CB 11878 Dfe. S. F. H. t BERKELBACH v. ^pPRENkÈfA l^ipKrk' W SMELIK RADIO PREEK door DrJ. G. GEELKERKEN- 5eJ AARGANG BEZORGDHEID RADIO PREEK DOOR DR J. G. GEELKERKEN Liturgie. Zingen: Ps. 27 : 7. Schuldbelijdenis: Ps. 25 : 5b. Genadeverkondiging: Jes. 1 : 16—19. Zingen: Lied (Proeve v. Uitbr.) 45 : 1, 2, 6, 7 (Eu. Gcz. 273 : 1, 2, 6, 7). Lezen; 1 Petr. 5 : 6—11. Zingen: Lied (Proeve v. Uitbr.) 44 : 2, 5 {Ev. Gez. 51 : 2, 5). Ps. 73 : 13. Tekst: Mattheüs 6 : 24—34. Niemand kan twee heeren dienen; want öf hij zal den eenen haten en den anderen liefhebben, öf hij zal den eenen aanhangen en den anderen verachten. Gij kunt niet God dienen en den Mammon. Daarom zeg ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten en wat gij drinken zult; noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleeden zult. Is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleeding? Aanziet de vogelen des hemels, dat zij niet zaaien, noch maaien, noch verzamelen in de schuren; en uw hemelsche Vader voedt die (nochtans): gaat gij die niet (zeer) veel te boven? Wie toch van u kan, met bezorgd te zijn, ééne el tot zijne lengte toedoen? En wat zijt gij bezorgd voor de kleeding? Aanmerkt de leliën des velds, hoe zij wassen; zij arbeiden niet, en spinnen niet; en ik zeg u, dat ook Salomo in al zijne heerlijkheid niet is bekleed geweest, gelijk een van deze. Indien nu God het gras des velds, dat heden is en morgen in den oven geworpen wordt, alzoo bekleedt, zal Hij u niet veel meer (kleeden), gij klein geloovigen? Daarom zijt niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleeden? Want alle deze dingen zoeken de heidenen. Want uw hemelsche Vader weet, dat gij alle deze dingen behoeft. Maar zoekt eerst het koninkrijk Gods en zijne gerechtigheid, en alle deze dingen zullen u toegeworpen worden. Zijt dan niet bezorgd tegen den morgen; want de morgen zal voor het zijne zorgen; (elke) dag heeft genoeg aan zijns zelfs kwaad. Midden in onze zorgen — voorwaar! ze zijn in dezen zoo bij uitstek zorgelijken tijd wel schier voor niemand gering; integendeel, voor talloos velen zelfs buitengewoon groot en zwaar — midden in onze nijpende zorgen roept Jezus ons hier toe: „zijt niet bezorgd!" Waarlijk, indien er één woord van Jezus is, dat ons allen nu aangaat en nu onwillekeurig ons allen luisteren doet, dan is het dit woord: weest niet bezorgd! En ook de bepaalde zorg-vragen, waaraan Jezus dit woord vasthecht, zijn thans wel in hooge mate pijnlijk actueel, de vragen: „wat zullen wij eten?" en: „wat zullen wij drinken?" en: „waarmede zullen wij ons kleeden?" De vragen dus naar wat allereerst noodzakelijk is voor ons levensonderhoud. 0 zeker — ik stem het toe — er zijn diepzinniger vragen, er zijn verhevener, er zijn meer „geestelijke" vragen voor mensch en menschheid. Maar toch — die heel gewone en heel alledaagsche vragen: naar eten en drinken en kleeding — en ge moogt er gerust bijvoegen: naar werk en woning, naar lichamelijke gezondheid en stoffelijke welvaart ze zijn tegelijk de meest elementaire, en daarom de meest primaire vragen van het naakte leven als zoodanig. Het gaat er bij om ons bestaan zelf, om onze bestaanszekerheid en onze bestaansmogelijkheid. Wij moeten daarom deze vragen niet gering achten, of liever: doen, alsof wij ze gering achten. Wij moeten er niet, schijnbaar onverschillig, overheen loopen. Wij moeten niet de houding aannemen, alsof deze vragen eigenlijk voor ons geen reëele vragen zijn. Zoo heeft Jezus ook niet gedaan. Integendeel, Hij is er herhaaldelijk met vollen ernst op ingegaan; Hij heeft ze hier in zijn Bergrede zelfs nadrukkelijk aan de orde gesteld. Wij behoeven er ons dan ook niet over te schamen, wanneer wij ze belangrijk vinden, wanneer wij er mee tobben. Er zijn er onder ons velen, die dag aan dag in de zorg en in den nood zitten, welke juist met deze vragen samenhangen. En het zijn daarom volstrekt nog geen minderwaardige, aardschgezinde, ongeestelijke menschen. Zelfs durf ik zonder de minste vrees voor tegenspraak zeggen, dat het juist deze vragen zijn, waardoor niet het minst er tegenwoordig zooveel onrust en verwarring overal in de wereld is; omdat deze elementaire /euensvragen voor talloos velen, voor millioenen maar geen bevredigende oplossing verkrijgen. En nu zegt Jezus hier maar zoo eenvoudigweg: „zijt niet bezorgd!" Inderdaad, wie Hem dit hier zoo rustig hoort zeggen, is geneigd om op te merken: nu ja, Jezus had gemakkelijk spreken! Het Oostersche leven van zijn tijd ginds in Palestina was zoo oneindig veel minder verwikkeld dan ons moderne leven in de tegenwoordige, zoo uiterst samengestelde maatschappij. En wat met name Jezus persoonlijk aangaat: bij zeer sobere levensbehoeften wandelde Hij dag aan dag onder den zonnigen hemel van Galilea, Voor vrouw noch kind had Hij te zorgen. En het weinige, dat Hij en de jongeren, die Hem vergezelden, aan spijs en drank, aan kleeding en huisvesting noodig hadden, werd hun bovendien gul en graag door vriendenhanden verstrekt. Waarlijk, bij zoo eenvoudig en gemakkelijk levensbestaan was er geen enkele reden om zich het hart met zorgen te bezwaren. Doch hoe geheel anders zijn onze levensomstandigheden! In onze zoo veel meer ontwikkelde en verfijnde samenleving, met haar gecompliceerde verhoudingen, met haar al onze krachten vorderenden èn ... sloopenden strijd om het bestaan. Daar klinkt toch zeker dit woord der onbezorgdheid als de uiting van een onverantwoordelijk en onbestaanbaar optimisme. Bovendien, wat Jezus er bijvoegt, maakt zijn woord voor ons nog te meer onaannemelijk: die verwijzing naar de vogelen en naar de bloemen. Hoe ter wereld moeten wij dat toch aanleggen, om in dezen tijd te leven zooals de bloem, die bloeit op het veld, en gelijk de vogel, die zingt en vliegt in de lucht; zoo spontaan en zorgeloos en vanzelfsprekend, alsof het niet anders kon? Hoe kan Jezus ons dit nu aanbevelen — ons, zwoegenden menschen in een worstelende wereld? Luther kon misschien in zijn tijd nog zeggen: „De vogels vliegen daar voor onze oogen, zoodat wij den hoed wel voor hen mogen afnemen en zeggen: „mijn lieve heer doctor, ik moet bekennen, dat ik de kunst niet versta, welke gij beoefent. Gij slaapt in uw nestje den ganschen nacht, zonder zorgen. Des morgens staat gij weer op, zijt vroolijk en looft God. En ik, wat deert mij toch, dat ik het ook niet doe?" ... In één woord: wij hebben even zoo vele leermeesters en predikers als er vogels in de lucht zijn, die met hun levend voorbeeld ons beschamen". Luther — onverbeterlijke optimist, kinderlijke geest als hij veelszins geweest is — kon in zijn tijd dit misschien nog zeggen. Maar wij? In onzen tijd? Ach, is dit woord: weest niet bezorgd, maar vertrouwt op een hemelschen Vader, die voor zijn vogelen en voor zijn bloemen, en meer en beter nog, voor zijn menschenkinderen trouw en liefdevol zorgt, niet de uiting van een verouderde natuur- en wereldbeschouwing, welke thans niet meer te handhaven valt, de betuiging van een wel schoon, maar naïef voorzienigheidsgeloof, dat niet klopt op de door ons waargenomen werkelijkheid? Ik moet zelfs nog een stap verder gaan: is dit woord van Jezus feitelijk niet een aanstootelijk woord? Moet het duizenden en tienduizenden in onze dagen bij de moeite en nood, waarin zij verkeeren, niet als een ondragelijke hoon in de ooren klinken? Niets immers doet een mensch te midden van het wanhopig tobben met zijn zorgen onbehagelijker aan dan het welmeenende, goedbedoelde, maar niettemin hinderlijke zeggen, waarmede men hem wil bemoedigen: kom, kom, zóó erg is het nu toch niet! Maak u niet al te bezorgd! Het zal nog wel meevallen! Het komt nog wel in orde! Zoolang wij zelf nog niet in den nood zitten, persoonlijk het nijpen van de zorg nog niet hebben ervaren, is het niet zoo moeilijk om in ongeschokt vertrouwen op de vaderlijke zorg van God ons te verlaten. Wanneer wij zelf nog voldoende, misschien in overvloed voedsel en kleeding hebben en de levensellende slechts van hooren zeggen kennen of alleen maar bij anderen en op een afstand zien, is het gemakkelijk om troostend te spreken: niet bezorgd zijn, hoor! Als het ons nog steeds gelukt is, om het dragelijk te hebben en ons met meer of minder succes door de levensmoeilijkheden heien te slaan, slagen wij er nog wel in om althans de ergste bezorgdheid van ons af te zetten. Doch wanneer wij er ons metterdaad eens rekenschap van geven, welk een ongehoorde ellende en nood en angst en wanhoop er in de wereld is, en vooral wanneer wij zelf gebrek hebben tot aan voedsel en kleeding toe, komt de zaak heel anders te staan. Dan weten wij toch eigenlijk met dit woord van Jezus geen weg. Dan is het veel vanzelfsprekender en gemakkelijker om bezorgd te zijn, ja verteerd te worden van onze zorgen dan op de vogels en op de bloemen te letten en.... niet bezorgd te zijn. Er zijn er steeds, die dit woord van Jezus zoo gemakkelijk aanvaarden en vooral.... het aan anderen voorhouden: wees niet bezorgd, vertrouw op God, uw hemelschen Vader! Maar jawel, in den grond der zaak voelen zij zich veilig en welbezorgd, niet omdat zij op God vertrouwen, maar omdat zij genoegzaam voedsel en kleeding in voorraad hebben en een waardevolle hoeveelheid geld, waarnaar zij, mocht de nood aan den man komen, toch altijd ook nog grijpen kunnen. Voorwaar, zoolang men, naast God, zoo nog zijn eigen reserves heeft, is men nog niet in de vuurproef geweest, waarin dit woord van Jezus eerst zijn volle beteekenis verkrijgt. Zijn volle beteekenis. Maar wat wil Jezus dan eigenlijk aan ons er mee zeggen? Aan ons. Want ik geloof er niets van, dat Jezus, had Hij in onzen tijd en in onze maatschappij geleefd, dit woord zou hebben teruggehouden en een ander woord zou hebben gesproken. Immers, ik geloof niet, dat er in wezen zooveel onderscheid is tusschen Jezus' leven toen en ons leven thans. Ook Jezus* toch heeft gestaan in het reëele, moeitevolle menschenleven. Ook Hij wist, wat armoede is. Ook in Zijn tijd hadden velen het hard. Vele van de Galileesche visschers en boeren, in wier midden Hij leefde, uit wier kring Hij voortkwam, leidden slechts een kommervol bestaan. Als lijfeigenen schier van meestal heidensche grondbezitters, als vaak daglooners slechts in dienst van dikwijls hebzuchtige meesters, wonnen zij in den regel met zwaren arbeid alleen maar een schamel loon ter voorziening in een armzalig levensonderhoud. Slachtoffers bovendien menigwerf van meedoogenlooze woekeraars, uitgemergeld door zware belastingen, kwamen zij gewoonlijk niet dan met moeite van den eenen dag in den anderen. En Hijzelf? Met zorgen is ook Hij ongetwijfeld overladen geweest, Hij, de Man van smarten. Hebben wij van Hem ook niet dit woord: „De vossen hebben holen, de vogelen des hemels nesten; maar de Zoon des menschen heeft niet, waar Hij het hoofd nederlegge"? Hij heeft leed en last gedragen als geen ander; wat zijn onze bangste zorgen bij hetgeen zijn ziel dag aan dag droeg? En het kwam bij Hem niet in orde. Integendeel, in zijn levenslot is eerst recht aan het licht getreden, hoe donker en koud en liefdeloos de wereld is, hoe hard en wreed en onrechtvaardig de menschen zijn, en zijn einde was de ellendigste dood. En toch zegt Hij, juist Hij: weest niet bezorgd! Wat, vragen wij nog eens, wil Jezus toch met dit woord? Allerminst is Hij een fantast, een idealist, die in zijn droomerijen de werkelijkheid zich ontveinst. Spreekt Hij in ons tekstgedeelte niet zelf ook heel nuchter en heel reëel van de zorg en het kwaad, die iedere dag met zich brengt, genoeg, meer dan genoeg? Het is ook niet zóó, dat Jezus — als zoovele lichtzinnigen in onze dagen, die in luchthartige onverschilligheid of brooddronken uitgelatenheicTzich over hun nood en angst heenzetten en uitbundig roepen: men moet het leven maar nemen, zooals het valt, en nu en dan zijn zorgen eens afschudden en thuis laten! — ons een oppervlakkige zorgeloosheid aanprijst. —-~ Ook zegt Hij niet: zet de tanden op elkaar en sla u, zoo goed en zoo kwaad als het gaat, door de moeilijkheden heen; zijt gij door het leven tienmaal ter aarde geworpen, sta voor den elfden keer op en worstel opnieuw met titanenkracht tegen het noodlot in! Neen, als Jezus ons toeroept: weest niet bezorgd! dan denkt Hij met heel zijn hart aan God; aan Gods raad en Gods hulp, aan Goc?s zorg en Gods trouw. Zijn eigen woorden laten hier geen twijfel: Hij zegt, dat God is en dat Hij onze Vader is, en dat wij, als Hij, dit gelooven zullen. Hij leidt het volstrekt niet uit de natuur af. Het is voor Hem, geheel afgedacht van de natuur, een volstrekte werkelijkheid. En juist deze onwankelbare zekerheid van God en Diens zorgende trouw, welke Hij innerlijk bezit, doet Hem nu achter de natuur met haar bloemen en vogelen, maar ook achter zijn levenslot en achter het levenslot van Gods kinderen den Vader zien, in Wiens machtige en zorgende hand een mensch veilig is. Daarom zegt Hij: weest niet bezorgd! Gij zijt kinderen van God, en dus hebt gij niets anders te doen dan in onbeperkt vertrouwen God voor u te laten zorgen. Weest niet bezorgd! Neen, dit wil niet zeggen, dat wij voor niets hebben zorg te dragen, dat wij geen toewijding en ijver, geen belangstelling en aandacht zullen hebben voor wat ons levensonderhoud vraagt, voor onze bestaansmogelijkheden en bestaansmiddelen, voor onze toekomst en voor ons lot onder allerlei omstandigheden. Jezus denkt er niet \ aan, om overleg en voorzichtigheid, beleid en voorzorg te • laken, om het nemen van maatregelen, het zoeken van wegen, het treffen van voorzieningen voor de toekomst te gispen. Dit alles is zorgdragen, geen bezorgdheid. Jezus zegt hier ook niet, dat wij niet zullen werken. Dat doen in zekeren zin zelfs de vogelen en de bloemen. God /geeft den vogelen de kost, maar zij moeten er om vliegen, ' zeiden geestig reeds onze vaderen. God bekleedt de bloemen met gadelooze schoonheid, maar de plant heeft daartoe haar levenssappen moeizaam uit den bodem te trekken. Ook wij hebben met onze macht te doen wat onze hand vindt om te doen, Alleen maar: wanneer wij gedaan hebben, hetgeen wij konden, is er voor het kind van den hemelschen Vader geen plaats voor bezorgdheid, omdat alles rust in Gods Vaderhand. Bezorgdheid — dat is, in tegenstelling met zorgen, het zich zorgen maken, het zenuwsloopende en leven vernielen de tobben, dat ons angstig doet zijn voor het leven en in twijfel houdt voor de toekomst, dat bij het gevoel onzer onmacht tegenover de dingen en de omstandigheden ons beurtelings opwindt en verlamt, ons onrustig maakt en bang, ons bekommert en bedrukt, ons verzwakt en uitput en verteert. Wij sidderen er door voor de mogelijkheden van het leven en huiveren er door voor de gebeurlijkheden, die zich zouden kunnen voordoen. Wij voelen er ons verlaten en weerloos en hulpeloos door te midden van de wilde wereldwenteling rondom. Die bezorgdheid mag er niet wezen, want Jezus zegt het ons, dat wij kinderen van God zijn en dus ons algeheel mogen toevertrouwen aan Hem, die als een vader voor ons zorgt. Gewoonlijk houden wij onze bezorgdheid voor verstandig. Toch is zij feitelijk volkomen dwaas. Immers, hoe volstrekt ontoereikend is onze bezorgdheid! Altijd schiet zij te kort. Zie maar: wij zijn bezorgd voor ons leven, en dus tobben wij over onze kleeding. Doch, wat zal ons eten en ons drinken? En wat zal onze kleeding? Het leven is toch immers meer dan het voedsel, en het lichaam is toch immers meer dan de kleeding? Met al ons eten en drinken zullen wij ons leven niet kunnen bewaren, met al onze kleeding ons lichaam niet kunnen beveiligen. Voor dat eigenlijke: het leven en het lichaam, daarvoor moet toch altijd God zorgen; Hij houdt ons in het leven; Hij houdt ons lichaam in stand; wij kunnen dat niet. Hoe noodeloos is onze bezorgdheid! Zij is ten eenenmale overbodig. Ziet de vogelen! Zorgeloos vliegen zij langs den hemel. Zij verrichten niets van al den arbeid, dien de mensch plichtmatig voor zijn levensonderhoud verricht. Zij nemen geen enkele van al de voorzorgen, welke de mensch plichtmatig voor zijn toekomst treft. Zij zaaien niet, zij oogsten niet, zij slaan niet op in voorraadschuren, zooals wij, menschen, terecht doen. En desniettegenstaande worden zij door uw hemelschen Vader gevoed. Gij behoeft dan toch waarlijk niet bezorgd te zijn. Want hoeveel te meer zal Hij dan voor a zorgen, zijn kinderen, die wèl zaait en wèl oogst en wèl in voorraadschuren verzamelt. — Ziet de in het wild tusschen het gras welig wassende veldbloemen! Zij hebben maar een kortstondig bestaan; straks is het met hun leven gedaan. Morgen reeds worden zij met het gras, waartusschen zij zoo wonderbaar prijken, gemaaid en gedroogd, om dan naar het gebruik in het Oosten mede als brandstof te dienen in den kleinen oven, waarin men daar thuis zijn brood bakte. En toch bekleedt God deze onbewust bloeiende bloemen, die niets weten van den zwaren arbeid van den man op zijn akker, noch van het huiswerk der vrouw aan haar spinnewiel, met een kleed van weergalooze pracht, waarbij ook zelfs de spreekwoordelijke luister van 'een Salomo, resultaat van al hetgeen menschelijke kunstvaardigheid in bond met vorstelijken rijkdom vermocht tot stand te brengen, zelfs van verre niet haalde. Welnu, dan behoeft gij toch waarlijk niet bezorgd te zijn. Want waar God zooveel zorg besteedt aan luttele bloemen — kinderen van één dag — zal Hij daar niet oneindig meer voor u zorgen, zijn kinderen voor eeuwig? Hoe nutteloos is onze bezorgdheid! Zij is volslagen ondoeltreffend. Wat wilt ge er mee? Kunt gij er ook maar iets door veranderen? Wie van u kan met bezorgd te zijn, ook maar ééne el tot zijn lengte toedoen? Natuurlijk niet tot zijn lichaamslengte; dit ware dwaasheid. Neen, maar geen el tot zijn levensduur, geen el tot de lengte van zijn levensweg. Zelfs mêTnetTcortste stukje kunt gij, hoe bezorgd gij u ook maakt, die niet verlengen. Wat wilt ge dan? Kunt gij de hand beveiligend houden boven uw eigen leven of dat van uw kinderen? Ook zelfs maar één dag, één enkel uur? Boven uw toekomst? Hun toekomst? Gij moet slechts afwachten, niet waar? Zoudt gij dan niet ophouden met bezorgd te zijn en God, die zal zorgen, vertrouwen? Ja, wat wij noodig hebben, dat is geloof, vertrouwen. Wie denkt, dat Jezus ons als de vogelen en de bloemen wil laten leven, die heeft nog in het geheel niet verstaan, waarom het hier gaat. Jezus legt juist den nadruk op het onmetelijke verschil tusschen wat zij zijn en wat wij zijn, en Hij wil er ons van doordringen, dat vooral wij volkomen zeker mogen zijn van Gods vaderzorg voor ons, waar Hij zelfs voor de bloemen en voor de vogelen zoo oneindig trouw zorgt. Zijn kinderen mogen duizendmaal meer er op rekenen, dat Hij het ook voor hen doen zal. Wat wij noodig hebben, dat is alleen maar geloof, vertrouwen. Geen klein geloof, maar een groot en vast geloof, een onvoorwaardelijk vertrouwen. Ach, onze bezorgdheid is zulk een beschamend blijk van klein-geloovigheid. Zij rekent niet, zij rekent veel te weinig met God. Zij, die dezen God niet kennen, de Heidenen, zij wanen zelf voor al deze dingen te moeten zorgen. Daarom zijn zij bezorgd. Maar gij, die u kindéren Gods moogt weten, gij weet toch wel anders. Zóó is het toch immers niet, dat gij zoudt moeten zorgen en bezorgd zijn. Het ligt immers alles in Gods hand. En Hij is toch uw Vader, die er in wil voorzien naar zijn oneindige liefde; en Hij is toch in den hemel, zoodat Hij er in kan voorzien naar zijn onbegrensde macht. O, gij kleingeloovigen, waarom tobt gij dan toch in uw bange bezorgdheid? Uw hemelsche Vader is er toch? Het komt er voor u alleen maar op aan, om u onbepaald aan Hem toe te vertrouwen. Om midden in uw vele zorgen als de zwemmer te zijn, die onbevreesd zich werpt in het water, zeker, dat dit hem met al zijn gewicht zal dragen. En als de vlieger, die met zijn zware vliegtuig zich vrij en veilig voelt onder den blauwen hemel, omdat van rondom immers de lucht hem, zwevende, toch draagt. Dat is het woord, dat wij noodig hebben in dezen zorgelijken tijd, vol van harden strijd om het bestaan: weest niet bezorgd! want uw Vader, die in de hemelen is, weet dat gij al deze dingen behoeft. Dit woord is nu nog oneindig meer waard dan ooit en thans nog meer op zijn plaats dan des- tijds. Het is de blijde boodschap voor een geslacht, dat in de felle worsteling om de uitwendige levensvoorziening zichzelf verteert en verliest en aan de bezorgdheid voor zijn stoffelijk en nood dreigt te gronde te gaan. En gij, die Christenen wilt zijn, gij moet den moed grijpen om dit woord te gelooven en u met al uw zorgen in deze Vaderhand, die zorgt, neder te leggen. Dit niet te doen, in kleingeloovigheid het niet onvoorwaardelijk te doen, is wantrouwen jegens Gods Vadertrouw en miskenning der waarde van uw kindschap. Hoe beslister gij het doet, des te meer zal uw bezorgdheid van u wijken. Heere, wij gelooven, kom onze ongeloovigheid te hulp! Weet ge, wat ge eigenlijk alleen maar te doen hebt? Al die dingen, waarover gij bezorgd zijt, waarover gij u aftobt, als volslagen bijkomstig te beschouwen en alleen maar Gods koningschap en wat daartoe behoort, te zoeken, alleen maar God koning te laten zijn in uw leven en zijn wil te doen. Dan komt al het andere waarlijk wel terecht. 0 neen, dit wil niet zeggen, dat u dan geen enkel leed meer zal treffen, niets meer van den kommer dezer aarde. Als Jezus ons belooft, dat wanneer wij slechts het koningschap van God en al wat daartoe behoort, zoeken, al het andere, wat ons noodig is, ons als toegift zal worden geschonken, belooft Hij ons daarmede niet, dat wij plotseling in een wereld zullen worden verplaatst, waarin voor ons geen enkele nood of zwarigheid meer zal zijn. Iedere dag, zoo zegt Hij ons integendeel, zal zijn eigen kwaad met zich brengen. Zoo zal het blijven tot den jongsten dag toe. Eerst dan, bij zijn wederkomst, zal Hij alle leed en allen nood verbannen. Doch gelijk de wereldnood, dien Jezus zelf op zijn hart heeft gedragen en dien Hij oneindig meer heeft gevoeld dan wie onzer ook, Hem niet heeft verhinderd om een onwankelbaar geloof te hebben in den Vader, zoo zullen ook wij door zijn kracht, heden en morgen en eiken dag weer vannieuws, wat die dagen ons brengen aan moeite uit Gods hand aannemen en nochtans niet bezorgd zijn, maar vertrouwen. En valt er dan toch menig muschje ter aarde, en gaan er dan toch vele bloemen in den oven, en komt er dan toch over ons allerlei levensmoeite, zoo zullen wij ons nietemin in die Gods hand veilig weten, ook al begrijpen wij een Godsbestuur niet, dat aan ons kortzichtig verstand telkens het zwijgen oplegt. Ik zeg niet, dat dit gemakkelijk is. Ik zeg, dat dit onvoorwaardelijk vertrouwen alleen door Gods genade bij ons mogelijk is. En toch, de roepstem daartoe komt in dezen tijd met onmiskenbaren nadruk tot ons. Aan den aanvang van onzen tekst staan de indrukwekkende woorden: „niemand kan tweeheeren dienen". Bij onze tegenwoordige arbeidsverhoudingen gaat dat wèl. Iemand kan heel gemakkelijk een gedeelte van den dag in dienst van den een, een ander gedeelte van den dag in den dienst van een ander zijn. Maar bij den slaaf der oudheid, die het volstrekte eigendom was van zijn meester, kon dat niet. Indien, gelijk soms voorkwam, twee meesters elkander zijn bezit betwistten, was daarvan alleen het gevolg, dat de slaaf den eenen meester erkende en gehoorzaamde en den anderen achterstelde en aan diens bevelen zich niet stoorde. Welnu: God dienen en den Mammon, het geld, het aardsche goed, dat gaat niet, zegt Jezus. Velen oordeelen, dat het wèl gaat. Zij trachten te leven in een vergelijk tusschen godsdienst en gelddienst. God krijgt van hen hun kerkgang, hun bijbellezen, hun vormelijke gebeden, hun uiterlijk fatsoenlijk leven, hun bijdragen voor wat zij noemen „den arbeid in zijn Koninkrijk '. Maar overigens en meerendeels gaat het hun in het leven om aardsche goederen en stoffelijke welvaart en tijdelijken voorspoed. Daar ligt het zwaartepunt van hun leven, in „al deze dingen", al willen zij daarnevens ook nog godsdienstig zijn. Zoo wanen velen, die zich Christenen noemen, dat het zelfs gemakkelijk gaat om God te dienen èn den Mammon. Doch Jezus zegt zeer beslist, dat het niet gaat: „Gij kunt niet God dienen en den Mammon". En Hij schakelt juist aan deze betuiging zijn woord over het bezorgd-zijn vast. Verzuimen wij niet om op dit verband te letten! Immers hier ontdekt Jezus ons den diepsten wortel van onze bezorgdheid. De lichtlooze oogen van vele Christenen zien het niet, maar zoolang gij staat onder de tooVermacht van Mammon, zoekt gij Gods koningschap en wat daartoe behoort, niet. Gij zoekt, hetzij gij arm zijt of rijk, onder de hoede van Mammon, het geld en het goed dezer aarde uw leven veilig te stellen. En juist dit werpt de onrust der jagende en knagende bezorgdheid u in het hart. Klein-geloovig, Gods zorg voor u wantrouwend, zoekt gij vruchteloos uw zekerheid voor heden en toekomst in wat u die zekerheid toch nimmer vermag te geven: uw stoffelijk bezit, uw aardsche goederen, uw geld. En toch, gij kunt niet God dienen èn den Mammon. Gij kunt Gods koningschap niet zoeken en tegelijk ,,alle deze dingen". Evenmin als iemand tegelijk twee tegenovergestelde richtingen kan inslaan. En het zal bij u eerst in orde komen en gij zult eerst dan midden in uw zorgen uw bange bezorgdheid kwijtraken, wanneer gij u onvoorwaardelijk aan God toevertrouwt en uw leven uitsluitend aan zijn dienst toewijdt. Dat is de beslissing, waarvoor inzonderheid deze tijd ons allen, heel de Christenheid, met geduchten ernst plaatst: God dienen öf den Mammon; het koningschap Gods zoeken óf „alle deze dingen"; der wereld wil doen óf Gods wil doen; wilt ge: God wantrouwen óf ons aan God toevertrouwen, en dus: óf in onze zorgen omkomen óf onbezorgd zijn. Luisteren wij dan naar Jezus' woord. Volgen wij zijn roepstem. Grijpen wij dan Gods Vaderhand aan en maken wij een vrijmoedig gebruik van zijn uitnöodiging: werpt al uw bekommernis op Mij, want Ik zorg voor u. Wentelt uwen weg op den Heere en vertrouwt op Hem; Hij zal het maken. Weest niet bezorgd! Maar zegge heel uw ziel tot uw Vader, die in de hemelen is: 'k Wil U alles overgeven, Al mijn zorgen, groot en klein. 'k Weet, dat G' in dit moeilijk leven Raad en Helper mij zult zijn. Amen. r | OÜ Brochures Geelkerken, J.G. De preekenserie „De komst van het Koninkrijk" bedoelt te geven ge- tuigenissen van hen, die, thans nog gescheiden, in verschillende kerken en groepen arbeiden, maar zich daarbij willen sterken '^m^m^É^ zijn, dat zij arbeiders zijn in het Könfakfijk Gods, dat gekomen Is en kqntt in de persoon van Jezus Christus als dén Heiland der wereld. .^gZË ,-VAN:f,!g^i&AV.E In deze serie verschijnt op den 1 en ; en 15en van iedere maand een preek. Men kan zich abonneeren op een jaargang, loopende)van Octobër tot October, tegen een 'abonnementsprijs vfca VÏER. GULDEN'WJFf*^ CENTS. Dit abonnementsgeld wordt in twee halfjaarlijksche termijnen j van,' ƒ 2.25 bij vooruitbetaling voldaan. Afzonderlijke preeken zijn verkrijgbaar a 30 cents. Bij getallen belangrijke korting. Men vrage bij de ' uitgeefster aan. Abonnementen of bestellingen op afzonderlijke preeken worden aangenomen in iederen boekhandel en bij de Uitgeefster N.V. Arnhemsche Boek-, Cour,- en Handelsdrukkerij, Koningstraat 21 te Arnhem. (Postgiro No. 89148). Prachtbanden % (voor het inbinden van ieder 24-tal preeken)' zijn' ver-' krngWatf' & -90 c'rapjjyf % Iedere serie (van 24 nrs.) is direct na verschijning van de laatste preek ook gebonden verkrijgbaar a ƒ5.50.