EB lp 04575 & Serie II. ïïo. 6. Per Serie (10 nra) f 3— Af/., nrs f 0.40 „PRO en CONTRA" Betreffende Vraagstukken van Algemeen Belang - - Vrouwenkiesrecht Pro: W. WIJNAENDTS FRANCKEN— DYSERINCK Lid v\h Hoofdbest. v/d Vrijzinnig-democratischen Bond. Contra: Mr. ARNOLD LEVY Advocaat en Procureur te Amsterdam. BAARN HOLLANDIA-DRUKKERIJ 1906 „PRO en CONTRA" Met medewerking van: Prof. Mr. ANNE ANEMA; Dr. LOUIS A. B^EHLER; Prof. Dr. H, BAVINCK; Dr. J. BORST; Dr. D. BOS; J. VAN DUSSELDORP A. Mzn.; Prof. Mr. D. P. D. FABIUS; Prof. Dr. A. P. FOKKER \ Dr. Ph. j. HOEDEMAKER; Dr. A. C. A. HOFFfiAN; Mr. ARNOLD LEVY; Mr. J. LIMBURG; E. A. KEUCHENIUS; Dr. W. H. MANSHOLT; Prof. Mr. W. L. P. A. MOLENGRAAFF; Dr. H. M. van NES; Prof. Dr. H. OORT; FELIX ORTT; Dr. H. PINKHOF; HENRI POLAK; Dr. M. W. PIJNAPPEL; Jhr. Mr. W. F. ROCHUSSEN; Dr. J. B. SCHEPER&'JOH. P. SCHOUTEN; Dr. J. SCHRIJVER; Prof, Mr. D. SIMONS; Jhr. Mr. H. SMISSAERT; Dr. A. J. C. SNIJDERS; Dr. H. STERNEBERG; W. H. VAN TERWISGA; L. W. J. K. THOMSON; Mr. H. VERKOUTEREN; Ds. A. W. VAN WIJK; Dr. C. J. WIJNAENDTS FRANCKEN e. a. WIJZE VAN UITGAVE. „Pro en Contra" verschijnt op ongeregelde tijden (zoo mogelijk om de vier of vijf weken) in op zich zelf staande brochures van 2 vel druks, royaal 8vo formaat, gedrukt met flinke letter op goed papier. Een reeks van 10 brochures vormt een serie. Inteekening geschiedt bij iederen solieden boekhandelaar of bij de uitgevers. Prijs per serie bij inteekening f3.— Afzonderlijke nummers f0 40 De Ie Serie bevat: i. Neo-Malthusianisme (Pro: Dr. J. M. van 't hoff; Contra: Dr. h. pinkhof); 2. Be smette rijkheid van Tuberculose (Pro: Dr. M. W. Pijnappfl; Contra: Prof. Dr. a. P. Fokker); 3, Vegetarisme (Pro: B. SybrandJPj Contra: Dr. J. Schrijver); 4. Het Ministerie-Kuyper (Pro: Prof. Mr. Anne Anema; Contra: Mr. J. Limburg); 5. Vereenvouaigae Spelling (Pro: Dr. J. B Schepers; Contra: Dr. T. D. Detmers); h. Het Vrije Huwelijk (Pro: W. hamburger; Contra: Mr. H. Verkouteren); 7. Vivisectie (Pro: Dr. H. J. L. struycken; Contra: FelixOrtt); 8. Geheelonthouding (Pro: Ds. A. W. van WlJK; Contra: G. oosterbaan); 9. Het Onderzoek naar het Vaderschap (Pro: Prof. Mr. W. L. P. A. Molengraaff; Contra: Jhr. Mr. W. F. rochussen); 10. Aansluiting bij de Berner-Conventie (Pro: Herman Robbers; Contra: J. H. Kok.) In de He Serie verscheen tot heden: 1. Theosophie (Pro: W. G. Reedeker; Contra: Dr. H. M."van Nes); 2. Homoeopathie (Pro: Dr. A. C. A. Hoffman; Contra: Dr. H. Pinkhof); 3. Spiritisme (Pro: J. S. Göbel; Contra: Dr. A. J. C. Snijders); 4. Reglementeering der Prostitutie (Pro: Dr. W. H. Mansholt; Contra: E. A. Keuchenius). 5. Het recht van Werkstaking(Pro: Jos. Loopuit; Contra: Jhr. Mr. H. Smissaert.) De eerstvolgende Nrs. zullen artikelen bevatten over: Evolutie, Vrijhandel, Volksleger, Vaccinatie, Doodstraf, Lijkverbranding, Vrijzinnig Christendom, de Genezingen te Lourdes, Staatspensioneering, Coöperatie, etc. „Nederland is een kleine Staat; door kracht kunnen wij te midden van magtige Staten geen roem meer verwerven. Maar wij kunnen ons stellen in de voorhoede, aan de spits van hen die de beschaving bevorderen. Daardoor kan Nederland zich nog vereeuwigen en voor altijd de bewering logenstraffen que la Hollande est une nation éteinte". Handelingen v. d. Jw. K. der St. Gen. i86gjjo p. 1467. De billijkheid eischt de toekenning van het kiesrecht aan de vrouw. Wie zou durven bestaan te ontkennen dat, volgens 't beginsel van strikte rechtvaardigheid, aan de vrouw — in zooverre zij voldoet aan de eischen die de wetgever ook den man stelt of in de toekomst stellen zal — het kiesrecht moet worden toegekend, tenzij hij zich plaatst op 't standpunt van 'n WEININGER en diens woorden onderschrijft: „die Frauen haben keine Existenz und keine Essenz, sie sind nicht, sie sind nichts", dan wel behoort tot die dogmatici, welke in iedere vrouw 'n dochter Eva's en in Eva zelf de oorzaak van den zondeval en daarmede van allemenschelijke ellende zien. Zoo vaak dan ook de vrouw zich over 't onrechtvaardige harer achterstelling in deze beklaagt, zal haar „cri de justice" doordringen tot alle mannen, die niet zijn vastgeroest in konventie en kleinzielige eigenliefde, tot alle vrouwen die niet zijn gedemoraliseerd door te zwaren arbeid en 'n langdurige dagtaak eenerzijds, door 'n beuzelachtig, allen-inhoud-missend bestaan ander- P. & C. ü 6 1 zijds, of wier aangeboren traagheid en gemakzucht haar alle nieuwe ernstige plichten zoo ver mogelijk van zich doen houden. Onze voorstanders moge men, evenzeer als de mannen die in '70 de doodstraf hielpen afschaffen „ziekelijke humanitairisten" schimpen, zij voelen zich daarboven verheven, wetende dat te allen tijde hervormers aan smaadwoorden van dat gehalte hebben blootgestaan. Talrijk zijn degenen die volkomen erkennen het onrecht dat aan de vrouw gepleegd werd door de Grondwet van '87. Doch tevens vorderen zij — wars van 't fiat justitia pereat mundus — waarborgen dat het staatsbelang niet zal gedeerd worden door medewerking van onkundigen of onwaardigen. Gaarne schaar ik me aan de zijde van hen die 't kiesrecht niet beschouwen als 'n natuurrecht, 'n persoonlijk recht, maar als eene in het publiek belang opgedragen funktie. Volkomen erken ik dat voor de vrouw uitwissching van den smaad van onbevoegdheid om deel te nemen aan het openbaar staatkundig leven van haar volk, alleen dan geëischt mag worden wanneer dit kan gebeuren zonder schade Voor de geheele gemeenschap. Vóór alles zij hier nadrukkelijk verklaard dat het de wensch is noch van mij, noch van het overgroote meerendeel der aanhangers(sters) van het hier verdedigd beginsel, om, door middel van het kiesrecht of andere door 't feminisme voorgestane veranderingen „de" vrouw of ook maar vele vrouwen te maken tot kopieën van den man. De taak van man en vrouw zal ook in de toekomst, in doorsnee genomen, een verschillende zijn. De middelen waardoor, de plaats vanwaar die taak vervuld kan worden kan echter in vele en móét in enkele gevallen voor man en vrouw dezelfde wezen. Waar ik in de netelige kwestie gelijksoortig- of gelijkwaardigkunnen-zijn zeer stellig positie neem voor 't tweede, daar verwerp ik zoo beslist mogelijk de dwaze oordeelen, die — liefst door mannen — over „de" vrouw zijn geveld. Hoe volkomen onzinnig deze apodiktische uitspraken zijn, moge blijken uit 't navolgende, 'n keur uit een veel grootere bloemlezing, die trouwens door iemand met encyclopaedische litteratuurkennis ongetwijfeld verhonderdvoudigd zou kunnen worden: ViRCHOW noemt de kalmte, De vrouw is afkeerig van analyseeren. LOTZE. De vrouwen zijn streng konservatief en haten 't nieuwe. MöBIUS. De vrouw draagt de wet in zich, zij spreekt uit haar met de noodzakelijkheid en zekerheid van 't natuurlijk instinkt. Bachhofen. De vrouw is de eenige ware zendelinge der beschaving, broederschap en vergevende liefde. KlNGSLEY. Lang van haar, kort van verstand. Schopenhauer. Havelock Ellis de lichtontvlambaarheid, een kenmerk van het vrouwelijk geslacht. De vrouw heeft een groote voorliefde voor 't analyseeren der dingen. Lafitte. Op 't vrouwelijk geslacht rust de geest der revolutie. Hippel. Het vrouwelijk geslacht is het de wet-verachtende en onrechtvaardige geslacht. Von Hartmann. Iedere vrouw is in haar hart een slang. Pope. De mannen hebben 't gemoedsleven en de hartstochten, de vrouwen het verstand. NlETZSCHE. Gedoogde de plaatsruimte het, niets zou me liever zijn dan hier een lange lijst aan toe te voegen van de vele uitspraken over wat „de" vrouw zou worden en wat „de" vrouw voor slechts zou bewerken, indien zij 't kiesrecht had. Van mr. H. Verkouteren, den christelijk- en mr. R. van der Mey, den nationaalhistoricus af tot jeugdige Rotterdamsche vrijzinnige politiekertjes toe, allen schijnen 't precies te weten, en — meenen telkens 't lijnrecht tegenovergestelde 1 Het eenige wat dan ook uit die tegenstrijdigheden valt te leeren is: dat de heeren der schepping wel 'n iets bescheidener toon mochten aanslaan als ze over „de" vrouw praten en dat Schopenhauer het bij 't rechte eind had, toen hij van z'n eigen geslacht getuigde dat mannen „leicht das vorhandene vergröszern und imaginares hinzufügen". Of „de" vrouw geschikt zal zijn voor de staatkunde doet niets ter zake, zoolang men niet bewijst dat „de" man er wel geschikt voor is. De wijze waarop een groot deel van de kiezers hun kiesplicht vervullen, doet me vermoeden dat de meeste van de vrouwen daar nu wel niet zoo heel erg voor zullen behoeven onder te doen. Of er enkele vrouwen die talenten zullen bezitten, welke noodig zijn voor 'n staatkundige rol van gewicht, d. w. z. niet om als staatsman van zich te doen spreken, doch om in die positie het land belangrijke diensten te bewijzen, kan slechts de toekomst leeren. De gunstige voorteekenen zijn er. Voortdurend worden te goeder trouw onbewust, of wel in kwaadwilligheid bewust, drie dingen verward, n.L: het avond aan avond afdraven van vergaderingen en de daarmee gepaard gaande „uithuizigheid" „der" (?) vrouw; het deelnemen aan de stemmingen; het zich interesseeren voor politiek. Of nu de ongehuwde, alleenstaande vrouw gedurende eenige maanden van 't jaar, speciaal in den verkiezingstijd, zich tot 't eerste geroepen zou voelen is iets wat toch eigenlijk niemand dan haar zelve aangaat 1 Misschien zouden de enkele herrie-vergaderingen die we ook in Nederland kennen 'n wat kalmer en beschaafder verloop hebben. Zeker is dat ook zonder de toekenning van 't kiesrecht haar de toegang tot vergaderingen — met uitzondering soms van die welke door R. K. en antirev. worden gehouden — niet ontzegd wordt. Maar bovendien: van de tienduizende kiezers die we in ons land hebben, neemt toch slechts een in verhouding zeer klein procent op die wijze aan 't publieke leven deel. Aan te nemen dat het procent der latere kiezeressen grooter zou zijn, daartoe bestaat geen enkele plausibele grond. Integendeel: het verblijf in die rookerige, benauwde zalen zal alleen getrotseerd worden óf door ongeneeselijke vergaderingzuchtigen, óf door de ernstige vrouwen die op 'n bepaald punt nadere opheldering wenschen te ontvangen. Dat ook de gehuwde vrouw uit 't laatste motief politieke bijeenkomsten zal bijwonen spreekt van zelf; en wanneer zij dit doet na te rade te zijn gegaan met de belangen van haar gezin, kan 't niet anders dan 'n invloed ten goede op haar hebben. Hoe breeder haar geestelijke horizont wordt, hoe meer kans dat zij een karaktervormster zal kunnen wezen in den besten zin van het woord; en wanneer zij inziet dat ze niet alleen is 'n opzichzelfstaand, in-haar-kleine-kringetje-zich-mogend-verliezen individu maar ook gemeenschapswezen, zal dat ten goede komen aan de ontwikkeling van haar meest gewaardeerde eigenschappen als vrouw. En indien ze behoort tot de eerstgenoemde kategorie, is dat niet 't gevolg van 't stembiljet of van den wensch daarnaar, maar 'n uitvloeisel van haar karakter, dat zich ook onder andere omstandigheden tóch wel op 'n ongunstige wijze: in 't voortdurend naloopen van pretjes en dergelijke zou uiten. Dat de bloote daad van 't stemmen kan geschieden zonder dat alles, en tot nu toe door H.H. kiezers ook veelal zoo geschiedt, behoeft niet nader te worden bewezen, noch ook dat die daad zoomin „onvrouwelijkheid" als „oneenigheid in de gezinnen" of iets dergelijks na zich zal sleepen. De tegenstander behoorde zich dus te bepalen tot 't bespreken van de gevolgen die zouden kunnen ontstaan, wanneer de kleine kring vrouwen die zich tot nu toe ook zonder stembiljet voor de politiek interesseert, dóór 't stembiljet zich belangrijk zou gaan uitbreiden en in de toekomst misschien 't meerendeel der vrouwen bevatten. Politieke belangstelling nu, bedoeld in den zin van belangstelling in alle groote vragen van den dag, in alle kwesties die 't nageslacht raken, zal er meer toe bijdragen de teederheid en moederlijkheid in de vrouw zich te doen ontwikkelen, dan de beuzelarijen en nesterijen die nu nog al te vaak haar aandacht in beslag nemen. Voor bestaansgevuldheid zal levensvolheid in de plaats treden. Juist op de vrouwen in de meer bevoorrechte klassen zou de politieke ontvoogding, het gedwongen-zich-indenken in vraagstukken van algemeen belang, een heilzamen invloed oefenen. Vooral wanneer deze gepaard ging met maatregelen, waarbij de Staat beslag legde op de krachten der bijv. 18-jarige vrouwen, en door haar ernstig werk op te dragen te kennen zou geven dat hij in de toekomst wenschte te bezitten bruikbare burgeressen en geen oekonomische en inteliektueele nonvaleurs. Dat diegenen zouden moeten worden vrijgesteld, die de bewijzen konden overleggen dat ze op andere wijze werden opgeleid tot eenig beroep of werkkring, welke geacht worden in 't belang van de gemeenschap te zijn, ligt voor de hand. De breede schare van niets-nutters in ons midden, onze volleerde jongedames, dient de Staat het bewustzijn bij te brengen dat op haar de dure gemeenschapsplicht rust hare maatschappelijke bevoorrechting om te zetten in bruikbaren arbeid. Men mocht er wel eens rekening mee houden, hoe al die onbeduidende, bloedarme, zenuwzwakke schepseltjes, die straks de moeders eener volgende generatie worden, een enorm verlies aan volkskracht beteekenen. Doch er is meer. Voor een gezond volksbestaan is de lorrigheid van leventjes als de hare en die van tallooze volwassene en oudere vrouwen uit de niet onbemiddelde midden- en hoogere klasse een bepaald gevaar. Men vergete niet dat op braakliggende velden onvermijdelijk onkruid opschiet. Aan welk werk 1), als aequivalent van den dienstplicht der mannen, de voorkeur zou zijn te geven, dat uiteen te zetten gedoogt de omvang van dit geschriftje niet. — Nadruk moet er op gelegd worden, dat dit slechts bepleit wordt in 't belang van de genoemde kategorie van vrouwen en de gemeenschap beide, niet omdat ik — of wie van de voorstanders (sters) van vrouwenkiesrecht ook — eenig verband zou toegeven tusschen DIENSTPLICHT en kiesrecht. Toch wordt dit nog veelal aangevoerd door onze tegenstanders. Zelfs ontzag een R.K. dagblad zich niet, de vrouwen slechts dan 't recht van haar stembiljeteisch toe te kennen, indien ze zich bereid verklaarden in leger en vloot te dienen. De schrijver voegde er echter bij, dat geen beschaafd man het denkbeeld van 'n vrouwelijk soldaat anders in verband zou kunnen brengen dan met de gedachte aan 't woeste negerrijk van wijlen koning Behanzin. Voorwaar 't pleit niet voor een rijkdom van ideeën-associaties in dit R. K. hoofd. Ieder ander zou onmiddellijk het beeld van de — ondanks haar „onvrouwelijk" (?) optreden niet lang geleden door de alleenzaligmakende Kerk heilig verklaarde — maagd van Orleans voor den geest komen. Het feit, dat eertijds het stembiljet in handen was juist van hen die van het persoonlijk dienstnemen waren vrijgesteld, en nog heden ten dage de kiesbevoegdheid geschorst wordt van alle militairen beneden den rang van sergeant (behalve wanneer ze vrijwillig dienst namen en genoeg dubbeltjes hebben: Kieswet, art. 5 d tweede lid), wijst er afdoende op dat, mogen ook „onze Friesche, Frankische en Saksische voorouders hun Ding-recht krachtens hun Zwaard-plicht" gehad hebben, van een dergelijk kausaal verband x) Dit denkbeeld, voor zoover mij bekend 't eerst aangeroerd door Prof. Dr. C. Hilty in den vorm van dienst bij 't Roode Kruis, ten onzent door Dr. Lingbeek in de Hygiënische Bladen 4e jg. no. 6, sedert Aug. '02 door mij in tal van vergaderingen zonder noetnenswaardigen tegenstand bepleit, wordt, zij 't op andere gronden, ook voorgestaan door 't officieel rapport in zake Grondwetsherziening van de V. v. V. K. niet het geringste spoor meer over is, behalve in de hersenen van onlogische tegenstanders. Dat de onverschilligheid der vrouwen voor het stembiljet nog buitengewoon groot is, kan niemand ontkennen; en met de waarheid in flagranten strijd was dan ook, wat bij de overreiking van het „rapport der commissie van de V. v. V. K. inzake Grondwetsherziening", een der aanbiedsters zich helaas niet ontzag aan de Koningin te verzekeren: dat het de wenschen van alle Nederlandsche vrouwen bevatte. Ware dit zoo, dan behoefden we op de toekenning van het kiesrecht niet zóó sterk aan te dringen. Dan zou althans de goede invloed, die op de vrouw en daarmede indirekt op de gemeenschap door hare politieke wakkerschudding zal worden geoefend reeds vruchten dragen, zij 't dan ook niet voor de wetgeving. Juist de nog bestaande onverschilligheid is een spoorslag te meer tot invoering van de bepleite maatregel. Dat de vrouw van aanleg suggesttbeler zou zijn is een bewering, die voorloopig afdoende weerlegd is door de striktwetenschappelijke onderzoekingen van Dr. Lipmann te Berlijn, Langs experimenteel-psychologischen weg toch toonde deze aan, dat de suggestibiliteit van het meisje en van de jonge vrouw geringer is dan die van den knaap en den jongen man. Waar de aanleg in dezen dus even goed, ja beter is, daar kunnen we aannemen dat, zoo deze onderzoekingen tot personen van middelbaren leeftijd worden uitgebreid, deze geen voor-de-vrouw-min-gunstige cijfers zullen aanwijzen. Wanneer de vrouw in de naaste toekomst zal geleerd hebben zich niet blind te staren in haar nu nog zoo engen gezichtskring, dan zal zeer zeker hare veelal mindere positieve kennis vergoed worden door een groote dosis gezond verstand en intuïtief helder inzicht in de kwesties, waarover zij te oordeelen zal hebben. Beide toch zijn in de gemiddelde vrouw naar haren aanleg aanwezig; en dat een groot deel van de vrouwen geestelijk zoo verbijsterend minderwaardig is, ook op haar meest eigen terrein, is m. i. uitsluitend te wijten aan de opvoeding die haar ten deel viel. Hoogere burgerschoolwijsheid kweekt geen logischen zin, en 't al te vroegtijdig optobben met jongere broertjes en zusjes, te midden van 'n onstelselmatig geleid en met moeite bijeengehouden boeltje, gevolgd door 't in 'n dienstje gaan, waar haar het „waarom" der dingen die men van haar vergt, niet eens wordt duidelijk gemaakt, moet noodwendig tot verstomping leiden. Volgt dan nog een huwelijk, waarin de vrouw is speelpop of huissloof of moederdiertje, dan is een algeheele psychische ondergang het onontkoombaar einde. Het komt er op aan, den vicieusen cirkel te breken; en het eenvoudigste en meest radikale middel daartoe heeft de eerstvolgende grondwetsherziener in de hand. Moet het vrouwenkiesrecht niet wachten tot alle vrouwen er rijp voor zijn? Hierop kan slechts een wedervraag't afdoende antwoord geven: heeft 't mannenkiesrecht, de gestadige uitbreiding ervan gewacht tot alle mannen er rijp voor waren, of heeft men met de bij-uitstek-geschikten, ook de minder-geroepenen en de botte elementen tot de stembus toegelaten, gedachtig aan Thorbecke's woord dat: „wanneer men te kiezen heeft tusschen het insluiten van ongeschikte kiezers en het buitensluiten van kiezers die als geschikt schijnen te moeten worden beschouwd, dit laatste vooral behoort te worden vermeden?" Meer en meer vallen de belemmeringen weg, die speciaal 't meisje uit de hoogere- en middelklasse beletten zich dezelfde of gelijkwaardige kundigheden te verwerven als hare manlijke tijdgenooten. Voor zoover wettelijk de vrouwen worden achtergesteld bij de mannen wordt het onrechtvaardige hiervan meer en meer erkend, zoodat niet lang geleden een schrijver, die tot de antifeministen gerekend wenscht te worden, toch de termen „onwaardig sekse-egoïsme" en „onrechtmatige bevoorrechting van het machthebbende sterkere geslacht" toepaste op art. 342 B. W. Maar er wachten nog tal van vraagstukken, die voor de helft ook de vrouw betreffen, op oplossing. De herziening van ons huwelijksrecht en huwelijksgoederenrecht, in welken geest deze dan ook moge tot stand komen, kan niet bevredigend zijn — allerminst voor hen die zich aan 'n vooruitstrevende of konservatieve meerderheid zullen hebben te onderwerpen — wanneer niet de beide betrokken partijen er toe medewerken. Onlogisch is het derhalve te zeggen: we zullen de vrouw eerst vrijmaken in het privaatrecht en pas daarna in 't publiekrecht; logisch en wenschelijk haar in 't publiekrecht de vrijheid te geven om zelf te beslissen of ze in 't privaatrecht — het recht dat zoo tallooze verhoudingen van het dagelijksch leven regelt en feitelijk van grooter beteekenis is voor 't gezin — de gelijke van den man wil zijn of niet. Een onafwijsbaar gevolg van de invoering van V. K. zou zijn, dat alle partijen zich over de punten zouden moeten uitspreken die meer in 't bizonder de vrouw aangaan. We kunnen de programs der drie linkergroepen buiten bespreking laten en ook van den dezer dagen opgerichten Bond van „vrij"-liberalen mag verwacht worden dat over verschillende punten de beginselverklaring zich uitvoerig zal uitspreken. Doch ook de andere rechtsche partijen zouden zich dan niet langer kunnen bepalen tot 'n „de wetgever heeft zijn aandacht te wijden aan het verbod van arbeid in fabrieken van vrouwen met de zorg voor eigen kinderen belast", (of ze haar toevertrouwde pleegkinderen verwaarloozen schijnt er niet op aan te komen) of tot 'n: „de Staat heeft te waken tegen den fabrieksarbeid van vrouwen die jonge kinderen te verzorgen hebben" — maatregelen *) die ook niet-R. K. of -Christ-hist. wie het welzijn van 't nageslacht en de toekomst van ons volk ter harte gaat kunnen toejuichen, — maar dan zou daarachter volgen: de Staat heeft voor de daardoor wegvallende verdiensten van de moeder voldoende uitkeering te doen; hij heeft voor vrouwen in de laatste maanden van haar zwangerschap en de eerste maanden dat ze zelf haar kinderen zoogen, kosteloos waschinrichtingen open te stellen, en voor hulp in de huishouding te zorgen gedurende 10 dagen na de bevalling 2). Dan zouden alle partijen zich in hun programs verklaren omtrent al of niet „verbetering van den rechtstoestand van de vrouw"; al of niet „bevordering van ambachts(vak)onderwijs" ook voor meisjes; het al of niet „op voet van gelijkheid door de overheid behandelen van alle burgers" èn burgeressen. Dan wisten de vrouwen eindelijk precies wat haar te wachten stond van de politieke partijen, en wisten de politieke partijen 't al weer op wat meer punten van elkander. — Stelt men nu de vraag of niet volgens het op pag. 8 bovenaan I1) De vraag of, vooral met 't oog op het fysieke welzijn van het kind, het wenschelijk is de zorg voor jonge kinderen gedurende een groot deel van den dag toe te vertrouwen aan deskundige verzorgsters in 'n omgeving die aan de meest dringende eischen der hygiëne voldoet en dan de vrouwenarbeid geheel vrg te laten, of wel de hygiëne van het kind als verplicht herhalingsonderwijs resp. leervak op de middelbare scholen in te voeren, blijve hier buiten bespreking. 2) Het afmattende staan aan de waschtobbe, de zeepsopwalmen hebben menige zwangere of kraamvrouw meer kwaad gedaan dan allerlei — niet „elke" soort van fabrieksarbeid. De „hulp" zou onder leiding van wijkopzichteressen verleend kunnen worden door de op blz. 5 en 6 bedoelde vrouwelijke „recruten". beweerde althans de gehuwde vrouw uitgesloten moet blijven van 't kiesrecht, dan antwoord ik daarop zeer beslist: neen. Zonder iets terug te nemen van de daar uitgesproken en reeds vroeger elders verdedigde meening, acht ik haar in de éérste plaats aangewezen om het stembiljet te krijgen. Zij toch stelt leven en gezondheid in de waagschaal om het land nieuwe zonen en dochteren te schenken, daarmee het voortbestaan van 't volk verzekerend. Zij is door haar kinderen enger verbonden aan de gemeenschap en heeft bij den voortdurenden bloei er van grooter belangen dan de ongehuwde vrouw. Zij moet het allereerst worden opgeheven uit den staat van verdooving waarin ze veelal verkeert, haar oogen moeten geopend worden voor de vele misstanden in de maatschappij, die zij gaarne zal willen verbeteren, wanneer ze eenmaal inziet dat haar kinderen daar later onder zullen lijden. Het sterke moederlijk gevoel dat in 'n groot deel der vrouwen en in 't meerendeel der moeders leeft moet worden dienstbaar gemaakt aan 't algemeen belang, ook, en in de eerste plaats, door 't stembiljet. Zal zij niet door haar kiesbevoegdheid haar huiselijke en moederlijke plichten verzuimen? Dwaze vraag I Hoeveel tijd geven gemeenlijk de kiezers aan dien specialen plicht? Wat zou er terecht komen van kunst en wetenschap, handel en nijverheid, indien niet ernstige zaken, moeilijke plichten konden betracht worden naast de belangstelling in het algemeen welzijn van ons volk? Onze beroepspolitici en propagandisten blijven hier buiten bespreking. Dat er nooit een vrouw zal wezen die de naastbijzijnde werkelijke plichten vergeet voor vermeende vérder-afliggende, zou ik niet durven beweren: misbruiken zal niemand kunnen weren. Maar wat beteekent het kwaad dat die ééne zal doen — en dat ze zonder vrouwenkiesrecht en zonder vrouwenbeweging tóch wel zal doen al is 't dan op 'n ander terrein — tegenover 't goede dat de anderen aan zichzelf en aan de maatschappij tot stand zullen brengen? Is WlGBOLD Slicher, secretaris van Amsterdam, die 't ambt van pensionnaris weigerde omdat hem dit te veel zou aftrekken van de opvoeding zijner kinderen, een uitzondering onder de mannen, de vrouwen die voor baantjes en ambten zullen bedanken, indien zij in kleiner kring ernstige plichten hebben op zich genomen, zullen de overweldigende meerderheid vormen. Daarvoor is de gezonde zin van de Hollandsche vrouw ons borg. Zoodra de bevrijding der vrouw een voldongen feit is geworden, zullen zelfs vele van haar, die zich nu in den maalstroom van het publieke leven geworpen hebben, dankbaar begroeten de betere arbeidsverdeeling, die dan mogelijk zal zijn door de deelneming van een veel grooter aantal vrouwen aan 't werk dat mede door vrouwenhulp tot stand moet komen, en zich voor een belangrijk gedeelte terugtrekken uit de overweldigende massa arbeid die zij thans uit overtuiging en bij gemis van voldoende medewerking op zich moeten nemen. Wanneer de jaren van opleiding voorbij zijn, de kinderen zelfstandig zijn geworden en 't ouderlijk huis hebben verlaten, dan zal in eenige gevallen haar geweten ook de gehuwde vrouw en moeder kunnen roepen tot een aktief aandeel in het openbare leven. Ze heeft dat uit de verte met aandacht gevolgd. Haar huiselijk leven heeft er mede toe bijgedragen haar te vormen tot t haar nieuwe taak. „Daar is geen liefdevoller, daar is geen edeler, daar is geen rechtvaardiger sociale wetgever dan... de moeder" schreef onlangs de Propagandist. Welnu, als de moedertaak in eigen gezin is afgedaan, dan ligt die niet in 'n mager-aftreksel-ervan in de gezinnen harer kinderen, dan is haar roeping niet om kleinkinderen te verwennen of dochters en schoondochters met goeden raad onafgebroken bij te staan. Haar kinderen behoort ze zóó te hebben opgevoed, dat ze niet in 't huwelijk treden voor ze op eigen beenen kunnen staan en de volle verantwoording van 'n nieuw geslacht zelf kunnen dragen. De vrouw die dan op den leeftijd is waarop vele onzer eerste staatslieden nog lang niet het hoogtepunt van hun loopbaan hebben bereikt, — de gemiddelde leeftijd onzer kamerleden is 50 jaar; vier onzer bekende politici, waarvan twee „leiders", worden weldra 70 jaar oud — zal zeker nog zooveel denkvermogen over hebben en zooveel energie, dat ze zich met liefde nog tal van jaren aan de publieke zaak zal kunnen wijden. De oneenigheid in de gezinnen en 't verlies van de achting voor den man, die met 't kiesrecht voor de gehuwde vrouw gepaard zouden gaan, zijn zonderlinge spookbeelden die — evenals heusche spoken voor den dageraad — op de vlucht slaan voor't helder licht van het gezond verstand. Daar zijn kwesties van veel meer persoonlijk belang dan de politiek, ik noem slechts den godsdienst. Zoo goed als men zich vóór 't sluiten van 'n verloving overtuigt van eikaars inzichten op dit punt, zoo goed kan men dat doen op 't stuk van politieke (sociale) gevoelens. Zoo goed als nu verdraagzaamheid en vrede heerschen tusschen echtgenooten met verschillende overtuigingen, doch die eikaars individualiteit respekteeren, zoo goed zal het dan het geval zijn. Dan als nu zullen de kribbige naturen, de nurksen en xanthippes eindeloos krieuwen, al zijn ze 't op stuk van zaken volmaakt met elkander eens. Wellicht zullen dan de huwelijkskandidaten iets ernstiger overleggen, wat zeker geen bezwaar is doch veeleer 't tegendeel. Zoo zal de politieke emancipatie der vrouw er toe kunnen bijdragen het peil van 't huwelijksleven te verhoogen. En dat andere argument? Och mochten toch de mannen inzien hoe ver gezocht dat is. Voor een man die werkelijk achting verdient, zal ook z'n ontwikkelde vrouw die gevoelen; en het zijn dan ook diè mannen niet welke met dat bezwaar komen aandragen. Het feit intusschen dat zoovelen, Kamerleden incluis, zich angstvallig ter verdediging om die achting scharen, bewijst, zielkundig beschouwd, niet anders dan dat ze er zelf niet meer aan gelooven. Dat is inderdaad 'n bedenkelijk verschijnsel. De achting van anderen toch kan berusten op schijn en doet dat ook dikwijls werkelijk geheel. Maar de achting die wij voor ons zelf gevoelen, is voor ons leven van de grootste beteekenis. „Wanneer wij in eenzaamheid tot de overtuiging zijn gekomen, dat wij door aan een innerlijken aandrang te voldoen goed gehandeld hebben, dan hebben wij daarmee een steen gelegd tot den opbouw van ons karakter, veel vaster en degelijker dan wanneer het ons om het oordeel van anderen te doen was". — De vooruitstrevende vrouw stelt het ewig-weibliche gaarne aan de stormvlagen van 't publieke leven prijs, omdat zij overtuigd is dat de kern er van onverwoestbaar is. Komt, leden van 't sterkere geslacht, doet desgelijks met de „achting" en de „autoriteit". Immers indien ge slechts toont in rechtvaardigheid en edelmoedigheid, ontwikkeling en beschaving, in eerbied voor anderer denkwijzen, in kennis en gezond oordeel, verantwoordelijkheidsgevoel en solidariteitsbewustzijn, in één woord als intellekt èn karakter de gelijke of de meerdere te zijn, zal datgene waarin ge een hooge eer stelt ongetwijfeld uw deel worden. Stellen we ons een oogenblik voor dat de gehuwde vrouw het kiesrecht niet deelachtig werd en dit beperkt bleef — zooals veelal als uiterste koncessie wordt voorgeslagen — tot weduwen, onafhankelijke, in-eigen-onderhoud-voorziende en daarmede gelijk te stejlen vrouwen. Dan zou het kunnen gebeuren dat de heer des huizes, die over de op dat oogenblik aanhangige vraagstukken veel met z'n echtgenoote van gedachten had gewisseld, naar de stembus ging met de dienstboden, z'n volwassen dochters — 'n onderwijzeres en 'n klerk bij de posterijen — en z'n oppasser. Zonder op de waarde van de stemmen van dit vijftal iets te willen afdingen, blijft het onderscheid dat gemaakt wordt toch wel innig onwijs. „Hij zal de belangen van z'n vrouw immers goed behartigen bij de keus van den kandidaat ?" voert iemand natuurlijk aan. Maar daar gaat het niet om. De man gaat niet naar de stembus, mag daar niet heengaan om de belangen van z'n vrouw, zichzelf of z'n gezin te behartigen, maar de belangen van de geheele gemeenschap. Kiesrecht is niet 'n soort van individueel wapen, dat ieder voor zichzelf en de zijnen mag gebruiken, het is eene in het algemeen belang toegekende bevoegdheid. Met de onthouding er van drukt men onvermijdelijk het stempel van minderwaardigheid op de uitgestotenen. Hoe wilt ge dat kinderen als grootsten steun op hun levenspad zullen meekrijgen de herinnering aan een hoogstaande moeder, het beste wat de mensch kan hebben, als ze opgroeien bij de ervaring dat die moeder niet wordt waardig bevonden om de groote belangen te behartigen, die zonder eenig voorbehoud aan dronkaards en leegloopers van alle standen worden toevertrouwd!1 Dat het vrouwenkiesrecht eerst mag worden ingevoerd wanneer van een voldoende volksovertuiging gebleken is, kan slechts door hem worden volgehouden die niet voldoende op de hoogte is van onze parlementaire geschiedenis. Men behoeft de tallooze krantenberichten maar te lezen over de gedagvaarde ouders om toe te geven dat de met één stem meerderheid aangenomen leerplichtwet niet meer is dan 'n Vexierbild met 't onderschrift: „waar is de volksovertuiging?" Bij de beraadslagingen in de Tweede Kamer over de afschaffing der doodstraf beweerde de heer BlCHON v. ijsselmonde dat de doodstraf weerklank en bevestiging vond in 't volksgeweten. Het druk bezoek van exekuties, overal en ten allen tijde waar deze publiek werden voltrokken, staaft zeer zeker Z.H.Edgestr. beweren. Nog uit de stem van 't volk zich in dien geest, waar 't in ernstige gevallen slechts met moeite er van is af te houden 'n misdadiger te lynchen. Toch kwam die afschaffing tot stand, en deed de wetgever goed zich boven en buiten de volksovertuiging te plaatsen. Hetzelfde feit bewijst dat 'n ander argument, n.1. dat Nederland moet wachten tot andere landen voorgaan, onjuist is. Ook in '70 heeft Nederland 't voorbeeld gegeven, toen alleen nog in 't koninkrijk Saksen en enkele andere kleinere staten de doodstraf was afgeschaft. Mogen tal van sociologen, o. a. von gumplowicz leeren, dat vooruitgang en ontwikkeling een kollektief verschijnsel is, het resultaat van de gezamenlijke werking eener reeks van drijfkrachten, terwijl de leiders niet anders zijn dan de dragers der heerschende ideeën, der volksovertuiging, daartegenover staan Carlyle en zijn aanhangers die meenen dat de geschiedenis der volkeren aan enkelen te danken is, dat aan de werkzaamheid der leiders alle vooruitgang is toe te schrijven. Ook hier zal de waarheid wel in 't midden liggen. Althans de historie van ons land heeft afdoende geleerd dat nu eens de volksovertuiging is voorafgegaan, dan gevolgd is; dat vaak Kamer of Regeering zich lieten leiden, maar even dikwijls leiding gaven. Een enkel woord over de godsdienstige bezwaren mag niet ontbreken. Zij zijn weerlegd door W. A. van der Vlies in „Ons Tijdschrift" van Aug. 1902, waarheen ik hen verwijs voor wie dit belangrijk punt een gewetensvraag is. Dat ook Calvinistische vrouwen zich bij de beweging voor vrouwenkiesrecht aansluiten, is het beste bewijs dat voor haar overtuiging een streng rechtzinnig Protestantsch geloof er niet mede in strijd komt. Zij zullen er aan herinneren hoe Christus Maria in het gelijk stelde tegenover martha, hoe juist Hij het geweest is die aan de vrouw de vrijheid heeft gebracht Hoe men van den apostel paulus — wiens uitspraken in 't bizonder worden aangehaald tegen de emancipatie der vrouw — het niet bevreemdend kan vinden, dat hij geen oogen heeft gehad voor wat de vrouw kon worden na hare vrijmaking door christus; dat van hem, die geen aanstoot nam aan den slavenhandel, gelijk blijkt uit zijn brief aan philemon, geen richtsnoer verwacht kan worden in elke vraag van 't gekompliceerd samenstel onzer hedendaagsche samenleving, waaruit tal van elementen, die de maatschappij in zijne dagen beheerschten verdwenen zijn en andere, die hij zelfs niet kon vermoeden, zich hebben gevormd. De uiterst konservatieve elementen hebben nog 'n laatste snaar op hun boog. Zij meenen dat de invoering van vrouwenkiesrecht een historische fout ware, omdat het na gezet overleg verworpen is bij de grondwetsherziening van '87, en daarop terugkomen een noodeloos breken met de historische lijn zou zijn» Ik kan hun geen beter raad geven dan eens nauwkeurig de Handelingen van de Tw. K. der St. Gen. van de laatste halve eeuw te bestudeeren. Wanneer zij mij daarna met wiskundige zekerheid kunnen zeggen wanneer de historische lijn z'n draai neemt, en dat tusschen de verschillende bochten meer jaren verloopen dan tusschen '87 en 'n eventueele invoering van V. K. in de additioneele artikelen van onze nieuwe grondwet, wat, gegeven de snelle werkwijze van ons parlement, wel niet voor 1912 zal zijn — zegge 25 jaar — dan geef ik me gewonnen. Voorloopig herinner ik hen evenwel aan de historie van de „wijziging der wetten van 19 Aug. '61 en 20 April '64" betrekkelijk de nationale militie. Zij werd in '73 door van Limburg Sttrum voorgesteld. Art. 3 luidde: „Een ieder die ter inlijving bij de militie wordl; opgeroepen, is verpligt zijnen dienst in persoon waar te nemen". Toen dit den 30en Juni '73 met 43 tegen 25 stemmen werd verworpen, trok de minister 't wetsontwerp in en trad af. Op den kop af 25 jaar later werd datzelfde beginsel in bijna gelijkluidende woorden : (art. 4) „Een ieder die tot den dienst bij de militie wordt verpligt, is [overeenkomstig de bepalingen dezer wet] gehouden zijnen dienst in persoon waar te nemen" met een overweldigende meerderheid, 72 : 20 stemmen in de Tweede Kamer, 32 : 12 (precies 'n maand later: 1 Juli '88) in de Eerste Kamer aangenomen. Verder herinner ik hen, die met de historische lijn als speer uit drakendooden willen gaan, hoe in 't jaar 1852 de heer van bosse pogingen deed tot invoering van 'n rentebelasting, 't Ontwerp van blussé ingetrokken 28 Febr. '71 (tusschenruimte 18 jaar) komt 'n jaar later weer aan de orde. Toen den 2en Mei '72 art. 1 van 't wetsontwerp, luidende: „Er wordt een directe belasting geheven van het jaarlijksch zuiver inkomen van elk ingezetene des Rijks, die daarvan naar art. 9 niet is vrijgesteld" met 51 tegen 27 stemmen werd verworpen, trok de min. v. fin. opnieuw 't ontwerp in. Slechts p jaar later wordt op de rechtuitheid der historische lijn een nieuwe stormloop gedaan. De rentebelasting van vissering vindt zóó'n verwoede bestrijding, dat de minister wegens geschokte gezondheid verlof neemt en aftreedt. Twaalf jaar later kregen we de wetten die eindelijk 't kapitaal in portefeuille belastten. Zóó nijdig waren velen, dat men den schepper er van bijna in 'n Haagsche sociëteit deballotëerde. Och arm! Langzaam maar zeker moet 't stok-konservatisme toegeven, en zoo werd de veel radikaler finantiëele specialiteit, die zoodra hij aan 't roer komt de Kamer nog andere noten op belastinggebied te kraken zal geven, enkele jaren later met open armen ontvangen door 't Sanhedrin op 't Plein. Gezet overleg! — naar de uitdrukkelijke kennisgeving van den heer v. houten in '8y, is 't vrouwenkiesrecht toen niet eenmaal voorgesteld! Er is een logische en enthousiaste rede vóór en een geestige speech tegen gehouden; de heer de Savornin Lohman verklaarde met 'n huisvrouwkiesrecht te willen meegaan, en verder heeft de minister verzekerd dat men er wel een aardig diskours over kon afsteken, maar dat de zaak toch niet ernstig in aanmerking kwam. Zóó weinig is er over gezegd en zóó weinig beteekenis is er aan gehecht, dat 't woord „vrouwenkiesrecht" in de registers op de Handelingen zelfs niet eens voorkomt. Ten slotte dient er op gewezen te worden dat met de invoering van 't aktieve vrouwenkiesrecht ook 't passieve dient gepaard te gaan. Waar bij de uitoefening van het eerste 't minder aankomt op een groot intellekt en diepe kennis dan wel op gezond verstand, daar worden bij 't tweede beide — zoo mogelijk ook nog bepaalde karaktereigenschappen — vereischt. De vrouwen die hiervoor in aanmerking komen, zullen dus vooralsnog tot de hooge uitzonderingen behooren. Maar zoo zij blijken te bestaan, dan is het in 't belang van den Staat dat zij gaan boven minder geschikte manlijke elementen. Zelfs een reaktionair als de heer Heemskerk erkende: „Is de man altijd meer geschikt dan de vrouw? Natuurlijk niet. Wie zal beweren dat de mannen voor alle betrekkingen meer geschikt zijn dan de vrouwen? Er zijn betrekkingen waarvoor slechts heel enkele mannen geschikt zijn, en dezen te vinden kost vaak moeite". Desniettegenstaande wenschte hij die minder geschikte of zelfs ongeschikte personen tot bepaalde betrekkingen te roepen, alleen omdat ze man zijn. Dit is bewust nadeel toebrengen aan de gemeenschap. En waarom geschiedt dit? Omdat het „wel treurig zou zijn, wanneer de man zichzelven het brevet moest geven van ongeschiktheid en uitkomst moest zoeken bij de vrouw". Onweerstaanbaar komen ons bij zulke incidenten de woorden van den menscbkundigen schrijver Arne Garborg voor den geest: „Existiert denn etwas niedriger gesinntes als ein in seiner mannlichen Eitelkeit gedemütigtes Masculinum?" Dat zijn dan de mannen aan wie de belangen van 't land zijn toevertrouwd I Niet uit 'n oprechte liefde voor den Staat, niet omdat het belang van den dienst het meebrengt, komt men tot dergelijke maatregelen, maar door de meest kinderachtige manlijke ijdelheid en heerschzucht, gepaard aan 'n dom generaliseeren, waar gevreesd wordt dat de glorie van „den" man zou verbleeken omdat... eenige vrouwen toonen de meerderen te zijn van .... vele mannen. En zich noemende liberalen, dat is toch vrijzinnigen, ontzagen zich niet zonder een woord van protest te stemmen voor maatregelen, wier wenschelijkheid op grond van zulke beschouwingen werd bepleit! Arm Nederland wiens wetten zóó tot stand komen. Alleen reeds om 'aan dergelijke immoreele toestanden een einde te maken is invoering van 't vrouwenkiesrecht aktief en passief van de hoogste urgentie. Het laatste is van grooter direkt belang dan het eerste. Hoezeer we afgevaardigden hebben, die zich bewust zijn van de verantwoordelijkheid die op hen rust óók in betrekking tot de belangen der van-'t-kiesrecht-verstoken vrouwen — men denke slechts aan de verwerping van art. 1639 m van 't arbeidscontract na een opmerking van den heer Schaper — toch kan het moeilijk ontkend worden dat er vaak oogenblikken zijn, waarop het voor 't algemeen belang dienstig zou wezen wanneer men zich herinnerde dat méér dan de helft der Nederlandsche bevolking uit vrouwen bestaat. Dat ook door overtuigde mannen-feministen, die bij tal van gelegenheden voor de vrouw in de bres springen, volkomen te goeder trouw telkens verzuimen worden gepleegd, omdat ze eenvoudig vergeten dat er nog iets anders dan mannen bestaat, daarvan zou ik de meest sprekende en amusante staaltjes kunnen aanvoeren. Het staatsbelang kan slechts gediend zijn door 't zitting nemen van een paar bekwame vrouwen in ons parlement. Door aanhangers van verschillende politieke partijen wordt de wenschelijkheid hiervan ongetwijfeld gevoeld; en indien bij de naaste grondwetsherziening de evenredige vertegenwoordiging werd ingevoerd, ware 't mogelijk dat op dit punt eenige politieke partijen zich met elkaar verstonden. Aanvankelijk toch zou de specifieke politieke kleur der betreffenden geen gewicht in de schaal mogen leggen; zelfs zou het de voorkeur verdienen wanneer de kandidate tot geen bepaalde partij behoorde. Allerminst kunnen we in onze volksvertegenwoordiging vrouwen gebruiken die alleen voor vrouwenbelangen 'n open oog hebben en het algemeen belang daarbij achterstellen, 't Is al meer dan wel, dat in kolommen na kolommen de apostelen van den klassenstrijd — wier in menig opzicht groote verdienste ik overigens allerminst onderschat — onzen nationalen tijd aan hunne beginselen offeren; lange redevoeringen over vertrapte vrouwenrechten en daarmede feitelijke opzweeping van den seksestrijd kunnen we best missen. Dat een zoodanige strijd bestaat, ik zal de laatste zijn het te ontkennen. Men behoeft onze moderne fotograafauteurs maar op te slaan, om te ervaren dat tal van mannen dit evengoed, zoo niet beter inzien dan de meest ultra-frauenrechtlerin. Eerst wanneer een gezond feminisme in alle kringen en lagen der mij. is doorgedrongen, zal de wijze van optreden van de mannen tegenover „de" vrouw verzachten, kunnen de recht-van-den-sterkstedrama's in de onderste volksklassen tot 't verleden behooren, en zal ook meer dan tot nu toe de mogelijkheid bestaan dat mannen en vrouwen die elkander volkomen begrijpen, niet meer tot de hooge uitzonderingen zullen behooren. Dit, alles is een kwestie van zeden, van zielkundige kennis, van moeizaam zich willen indenken in 'n van aanleg zoo anders geaard individu. Het laatste is trouwens een vraagstuk dat voornamelijk voor de hooger en breeder ontwikkelden geldt, en dus niet 't geheele volk omvat. De wetgever staat in deze machteloos. Ons parlement behoeft geen psychologisch laboratorium te worden, en leerredenen over zielkunde — want daar zou het in 't beste geval op neerkomen, — zijn er bijna even slecht op hun plaats als de theologische disputen, waarop men ons van rechts èn links onder 't vorig ministerie onthaalde. Toch vergete men nooit bij de beoordeeling van de ultra-richting*) l) Onvermijdelijk — zoolang nog telkens blijkt hoe de vrouwen bewust worden achtergesteld — is het bestaan dier richting. De wetgever moge intusschen ernstig overwegen, of 't niet in 't belang van den Staat ware te breken met die achterstelling, en daardoor niet langer intellektueele krachten als de pionierster der Ned. vrouwenbeweging, de redactrice van Evolutie, te nopen zich aan 't bestrijden der antifeministen te wijden' doch aan meer opbouwenden maatschappelijken arbeid in 't algemeen. in de vrouwenbeweging en 't V. K., dat ook de specifieke zoogenaamde „vrouwenbelangen" niet ergens buiten de maatschappij in de lucht hangen, maar er ten nauwste mee zijn saamgegroeid, en dat 't groeiend organisme dat de gemeenschap is, nooit volkomen kan floreeren, wanneer een of meer onderdeden zorgeloos worden behandeld. Wat we echter in ons parlement vóór alles dringend noodig hebben, zijn — naast het respektabel aantal juristen en ex-predikanten — niet alleen eenige industrieelen, onderwijzers, arbeiders en doktoren, maar óók een paar vrouwen, die gedurende lange jaren onvermoeid gewerkt hebben voor 't heil van hunne medeburgers en tegelijkertijd toonden een open oog te bezitten voor de belangen van het gezin, de cel waaruit onze tegenwoordige Staat is opgebouwd. l) Dat 'n vrouw als de stichtster van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, nu direktrice van 't Nationaal Bureau van Vrouwenarbeid, dat 'n vrouw als de geestelijke moeder van de zoo gewichtige, helaas nog steeds niet tot z'n volle recht komende school voor sociale opleiding, het land den grootsten dienst zouden bewijzen door zich beschikbaar te stellen voor 'n zetel in onze Tweede Kamer, ziedaar een axioma. — Die post, door zoovelen uit ijdelheid, uit... gewoonte of uit andere min-edele motieven lichtvaardig en zonder gevoel van verantwoordelijkheid aanvaard, bekleed door intellekten van den xten rang, zou oneindig beter aan haar dan aan hen worden toevertrouwd. Er behoeft geen meerderheid van vrouwen in onze regeeringskolleges zitting te hebben, zelfs niet een groot aantal vrouwen. Want ook bij bepaalde uitsluitend-vrouwenbelangen valt de zienswijze daaromtrent allerminst uiteen naar 't man- of vrouw-zijn, wèl naar de meerdere of mindere mate van vooruitstrevendheid, kerkelijkheid, konservatisme e. a. Zelfs zijn er enkele vraagstukken die van het hoogste gewicht zijn voor de vrouw en voor het kind, waarvoor de vrouwenbeweging, gematigde zoowel als ultra, tamelijk onverschillig is en slechts mannen tot nu toe opkwamen. ') Bij de beoordeeling van deze opmerking mag niet over 't hoofd gezien worden dat m. L de opvatting dat het gezin de eenig gezonde basis van 't volksleven is, eerst dan te verdedigen valt wanneer gelet wordt niet alleen op 't £ezin als zoodanig, maar vóór alles op de geestelijke en lichamelijke kwaliteit van de personen die geroepen zullen zijn als hoofden van het gezin, als ouders de opvoeding van 't nageslacht te leiden en 't gezinsleven te vormen. Hoofdzaak is dat er vrouwen komen. Vrouwen, die — daar waar hunne stem gehoord moét worden — de aandacht op bepaalde punten vestigen, en dat de Staat zich niet berooft van de zoo uitstekende medewerking van die burgeressen, welke getoond hebben tot maatschappelijk en staatkundig werk van omvangrijken aard in staat te zijn. In dat opzicht gaf Frankrijk ons een schitterend voorbeeld, waar de regeering een paar supérieure vrouwen benoemde in de commissie tot herziening van den Code civil. De intuïtief-praktische blik, dien ook de gemiddelde vrouw op de dingen heeft, is in onze wetgeving ernstig van noode. Vaak heb ik me den laatsten tijd afgevraagd, — zonder eenige overschatting van „de" vrouw — of de kinderwetten niet wat minder ingewikkeld en ... bruikbaarder zouden zijn geworden, wanneer er een paar juristen minder en 'n paar vrouwen meer aan hadden meegewerkt. Wat voor 't politieke kiesrecht geldt is ook, mutatis mutandis, van toepassing op het burgerlijke. In 't bizonder in 't bestuur van 'n gemeentehuishouding, casu quo als wethouder, ware een pittige vrouw, die daartoe in de praktijk des levens heel wat betere school heeft doorloopen dan menig man op z'n bureau, uitnemend op haar plaats. Ongeloofelijkheden, als bijv. bij publieke werken in onze Residentie in de laatste jaren herhaaldelijk zijn voorgekomen, waren zelfs voor 'n middelmatige huismoeder, die eenige notie heeft van arbeidsindeeling, ten eenenmale uitgesloten. Dat met 't invoeren van 't passief kommunaal kiesrecht niet in eens de meest geschikte vrouwen tot gemeenteraadsleden zullen verkozen worden of zich daarvoor beschikbaar stellen, is natuurlijk denkbaar. Ook tal van uitnemend bekwame mannen verkeeren in dat geval. Maar de mogelijkheid zou dan toch gegeven zijn dat de gemeente zich van hunne diensten verzekerde. Welnu, méér dan die mogelijkheid kunnen we, ook ten opzichte van de vrouwen, van den wetgever niet vergen. Maar door die mogelijkheid geheel buiten te sluiten, zooals tot nu toe, onthoudt de wetgever aan de gemeenten, wat zij wellicht, door een gelukkigen samenloop van omstandigheden, tot zich zouden kunnen trekken. * * Mogen zij, die voor 't vrouwenkiesrecht nog weinig voelen, zich niet in 't harnas laten jagen door 't onverstandig en af keerwekkendruw optreden in den laatsten tijd — let wel: niet van „de" Engelsche vrouw, maar — van eenige Engelsche vrouwen. Mogen zij zich de woorden van den Duitschen Rijksdagafgevaardigde dr. Breitscheid ter harte nemen, die naar aanleiding hiervan schreef: „Ik zal die herrie-methode niet aanbevelen: maar zelfs als onze Duitsche vrouwen iets dergelijks deden, zou dit nooit aanleiding voor me zijn het beginsel los te laten. In einer verzweifelten Situation greift man unter Umstanden auch zu etwas absonderlichen Mitteln". Mogen zij èn onze tegenstanders wèl overwegen, wat een der meest vooruitziende en scherpzinnigste politici die Duitschland ooit voortbracht, J. J. von GöRRES, eenmaal schreef: „Nur die Völker sind zu allen Zeiten stark gewesen, die am gemeinen Wesen theil genommen. Wo der Staat nur in wenigen lebt, da führt ihr Verderben ihn auch leicht zum Untergang, und er sinkt und steigt mit ihnen; wo die Gesammtheit aber ihm ihre Theilnahme zugewendet hat, da lebt er ein unverwüstliches, immer sich verjüngendes Leben". W. WIJNAENDTSFRANCKEN-DYSERINCK. Den Haag, 6—7—'06. De stelling, die ik verdedigen ga, luidt: Het streven naar toekenning van kiesrecht aan vrouwen is volstrektelijk af te keuren, daar dat streven lijdende is aan: I. eene logische fout, voorzoover het uitgaat van eene geheel willekeurige, abstracte gelijkstelling van man en vrouw, twee owgelijksoortige grootheden; IL eene methodische fout, voorzoover het der gehuwde vrouw, sinds eeuwen als onmondig in rechte behandeld, alvorens hare /rawafrechtelijke sfeer te verruimen, /^/«vèrechtelijke bevoegdheden wil toekennen, in stede van het omgekeerde te doen; m. eene legislatieve fout, doordat het, zonder dat van eene voldoende volksovertuiging te dien aanzien gebleken is, in de bestaande wetgeving, op grond van gevoelsargumenten, wenscht in te grijpen; IV. eene historische fout, voorzoover het, terwijl blijkt, dat bij de Grondwetsherziening van 1887 vrouwenkiesrecht op deugdelijke gronden van de baan is geraakt, zonder noodzaak breekt met de historische lijn. *) Ad I«ni. (Logische fout). Op het gebied der geestelijke wetenschappen komt het niet zelden voor, dat een systeem, schijnbaar logisch en afgerond, bij nader inzien blijkt te rusten op vermolmden grondslag. Als voorbeeld uit de bespiegelende wijsbegeerte kan dienen des Engelschen wijsgeers LOCKE leer omtrent de passiviteit van *) Op verzoek der uitgevers van „Pro en Contra" geef ik in het volgende, slechts in onderdeden gewijzigd, weer mijne voordracht, den 2oen Februari j.1. gehouden in de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, Afdeeling Amsterdam. den menschelijken geest, uitgedrukt in de formule: „Nihil est in intellectu quod non antea fuerit in sensu". l) Schijnbaar was deze theorie van het sensualisme, waarbij de bloot lijdelijke geest zijnen inhoud slechts ontvangt door uiterlijke ervaring (sensation) of innerlijke ervaring (reflection), een weldoortimmerd gebouw. Den scherpen blik van den Duitschen denker LEIBNITZ ontging echter niet het wankelende van den grondslag, dat hij kort en bondig aanwees, door aan de zooeven medegedeelde formule toe te voegen de drie woorden: „nisi ipse intellectus". *) Met die drie woorden was LoCKE'S sensualisme ontzield. 8). Evenzoo staat het met het vrouwenkiesrecht. Vader ervan is JOHN StüART MlLL door zijne verhandeling: „The subjection of „women". Kiesrecht nu wenscht hij der vrouw toe te kennen op dezen grond: *) „To have a voice in choosing those by whom one is „to be governed, is a means of self-protection due to every one, „though he were to remain for ever excluded from the function „of governing; and that women are considered fit to have such „a choice, may be presumed from the fact, that the law already „gives it to women in the most important of all cases to them„selves: for the choice of the man who is to govem a woman to „the end of life, is always supposed to be voluntarily made by „herself'. Bij den eersten oogopslag ontwaart men, dat de stelling: de vrouw behoort kiesrecht te hebben, omdat zij een' echtgenoot mag kiezen, ongerijmd is. De motieven immers in de beide gevallen verschillen hemelsbreed. Een' echtgenoot neemt eene vrouw, grosso modo gesproken, óf uit affectie, óf om bezorgd te zijn, dus om zijn geld. Dat affectie niet het motief mag zijn tot het uitbrengen van zijne stem op een bepaalden persoon, ligt voor de hand; ware het zoo, vrouwenkiesrecht zou anarchie brengen, en reeds daardoor zichzelf veroordeelen. J) = Niets is in den geest, dat niet eerst in de zintuigen is geweest *) = Behalve de geest zelf. *) Zie hierover nader Mr. J. A. Levy in zijne voortzetting van Opzoomer, Het Burgerlijk Wetboek verklaard, XII, Aflev. IV, Rechter en Wet, Prolegomena, 's Gravenhage 1898, p. 216—234. *) John Stuart Mill, The subjection of women, London, 1869, p. 96. Wilde de vrouw hare stem uitbrengen voor geld van den te kiezen persoon, zij zou zich schuldig maken aan het misdrijf, bij art. 126, tweede lid Wetboek van Strafrecht voorzien. Mill's speciaal argument vóór vrouwenkiesrecht schijnt hiermee afgedaan. Er is echter meer. Zijne verhandeling vormt een schijnbaar solide en logisch gedacht geheel, waarvan alleen de grondslag, het uitgangspunt, niet deugt. Dat uitgangspunt wordt aldus omschreven: J) „The object of „this Essay is to explain as clearly as I am able the grounds of „an opinion which I have held from the very earliest period when „I had formed any opinions at all on social or political matters, „and which, instead of being weakened or modified, has been „constantly growing stronger bij the progress of reflection and „the experience of life: That the principle which regulates the „existing social relations between the two sexes — the legal „subordination of one sex to the other — is wrong in itself, „and now one of the chief hindrances to human improvement; „and that it ought to be replaced by a principle of perfect equality, „admitting no power or privilege on the one side, nor disability „on the other". De fout nu zit m.i. in de hier klakkeloos gestelde, zuiver abstracte „perfect equality". Stond het eenmaal vast, dat man en vrouw gelijk zijn, niets ware ertegen, en alles ervóór, ze ook politiek gelijk te stellen. Vast staat echter het tegendeel, de fwgelijkheid, zoo physisch als psychisch, van man en vrouw. Aan de physische ongelijkheid tusschen de beide geslachten veel woorden te wijden, ware uilen naar Athene brengen. Zij is lippis et tonsoribus notum. *) Waar echter, in het strijdrumoer der naar rechten hunkerende vrouw, zelfs de grenslijnen der physische ongelijksoortigheid van man en vrouw dreigen te worden uitgewischt, kan het zijn nut hebben, terloops te herinneren aan de nuchtere waarheid, dat de alwijze Natuur den man de actieve taak van het verwekken des kinds, der vrouw de passieve der conceptie heeft toebedeeld, eene ongelijksoortigheid, in den meest letterlijken zin ab ovo, waarvoor zelfs de meest heethoofdige hervormer onverbiddelijk zich zal hebben te buigen. ') Mill t. a. p., p. 1. *) = aan Jan Alleman bekend. Ook de psychische ongelijksoortigheid schijnt onbetwistbaar. Als vaststaande kan worden aangenomen, dat bij den man de verstandsoverwegingen den doorslag geven, bij de vrouw de gevoelssfeer overwegend is, dat de vrouw zich onderscheidt door eene soms verrassende gave van intuïtie, die haar in staat stelt, zonder dat zij zich rekenschap weet te geven van de haar determineerende gronden, „to jump down to the right conclusion'', alsmede door een beminnelijk gemis aan logica. Die eigenaardigheid der vrouw is door alle eeuwen heen opgemerkt. Zij ontging niet den ouden VERGELIUS in zijne uitspraak: Varium et mutabile semper femina", ') zij werd bevestigd door Delphtne Gay, zelve eene vrouw, en eene vrouw van geest, in haar adagium: „En fait de femmes, règle générale: il n'y a que „des exceptions", zij gaf GöTHE, den vermaarden vrouwenkenner, het volgende, ondeugende versje in de pen: Was die Weiber lieben und hassen, Das wollen wir ihnen gelten lassen, Doch wenn sie urteilen und meinen, So will's oft wunderlich erscheinen. Niet behoef ik uitsluitend op satirische algemeenheden een beroep te doen, ten einde de psychische ongelijksoortigheid van man en vrouw aan te toonen. De wijsgeer SCHOPENHAUER stelt haar in zijn opstel „Ueber die Weiber" in helder licht. Het arbeidsterrein der vrouw wordt aldus scherp afgebakend: 2) „Schon der Anblick der weiblichen Gestalt lehrt, dass das Weib „weder zu grossen geistigen, noch kórperlichen Arbeiten bestimmt „ist. Es tragt die Schuld des Lebens nicht durch Tun, sondern „durch Leiden ab, durch die Wehen der Geburt, die Sorgfalt „für das Kind, die Unterwürfigkeit unter den Mann, dem es eine „geduldige und aufheiternde Gefahrtin sein soll. Die heftigsten „Leiden, Freuden und Kraftausserungen sind ihm nicht beschieden ; „sondern sein Leben soll stiller, unbedeutsamer und gelinder „dahin fliessen, als das des Mannes, ohne wesentlich glücklicher, ') = Iets veranderlijks en wispelturigs is altijd de vrouw. (Aeneïs IV, 569.) Het gebruik van het onzijdig geslacht is vol treffende ironie. *) Arthur Schopenhauer, Parerga und Paralipomena, vereinzelte, jedoch systematisch geordnete Gedanken über vielerlei Gegenstande, Kapitel XXVII, Ueber die Weiber, $ 363 und 364. „oder unglücklicher zu sein. Zu Pflegerinnen und Erzieherinnen „unserer ersten Kindheit eigenen die Weiber sich gerade dadurch, „dass sie selbst kindisch, lappisch und kurzsichtig, mit einem „Worte, Zeit Lebens grosse Kinder sind: eine Art Mittelstufe „zwischen dem Kinde und dem Manne, als welcher der eigent„liche Mensch ist. Man betrachte nur ein Madchen, wie sie, „Tage lang, mit einem Kinde tandelt, herumtanzt und singt, und „denke sich, was ein Mann, beim besten Willen, an ihrer Stelle „leisten könnte". En van de geestesgaven der vrouw geeft SCHOPENHAUER deze scherp omlijnde karakteristiek: *) „In schwierigen Angelegenheiten, nach Weise der alten Ger„manen, auch die Weiber zu Rate zu ziehen, ist keineswegs ver„werflich: denn ihre Auffassungsweise der Dinge ist von der „unsrigen ganz verschieden und zwar besonders dadurch, dass sie „gern den kürzesten Weg zum Ziele und überhaupt das zunachst „Liegende ins Auge fasst, über welches wir, eben, weil es vor „unserer Nase liegt, meistens weit hinwegsehn; wo es uns dann „Not tut, darauf zurückgeführt zu werden, um die nahe und „einfache Ansicht wieder zu gewinnen. Hiezu kommt, dass die „Weiber entschieden nüchterner sind, als wir; wodurch sie in den „Dingen nicht mehr sehn, als wirklich da ist; wahrend wir, wenn „unsre Leidenschaften erregt sind, leicht das Vorhandene ver„grössern, oder Imaginares hinzufügen. „Aus der selben Quelle ist es abzuleiten, dass die Weiber mehr „Mitleid und daher mehr Menschenliebe und Teilnahme an Unglück„lichen zeigen als die Manner; hingegen im Punkte der Gerech„tigkeit, Redlichkeit und Gewissenhaftigkeit diesen nachstehn. „Denn in Folge ihrer schwachen Vernunft übt das Gegenwartige, „Anschauliche, unmittelbar Reale eine Gewalt über sie aus, gegen „welche die abstrakten Gedanken, die stehenden Maximen, die „festgefassten Entschlüsse, überhaupt die Rücksicht auf Vergan„genheit und Zukunft, auf Abwesendes und Entferntes, selten viel „vermogen". Uit het bovenstaande schijnt tweeërlei te volgen. Vooreerst, dat de vrouw is niet meer, ook niet minder, doch eenvoudig anders dan de man, en dat dus Mnx's streven naar „perfect equa- J) t a. p. § 366 „lity" van twee ongelijksoortige grootheden is te eenenmale ongemotiveerd. Ten tweede — en hierop komt het aan — dat, waar de keuze van een bepaalden persoon voor een regeeringscollege niet is eene zaak van het gevoel, doch van het verstand, waar die keuze behoort te worden gedetermineerd niet door het „unmit„telbare Reale", eene subjectieve voorkeur, doch door de „stenende „Maxime" van het algemeen belang, tot het doen van die keuze de vrouw onbruikbaar is. De conclusie ligt voor het grijpen: de vrouw worde van de stembus geweerd. Ad Hum. (Methodische fout.) Een axioma van opvoedkunde mag het heeten, dat een kind, alvorens te leeren wielrijden, eerst moet leeren loopen, niet omgekeerd. Een onbetwistbaar feit nu is het, hoezeer den feministen ook een doorn in het oog, dat de gehuwde vrouw sinds eeuwen in rechte vrijwel niet heeft medegeteld. Logisch ware het dus, de vrouw eerst te leeren loopen in het privaatrecht, alvorens haar te leeren wielrijden in het publiekrecht, waarvan het kiesrecht een onderdeel uitmaakt. Te meer klemmend schijnt deze redeneering, nu de Nederlandsche wetgever, door de invoering der Kinderwetten, sinds i December 1905 de gelegenheid tot loopoefeningen voor de gehuwde vrouw belangrijk heeft verruimd. Vervallen is de bepaling van art. 436, 30 (oud) B. W., dat de voogdij van eene vrouw over andere dan hare eigene kinderen uitsloot; vervallen evenzeer de bepaling van art. 504 (oud) B. W., houdende den imperatieven regel, dat de man altijd curator werd over zijne onder curateele gestelde vrouw; gewijzigd is art. 505 B. W. in dier voege, dat als regel de eene echtgenoot over den anderen tot curator wordt benoemd. Art. 92 B. W. vordert niet meer alleen de toestemming des vaders tot het aangaan van een huwelijk, doch die der ouders. Wenschelijk ware voorts eene herziening der artikelen 879 en 908 B. W., houdende de zonderlinge bepaling van intestaat-erfrecht, dat bloedverwanten in den twaalfden graad eerder erven dan de langstlevende echtgenoot, een punt overigens, waaraan de Nederlandsche Juristen-vereeniging reeds in 1902 hare aandacht heeft gewijd. Dat dergelijke wijzigingen, ook voor den niet- of anti-feminist, zijn toe te juichen, behoeft nauwelijks betoog. Hare strekking toch is, de positie der vrouw in het gezin, haar natuurlijk terrein, te verbeteren. Verstandig evenwel schijnt, af te wachten, hoe deze maatregelen zullen werken, alvorens tot nadere verleening van rechten op gansch ander terrein over te gaan. De conclusie luidt mitsdien, zooals zij boven luidde: de vrouw worde van de stembus geweerd. Ad Illum. [Legislatieve fout). Zooals op elk gebied van wetgeving, heerscht te onzent sinds een vijftiental jaren ook op dat van het vrouwenkiesrecht niet het verstandelijk overleg, doch het huilerig sentiment, een gevaarlijke gids voor den wetgever, wien een warm hart wellicht niet misstaat, doch voor wien een koel hoofd levensvoorwaarde mag heeten. Overtuigend wordt door Mr. De Beaufort in zijne even zaakrijke als nuchtere „Staatkundige Opstellen" aangetoond, hoe „verteedering der gemoederen" de hersenschimmige grondslag vormt dezer gevoelspolitiek, en, speciaal ten aanzien van het algemeen en het vrouwenkiesrecht de ongerijmde meening heeft doen ontstaan, „alsof bij de uitoefening van dit recht (het kiesrecht) „niet het belang der gemeenschap, maar het belang van den „kiezer op den voorgrond staat". J) Tegen deze „Gefühlsduselei" waarschuwde ik reeds elders, in verband met de beheersmacht des mans over de goederen der huwelijksgemeenschap, en de daarover reeds in 1832 aangeheven klaagzangen. J) Er is echter meer. Onmisbare voorwaarde voor wetswijziging is eene daaraan voorafgaande, duidelijk waarneembare volksovertuiging, niet slechts het met veel misbaar formuleeren van „eischen" door eene kleine schare pioniers of pioniersters. Recht toch valt niet uit de lucht als een meteoorsteen, het is evenmin de afspiegeling van een in blauwe nevelen weggedoezeld natuurrecht, het is niet meer, maar ook niet minder, dan de door het bevoegd gezag in bindende rechtsnormen vastgelegde volksovertuiging. Dit aangelegen punt wordt door den vader der historische ') W. H. de Beaufort, Staatkundige opstellen, Rotterdam, 1904, p. 131—133. *) Handelingen Juristen-Vereeniging, 1904, I, p. 199—201, in mijn praeadvies over het huwelijksgoederenrecht school, den vermaarden Friedrich Carl von Savigny aldus overtuigend aangetoond: l) „Die Summe dieser Ansicht also ist, „dass alles Recht auf die Weise entsteht, welche der herrschende, „nicht ganz passende Sprachgebrauch als Gewohnheitsrecht be„zeichnet, d. h. dass es erst durch Sitte und Volksglaube, dann „durch Jurisprudenz erzeugt wird, überall also durch inner e, still„wirkende Kröfte, nicht durch die Willkühr eines Gezetsgebers". Uitgewerkt wordt deze gedachte voor het huwelijksrecht aldus: 2) „Die Ehe gehort nur zur Halfte dem Rechte an, zur Halfte „aber der Sitte, und jedes Eherecht ist unverstandlich, welches „nicht in Verbindung mit dieser seiner notwendigen Erganzung „betrachtet wird. Nun ist in neueren Zeiten aus Gründen, die „mit der Geschichte der christlichen Kirche zusammenhangen, „die nichtjuristische Ansicht dieses Verhaltnisses teils flach, teils „im höchsten Grade schwankend und unbestimmt geworden, und „jene Flachheit, wie dieses Schwanken haben sich dem Recht „der Ehe mitgeteilt. Wer die Gesetzgebung und das practische „Recht in Ehesachen aufmerksam betrachtet, wird darüber keinen „Zweifel haben. Diejenigen nun, welche glauben, dass jedes „Uebel nur auf ein abhelfendes Gesetz warte, um dann auf der „Stelle zu verschwinden, werden diesen traurigen Zustand gern „anerkennen, um dadurch das Bedürmiss einer kraftigen, durch„greifenden Gesetzgebung in helles Licht zu setzen. Aber eben die „Hoffnung, die sie hierin auf Gezetze bauen, halte ich für ganz „grundlos. Ist einmal in der allgemeinen Ansicht eine bestimmte „und töbliche Richtung sichtbar, so kann diese durch Gesetzgebung „krdftig unterslützt werden, aber hervorgebracht wird sie durch „diese nicht, und, wo sie ganzlich fehlt, wird jeder Versuch einer „erschöpfenden Gesetzgebung den gegenwartigen Zustand nur noch „schwankender machen und die Heilung erschweren". Conditio sine qua non is dus: eerst eene volksovertuiging, daarna de wetswijziging, niet omgekeerd. Of wel, anders uitgedrukt: de wetgever heeft te volgen, niet vóór te gaan, de volksovertuiging prent hem in, niet hij der volksovertuiging. l) In de tweede paragraaf, „Entstehung des positiven Rechts", p. 13 en 14, van zijn klassiek geschrift: Vom Beruf unsrer Zeit für Gesetzgebung und Rechts wissenschaft, Heidelberg, 1840. *) t. a. p., p. 46 en 47. Waar nu die volksovertuiging nopens vrouwenkiesrecht te onzent geheel ontbreekt — behoudens dan bij eene kleine schare, die wel zorgt, dat men van haar hoort —, zoo luidt de conclusie, zooals zij boven luidde: van de stembus worde de vrouw geweerd. Ad IVun». [Historische fout). Het vrouwenkiesrecht is niet nieuw. Reeds bij de Grondswetsherziening van 1887 gingen er stemmen op, die der vrouw, door weglating van het woord „mannelijke" in art. 80, lid 1 der Grondwet, den toegang tot de stembus wenschten te openen. Tegen een in die richting in het Voorloopig Verslag geuit verlangen, merkte Minister Heemskerk droogjes op: x) „De „woorden: rechtstreeks en mannelijke ingezetenen behooren naar het „inzien der Regeering te worden behouden, ten einde twee voorname beginselen van het tegenwoordige kiesrecht niet op losse „schroeven te zetten, en aan lichtvaardige proefnemingen bloot „te stellen". De zaak was daarmede echter niet afgedaan. Zij dook wederom op bij de openbare behandeling, waarbij inzonderheid Mr. RuTGERS van Rozenburg zich als een fel feminist ontpopte. In zijn pleidooi vóór vrouwenkiesrecht vroeg hij o.a.: *) „Maar „wat zullen wij dan antwoorden op de vraag, als die gedaan wordt, „waarom eene vrouw wèl mag zijn post- en telegraafbeambte, wèl „hoofdonderwijzeres en directrice eener hoogere burgerschool, „wèl geleerde schrijfster als wijlen Mevrouw Toussaint, wèl „Regentes en Koningin, maar .... niet kiezeres?" De vraag schijnt meer klemmend dan zij is. Ten aanzien der Koningin toch staat vast, dat hare macht is drieledig: de uitvoerende, de wetgevende en de rechtsprekende macht. De eerste berust bij haar (art. 55 G.), doch voor elk Koninklijk Besluit, van hoe gering belang ook, is onmisbaar de mede-onderteekening door een' der verantwoordelijke Ministers (art. 77, lid 4 G.), die, vooralsnog althans, mannen zijn. De tweede, de wetgevende macht, wordt uitgeoefend gezamenlijk door de Koningin en de Staten-Generaal (art. 109 G.), die, vooralsnog althans, uit mannen bestaan. J) Arntzenius, Handelingen over de herziening der Grondwet 1885, m, p. 49- *) Arntzenius t. a. p., VX p. 123 en 124. De derde, de rechtsprekende macht, wordt alom in het Rijk uitgeoefend in naam der Koningin (art. 149 G.) door rechters, die, vooralsnog althans, mannen zijn. Des Heeren rutgers' pleidooi vóór vrouwenkiesrecht vond een waardigen tegenhanger in de rede van Mr. Farncombe Sanders ertegen, die aldus luidde: l) „Men heeft aanmerking gemaakt op enkele woorden. Voorheerst wil men eruit hebben het woord: mannelijke. „De heer rutgers van Rozenburg heeft gevraagd: waarom „niet? Maar of het nu inderdaad zijne bedoeling was, het stemrecht der vrouwen aan te bevelen, dat durf ik niet zeggen. „Ik heb evenwel tegen de weglating van dat woord veel „bezwaar, omdat, na al wat er werd gesproken over de weglating „van het woord „mannelijke", het artikel imperatief zou stellen, „dat ook de vrouwen zullen medestemmen. Dat zou dan geen „open quaestie meer zijn, maar eene besliste zaak. En daar durf „ik niet aan. Nu heeft men wel gezegd, dat het veilig kan, „want dat de vrouwen in polderzaken zoo goed stemmen; maar „ik moet toch opmerken, dat dit zaken betreft, die grootendeels „van particulier belang zijn, en dat er bij den waterstaat uit den „aard der zaak geen brandende quaestiën voorkomen. Ik kan „mij niet voorstellen, welke groote geschillen van maatschappe„lijken of godsdienstigen aard in polderzaken een rol zouden „kunnen spelen. Ik kan mij niet voorstellen, dat er ooit quaestie „zou kunnen wezen van antirevolutionnaire sluizen; en er zal, „helaas, wel nooit quaestie wezen van onfeilbare dijken. Het „eenige, ja, dat zijn de schepraderen en de centrifugaalpompen, „die, zooals wij allen weten, geen cent waard zijn, als zij niet „permanent revolutiën maken. „Ik durf dus niet, enkel op deze aanbeveling, medewerken, om „het woord mannelijke uit dit artikel te schrappen. De geheele „redactie zou dan moeten veranderd worden. Laten wij het weg, „dan is het imperatief, en moet nu dadelijk reeds het stemrecht „aan de vrouwen toegekend worden; en op dit oogenblik, *) „geloof ik, is er bijna geen vrouw in Nederland, die het verlangt. „Vervolgens meen ik, dat onze sociale wetgeving nog veel zou x) Arntzenius t a. p., VI, p. 297 en 298. *) d. i. 22 Maart 1887. Hoeveel zouden er thans zijn (Juli 1906)? „moeten veranderd worden, vóórdat de toestand was voorbereid, „waarin voor het toekennen van stemrecht aan de vrouw een „behoorlijke basis gelegd ware. Ons geheel familierecht gaat „ervan uit, dat de vrouw, in het huwelijk tredende, een soort „van capitis diminutio ondergaat. Men is er nog niet toe gekomen, „om te zeggen, dat mevrouw of mejuffrouw B onder zekere „rechtsbetrekking samenwoont met mijnheer A. Naar onze opvat„ting is zij nog steeds: niet meer mejuffrouw B, maar wordt zij „mevrouw A. Dat denkbeeld van volkomen gelijkrechtigheid van „de vrouw en den man in het huwelijk zou toch in de zeden „moeten zijn doorgedrongen; ik zeg niet, dat ik dit wensch, maar „men zou er eerst toe moeten zijn gekomen, men zou eerst de „volkomen maatschappelijke en juridische zelfstandigheid van de vrouw „hebben moeten aannemen, eer de tijd daar was, om aan de vrouw „politieke rechten te geven. Dit zou eene zoodanige revolutie zijn, „dat men gerust eene nieuwe Grondwetsherziening zal kunnen „wachten. Ik wil van deze zaak geene opene quaestie maken, „maar haar, pour la bonne bouche, overlaten aan den Grondwets„herziener, die na ons zal komen. „Zoolang het in onze zeden ligt, om de getrouwde vrouw als „een minder zelfstandig wezen te beschouwen, werkt dat natuurlijk „op de stelling van de vrouw, vóórdat zij getrouwd is, l) terug; „men beschouwt haar als iets, niets minder, maar anders dan de man". De oplettende lezer zal ontwaren, dat de Haarlemsche afgevaardigde tot letterlijk hetzelfde resultaat kwam als ik. Evenals ik, acht hij eerst noodig „de volkomen maatschappelijke en juridische zelfstandigheid van de vrouw", vóórdat zij politieke rechten krijgt, hetgeen ik trachtte te betoogen sub II,2) evenals ik, acht hij de vrouw „niets minder, maar anders dan de man", hetwelk ik trachtte aannemelijk te maken sub I. *) Het woord „mannelijke" in art. 80 G. is dus niet door een toeval in onze Grondwet naar binnen komen waaien, doch het bestendigde een bestaanden toestand, en deed dat op alleszins deugdelijke gronden. Waar nu de noodzakelijkheid van wijziging van dien toestand op geene wijze gebleken is, ware het een volstrekt noodeloos breken ') Ik voeg er bij: zoo zij niet of niet meer getrouwd is. *) Zie boven p 27 en 28. 8) Zie boven p. 22—27. met de historische lijn, dat kostbare woord „mannelijke" uit art. 80 G. te schrappen. Te recht merkte de „Tribunal d'appel" te Montpellier omtrent het ontwerp van den Code Civil op x): „En effet, les changements „dans les lois ne sauraient être trop réfléchis, et ils ne peuvent „être justifiés que par une utilité évidente: in rebus navis consti„tuendis, dit la loi romaine, puisée dans les écrits de Platon, „evidens debet esse utilitas ut recedatur ab eo jure quod diu aequum „visum es£\ s) De conclusie luidt met verbijsterende eentonigheid, zooals zij boven luidde: Geweerd worde de vrouw van de stembus. Ten slotte. Boven 8) vond ik aanleiding, over arbeidsterrein en geestesgaven der vrouw het oordeel van SCHOPENHAUER, den snijdenden pessimist, aan te halen. Als tegenhanger sta hier de meening van den zachtzinnigen SPINOZA over vrouwenkiesrecht, waarmee hij zijn (onvoltooiden) „Tractatus politicus" besluit. De plaats luidt, vertaald, aldus *): „Maar misschien zal iemand vragen, of de vrouwen van nature „dan wel door eene menschelijke instelling onder de macht der „mannen staan ? Want, zoo dat alleen geschied is door mensche„lijke instelling, dan heeft dus geene enkele reden ons gedwongen, „de vrouwen van de regeering uit te sluiten. Doch, indien wij „de ervaring zelve raadplegen, zullen wij zien, dat dit zijn' oorsprong vindt in hare zwakheid.5) Want nergens is het geschied, „dat mannen en vrouwen samen regeerden, doch, waar ter wereld „mannen en vrouwen gevonden worden, daar zien wij, dat de l) Als „Zweite Beilage" aangehaald door F. C. von Savigny in zijn reeds geciteerd „Vom Beruf unsrer Zeit für Gesetzgebung und Rechtswissenschaft", p. 197. 3) p= Bij het vaststellen van nieuwigheden behoort er een klaarblijkelijk nut te bestaan, om af te wijken van dat recht, dat langen tijd billijk heeft geschenen. *) Zie p. 25 en 26. *) Benedicti de Spinoza Opera, Editie J. v. vloten en J. P. N. land, Den Haag, 1882, I, Caput XI, $ IV, p. 366. * „Imbecillitas" = zwakheid, niet — domheid, zooals Mr. M. C. L. Lotsy 'Spinoza's Wijsbegeerte, Amsterdam, 1878, p. 254) vertaalt. „mannen regeeren, en de vrouwen geregeerd worden, en dat op „die wijze beide geslachten in eendracht samen leven. „Anders staat het met de Amazonen, van wie door de faam is „overgeleverd, dat zij eertijds regeerden, niet duldden, dat er „mannen vertoefden op haren geboortegrond, doch alleen de „vrouwen opvoedden, en de mannen, die zij hadden gebaard, „doodden. Indien nu de vrouwen van nature de gelijken der „mannen waren, en door geestkracht en vernuft, waarin vooral „de macht des menschen, en diensvolgens ook het recht bestaat, „evenveel praesteerden, zoo zouden toch zeer zeker onder zoovele „en zoo verschillende natiën sommige gevonden worden, waar elk „geslacht gelijkelijk regeert, en andere, waar de mannen door de „vrouwen worden geregeerd, en zóó worden opgevoed, dat zij „door hun vernuft minder praesteeren: daar dit nu echter nergens „is geschied, staat het geheel vrij, te stellen, dat de vrouwen van „nature niet een gelijk recht hebben met de mannen, doch noodzakelijk bij de mannen ten achter staan, en dat het dus niet „geschieden kan, dat elk geslacht gelijkelijk regeert, en nog veel „minder, dat de mannen door de vrouwen worden geregeerd. „Indien wij bovendien de menschelijke gevoelens beschouwen, dat „namelijk meestal de mannen de vrouwen alleen beminnen uit „een gevoel van wellust, en haar vernuft en wijsheid slechts zóó „hoog schatten als zijzelve door schoonheid uitmunten, en boven„dien, dat de mannen noode verdragen, dat de vrouwen, die zij „beminnen, anderen op eenige wijze ter wille zijn, en dergelijke „dingen meer, zoo zullen wij met geringe moeite inzien, dat het „niet dan met groot nadeel voor den vrede kan geschieden, dat „mannen en vrouwen gezamenlijk regeeren. Doch genoeg hier„over".*) ]) Bij Lotsy (t. a. p. p. 254) vind ik de zinsnede: „En dan zou het eene „dwaasheid zijn, ze (den vrouwen) gelijke rechten te geven, want die in onge„lijke zaken iets gelijks wil zien, zoekt iets ongerijmds". De zinsnede zou uitmuntend in mijne kraam te pas komen: ze heeft slechts het kleine nadeel,— bij Spinoza niet te vinden te zijn. Zou Mr. Lotsy hier hebben gefantaseerd? Ook bij Dr. C. J. Wijnaendts Francken vind ik, in zijn belangwekkend artikel „Sexueele psychologie" (p. 34 van den overdruk uit de „Vragen des Tijds"), de bedoelde, imaginaire zinsnede, doordat hij Spinoza niet uit Spinoza, doch uit Mr. Lotsy'S vertaling citeert Welke nieuwigheden door de onlangs ingestelde Staatscommissie tot herziening der Grondwet zullen worden uitgebroed, ligt nog in [der toekomst schoot. Voor schrapping van het woord „mannelijke" in artikel 80 G. echter behoede eene genadige godheid deze rustige landen. Amsterdam, Juli 1906. ARNOLD LEVY. VERBETERING. blz. 21. Politici, die Duitschland ooit voortbracht; lees: Duitschers, de edele, vrijmoedige „Wecker der Gewissen". Bij de HOLLANDIA-DRUKKERIJ te Baarn verscheen mede: Dr. S. GREIDANUS Hofarts te Baarn, De Leer van Malthus een Leugen! Prijs f 0.35 Kerkelijke Courant: „In deze brochure toont schrijver met feiten en cijfers aan, dat de bekende leer van Malthus: — de bevolking vermeerdert sneller dan de productie der voedingsmiddelen ; vandaar de toenemende armoede — gegrond is op de bijzonder ongunstige oeconomische omstandigheden in zijn tijd, maar dat die leer in strijd is met de doorgaande ervaring ran andere tijden... Eene lezenswaardige brochure!" Dr. S. GREIDANUS Geneeskundig Onderzoek vóór het Huwelijk een zedelijke Verplichting (Tuberculose, Syphilis, Alcoholisme, Krankzinnigheid.) Pritfs f 0.35 Geneeskundige Courant: „Greidanus heeft zijn onderwerp blijkbaar met groote liefde behandeld " Standaard: „Er staat in dit boekje zeer veel waars, dat ïrnstige overweging verdient". Ter bewaring van de nummers der complete Ie Serie van „Pro en Contra", alsmede van die der thans loopende He Serie lieten wij een tweetal Portefeuilles vervaardigen van grijs linnen met rooden opdruk en lintjes, welke portefeuilles wij hierbij voor onze abonnés beschikbaar stellen a 50 Cents per stuk. HOLLANDIA-DRUKKERIJ, i |||| § 3 0000 00068 1936 Zoo juist verschenen de eerste nrs. van den Vijfden Jaargang van Den Gulden Winckel Geïllustr. Maandschrift voor de Boekenvrienden in Groot Nederland. Onder leiding van F. SMIT KLEINE Met Medewerking van: M. Antink; Dr. H. W. Ph. E. van den Bergh van Eysinga; F. Bezemer; Ina Boudier Bakker; Cyriël Buysse; Dr. H. J. Calkoen; Mr. Frans Coenen Jr.; M. Constant; Gerard van Eckeren; J. Everts Jr.; Jan Feith; Dr. J. M. Hoogvliet; F. Lapidoth; Marie Metz Koning; Johan de Meester; Top Naeff; W. G. van Nouhuys; Parvus; J. H. Rössing; Dr. J. B. Schepers; G. Simons en vele anderen. Per jaargang van 12 nrs. f 1.20; fr. p. post f 1.50 Buitenland f 1.80. Afzonderlijke nrs. f0.15. Dit tijdschrift, dat zich binnen korten tijd onder boekenliefhebbers een groote populariteit mocht verschaffen, bedoelt in beknopt bestek maandelijks een overzicht te geven van 't litteraire leven van den dag. Ieder nummer is rijkelijk geïllustreerd met portretten, facsimile's etc. en bevat rubrieken voor FranscheenDuitscheletteren, nieuwe Hollandsche romans, bovendien maandelijks een uitvoerige „Boekbeschrijving". De laatst verschenen nrs. bevatten o. a.: Een interview met Jeanne Reyneke van Stuwe door C. Doorman- van Nouhuys; een karakterschets van Hélèn e Lapidoth-Swarth door Marie Metz -Koning; Arthur Schnitzle r door Frida von Rüden; Kantteekeningen bfl de literatuur van den Dag door Gerard van Eckeren; Is. Quérido door Dr. H. W. Ph.' E. van den Bergh van Eysinga; Afgepaald Terrein („Christeüjke" Literatuur) door Daan van der Zee ; Keur door Top Naefif, Dr. Edw. B. Koster, Dr. L. A. J. Burgersdtfk Jr.; Hilligenlei door Parvus etc, alles geïllustr. WW Een ieder abonneere zich op dit spotgoedkoope tijdschrift met louter oorspronkelijke artikelen. Een proefnummer wordt gaarne gratis toegezonden door de HOLLANDIA-DRUKKERIJ te BAARN