij de genade des Heeren niet te vergeefs aanschouwen ! Wij moeten leeren waken over de zielen, verlangen naar eene verlevendiging der godsvrucht in onze gemeenten , en trachten om eene wederspannige wereld aan de heerschappHji*»-Sfc«stus te onderwerpen.