KERSTBOODSCHAP VOOR ALLE MENSCHEN DOOR DR.d.H.GUNNING d.Hz LIBELLEN-SERIE Nr. 47 Prijs van één nummer 45 cent. Vier nrs. per nummer 40 cent. Acht of meer nummers per nummer 35 cent. Voor dubbele nummers dubbele prijzen. KERSTBOODSCHAP VOOR ALLE MENSCHEN 1935 door Dr. J. H. GUNNING J. Hz. EEDACTEUR VAN PNIËL met verzen van a. j. d. van oosten EN EEN TEEKE NING VAN KAHEL HOEKENDIJK UITGEGEVEN DOOR BOSCH & KEUNING TE BA.ARN KERSTMIS DOOB A. J. D. VAN OOSTEN KERSTVERWACHTING De schemer grauwt over de steden, wij staan in hun mistroostigheid, de avond van dit verloren heden rijst op uit den gekwelden tijd. Wij hebben niets meer te verwachten in dit seizoen van tegenspoed, er is geen rust meer in de nachten na dagen van vergeefschen moed. Geen hoop, in dit moderne leven, bleef tegenwicht voor onze schuld; wij hebben alles prijsgegeven, ons hart is gansch van angst vervuld. Nu staan wij arm en zeer verlaten, onszelf ontgaan — U onbekend; o God zal ons Uw komst nog baten op dezen dag — al is 't Advent? VENITE ADOREMUS. Het Eind is nochtans ons geboren, uit Bethlehem is 't weer gemeld; geen twintig eeuwen konden storen de zekerheid daar vastgesteld. 't Heilig verhaal onthulde weder de hopeloosheid van 't heelal, de armoe Gods, de zorgen teeder der Reine Moeder in den stal en hoe bij de opslag van Gods oogen op aard, stróómden de hemelen leeg, geen herdershart bleef onbewogen, de stugste voet mee toog te weeg.... Vast troont Hij nog in 't wereld-midden Die eiken dag geboren wordt; komt laat ook ons Hem gaan aanbidden, geen ziel kome aan Zijn eer tekort! KERST-LOFZANG. Men kan niet anders dan beminnen zoo goddelijk een Levensvolst, die eeuw na eeuw, van den beginne der menschheid angst en lijden torst; door Wien de duisternis moet wijken, de reddeloosheid uitkomst brengt; Die dolenden de hand komt reiken, door 't bitterst lot Zijn zegen mengt; tot Wien vergeefs nooit werd gebeden in levensnood en zielesmart; Heeler van den verbroken vrede in ieders en der volkeren hart; de God des heils is ons verschenen in de gedaante van een knecht, de macht van Dood en Kwaad verdwenen, naar ons de Engel heeft gezegdl KERSTEOODSCHAP. Nu staan wij in den killen morgen na den zoeten Geboortenacht, ons leven is in God geborgen — maar een ontstelde wereld wacht. Daar is een boodschap in onze oogen, een nieuwe kracht in onze hand, eens zal Hij eischen uit den hooge rekenschap van dit onderpand! Ontsteek nu over onze steden het licht van Zijn barmhartigheid, laat ons den arme tegentreden met recht — met brood wie honger lijdt. Kerstmorgen moet de komst bekronen van 't levend, vleeschgeworden Woord; wij zullen God ter eere toonen dat het in ons hart is gehoordl KERSTBOODSCHAP VOOR ALLE MENSCHEN DOOR Dr. J. H. GUNNING J. Hz. s het niet verwaand en dwaas een Boodschap te richten tot alle menschen in Nederland en overal elders, waar slechts buiten onze grenzen onze schoone moedertaal verstaan wordt? Meen ik nu waarlijk een woord te hebben voor Roomsen-Katholieken en Protestanten, voor Joden, Mohammedanen en Chineezen, indien ik die bereiken kan? — Ja, ongetwijfeld bedoel ik datl Er is maar één Naam tot zaligheid gegeven en God wil dat alle menschen zalig worden, dat allen tot de kennis van het Evangelie, van de Blijde Boodschap des heils zullen komen. De nood is ook mij opgelegd. Wee mij zoo ik het Evangelie van Jezus Christus niet brachtl Wee mij zoo ik niet beproefde aan het hart van elk menschenkind de blijmare van den Jonggeboren Koning aan te prijzen! Natuurlijk weet ik best dat de overgroote meerderheid gesteld dat zij dit boekske in handen kreeg — zeggen zou: „Absoluut niets voor onsl Ik ben immers Roomsch en lees daarom vanzelf geen Protestantsche boeken. Ik ben Gereformeerd of Remonstrant en heb derhalve niets met dien Hervormden dominee te maken. Ik ben modern, socialist, nihilist, wat zou die emeritus uit Amsterdam dan voor m ij te zeggen hebben?" Ik antwoord, rustig en welverzekerd: inderdaad ik heb een woord voor u allen en ik zou innig dankbaar zijn als gij tenminste eens rustig lezen wildet wat ik zoo gaame aan u zeggen zou. Ook aan ü, Israëlieten, gij oude volk van God, thans weer zoo schandelijk vervolgd in menig land — God zij geloofd althans niet in het onze — ach, luistert eens naar de Boodschap, die de drang mijns harten mij ingeeft! p zekeren dag nu ruim negentien eeuwen geleden — de datum van 25 December is betwistbaar, wat doet het er ook toe? — is een kindje in het Joodsche land geboren, dat tot den grootsten revolutionair is opgegroeid, die ooit op deze aarde het levenslicht heeft aanschouwd, want Hij heeft niet één enkele partij of één enkel volk. maar de geheele bewoonde wereld aller eeuwen, wanneer Hij met haar in aanraking kwam, gerevolutioneerd, van gedaante, ja van wezen doen veranderen. Hij is het middelpunt en de bewegende kracht der wereldgeschiedenis geworden. Geen enkel mensch en geen enkel volk kan op den duur onverschillig blijven tegenover Zijn persoon en Zijne aanspraken. Dat weet gij óók wel, o Joden] Uwe vaderen hebben Hem uitgeworpen en gekruisigd en uw geestelijke leidslieden, tot op den huldigen dag toe, verwerpen den „Nozri," den „Taloei," den gehangen Nazarener met beslistheid. En ook aan den Mohammedaan, die zooveel van uwe, Joodsche, en van onze. Christelijke, religie geleerd en overgenomen heeft, is de eisch Hem boven alles te volgen een ergernis. „Allah is groot en Mohammed is „de" afgezant van den Allerhoogste" Maar met rustige en blije verzekerdheid zeg ik: de dag zal komen dat gij Hem erkennen zult, dien gij nu nog verwerpt en u met alle schepsel zult buigen voor den Zoon van God, den Koning van Israël, den Redder der wereld. En omdat ik heilig verzekerd ben dat er onder den hemel geen andere naam tot zaligheid gegeven is dan die van Jezus Christus, wiens geboortefeest weder door de gansche Christenheid gevierd zal worden, heb ik gaarne het verzoek van de uitgevers dezer regelen aangenomen om óók eens een Kerstboodschap te schrijven, gelijk dat in de laatste jaren gebruikelijk werd. Ik doe dat natuurlijk op m ij n e wijze. Hoe zou ik het ook anders kunnen? Elk mensch, die in dezen Jonggeborene zijn Verlosser heeft leeren kennen, moet Hem in zijne eigene taal grootmaken en prijzen. Zie er onze teekening op aanl De bovenzijde der plaat vertoont de moderne wereldstad. Huizen, die alle huiselijkheid verloren hebben. Menschenkazernes van tien, twintig, dertig verdiepingen. Alles van beton en ijzer. Jammer dat de harten en de hersenen der rampzaligen, die deze wolkenkrabbers bewonen moeten, óók niet van metaal kunnen zijn. Liften en snel-liften onderhouden het verkeer met al die étages, waar de mensch dezes tijds zijn verblijf houdt, om 's morgens vroeg naar zijn „zaken" af te dalen en 's avonds laat of 's nachts naar zijn slaapgelegenheid op te rijzen. De Eiffeltoren en de vliegmachine zijn zinnebeelden van dat geweldige, dat alleswagende en voor niets meer terugdeinzende „durven" van het kind dezes tijds. Beneden op de plaat ziet gij aanschouwelijk u voorgesteld waarop heel deze „beschaving" rust: op het ruwe geweld van den sterkste. Soldaten met geweren, die per seconde een medemensch kunnen dooden, bajonetten, waarmee zij een weerloozen man, vader als zij wellicht van liefhebbende kinderen, den buik kunnen openrijten, gasmaskers voor het gelaat, om tegen de gif- en stikbommen, die zij verspreiden of die de hooggeroemde techniek uit de wolken op dorpen en kinderen doet neerploffen, ze tot één bloedige vleeschmassa vernielend, althans een weinig beveiligd te zijn. En dat moordenaarswerk wordt dan verricht voor de „eere" des vaderlands, tot uitbreiding der beschaving en tot verhooging der dividenden van de fabrikanten, die al deze helsche vernielingswerktuigen de wereld inzenden. Gij ziet de vlammen en de springende granaten, waarmede deze menschelijke duivels het werk van hun eigen handen vernietigen. Hoog boven al deze Godslasterlijke dwaasheid en ongerechtigheden breidt nu het Christuskindeke, opgeheven door Zijne gebenedijde Moeder, de zegenende handjes uit. Achter Maria staat zinrijk een lam: „Ziet het Lam Gods, dat de zonde der wereld draagt." De sterren aan den hoogen hemel verkondigen dat hef Kerstfeest is, want in den nacht is het Licht der wereld verschenen. Nacht moet het zijn, waar Christus' sterren stralen. Wat Maria daar op die schoone teekening van den talentvollen Hoekendijk doet, dat doen wij allen, die het onuitsprekelijk voorrecht hebben dezen Jonggeborene als den Christus Gods, den Zaligmaker der wereld, te prediken, ja dat doen allen, die in Hem gelooven en hun duursten plicht niet verzaken: aan deze arme, in vloek en ellende wegzinkende menschheid de heerlijkheid van ons heilig Christengeloof te toonen. Tegen al dat Satanische geweld dier verdwaasde wereld-vernielers staan wij machteloos, maar Hem, dat goddelijk Kind, is gegeven alle macht in hemel en op aarde, de heerschappij is op Zijn schouder en men noemt Zijn naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der Eeuwigheid, Vredevorst. O, dat het mij gegeven werd in dezen Kerstbrief hier en daar een moedeloos en verslagen hart te vertroosten en velen op te wekken, de glorie en de majesteit van den ChristusKoning te verkondigen. Want Hij, en niet die ontzinde geweldenaars, Hij, en niet de verwerpers van Zijn goddelijke rechten, Hij alléén zal het laatste woord behouden en aan Zijn Koninkrijk zal geen einde komen. Lof, eer en aanbidding zij U, Immanuëll Mijn lieve lezer, ik kan u onmogelijk de waarachtigheid van het Kerstwonder b e w ij z e n. Ik kan er slechts van getuigen en u met millioenen van de beste en de edelste menschen uit alle eeuwen en uit alle landen de verzekering geven: Hij is de Zoon van God, de Redder van een ieder, die onder het gewicht van zijne zonde en ellende gebukt gaat en schreeuwt om vrijmaking en verlossing. Ik weet, gij zult wellicht antwoorden: „Maar ik ken dat gevoel van zonde en ellende niet! Dat zijn maar priesterpraatjes, uitvindseltjes van sluwe bedriegers, om het volk bang en gedwee te makenl Er i s geen God en al die fabeltjes van uwen Bijbel en van uwe kerk worden door de wetenschap en de rede volkomen weerlegd!" Ik ga thans op uw tegenwerpingen niet in. Deze Boodschap is niet bestemd om met u een strijd aan te binden, integendeel, om u als een vriend, als een mede-geroepene en mede door den levenden God gezochte te verklaren dat gij dwaalt en u te zeggen: daar is ook in uw hart een stille bewondering voor dat Kindeke in de kribbe, dat reeds daar, in Zijn hulpelooze armoede, zoovele harten gewonnen en gelukkig gemaakt heeft. Ook gij zult Hem eenmaal erkennen als uw Koning en Heer. Op den duur kan niemand zich tegen Hem verzetten, wanneer hij Hem waarlijk eerlijk in de oogen heeft gezien. Het Evangelie verkondigt: God heeft Zijnen Zoon aan de wereld gegeven. „Alzoo lief heeft God de wereld gehad dat Hij Zijnen eenig-geboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe." In dat woordje „gegeven heeft" ligt dus deze troostvolle gedachte dat God Zijnen Zoon aan de wereld geven kan, omdat die wereld erontvankelijk voor is. Dat kan God niet doen aan de o n bezielde schepping, maar wèl aan de wereld, omdat er tusschen God en die wereld eene betrekking, eene verhouding, ja eene verwantschap is. Iets in God trekt naar die wereld henen. De Almachtige wil zich aan die wereld onlosmakelijk verbinden en Hij heeft dat gedaan door zichzelf, door het eeuwige Woord, dat bij God was en God was, aan haar te schenken. De Zone Gods is niet tot die wereld als tot iets vreemds, maar tot het Z ij n e gekomen. Daarom is de vleeschwording des Woords, het middelpunt van alle waarheid en de bron aller vertroosting, geen tooverachtig wonder, maar de verschijning van den waren Mensch, in wien de volheid der Godheid lichamelijk woont. Ik bid u, mijn vriend, die deze woorden leest, zie daar nu geene onvruchtbare bespiegelingen, duistere leerstellingen, godgeleerde fantaziën in! Ik geef u elk woord, dat ik hier neerschrijf, gaarne in ruil voor een beter, maar ik worstel met de taal om u uit te drukken wat mijn hart en dat van tallooze gelukkige menschen mèt mij, vervult wanneer wij de Kerstvreugde, het feit van den Kerstnacht overdenken. Deze Jonggeborene is de ware Mensch, het Hoofd der nieuwe menschheid, die in deze wegstervende schepping is ingekomen om haar te vernieuwen en tot den Vader, den Schepper, van Wien zij was afgevallen, terug te brengen. Deze Christus is het Hoofd van al Zijne leden, de Bron van levenskracht voor het geheele Lichaam, de Plaatsvervanger voor eene menschheid, die hare taak niet vervullen kon en het Stamhoofd van een nieuw volk, het volk van God, dat in Zijne kracht het oude vervangt, ja, o wonder van genade, uit dat oude, afgevallen volk tot nieuw aanzijn herboren wordt. Er is in de oude Grieksche sagenwereld sprake van eene zangeres, die, in hare schoonste verwachtingen teleurgesteld, uit wanhoop in zee sprong. Gesteld dat zij in die oogenblikken, toen zij daar in de lucht zweefde, tot zichzelve gezegd had: „O, ik heb spijt van mijne daad, ik wil mij redden!" — wat zou het haar gebaat hebben? Haar wil was immers krachteloos en zonder de minste uitwerking? Zij zonk immers met razende snelheid haren ondergang tegemoet? Maar wanneer daar eene machtige hand was geweest, die deze vallende vrouw had kunnen aangrijpen en vasthouden, ja dan ware zij te redden geweest. Die hand i s er in Christus tot de zinkende, verloren menschheid gekomen. Christus breekt onzen val. Hij is de sterke God, die redt. Mijn lezer, dat is de blijmare van het Evangelie, dat is de heerlijkheid van het Kerstfeest, tot wier belijdenis deze Boodschap u komt oproepen, wanneer gij haar nog niet kent, waarin zij u versterken wil, wanneer gij zoo gelukkig zijt in dezen Jonggeborene ook uwen Heiland te kennen. Ik weet het, er zijn velen, ook in onze dagen, die aldus spreken: „Met al die fantastische verhalen, die de Bijbel over Jezus' geboorte verkondigt, hebben wij afgedaan, die zijn eenvoudig door de latere, opsierende bewondering Zijner volgelingen of door de verbastering der theologische speculatie ontstaan. Maar zijn voorbeeld, zijn eenvoudige en toch zoo verheven woorden, die willen wij gaarne eeren en, voor zoover dat in onze wereldbeschouwing mógelijk is, trachten na te volgen." Ik antwoord u: lieve vriend, wanneer gij die woorden nuchter beschouwt, zult gij moeten erkennen dat gij in de oude Joodsche boeken, of in de Indische of Chineesche wijsheid, geheel dezelfde of soortgelijke uitspraken kunt aantreffen, en dat wanneer Christus niet anders is dan een nobel, onzelfzuchtig mensch, die een tragischen dood gestorven is, er figuren in de. wereldgeschiedenis zijn, ik noem slechts Boeddha en Socrates, die Hem volkomen evenaren, zooal niet in sommige opzichten beslist overtreffen. Is Hij niet méér dan een godsdienststichter, een wijze, een Mahatma, een leeraar der menschheid, dan verdient Hij niet langer die geheeléénige plaats onder de heroën der denkers of der wereldverbeteraars, die de overlevering van zoovele eeuwen Hem heeft toegekend en is er geen oorzaak ons nog langer naar Zijnen naam „Christenen" te noemen. Dan heeft Hij evenals Boeddha en Socrates, Confucius en zoovele anderen, Zijne t ij d e 1 ij k e taak vervuld, Z ij n e boodschap aan de menschen gebracht, maar dan is Hij ook van het wereldtooneel verdwenen om plaats te maken voor anderen, die na Hem kwamen en komen zullen. Maar de gansche Kerk aller eeuwen is daar om luide tegen deze miskenning van den Christus Gods te getuigen, en tal- loozen zijn daar, en onder hen de besten en de vroomsten van alle tijden, die het dankbaar belijden, en die deze belijdenis, als het geëischt werd, ook met hun bloed en hun lijden bezegeld hebben: deze Christus is de Mensch der eeuwigheid. Hij is de éénige, die b 1 ij ft, terwijl alle anderen vergaan. „Cyrus en Nebucadnezar, Alexander de Groote en Karei de Groote, hebben — zoo sprak Napoleon — evenals ik groote wereldrijken gesticht, maar hunne heerlijkheid en macht is vergaan, gelijk de mijne mij hier op St. Helena ontzonken is, maar Jezus Christus' Rijk is onvergankelijk en nog heden zijn talloozen bereid voor Hem te sterven." Dat is het wat aan Zijne woorden, al hebben zij ook denzelfden klank als uitspraken van andere wijzen en goeden, een geheel-éénige beteekenis geeft: Zijn P er s o o n staat er achter en deelt er Zijne goddelijke kracht aan mede. „Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar Mijne woorden zullen geenszins voorbijgaan." Zulk een uitspraak is óf de taal van een waanzinnige, belachelijk en onverdragelijk van hoogmoed, óf het woord van den Eénige, die het zeggen en waarmaken kan, de openbaring van den waarachtigen God, vleeschgeworden in Jezus van Nazareth, God uit God en Licht uit Licht, de Zaligmaker der wereld, de Messias, de Koning van Israël en daarom de Koning der menschheid, de saamvatter en de samenvatting van de taak der menschheid: profeet, priester en koning te zijn. Dat belijd ik met millioenen als de volle waarheid en daarvan getuig ik met de gansche Kerk van Christus op dit zalige Christusfeest, u oproepende, o lezer, wie gij ook zijt, tot welk volk gij ook behooren moogt en tot welke kerk of secte of denkwijze of wijsgeerige opvatting gij u ook rekenen wilt, met mij mede te gaan naar Bethlehem en dddr den Jonggeborene te huldigen en te aanbidden. Het lijkt wel alsof Hij afgedaan heeft in de wereld. In Rusland heeft men met alle helsche wreedheid en willekeur het Kerstfeest met den Christus zeiven (zoo waant men) uit dat onmetelijke Rijk verbannen, en in Duitschland wordt het oude heidendom weer in eere hersteld, om de Arische wijsheid te doen zegevieren op de verheerlijking van het Joodsche bijgeloof, dat daar te lande met de wijsheid van de Streichers en de Ludendorffs wordt bestreden. Maar die in den hemel woont zal lachen en de korte majestueuze inscriptie van de obelisk op het St. Pietersplein te Rome zal bewaarheid worden ook tegenover Moscovietischen of Arischen overmoed: „Christus regnat, Christus imperat, Christus plebem suam ab omni malo defendit." Christus regeert, Christus heerscht, Christus verlost Zijn volk van alle kwaad. Wij lezen in de geschiedboeken dat er eens een geweldige veldslag geleverd werd tusschen keizer Barbarossa en zijne vijanden. Het geheele leger van den keizer was vernietigd geworden en zijne zaak scheen reddeloos verloren. Den volgenden dag wandelden twee officieren over het jammerlijke slagveld. Eén hunner zeide: „Nu zijn de Duitschers voor goed vernietigd." „Stil," zeide de ander, „Barbarossa leeft nog." Inderdaad, die ééne man kon en zou weer opstaan en zijne taak weder opvatten en tot overwinning brengen. De menschheid was verloren, maar Christus heeft hare taak overgenomen, en in Hem wordt zij tot volkomen overwinning ge- bracht, en met het aloude Te Deum zingen ook wij verheugd en rustig van harte: Het menschdom lag in schuld en vloek voor God verloren, Gij werdt, den mensch tot heil, uit eene maagd geboren. Gij hebt voor ons aan 't kruis den dood zijn macht ontnomen, Zóó baandet Ge ons den weg om weer tot God te komen. O, kon ik elk uwer, die dit leest, doordringen van de blijdschap en de zekerheid, waarmede ik dezen Christus heb leeren aanzien als den Redder der arme verloren menschheid. Sedert Hij in de wereldgeschiedenis inkwam, is er hoop voor iedereen, en sedert Hij in mijn leven is ingekomen, is de donkerheid en de wanhoop er uit verdwenen. Dat kan ook bij u het geval zijn. Indien gij maar eerst beseft uit hoe grooten nood en dood Hij u verlost heeft, dan zult gij óók Gode dank leeren zeggen voor Zijne onuitsprekelijke gave. Ziet er toch deze rampzalige wereld op aanl Hoe diep ongelukkig is zij tochl Telkens lezen wij in de bladen, en zien wij in de illustraties, die zij ten beste geven, die monsterlijke figuren met gasmaskers voor, een afgrijselijke verminking en mismaking van ons menschelijk gelaat, om ons tegen onze eigen uitvindingen van moord en vernieling te beschermen. Ze bouwen cementen schuilplaatsen om ons het mogelijk te maken als wormen en mollen in den grond te kruipen, om ons te redden van de gif- en brandbommen, die onze chemische en aeronautische geleerdheid over weerlooze steden en dorpen zullen uitstorten, zoodra de eene of andere Regeeringsmisdaad dit of dat volk tot „vijand" heeft ver- klaard. De volken zuchten en kreunen onder de ondragelijke lasten, die de vruchten van den kwijnenden handel en den lamgeslagen arbeid verslinden — en toch bouwen ze oorlogsvliegtuigen en duikbooten en mitrailleurs en hoe al dat moordtuig verder heeten mag, om de verwoesting der aarde, geholpen door aardbevingen, typhoons, zandstormen en overstroomingen, volledig te maken. Maar naar den Eénige, die spreekt, en die Zijn woord bevestigt en wdd rmaakt als men het aanvaardt: „Komt tot Mij, allen die belast en beladen zijt en Ik zal u r u s t geven," wil men niet luisteren. Liever milloenen uitgegeven aan machtelooze diplomaten en milliarden aan moordtuig, om elkander te vernielen, dan het zachte en zalige juk van dezen Christus aangenomen, die alle menschen liefheeft en leert elkander lief te hebben en Zijnen Vader in geest en waarheid te dienen. O, let niet op de twistende vromen, op de elkaar bestrijdende kerken, op Roomsche of Protestantsche inquisitie, op al die ongerechtigheden en goddeloosheden, die men in naam van den godsdienst bedreven heeft — waarlijk, waarlijk de Christus Gods draagt er de schuld niet van dat zoogenaamde Christenen met een beroep op Hem stroomen van bloed en oceanen van bittere tranen vergoten hebben. Komt tot Hem, die hier als een lief, onschuldig wichtje in de kribbe ligt en die in Zijn korte leven van 33 jaren niets anders gezocht heeft dan het heil der menschheid en den vrede der zielen, die Hij verlost heeft van den vloek des doods, opdat zij zouden leven in eeuwigheid! Laat alles rusten wat u ergert en bedroeft in het leven en in de dogma's der gescheurde en twistzieke kerken, maar gaat tot Hem, den Levende, zoekt Hem te leeren kennen uit de Evangeliebladen, die van Hem spreken en uit de getuigenissen van Zijne ootmoedige, nederige, oprechte volgelingen, die er Goddank toch óók bij duizenden zijn, en vereenigt u dan met allen, die Hem in stille blijdschap huldigen als hun Heiland en Zaligmaker! Men zegt dat er meer dan 200 namen in de Heilige Schriften aan den Messias gegeven worden: profeet, koning, hoogepriester, blinkende morgenster, goede herder, raad, sterke God maar de allerschoonste is Zijn eigenlijke naam: Jezus, Jozua, Redder, Zaligmaker. O, wie Hem kennen en liefhebben, die zijn gelukkig. „Die Hem aanzien stralen" luidt een schoone vertaling van Psalm 34 :6. Onze blik bepaalt alles in het leven. Waarop is u w blik gericht, mijn lezer? Gij kunt nergens rust of vrede vinden, wddrop gij ook staart, wat gij ook najaagt, wddrvoor gij u ook inspant tot afmattens toe, maar als gij Jezus den Christus, Jezus den Zaligmaker, Jezus den Heiland der wereld aanziet, wordt uw leven gelukkig en vredig en schoon en ontvangt gij vrede voor leven en voor sterven beide. Gode zij dank voor Zijne onuitsprekelijke gave! De rechte Kerstvreugde is de blijdschap van den dank. Dank omdat Hij medelijden heeft met onze ellende. Dank omdat Hij ons verlost heeft. Dank omdat Hij ons blijft liefhebben ondanks al onze ontrouw en ongeloovigheid en hardnekkige verwerping. Amor vincit omnia, de liefde overwint alles, de liefde van Christus is onwederstandelijk. „En wat Zijn liefde wil bewerken, ontzegt Hem Zijn vermogen niet." De heerlijkheid van het Christendom is deze dat het ons niet verkondigt: „doe uw best, streef naar het ideaal, wellicht zal het u gelukkenl" om u dan als het u mislukt (en dat zal en dat moet hetl) u hopeloos en hulpeloos alléén te laten, maar dat het u verkondigt: wij hebben een Koning, die overwonnen heeft en die elk, die zich aan Hem toevertrouwt, tot mede-overwinnaar maakt. De vijandelijke vesting is al ingenomen. Het Legerhoofd met Zijn staf is er reeds binnen. Nu zeggen zij, die nog tijdelijk daarbuiten, in het stof en in de warreling van den strijd verkeeren, toch met vreugde: „wij hebben overwonnen." Zij voelen en weten zich één met het geheel. Zoo spreken ook wij, ziende op onzen Heiland: „wij hebben overwonnen. De vijand is verslagen. De dood is vernietigd. Alle deelen van Zijne overwinning zullen eerlang ook de onze zijn." Deze dingen bevestigen wij allen, die in Hem onzen Zaligmaker gevonden hebben. Roomschen en Protestanten. Voor mij is de rampzalige scheiding tusschen de kerkafdeelingen in beginsel overwonnen als ik maar vast op Christus zie. Niet wanneer ik het oog sla op wat voor oogen is. Niet als ik ga redeneeren. Niet als ik ga rekenen met mijn eigen zondige hart en met de bekrompenheid, met de kortzichtigheid, met de vrome of goddelooze hartstocht der ijdele menschen. Maar als wij samen nederknielen bij de kribbe en straks het offer van den gekruisten Zaligmaker als onzen eenigen troost in leven en in sterven belijden, dan z ij n wij in hoofdzaak en wezen één en geen paus en geen concilie, geen geschreven belijdenis of nóg zoo vereerde reformator, kan die eenheid in mij schokken of vernietigen. Ik geloof ééne heilige, algemeene (katholieke), apostolische Kerk, de „Una Sancta," die voor mij, en Goddank voor talloos velen mèt mij, geen hersenschim, geen utopie, maar zalige, liefelijke, sterkende, onbetwijfelbare waarheid is. En van u, die nog onzeker of kritisch en twijfelend of verwerpend tegenover dit alles staat, zeg ik: ik beklaag u, maar ik veroordeel u niet. Ik ben verzekerd dat gij nog dwaalt, maar ik heb u lief, omdat ik weet dat mijn Heiland u liefheeft, en ik wanhoop niet aan u, omdat H ij het niet doet. Ik tracht u ook in deze Boodschap niet te „bekeeren," want dat kan ik niet, maar H ij kan het en Hij zal het ook doen, want Hij zoekt u, en de goede Herder zoekt net zoo lang totdat Hij het afgedoolde schaap heeft gevonden. Ik zie in u allen candidaten voor de gouden kroon. Ik beroep mij op uw doop, indien gij dat voorrecht hebt, en zoo niet, dan zeg ik nóg dat deze Jonggeborene recht op u heeft en u ook door dit mijn eenvoudig woord geroepen heeft. Ach, verhard u niet, maar laat u vinden 1 Ook uwe plaats is in Bethlehem, ook u geldt de liefde en de ontferming van dit Goddelijk Kindl Deze Boodschap is bestemd voor allen, die haar lezen zullen. Voor Jood en Christen, voor geloovigen en voor ongeloovigen, voor vriend en vijand. Christus wil alle menschen tot Zijne vrienden maken. Een oude legende verhaalt dat in den nacht, waarin Christus geboren werd, geen enkel dier aan een ander eenig kwaad heeft gedaan. Zouden wij, menschen, het niet eens beproeven elkander niet alleen op het Kerstfeest geen kwaad te doen (gelijk wij toch helaas maar al te dikwijls gedaan hebbenl) maar voortaan elkander wat blijvende liefde en barmhartigheid te bewijzen? Is de wereld al niet ongelukkig genoeg om dit middel niet eens te beproeven? Is deze Jezus, die nog nooit iemand kwaad heeft gedaan, onze belangstelling, onze toewijding, onze hulde niet waardig? Vrienden, ik heb uit de warmte van mijn hart dit woord geschreven. Er zit zeker heel weinig logica en nog minder dogmatiek in, maar er ligt wel een groot en hartelijk verlangen naar uw heil en naar uw geluk aan ten grondslag. Ik b en verzekerd dat ook gij, wie gij ook zijt, er beter van wordt, er gelukkiger aan toe zult zijn, uw rust en uw vrede zult vermeerderd zien, wanneer gij Jezus Christus, den Zone Gods, den Zaligmaker der wereld, den Heiland van zondaren, als uwen Heere en Meester hebt aangenomen. God helpe u dien stap te doenl O Vredevorst, Gij kunt gebieden Den vrede op aard en in mijn ziel. Doe eiken zondaar tot U vlieden. Dat al wat ademt voor U kniel'! Dit zal de God des heils bewerken. Hij zal den zetel, U bereid, Met recht en met gerichte sterken — Hem zij de lof in eeuwigheid] GEBED. O Heere Jezus Christus, Koning der wereld, Koning ook van mijn arme, zondige hart, ontferm U over de volkeren dezer aarde en breng hen door Uwe Evangelieboden tot de kennis Uwer waarheidl Heiland, Hoogepriester en Verlosser, laat zij, die U nog verwerpen, ook helaas mede door het gedrag Uwer naambelijders, door Uwe onwederstandelijke liefde gewonnen en gezaligd worden! Lam Gods, dat de zonden der wereld draagt, ontferm U onzer! Amen. MET EEN BOEKSKE IN EEN HOEKSKE CUM LIBELLO IN ANGELLO UITGAVE EN DRUK VAN BOSCH & KEUNING te BAARN • LIBELLEN-SEr'e Nr. 47