■ ' CB ^^^^ ^v<^^^B I llipj • DE INTREÊEEDE ^ J Ij D\ L. S. P. MEIJBOOM 1 | i |l I TOEGELICHT j j li ^1^1 ZIJNE MGENE^ j p 1^ "| I j [ AMSTERDAM, ] j |l j J DE INTREÊKEDE DR. L. S. P. MEIJBOOM TOEGELICHT ZIJNE EIGENE GESCHRIFTEN, C. SCHWABTZ, LEERAAR DEK VRIJE BCHOTBCHK KERK. AMSTERDAM, H. DE HÖOGH. 1854. Het was wel te voorzien, dat de Intreerede van Dr. Meijboom in de Gemeente van Amsterdam, de aandacht van vriend en vijand tot zich trekken zoude. Zulks is dan ook geschied; want terwijl wij dit ter nederschrijven wordt reeds de zesde, druk van deze intreêrede in de dagbladen aangekondigd. Dit bewijst, wel is waar, niets voor de waarde of onwaarde van de preêk op zichzelve, want niet allen, die Dr. Meijboom lezen of zijne leerrede koopen, zijn het met de gevoelens van Dr. Meijboom eens. Evenwel kan deze preêk, na al wat vooraf gegaan is, niet bij eene gewone intreêrede vergeleken worden, omdat ze als het ware het einde is van een geding, hetwelk de Gereformeerde Kerk niet alleen, maar duizende gemoederen in den lande, zoo niet geschokt, dan toch althans bewogen heeft. Daarom ook moet die preêk niet zoo zeer beoordeeld worden overeenkomstig hare waarde als opstel, maar eerst en vooral met het oog op de gevoelens daarin geopenbaard. De inhoud van deze rede nu heeft velen verrast en sommigen, die geene grondige kennis der waarheid, of weinig van den geest des onderscheids hebben, zijn door de regtzinnige woorden daarin gebezigd, overrompeld en medegesleept; terwijl de vrienden van Dr. Meijboom, die zich langen tijd stil hielden, 'omdat ze zeiven niet wisten, wat zij op de beschuldigingen tegen hem ingebragt, moesten antwoorden, thans het hoofd opsteken en alom verkondigen, dat men Dr. Meijboom op de ergste wijze miskend, gelasterd en onregtvaardig veroordeeld heeft. De indruk door de preêk teweeggebragt, is zelfs zoodanig, dat sommigen die anders niet met Dr. Meijboom ingenomen waren, na de lezing zich hebben afgevraagd, wat zij er nu eigenlijk van te denken hebben? Over het algemeen had men verwacht, dat Dr. Meijboom de dierbaarste waarheden des Evangelies in het openbaar zou komen loochenen en bestrijden. Zijne wijze van spreken (welke geheel die der Groninger School is) viel derhalve aan sommigen mede, aan anderen tegen. De voorstelling van Dr. Meijboom toch is hier en daar zóó regtzinnig, dat men ter naauwernood begrijpt, hoe éénig Kerkbestuur, om hem te verdedigen, verklaarde dat hij wel van eenige artikelen der belijdenis, maar toch niet van het woord van God, afweek; terwijl een hooger Kerkbestuur, om hem vrij te spreken, tot dit uiterste zijne toevlugt nemen moest, dat de Hervormde Kerk niet meer weet wat ze belijdt en leert. Ja, het is ons ter oore gekomen, dat een getrouw volgeling van een ander leeraar hier ter stede, die zich overigens als een warm voorstander van Dr. Meijboom heeft doen kennen, na het hooren der intreêrede van laatstgenoemde, verklaard heeft: "Dr. Meijboom ga ik niet meer hooren; die is mij veel te regtzihnig.... Des te grooter wordt nu het gewigt der vraag: "wat heeft men van dit alles te denken?" Men zoude eene beoordeeling kunnen leveren van de intreêrede, en daarbij aanwijzen het ware, half ware en onware, dat daarin wordt gezegd; maar hierop zou al ligt geantwoord worden: "Gij hebt Dr. Meijboom verkeerdelijk begrepen en hem geen genoegzaam regt laten wedervaren. Daarom is het beter dat Dr. Meijboom door Dr. Meijboom worde uitgelegd en toegelicht. Dit evenwel kunnen wij niet met stilzwijgen voorbijgaan, dat namelijk reeds de aanhef der rede kenschetsend is voor het geheel. Wij moeten deze aanmerking maken, omdat hierbij Dr. Meijboom nooit zelf de maatstaf voor de waarheid zal kunnen aanbieden. Er ontbreekt van het begin tot aan het einde die verslagen en gebreken geest, welke toch eigenlijk alleen Christus en Dien gekruist kan doen verstaan, en die tevens ook door de aanschouwing van Christus en Dien gekruist, verkregen wordt. Wij kunnen wel begrijpen dat Dr. Meijboom, niet in bijzonderheden aangaande zijne komst in Amsterdam wilde treden; maar bij een levendig gevoel van zonde, had hij voorzeker niet kunnen volstaan met eene enkele zinsnede als deze: "Dit éene slechts dringt het hart mij dienaangaande te verklaren : ik geloof dat God en de Heer, die behoudens de verantwoordelijkheid der menschen voor hunne beginselen en bedoelingen de uitkomst van der menschen goede en kwade daden altijd ten beste besturen, ook deze omstandigheid en gedragingen ten goede hebben geleid en verder zullen leiden, zoo dat ik met vrijmoedigheid ook voor deze dingen danken mag.' Dr. Meijboom had door zijne geschriften ergernis gegeven. Hij was mogelijk ten onregte beschuldigd; men had hem niel regt begrepen; evenwel, ernstig-gezinde mannen uit de Gemeente waarbij hij werd beroepen, hadden aan zijne woorden aanstoot genomen; zelfs hem vriendelijkgezinde Besturen hadden ten aanhoore der Gemeente erkend, dat hij van de belijdenis der kerk in wier dienst hij geroepen was, afweek — bestond er nu voor Dr. Meijboom, die voor het eerst in Amsterdam optrad, geenerlei reden tot smart en verootmoediging ? Evenzoo moeten wij nog eene enkele aanmerking maken,, aangaande de boodschap des Evangelies in hare verhouding tot het Oude Testament. "De natuur," zegt Dr. Meijboom "werd — in den tijd voor Abraham — als openbaring Gods aangewezen, waaruit de nadenkende Gods onzienlijke eigenschappen, zijne Godheid en eeuwige kracht kon kennen. Voor menschen , die in den Bijbel een rigtsnoer voor hun ooi-deel vinden, staat vast dat een Abel, van wien Paulus zegt, (Hebreen XI) dat hij in het geloof gestorven is, dat een Henoeh, die met God gewandeld en wien God tot zich genomen heeft, en dat een Noach, die genade in Gods oogen gevonden had, en een Prediker der geregtigheid heet, meer van God wisten dan Dr. Meijboom hun toestaat. Wat Dr. Meijboom van dien tijd zegt, schrijft Paulus toe aan het van God vervreemde heidendom. (Romeinen I: 20.) "Later" leest men in de intreêrede, "klonk er eene andere heiirnare, God had met Abraham zijn verbond gemaakt, door Mozes zijne Wet gegeven. Al wie naar de woorden der TPet deed, zou daardoor leven. Toen lèerde men God als den Eenen, den Eenigen, den Heiligen en Barmhartigen kennen, men bouwde op Zijne hulp. Israël kon juichen in den Heer als het Hem in opregtheid diende voor Zijn aangezigt, en toch wie werd onder Israël niet door Zijn geweten veroordeeld, wie had duurzame vrede met God, wie kwam tot den Vader?" Zonder het onderscheid tusschen de twee bedeelingen te loochenen, zouden wij wel willen vragen: Wie wordt onder de Christenen niet door zijn geweten veroordeeld ,en wie hunner heeft duurzamcn vrede met God ? en zoo niemand van den tijd van Abraham af tot de Profeten, tot den Vader kwam, hoe konden zij dan juichen in den Heer? Wij zwijgen daarvan, dat Paulus om de heerlijkheid der regtvaardigmaking door het geloof, hetwelk hij predikte, aan te wijzen, zich op het voorbeeld van Abraham, en om die van de vergiffenis der zonde aan te toonen, op het voorbeeld van David beriep. (Romeinen IV). Toen klonk de derde boodschap over Israël's stammen, en door Israël eerlang ook over vele heidensche volken. Het was de boodschap, die de profeten verkondigden, dat God de Heer een nieuw verbond zou geven, zijne wet schrijven op de vleeschtafelen des harten, de zonden vergeven, zijn volk reinigen en door het geloof doen leven. {Intreerede pag. 18 en 19). Van den Messias, in zijnen Persoon, zoowel als in zijn werk, waarvan de Profeten vol zijn, zwijgt Dr. Meijboom geheel en al; evenzoo van den Geest door wien het steenen hart in vleesch veranderd wordt. Hooren wij nu hoe Dr. Meijboom in het geheel over de betrekking van Jezus tot het Oude Testament, en over dit Oude Testament zelf, oordeelt. Hij staat Jezus toe dat Hij "eenen dieperen blik dan zijne tijdgenooten sloeg in de geschiedenis der Vaderen, de wet van Mozes en de geschriften der profeten. (Dr. Meijboom: Jezus Joodsch-theokratische godgeleerdheid pag. 31). Maar zegt dan ook: "Het is alsof de Heer alleen dan tot Joodsche bronnen zijne toevlugt nam, wanneer Hij door den nood daartoe gedreven werd, terwijl Hij op de natuur en de menschenwereld wees, zoo vaak Hij daartoe maar de gelegenheid vond, ja, alsof Hij de gelegenheid daartoe opzettelijk zocht. (Ibid. pag. 73). En elders. "Aan het Mohamedanisme hemen wij den voorrang toe boven het Jodendom, om de Christelijke bestanddeelen, die het bevat. Wat er overigens in ligt, zouden wij. niet gaarne met het beste der Profeten op ééne lijn stellen. Maar boven het Indische, Chinesche en Parsische verheffen wij het Oude Verbond hoog. (Ibid. pag. 88)« Om billijk te zijn voegen wij nog een enkel woord bij, om aan te toonen, hoe Dr. Meijboom over de evangeliën oordeelt: " Wat wij vooral in het belang van onze zendelingen zouden moeten doen, is dit: zorgen, dat, even als mattheus een Evangelie schreef voor Joden, even als markus, lucas en johannes dit deden voor verschillende soorten van Heidenen uit hunnen tijd, even als zij ziek in de keuze van stof en vorm naar hunne lezers voegden; dat zoo ook door mannen der zake kundig uit de Evangelische stof, die wij in de vier Evangeliën hebben, Evangelie-boeken werden vervaardigd, ingerigt naar de vatbaarheid en behoefte, gegoten in den vorm van Indiërs, Chinezen, Parsen en Mohamedanen. Dan zou de Evangelische waarheid onder al die volken spoediger ingang vinden, gemakkelijker in de hoofden en harten en zeden dier volken worden opgenomen, en het Evangelie zou voortgaan met onder bestendig nieuwe vormen, nieuwe schatten voor den dag te brengen. (Ibid. 84 en 85). Het is jammer dat Dr. Meijboom van zulk een nieuw Evangelie, nog geene proef geleverd heeft. Voor alsnog troosten zich de zendelingen met dit Evangelie in zijn ouden vorm aan de volken te brengen, om dagelijks nieuwe vruchten daarvan te aanschouwen. Het hoofdonderwerp der Leerrede is: Jezus en die ge- kruist. Wie is Jezus Christus? "Hij is de drager van de volheid Gods, Hij is God geopenbaard in het vleesch; het levend en zigtbaar beeld van den onzienlijken Vader, der menschen voorbeeld, leeraar, overste leidsman, de brenger en bemiddelaar van alle heil, de fontein des eeuwigen levens, de eenige naam door welken men zalig kan worden," en iets vroeger, "Hij was de Koning van het ware Godsrijk, de Middelaar des Nieuwen Verbonds. (Intreêrede pag. II). In het geschrift van Dr. Meijboom getiteld "Hoofdzaken der Christelijke waarheid," leest men: "Zijne discipelen noemden Hem den eengeborene Gods, den eenige in grootheid onder alle Gods kinderen, den eerstgeborene der geheele Schepping, dat is: degene, die het eerst van alle wezens zijn leven van God ontving Hij die het leven Gods, op aarde geopenbaard had, wordt ook de Vorst des levens, de openbaring van de eeuwigheid van dit leven (pag. 74). Gods grootheid wordt zigtbaar in Hem, zijn leven is uit God, zijne betrekking tot God is de naauwste die er denkbaar is, zijn werk is Gods werk. Alles wat het denkbeeld van Zoon in zich sluit, dat zien wij in Jezus, als wij hem in zijne betrekking tot zijnen Vader gadeslaan. God geopenbaard in het vleesch, Gods leven in een mensch zigtbaar geworden1 — zoo kunnen wij hem het best noemen, (pag. 73). Hem noemen wij den onderkoning der schepping, door wien alles bereid wordt en toegebragt tot zijne bestemming. Noemen wij dan den Vader de godheid, wij mogen den Zoon te regt eenen god noemen; heet God. de koning des Heelals, wij zouden den Zoon den onderkoning 2 mogen heeten." Dr. Meijboom zegt intusschen elders : "Het Evangelie gaat niet al/een van de veronderstelling uit dat er een eenig Opperwezen is, maar van de bepaalde overtuiging dat er maar één god is. (pag 97). Christus en de Vader zijn dus niet Een, maar de Vader • 1 Gods leven wordt ook in de natuur zigtbaar; en toch is de natuur wel "eene openbaring Gods," maar niet "God geopenbaard." 2 In de Intreêrede van Dr. Meijboom pag. 16, wordt de Heer J. C. niet Onderkoning maar Koning genoemd. is de Godheid en Christus daar naast Een God! Dit is geen geloof aan een Drieëenig God, maar wel aan God en een God, aan een koning en een onderkoning. "Maken wij nu de slotsom op, dan staat het dunkt mij boven alle bedenking vast," zegt Dr. Meijboom, "dat Jezus Christus ons in de schriften des nieuwen Verbonds geenszins wordt voorgesteld als zonder begin, van eeuwigheid gelijk de Vader, maar veeleer als een wezen dat wel degelijk eens , hoewel voor de wereldschepping, een aanvang had, en gelijk ed het overige, door den wil des Vaders bestaat." (pag. 152). Daarom is het dan ook, dat Dr. Meijboom met Arius ingenomen is, die Jezus Christus als het eerste schepsel Gods beschouwt. In "het leven van Jezus," van Dr. Meijboom, leest men (pag. 52): "De eenheid tusschen Vader en Zoon mogen wij in geenen anderen zin verklaren , dan in zulk eenen, die in meerdere of mindere mate ook tusschen God en' menschen kan bestaan." Wij vermeenen genoeg te hebben gezegd, om duidelijk te maken, wie Jezus Christus voor en volgens Dr. Meijboom is. Wat beteekent nu: "En dien gekruist? Wat beteekent het, roept Dr. Meijboom in zijne Intreêrede uit, (pag. 12, 13) Christus en dien gekruist? Een die van het begin tot aan het êinde werkte als een krachtig bestrijder van duisternis en zonde, van bijgeloof en ongeloof, zoodat de wereld Hem wel moest haten, en Hem tot loon van zijnen arbeid naar het kruis wenschen. Maar ook dit, dal Jezus geen Christus was, zoo als Johannes de Dooper Hem aanvankelijk predikte, die met de wan in de hand kwam om te verdelgen, al wat als kaf bevonden werd1; — maar een, zoo als de Dooper Hem later leerde kennen, die als het Ixtm Gods zijn leven gaf tot een rantsoen voor velen; een, zoo als Jezus zich zeiven beschreef, die liefde genoeg had, om tot verlossing van de wereld aan een kruis te sterven, en die van 1 Waarschijnlijk staat in Dr. Meijbooms Bijbel niet, dat Jezus den tempel te Jeruzalem met een geessel in de hand gereinigd , dat Hij de Parizeen een adderengebroedsel genoemd, en de verwoesting van Jeruzalem en het laatste oordeel als door Hem te voltrekken, aangekondigd heeft. het begin tot aan het einde in den geest van zulk eene liefde sprak, handelde en leed. Eindelijk ook nog dit, dat God genadiger was- dan het schuldige geweten zich Hem voorspiegelt *, dat God met verwerpt en verstoot, maar zelf zijn Lam, het Lam Gods aanbiedt, de wereld met zich verzoenende, door haar hare zonden niet toe te rekenen en zijnen Zoon voor haar in den dood te geven. Wat is zonde voor Dr. Meijboom? "Niets anders dan eene overheerschcnde zinnelijkheid, die het leven van den geest alleen in zooverre toelaat, als dat aan haar belang dienstbaar wezen wil. (Hoofdz. pag. 185). Tot verdere toelichting wordt dan ook gesproken van een leven des vleesches, en daarvan gezegd: Dat leven des vleesches zoekt alken wat vergankelijk is, het wordt door den geest dezer wereld gedreven, bekommert er zich alleen om, wat men eten en wat men drinken en waarmede men zich kleeden zal; het zoekt alleen de begeerlijkheid der oogen, de grootschheid des levens, de wellusten en genietingen van deze wereld, die voorbijgaat, (pag. 186). Zouden er naar dezen maatstaf velen zijn, die volgens het gezegde des Heeren, wandelen op den breeden weg die tot het verderf leidt? Wat is genade, wat is rantsoen? "Toen het menscheüjke geslacht verre was afgeweken, en zich diep ellendig gevoelde , maar niet wederkeeren dorst uit bange vrees voor de al te zeer verdiende straf 4, toen kwam Christus op aarde. Hij kwam van den Vader, uit zijnen hemel, maar was de oudste broeder der menschen, de eerstgeborene van heel Gods gezin 3. Hij kwam zondaars noodigen tot bekeering. Dat alleen reeds was een overtuigend bewijs van 's F aders «enade.... De genade Gods betoonde zich in Christus evenwel nog krachtiger. Zijn geheele Persoon was er de open- 1 Moesten dan niet allen aan wie deze Christus gepredikt wordt, bereid zijn Hem aan te nemen? Onze ervaring is, dat de menschen juist daarom niet tot Christus komen, omdat zij zich niet schuldig gevoelen, geen middelaar en geen rantsoen van noodc meenen te hebben. 2 Bestond wel inderdaad in de dagen van Christus, zulk eene vrees voor de heilige Majesteit Gods? b. v. bij ie Farizëen en Sadduccèn enz. 3 Dit is duidelijke taal. baring van... . Vooral zijn dood aan het kruis voltooide deze openbaring. God de Fader liet dien dood toe, als noodzakelijk voor de redding der Zondaren S. Hij toonde daardoor, hoeveel Hij aan de terugbrenging Zijner kinderen te koste wilde leggen. En Christus die zulk eenen jammerlijken dood vrijwillig op zich nam, omdat Hij de kracht kende, die daardoor op menschelijke harten zou worden uitgeoefend, Christus toonde daardoor, hoe oneindig rijk, hoe onvermoeid de genade Gods wel wezen moest, waarvan de zijne slechts eene afspiegeling was. In de verschijning van Christus derhalve en dien gekruist, ligt de openbaring, de krachtige betooning van Gods genade, die de zondaar kennen moet, zal hij den terugkeer tot God wagen. (pag. 219.) Daarentegen schrijft Paulus: "Welken God voorgesteld heeft tot eene verzoening door het geloof in zijn bloed, tot eene betooning van zijne regtvaardigheid in dezen tegenwoordigen tijd, opdat Hij reglvaardig zij en regtvaardigende dengenen die uit het geloof van Jezus is." (Rom. Hf; 25. 26). Hiernaar kan men ligt de waarde der verklaring van Dr. Meijboom beoordeelen, dat door den kruisdood van Christus niet de genade zelve, maar slechts de overtuiging dezer genade verworven is. F óór 's Heeren komst immers zegt hij, kenden de menschen Gods genade niet, 8 en ofschoon deze al bestond en van den beginne af zich in regen en zonneschijn, in alle leidingen Gods ter voorbereiding van Jood en Heiden krachtig openbaarde, voor de 1 Hoe kan men toch zeggen God liet toe van iets dat door Hem noodzakelijk geacht werd? Daarentegen zegt niet slechts Jesaja: (dit echter zoude voor Dr. Meijboom geen bewijs zijn) "Het behaagde den Heer Hem te verbrijzelen" (Jesaja LUI: 10), maar ook Paulus verklaart: "Dien die geene Zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt," (2 Corinthe V: 21). 8 Hoe dit overeen te brengen zij met de woorden: "Als nu de Heer voor "het aangezigt van Mozes voorbij ging, riep hij: "Heere! Heere! God barm"hartig en genadig, langmoedig en groot van weldadigheid en waarheid, die "de weldadigheid bewaart aan vele duizenden, die de ongeregtigheid en overtreding en zonde vergeeft." (Exodus XXXIV: 6: 7), weten wij niet; maar Dr. Meijboom is ook met het Oude Testament niet zeer ingenomen. zondaren, die daarvan geene bewustheid hadden, die in hun gevoel de kracht der genade niet kenden, was het grootendeels als of zij niet bestond. (Grootendeels! voor allen die ze niet gevoelden en er geene bewustheid van hadden, bestonden wel de gaven der genade, maar de genade zelve in het geheel niet.) Zij werd hun openbaar (wie toch zijn die hun ?) en bekend in Christus en dien gekruist, trad zoo in hunne bewustheid en werd voor hen eene levenskracht. In dien zin werd het bloed des kru/ses een rantsoen voor velen. (pag. 220.) "Niet door vergankelijke dingen" alzoo schrijft de Apostel Petrus, "maar door het dierbaar bloed van Christus." (1 Petr. I: 18, 19.) Wat kan dit anders beteekenen dan dat het bloed van Christus de prijs. -der verlossing was? Niemand wordt verlost uit slavenbanden, door goud en zilver slechts te toonen, maar daardoor alleen dat hij beide als losgeld ter betaling, geeft. Evenzoo is de uitstorting van het bloed van Christus niet slechts eene betooning der liefde, maar eene voldoening aan de regtvaardigheid, van God. Wij ontkennen niet, dat de liefde Gods ook in de zending van Christus geopenbaard is, wij loochenen echter dat het niets is dan eene openbaring van eene genade, die reeds te voren bestond. Indien het zoo ware, dan mogt Dr. Meijboom niet zeggen: "Christus heeft door zijn bloed de genade Gods verworven," dan moest hij niet zeggen: "Het bloed des kruises is een rantsoen voor velen." Wij begrijpen volkomen, dat Dr. Meijboom het Oude Testament zoo veel mogelijk vernedert. Dit toch geraadpleegd zijnde zoude eene andere taal doen hooren. "Want de ziel van het vleesch is het bloed", alzoo spreekt Mozes, "daarom heb Ik het u op het altaar gegeven, om over uwe zielen verzoening te doen, want het is het bloed dat voor de ziele verzoening zal doen." (Lev. XVII: 11.) Terwijl om slechts nog eene enkele plaats bij te voegen, Jesaja zegt: "Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongeregligheden is Hij verbrijzeld. De straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijne striemen is ons genezing geworden." (Jesaja LII1: 5.) Hetzelfde woord dat voor de verzoening door offeranden gebruikt wordt, is tevens gebezigd, wanneer men voor eenen zoon, dien men den Heer had toegewijd, een losgeld moest betalen. Hieruit blijkt dan toch, dat de offerande in de plaats van den zondaar , gelijk het geld in die van het kind, trad. Zoo nu Christus bij die offerande vergeleken wordt, wordt dan hiermede niet gezegd, dat Hij, de Regtvaardige, in de plaats van zondaren trad? Wij kunnen het verstaan, dat iemand dit alles loochent, maar dan mag hij het woord rantsoen ook verder niet gebruiken. Voor Dr. Meijboom toch is verzoening: .... De zondaar ontvangt de openbaring van Gods zondaars liefde. Door te toonen, dat Hij niet vijandig was, nam God de vijandschap der wereld jegens Hem weg. (Wij weten, dat er ook van een toorn Gods gesproken wordt en van een Heer, die een verteerend vuur is — ongelukkig staat dit oorspronkelijk in het Oude Testament, maar het wordt toch ook gevonden Joh. 111: 36, Hebr. XII: 29, Rom. I: 18; II: 8; Efeze V : 6; Col. III: 6; 1 Thessal. 1:10.) Hoe zou hij dan, zoo vervolgt Dr. M., zich zeiven verzoenen? door te toonen, dat die verzoening in het geheel niet noodig was. En wat nu betreft de voorstelling van Christus als het lam dat geslacht is, wij mogen daarbij niet vergeten, dat dat offer niet wordt voorgesteld als een dat de zondaar geeft aan zijnen God, om Hem gunstig jegens zich te stemmen; maar als een lam Gods, als een offer waarmede God zelf de menschen te gemoet komt. Van God dus gaat de verzoening uit, hoe kan Hij zelf dan verzoening behoeven? (pag. 227.) Wij antwoorden : De mensch is vijandig tegen God; God is niet vijandig, maar toornt op den zondaar. De zonde scheidt niet slechts den mensch van God, maar ook God van den mensch. "Uwe ongeregtigheden — zegt de Profeet Jesaja — maken scheiding tusschen ulieden en tusschen uwen God, en uwe zonden verbergen het aangezigt, — namentlijk het aangezigt Gods — van den zondaar, van ulieden, dat Hij niet hoort." (Jesaja LIX: 2.) Het is waar, dat de zondaar God niets geven kan, om Hem gunstig te stemmen, God geeft zelf het Lam, maar toch een Lam dat geslacht moest worden, wiens bloed gestort moest worden, met welken velen besprengd moesten worden, zouden hunne zonden worden weggenomen. Waarom toch zoude God geene verzoening behoeven, al gaat de verzoening van Hem uit? Dit immers is het wonder van de verschijning van Christus, dat in Hem "geregtigheid en vrede elkander kussen;" dat èn de heiligheid èn de barmhartigheid Gods, zich in Hem vereenigen. Christus wordt een vloek , niet slechts om de liefde, maar ook om de Heilige Majesteit Gods te openbaren. Hij stort zijn bloed, opdat Hij, de regtvaardige Knecht Gods, velen regtvaardig make, en opdat God regtvaardig zij en tevens regtvaardigende dengene, die uit het geloof van Jezus is. Dit woord regtvaardig schijnt Dr. Meijboom nog al in den weg te staan; althans hij zegt er van: De Joden konden zich b& den wettischen toestand huns levens geene andere volmaaktheid voorstellen dan regtvaArdigheid , dat is, volle pligtsbetrachting.... (Mogen wij als in het voorbijgaan herinneren, dat van Abraham geschreven staat: "Hij geloofde God en het werd hem tot regtvaardigheid toegerekend." Dus regtvaardigheid vóór de wet en niet door volle pligtsbetrachting, maar door het geloof.) De kinderUjke betrekking, dien kinderzin, noemt Paulus met het eenige woord dat Joden verstonden, en dat in hunne taal aanwezig was en de uitwerking van Gods genade, door het geloof der zondaars beantwoord, heet daarom ook in zijne brieven, regtvaardiging, (pag. 231.) Hierop zeggen wij niets verder. De beoordeeling van deze treffende uiteenzetting laten wij aan onze Lezers zeiven over. Arme Joden! Arme Paulus! Tn het tweede gedeelte zijner Leerrede oppert Dr. Meijboom de vraag: Waarom mag de Evangeliedienaar niets dan Jezus Christus en dien gekruist willen weten in de gemeente? Omdat die boodschap bij uitnemendheid eene boodschap des heils is; omdat zij zoo rijk en heerlijk is, dat de Evangeliedienaar al zijne kracht meer dan noodig heeft, om haar regt en krachtig te verkondigen; omdat die boodschap, zonder meer, alles bevat, wat tot zaligheid der Gemeente dient. (Intreêrede pag. 17). Wij blijven voor een oogenblik staan vooral bij de tweede rede. In Christus is de krachtigste openbaring van Gods genade, is al de volheid Gods zigtbaar en tastbaar geworden , hij is mensch geworden en wel volmaakt mensch, hij is op aarde gekomen opdat hij zijn leven geve aan al wie in hem gelooft, hij heefl zich laten aan het kruis verhoogen om ze allen tot zich te trekken, en de Evangeliedienaar is ook zelf een zondig en gebrekkig mensch en staat diep beneden de volheid der heerlijkheid zijns Heeren K (pag. 20: 22). Wij zullen waarlijk niet ontkennen, dat er veel onderzoek van het Woord noodig is, en nog minder willen loochenen dat die boodschap des heils alles bevat wat tot zaligheid der gemeente dient. Maar al studeert de Leeraar den geheelen dag, blijft hij toch een natuurlijk mensch, en al predikt hij dag en nacht, wordt zijne gemeente daarom nog niet bekeerd. Met geen enkel Svoord gewaagt Dr. Meijboom van de onderwijzing en van de inwerking des Heiligen Geestes. Wij herinneren aan de woorden van Paulus, die in hetzelfde Hoofdstuk voorkomen, waaruit Dr. Meijboom zijnen tekst ontleend heeft: "Wij ook spreken niet met woorden, die de menschelijke wijsheid leert, maar met (woorden) die de Heilige Geest leert, geestelijke dingen met geestelijke, zamenvoegende. Maar de natuurlijke mensch begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn: want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden (1 Corinthell: 13,14). Maar wat is dan ook de heilige geest voor Dr. Meijboom? Eene kracht of rigting des geestelijken levens, die naar Oostersch spraakgebruik menigmaal verpersoonlijkt wordt.... In het 2V. V. is het, het wakkere en werkzame leven Gods, dat door den Vader aan menschen wordt 1 Waarschijnlijk moet dit laatste bescheidenheid heeten. éêê LA - 1G — medegedeeld, en daarom Gods geest heet; dat door Christus op aarde is gebragt, en door hem op menschen overgaat, en om die redenen de geest des Heeren wordt genoemd; maar dat ook in menschen zelfstandig wordt, en daarom niet zelden wordt voorgesteld als een krachtig leven, dat met God en den Heer zamen bestaat en medewerkt. De heilige geest in het N. V. is derhalve Gods leven, zoo als het door Christus in menschen komt en in hen zelfstandig leep (Hoofdzaken pag. 53, 54). En eindelijk de drieëenheid van Dr. Meijboom is: God de Vader die alles in allen is; Jezus Christus, de Zoon, zonder wien niemand tot den Vader komt, maar door wien ook zijne geloovigen met den Vader ten naauwste worden verbonden; en de gemeente door den invloed van den Zoon met 's Vaders geest vervuld, en daarin levende. Deze drie zijn één (pag. 155). Bij zulk eene miskenning van den Heiligen Geest, laten zich alle andere dwalingen zeer ligt verklaren. Dan kent men nocb den Vader, noch den Zoon, dan weet men niet wie Hij was, wat Hij deed, hoe Hij verkondigd moet worden, en hoe men tot Hem komen kan. Dr. Meijboom wekt de Gemeente op, geen geruchten te vertrouwen-, wij hebben niet geruchten, wij hebben zijne eigene geschriften, medegedeeld. Thans behoeft men hem niet te hooren, waarvan al ligt een verkeerd hooren het gevolg kan zijn, ofwel ook een medegesleept en overrompeld worden door den indruk des oogenbliks. Thans kan een iegelijk met beradenheid en naauwgezetheid Dr. Meijbooms eigene woorden lezen en toetsen. Schenke de Heilige Geest een iegelijk onzer Lezers den Geest der genade en der gebeden, den Geest der waarheid en des onderscheids, opdat hij de geesten beproeve, om te weten of ze uit God zijn. Bij den Uitgever dezes is van de Pers gekomen: Y )E PREDIKING VAN EEN ANDER EVANGELIE—VERVLOEKT, j ü Leerrede over Galaten I: 8, 9, UITGESPROKEN TE AMSTBRDAIK. op zond ag-avond, 29 october 1854. C. SCHWAETZ, Tweede Druk. prijs 10 cents, ter verspreiding 25 exempl. ƒ 2 , 50 exempl. ƒ 3.50, 100 exempl. ƒ 6. DE WIJDE, WIJDE WERELD, I DO 011 g> ELISABETH WETHERELL. WAAR DE NIEUWSTE EN 3AAUWKEUR1GSTB DER MENIGVULDIGE AMERIKAANSCHR UITGAVIJS, UIT HET ENGKLSCH VERTAALD. in Twee Deelen, Fostformaat, ƒ 2.60. De buitengewone opgang welken dit Werk in Amerika, Engeland,. Frankrijk en Duitsehland gemaakt heeft, belooft ook aan deze Hollandsche Uitgave een goed debiet. De Uitgever mag er zich dan ook aanvankelijk in verhengen. Door eene compresse, doch nette uitvoering en groote oplage is hij in de gelegenheid gesteld, dit werk tot bovengemelden geringen prijs verkrijgbaar te stellen. ANTWOORD AAN Prof. S MULLER, HOOGLEERAAK BIJ DE DOOPSGEZINDEN TE AMSTERDAM, EENE BESCHULDIGING, EEN VERWIJT EENE TJITNOODIGING, 'DOOR D*. J. DE LIEFDE. Prijs 30 Cents.