* DE SCHOOLSTRIJD. Ja, breien kan neutraaltonderwezen worden. Ook rekenen misschien. De tafel van vermenigvuldiging blijft dezelfde, of de meester al dan niet aan een persoonüjk God gelooft. Maai- bij het lezen raakt de neutraliteit reeds in de klem. Ik open een leesboek en mijn oog valt op den volgenden volzin: »De kinderen mogen niet pruttelen, al regent het den geheelen Zondag, zoodat zij niet kunnen wandelen." De onderwijzer, die tevens opvoeder is en dat volgens de wet zelfs wezen moet, daar zij Christelijke en maatschappelijke deugden op de school wil zien ingeprent, — de onderwijzer vraagt: «Waarom mogen de kinderen niet morren, al regent het?" Stel, een schrander manneke antwoordt: «Omdat pruttelen niets geeft." Nu zegt de onderwijzer: «Juist, pruttelen is verkeerd , omdat het de zon niet doet doorbreken." Zoo leert het kind buigen voor een God, die onverbiddelijke noodzakelijkheid is. In veler schatting zal dat voldoende zijn. Maar in de schatting van anderen is hier de neutraliteit geschonden, daar het ééne noodige doodgezwegen wordt en de onderwijzer verzuimt blijmoedige onderwerping in te prenten, onderwerping, die .meer dan gelatenheid is en geloof aan een Voorzienigheid onderstelt, die met wijsheid en liefde over regen en zonneschijn beschikt. Ik hoor dikwijls door schoolautoriteiten zeggen: wat doet het er toe, ot de opvoeder van hoogstens twaaf jarige kinderen al dan niet supranaturalist is? Maar uit die vraag blijkt enkel, welk een verwoesting het neutraüteitsbegrip reeds heeft aangericht. Het geldt hier een verschil, dat ieder oogenblik aan de orde komt. De supranaturalist acht de zedewet slechts dan onaantastbaar, wanneer zij door God is opgelegd; hij kan dus i niet zwijgen over God. De rationalist acht haar heilig, ook al is er geen God. De supranaturalist gebruikt- geheel andere verven, wanneer hij de geschiedenis van ons volk schildert, dan de rationaüst; de uitslag der veldslagen is bij den eerste in de hand van den »Heer der heirscharen"; opkomst en ondergang der naties toont hem het spoor der Voorzienigheid; zelfs in het lot van individuen, in datgene, wat anderen toeval noemen, ziet hij den vinger Gods. Ook is het niet waar, dat, al moge er geen de minste geloofsgemeenschap tusschen de burgers van Nederland meer bestaan, nogtans bij Gatholieken en Protestanten, bij rechtzinnigen en vrijdenkers de meest vriendschappelijke overeenstemming in zedeleer zou heerschen. De Minister kappeyne heeft het beweerd bij de verdediging der wet van 1870, maar Dr. bruining heeft voortreffelijk in den «Tijdspiegel" van Februari juist het tegendeel aangetoond. In het beeld van den Gatholieken heilige vindt de Protestant zijn zedelijk ideaal niet terug; meestal mist hij er trekken in, die in zijne schatting onontbeerlijk zijn; voorts, waar de rechtzinnige Calvinist aandringt op ootmoed en onderwerping aan de verordeningen Gods, op erkenning van menschelijke onmacht tegenover het vrijmachtig welbehagen des Heeren, spoort de aanhanger der moderne wereldbeschouwing vooral tot geestkracht aan, die zooveel mogelijk het leven op aarde dragelijk en aangenaam maakt. Waar beidén in de geschiedenis nog der laatste tijden het schavot zien opgericht, wordt er door hen een verschillend oordeel geveld; steunende op bijbelteksten ziet de een in den scherprechter een door God verlangden steunpilaar der maatschappij, terwijl de ander het een triomf der beschaving noemt, dat het bloed van den moordenaar niet meer vergoten wordt, dat het schavot, een betoovering ten kwade, een slecht voorbeeld, een school van misdaad, werd opgeruimd. Met het karakter onzer godsdienstige begrippen hangt het karakter van de meeste onzer andere begrippen samen. Men begrijpt dus wat er uit het onderwijs groeien moet, waar angstvallig zwijgen over de godsdienstige begrippen wordt opgelegd. Het is een. groot kunststuk goede, degelijke kinderlectuur te schrijven. Maar in de boekjes van hem, die neutraal wil zijn, moet het opvoedend element zooveel mogelijk worden onderdrukt. Werktuigelijk lezen wordt de hoofdzaak, terwijl juist alle krachten tot ontwikkeling van het verstand en vorming van het gemoed moesten worden ingespannen. Buiten twijfel, kunnen lezen en schrijven heeft reeds op zich zelf waarde. De vertegenwoordigers der lagere standen zijn beter voor den strijd des levens gewapend, wanneer zij het hebben geleerd dan wanneer zij het niet hebben geleerd. Toch ben ik het met Mr. van bemmelen eens, dat aan die kundigheden licht overmatige waarde wordt gehecht. Het hangt er van af, wat de zoon des volks later leest en schrijft. Leest hij opruiende blaadjes of zotte verhalen van romantischen aard, dan ware het beter, dat hij niet las, want zoodanige lectuur bederft het oordeel, doet de verbeelding een gevaarlijken koers nemen en kweekt wangunst of doet verkeerde lusten wortel schieten. Gelijk het lezen, zoo is ook het schrijven een tweesnijdend zwaard. Men kan zijn vaardigheid in het schrijven misbruiken om handteekeningen na te bootsen, om door middel van valsche wissels aan geld te komen. Men bedenke dat de kinderen der lagere standen niet bestemd zijn om hun leven op een kantoorkruk door te brengen. Men bedenke tevens, dat gezonde en licht verteerbare volksliteratuur bijna niet bestaat. Het onderwijs moet pittig zijn, zal de zoon uit het volk het zoover brengen, dat hij later met genoegen van lennep, bosboom toussaint, de »Tien jaren" van r. fruin kan lezen. Maar dan moet hij niet leeren lezen uit boekjes, die te onbeduidend van inhoud, te laf en te flauw zijn dan dat het oordeel er door gescherpt en de zin voor het goede en schoone er door gevormd kan worden. »Toen mijne zonen, zegt h. pierson, de openbare school te 'sBosch bezochten, klaagden zij over het zoutelooze der daar gebruikte leesboeken. Ik deelde die klacht aan de onderwijzers mede, die mij antwoordden, dat juist flauwe boeken de beste waren, daar dan de aandacht van het werktuigelijk lezen niet werd afgetrokken". Natuurlijk wrong de schoen elders: contrabande moest worden geweerd, de pastoor hield een oog in het zeil. Zoo daalt het peil der school; het onderwijs gaat naar beneden; door de neutraliteit is het gebonden aan handen en voeten. Natuurlijk wordt het onderwijs in de geschiedenis een paskwil. Van de Hervorming, van het beleg en ontzet van Leiden, van Haarlem's belegering kan de onderwijzer niet spreken naar de ingeving van zijn hart. Doet hij het, stelt hij het kloeke voorgeslacht tot een exempel, dan komt hij in botsing met dé Roomschen. Zoo groeit er door de neutrale school een volk zonder geschiedenis op. Maar een volk zonder geschiedenis is een dood volk, rijp om dooreen machtiger nabuur te worden ingelijfd. Ik weet wat mij geantwoord zal worden. Onze neutrale scholen zijn niet zoo zielloos als zij door u worden afgeschilderd. Kendet gij ze beter, zoo zoudt gij gunstiger over haar oordeelen. Die tegenwerping berust op een misverstand. Ik weet zeer goed, dat het beginsel der neutraliteit nog niet al het kwaad gebrouwen heeft, hetwelk het in zijn schoot verborgen houdt. Ofschoon mijne ervaring niet ver -reikt, durf ik zeggen, dat er levenwekkende kracht van het openbaar onderwijs in de stad mijner inwoning uitgaat. Helderheid en frischheid van voordracht, uitnemendheid van orde en tucht, eigenschappen, welke men in iedere volksschool verlangt, worden er aangetroffen. Zij zullen wijken voor lezen, schrijven en stilzitten, naar mate het beginsel der neutraliteit scherper wordt toegepast. Men bedenke wel, dat voortreffelijke leesboeken volgens art. 34 der wet van de school moeten verdwijnen, wanneer er door een aan het openbaar onderwijs vijandige partij klachten tegen worden ingediend, die door den Minister voor niet ongegrond worden verklaard. Ook is reeds thans, niet hier of daar, maar schier overal in den lande, een onderwijs onmogelijk, waarbij de kracht en de kern der geschiedenis onzer vaderen openbaar wordt. Tot een zekere periode onzer historie genaderd gevoelt de onderwijzer zich verplicht zijne woorden op een goudschaal te wegen, ten einde met niemands godsdienstige begrippen in botsing te komen. Nu beweer ik, dat het een dure plicht van alle liberalen in Nederland is, den onderwijzer te verlossen van het juk der neutraliteit. Liberalisme, wat het ook overigens moge wezen, is in de eerste plaats: eerbiediging van menschelijke zelfstandigheid. Het is vertrappen van menschenwaarde, wanneer men den ~ onderwijzer de vrijheid ontzegt om te openbaren wat in hem is, en, al naar zijne overtuiging het medebrengt, de Hervorming óf als zegenrijk te verheerlijken óf als een ramp en droevigen afval te vonnissen. Met warmte en geestdrift moet hij over de ernstigste onderwerpen kunnen spreken, opdat er leven en bezieling van hem uitga. De neutraliteit, volgens de definitie van Mr. kappeyne , die verlammende en ontzenuwende neutraliteit, welke verbiedt het terrein der godsdienstige begrippen te betreden, worde afgeschaft. Men herinnere zich het woord, dat jaren geleden thorbecke sprak: »Zijn onze scholen godsdienstloos, dan mogen zij verdwijnen, dan is het beter dat zij niet bestaan." De godsdienstige richting van hen, die geen godsdienstige richting hebben, is de eenige, die met onze neutrale school vrede kan hebben en wordt dus door den modernen staat thans eenzijdig begunstigd. Dat mogen de liberalen niet dulden, want hunne leer is, dat de moderne staat op godsdienstig gebied geen partij heeft te kiezen. Voor oplossing der schoolquaestie wordt erkenning vereischt van het feit, dat, hoe groot de achteruitgang in godsdienst ook bij een deel van ons volk moge zijn, een ander zeer aanzienlijk deel godsdienstige behoeften heeft. En die laatste groep heeft gelijke rechten als de eerste, zij mag dus eischen, dat er ook voor haar openbare scholen bestaan, scholen, waarin de godsdienst de spil is, om welke de geheele opvoeding draait. Catechisatie en kerk werken slechts bij tusschenpoozen, de school is den halven dag bezig, zij is de plaats, waar het kind leeft en handelt, waarop al zijn gedachten en al zijn wenschen zijn gericht. Van de opvoeding in de school hangt meer dan van eenige andere zaak de toekomst van menig kind en tevens de toekomst des vaderlands af. De school is voor eene talrijke klasse de geestelijke leiding bij uitnemendheid. En nu vraag ik aan de liberalen, of zij 'het voor hunne verantwoording durven nemen, dat er op onze neutrale scholen een volk opgroeit, dat neutraal tegenover den godsdienst staat ? renan heeft eens gezegd: »Ik philosofeer zoo vrij, juist omdat ik weet, dat mijn philosofeeren de klokken van Notre-Dame niet beletten zal te luiden." Maar de neutrale school doet werkelijk, door haar spreken en haar zwijgen, afbreuk aan den godsdienst van ons volk. Wie durft dat voor zijne rekening nemen? Toen de. Fransch-Duitsche oorlog was uitgebarsten, was er een reiziger, die zich haastte naar zijn vaderland terug te keeren en eerst een deel van Duitschland, toen een deel van Frankrijk had te doorkruisen. Aan de groote stations trof hij treinen met soldaten. De Duitsche militairen, die de kans van dood en verminking te gemoet gingen, waren ernstig en zelfs plechtig gestemd, daar de gedachte hen vervulde, dat hun lot en tevens het lot van het vaderland in hooger hand berustte. Men hoorde ze zingen: »Eine feste Burg ist unser G-ott." Een geheel anderen indruk kreeg de reiziger in Frankrijk. Ook daar aan de groote stations treinen met soldaten, maar die zwetsten, dat zij binnen weinige dagen in Berlijn zouden zijn. De conducteurs riepen: »Messieurs, le courrier pour Berlin va partir!" Toen ik dat verschil opmerkte, zegt onze reiziger, kreeg ik een voorgevoel wat de uitkomst zou zijn. — Dikwijls heeft men om de woorden gelachen, waarmede cromwell zijne soldaten in het vuur placht te zenden: »Houdt uw kruid droog en vertrouwt op God!" Maar alle degelijke geschiedschrijvers erkennen thans, dat de rondhoofden hunne herhaalde overwinningen niet enkel aan de scherpte van hun zwaard, maar tevens aan bun vertrouwend opzien tot God te danken hadden. Wie waar- borgt ons, dat, wanneer het Nederlandsche leger eens tegenover een vijand komt te staan, het lot des vaderlands niet daarvan grootendeels zal afhangen of ons volk nog aan »den Heer der heirscharen" gelooft? Daarenboven hebben wij niet enkel met mogelijke buitenlandsche vijanden te rekenen. Een groot gevaar van den tegenwoordigen tijd is het onverstand van velen, die, daar zij niet meer aan de hemelsche zaligheid gelooven, stormenderhand het aardsch geluk willen veroveren. Zij meenen, dat geluk eene zaak is, welke gemakkelijk onder het bereik van allen kan worden gebracht, en dat de beschaving eene reeks van bedriegelijke kunstmiddelen is, waardoor het levensgenot, hetwelk gelijkelijk verdeeld behoorde te zijn, de buit van enkelen werd. Vandaar dat het hun oogmerk is de beschaving met hunne sterke vuisten stuk te slaan, haar met petroleum en dynamiet te vernietigen. Wie waarborgt ons, dat de barbaarschheid niet in aantocht is, tenzij tegenover haar het bolwerk van den godsdienst blijve opgericht en de groote schare deze onvolmaakte wereld, dit tranendal, als een door God ingestelde oefenschool blijve beschouwen? De liberale partij behoort te vermijden, dat haar de achteruitgang in godsdienst kan geweten worden. In de eerste plaats, omdat het illiberaal zou zijn de vrije werking van het Evangelie te belemmeren. In de tweede plaats uit wereldsche voorzichtigheid, ten einde niet eene verantwoordelijkheid op hare schouders te laden, welke te zwaar zou kunnen worden. Men zal mij vragen wat ik dan wil. Laat mij eerst antwoorden wat ik niet wil. Naar mijne bescheiden meening zou de liberale partij twee dingen nooit kunnen dulden: 1°. dat de staat buiten de school school te verlangen. Maar de bijzondere, niet uit de openbare kas betaalde scholen zullen in getal afnemen. Overal zal het ook door den Standaard noodig gekeurde staatstoezicht er voor waken, dat het. onderwijs op het gewenschte peil blijve. Het zal zich zelfs het recht hebben voor te behouden bijzondere scholen te sluiten, wanneer zij het staatsdoel verijdelen of onder schijn van behartiging van het volksonderwijs dat gewichtig belang verwaarloozen. Tot onaangenaamheden zal het staatstoezicht niét licht aanleiding geven, wanneer het maar uit bekwame en flinke mannen van verschillende kleur is saamgesteld, den geest des onderwijzers niet bindt en geen invloed begeert uit te oefenen op de godsdienstige richting der school. Een vierde voordeel is, dat zoo dat deel des volks, hetwelk aan de gemengde school hecht, haar kan behouden. De ouders eener streng kerkelijke richting zullen nemen wat zij voor hun kinderen onontbeerlijk achten: eene kerkelijk gekleurde schoolopvoeding. Doch waar in de eerste plaats van den onderwijzer verlangd wordt, dat hij een knap, beminnelijk en achtingswaardig man zij en men er zich verder weinig om bekreunt, of die man Roomsch, Calvinist, Evangelisch dan wel modern is, zullen de verschillende gezindten op dezelfde school büjven samenwonen. De gemengde en de kerkelijk gekleurde school zullen beiden juist zooveel terrein innemen als de vrije, de aan zich zelve overgelaten maatschappij er voor beschikbaar houdt. En in de vijfde plaats: wanneer de paedagogiek der ouders in de plaats der staatspaedagogiek treedt, zal men niet meer verplicht zijn, tot ergernis van velen, de openbare school met een Christelijke vlag in de wet te versieren, ten einde 3* DE SCHOOISTEIJD DOOR JBR. DR. VAN DER WIJCK, HOOGLEER AAR AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE GRONINGEN. TE GRONINGEN BIJ J. B. WOLTEBS, 1885. Stoomdrukkerij van J. B. Wolters. Ik ben niet gekomen om veel- nieuws te zeggen. Natuurlijk evenmin om afgezaagde stellingen over een afgezaagd onderwerp te verkondigen. Maar om van eene gezindheid te doen blijken, welke mij en vele liberalen thans bezielt en die wij gaarne in ons kamp tot heerschappij zouden brengen..Ik bedoel de gezindheid om de oogen te openen voor het lichten niet langer te miskennen, dat thans alle partijen tegen de bestaande regeling Van het lager onderwijs rechtmatige grieven kunnen aanvoeren. Laat mij op den voorgrond stellen, dat ik over de financieele offers, welke die regeling na zich sleept, zwijgen zal. Ik acht de belangen der belastingplichtigen zeer eerbiedwaardig, doch, waar het de groote zaak der volksopvoeding geldt, is het onrecht op ondergeschikte bezwaren van geldelijken aard te hameren. Groen van prinsterer, die in isolement zijne kracht zocht en geen aanhangers begeerde, welke niet tevens zijne geestverwanten waren, moet zich in zijn graf hebben omgekeerd, toen mannen zijner partij bij de laatste stembus uitriepen: «Kiezers, past op uwe beurzen; schaart u zuinigheidshalve aan onze zijde!" Dat was eene volksagitatie, die niet tot volksveredeling kon strekken, en daardoor juist een onverstandige zet op het politieke schaakbord. De straf is niet uitgebleven. Het beroep op wat het minst edel in den staatsburger is heeft de partij in getal grooter gemaakt, doch hare zedelijke kracht is er niet door vermeerderd. Vandaar dat de bekwame mannen, die de partij in de tweede kamer vertegenwoordigen , ons in de laatste weken een droevig schouwspel hebben vertoond. Hunne taktiek was, zooals de heer wintgens het pittig heeft uitgedrukt, levensmiddelen af te snijden, konvooien op te lichten. Natuurlijk: de wissel, op het eigenbelang der kiezers getrokken, moest zooveel mogelijk worden gehonoreerd. Beter en waardiger zou het zijn geweest, óf voorloopig niets te doen, óf de portefeuilles op te eischen en ingrijpende maatregelen voor te stellen. Mijn bezwaren gelden niet de financieele gevolgen der bestaande regeling, maar die regeling zelve. In de eerste plaats de thans aanbevolen neutraliteit. In art. 194 der grondwet lezen wij: »De inrichting van het openbaar onderwijs wordt, met eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen, door de wet geregeld." Dit artikel stelt niet een eisch aan den onderwijzer, maar aan den wetgever. Duidelijk is het voorschrift niet. Het kan beteekenen, dat de wet ieders godsdienstige begrippen tot hun recht zal laten komen, zoowel de begrippen van den rechtzinnige als die van den vrijdenker, zoowel de begrippen van den Gatholiek als die van den Protestant en den Israëliet; het kan beteekenen, dat de wet aan iedere godsdienstige richting die scholen zal verschaffen, waaraan zij behoefte heeft; dat zij geen gemengde scholen zal voorschrijven; — maar het kan ook iets anders beteekenen; het kan ook beteekenen, dat de wet geen andere openbare scholen zal toelaten dan die door ieder, zonder krenking van zijne godsdienstige overtuiging, kunnen worden bezocht. Het is een alinea, die eene gewenschte vrijheid van bewe- ging toelaat, maar in dien zin, dat men, op haar zich beroepende, achtereenvolgens in lijnrecht tegengestelde richtingen kan wandelen. Intusschen is het niet de vraag, wat er van het grondwettig voorschrift met eenigen goeden wil al niet gemaakt kan worden, maar hoe die woorden der grondwet gewoonlijk worden opgevat, welken zin zij door de praktijk hebben verkregen. En dan hiidt het antwoord, dat zij als eene beperking van de vrijheid des onderwijzers worden toegepast, als eene aanwijzing van grenzen, binnen welke hij zich moet opsluiten. Door de op de grondwet steunende wet wordt aan den onderwijzer de eisch gesteld, dat hij ieders godsdienstige begrippen eerbiedige. In art. 23 der vorige, in art. 33 der tegenwoordige wet op het lager onderwijs komt de volgende bepaüng voor: »De onderwijzer onthoudt zich van iets te leeren, te doen of toe te laten, wat strijdig is met den eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden." Ook die woorden zijn weder dubbelzinnig, maar gelukkig niet erger dan dat. Zij kunnen slechts op tweeërlei manier worden opgevat. Vindt men dat reeds bedenkelijk genoeg, ik zal het niet tegenspreken. Die woorden kunnen beteekenen, dat de onderwijzer niets leeren mag wat met de godsdienstige begrippen van andersdenkenden in strijd is. Zij kunnen ook beteekenen, dat de onderwijzer wel het recht heeft de godsdienstige begrippen van andersdenkenden af te keuren en voor onjuist te verklaren, maar dat hij geen onedelen spot mag drijven, dat hij toonen moet door liefde tot waarheid bezield te worden, niet door zucht om anderen te kwetsen. Verstaat men het artikel der wet in den laatsten zin, dan ware het ter wille der duidelijkheid beter aldus geformuleerd: »De onderwijzer behoort een fatsoenlijk man te zijn. Hij wordt' in zijn onderwijs volkomen vrij gelaten, maar mag niet schimpen en schelden." Het ware zeker vreemd voor eene dergelijke bepaling in eene wet plaats in te ruimen. Dat een onderwijzer zich onthouden moet door het zaaien van haat en minachting jegens andersdenkenden het staatsdoel te verijdelen, spreekt evenzeer van zelf als dat hij in andere opzichten geen onzedelijken invloed mag uitoefenen en de aan zijne zorgen toevertrouwde jeugd b.v. niet mag leeren liegen, stelen, brandstichten. Toch zou men geneigd kunnen zijn om te zeggen: zoo moeten de woorden worden opgevat. Want het wetsartikel strekt om uitvoering te geven aan de bepaling der grondwet. De grondwet nu spreekt niet alleen van het lager onderwijs, maar van het openbaar onderwijs in zijn vollen omvang, dus ook van het middelbaar en zelfs van het hooger. Inderdaad wordt dan ook in art. 2 der wet op het middelbaar onderwijs hetzelfde gelezen als in art. 33 der wet op het lager. Maar hoe zou aan eene Hoogere Burgerschool een onderwijs mogelijk zijn, waarbij de leeraar in geschiedenis of in natuurkunde iedere botsing met de godsdienstige begrippen van dezen of genen huisvader had te vermijden? Dat de aarde om de zon draait, dat niet de aarde, maar de zon het middelpunt is, waar de planeten zich om henen bewegen, zou de leeraar moeten verzwijgen, want in den Bijbel, volgens menigen huisvader van A tot Z Gods woord, lezen wij, dat op jozüa's gebed de zon stilstond. De docent in geschiedenis zou over jakobakannetjes, haringkaken en dergelijke onschuldige onderwerpen mogen spreken, maar het zou hem niet veroorloofd zijn op de misbruiken in de Catholieke kerk te wijzen, waardoor het optreden van luther en calvijn mogelijk en noodzakelijk was geworden; niet veroorloofd zijn te zeggen, dat de godsdienst door het Protestantisme uit een toestand van vernedering is opgebeurd geworden; niet veroorloofd zijn te zeggen, dat iemand dan Protestant wordt, wanneer hij bij een pijnlijk dilemna tusschen zijn geweten en zijn kerk, aan beiden van welke zijn hart hangt, aan de kerk den handschoen toewerpt, aan de groote, indrukwekkende macht buiten hem, en vóór het geweten partij trekt; niet veroorloofd zijn te verklaren, dat het Protestantisme veel heeft bijgedragen om de volken van Europa mondig te doen worden, om de rechten van den individu te doen erkennen; — en evenmin zou het hem omgekeerd vergund zijn te zeggen, dat de Hervormers door hun opstand vijanden der menschheid zijn geworden; dat geloofseenheid het kostelijkste goed van-een volk is, dat zij daarom te recht in het Cathoüeke Europa onder de bescherming der wetten stond; dat de door het Protestantisme ingevoerde vrijheid van denken en dwalen op den duur de schromelijkste gevolgen hebben, tot anarchie leiden, de beschaving ten gronde richten kan. Met één woord: juist over de belangrijkste onderwerpen, die men met vuur en geestdrift zou willen behandelen, zou een pijnlijk stilzwijgen moeten worden bewaard. Maar dan zou het onderwijs, in plaats van levenwekkend, zieldoodend zijn en moest de school liever heden dan morgen gesloten worden. Op dien trant wordt, althans voor het onderwijs der universiteit, het voorschrift der grondwet niet toegepast. Het hooger onderwijs moet, zal het bloeien, vrij zijn als een vogel in de lucht en het is inderdaad vrij. Hoe zou eene faculteit van godgeleerdheid, hoe een leerstoel voor wijsbegeerte, voor strafrecht, voor staatsrecht, voor geologie mogelijk zijn, indien de professor alle godsdienstige begrippen van andersdenkenden zorgvuldig had uit den weg te gaan? Toch blijkt uit dit alles enkel dit, dat het voorschrift der grondwet, opgevat zooals het pleegt te worden opgevat, voor consequente toepassing onvatbaar is en dus zoo spoedig mogelijk geschrapt moet worden. Men heeft met de alinea van 194 getobd en telkens, als het tot redding van het openbaar onderwijs of tot handhaving van theologische faculteiten noodig was, er dien draai aan gegeven, dat van den onderwijzer enkel geëischt wordt een ernstig en kiesch man te zijn, een man, die toont te begrijpen, dat wat talrijke hem omringende menschen in het diepst hunner ziel aan elkander bindt enkel met heiligen ernst mag worden aangeroerd, dat dus godsdienstige begrippen, ceremoniën" en zinnebeelden nooit een voorwerp van spot mogen zijn. Intusschen verhindert dit niet dat, waar het het lager openbaar onderwijs gold, de eisch der grondwet, schoon met eenige aarzeling, in den regel is opgevat als een verbod om de godsdienstige begrippen van andersdenkenden aan te (roeren, als een eisch van neutraliteit. Over het ongerijmde van dien eisch bij het middelbaar en hooger onderwijs zal ik verder geen woord verspillen. Maar ik waag het te zeggen, dat zelfs onzijdig lager onderwijs thans verouderd, onmogelijk en, voor zoover mogelijk, verderfelijk is. Ik durf dat zeggen, schoon ik weet, dat ik er aanstoot door geef. Toch maak ik mij niet aan al te groote vermetelheid schuldig, want ik bevind mij hier in voortreffelijk gezelschap, in het gezelschap van anti-revolutionairen als de heeren a.. de savornin lohman , h. pdxrson van Zetten en bronsveld, in het gezelschap van liberalen als de heeren bellaar SPRTJYT, bruining , VTTRINGA, karsten. Ik herhaal het: mijn waagstuk is niet groot. Ware ik lid der 2de Kamer, misschien zou ik als Baron rengers mijn protest tegen art. 194 met het verlies van mijn zetel moeten betalen, maar nu ik volkomen tevreden ben met wat ik ben en geen de minste staatkundige eerzucht mij kwelt, is het eenig kwaad, dat mij als gevolg mijner stoutheid treffen kan, eene berisping van de zijde der ultra-conservatieve schoolmannen. ^ Wanneer ik zeg, dat de neutrale school verouderd is, ligt daarin opgesloten, dat zij vroeger, bij eene andere godsdienstige gesteldheid van ons volk, diensten heeft bewezen. En zoo bedoel ik het inderdaad. Instellingen, die later onduldbaar bUjken te zijn en dus zoo spoedig mogelijk dienen te worden omvergehaald, zijn daarom nog niet van den aanvang af slecht geweest en zouden zelfs niet hebben kunnen ontstaan, veel minder vasten wortel schieten, indien er niet oorspronkelijk veel voor haar had gepleit. Beschermd door de conservatieve neigingen van het menschel ijk gemoed, gesteund door de geweldige en dikwijls schier onoverwinnelijke krachten van traagheid en domheid, kan wat onbruikbaar, versleten, nadeelig werd > nog lang stand houden; maar om, toen het nog jong en nieuw was, zich eene plaats onder de zon te veroveren, moest het, aanvankelijk althans, levenskracht bezitten, zin en waarde hebben. De onzijdige overheidsschool is eene school, waarin den onderwijzer het stilzwijgen wordt opgelegd, telkens wanneer hij niet spreken kan, zonder met de godsdienstige begrippen van den een of ander in botsing te komen. Ziedaar de gewone opvatting. Welnu, in dien zin is de neutrale school lange jaren mogelijk, door ons volk gewild, en, bij niet-strikte toepassing van het begrip der neutraliteit, nuttig geweest. Zij was mogelijk, zoolang de burgers van Nederland, hoe uiteenloopende in geloofsbegrippen, toch ook veel in hun godsdienst met elkander gemeen hadden en er aan ieder kardinaal punt van verschil een ander kardinaal punt van overeenstemming kon worden overgesteld. Het volk van Nederland wilde, ernstig en oprecht, dat de openbare school Christelijk zou zijn, maar het meende, dat een algemeen christendom, hetwelk in onze zeden doorgedrongen was, daartoe op den duur voldoende zou zijn. Met nadruk zijn sommigen later protest gaan aanteekenen tegen de genoegzaamheid eener Christelijke opleiding, welke ook aan Israëlieten welgevallig was. Maar in de daaraan voorafgaande periode had ieder met het aangenomen stelsel der gemengde school vollen vrede. Men wilde op de school dat godsdienstige voedsel, hetwelk aan kinderen van verschillende gezindten kon worden voorgezet, en oordeelde, dat, wat er zoo gemist werd, door afzonderlijke voordracht van geloofswaarheden kon worden aangevuld. Thans, nu er velen zijn, die alle geloofsbegrippen voor metaphysisch onkruid verklaren, bestaat er geen godsdienstig voedsel meer, dat allen gelijkelijk welgevallig is, en moet dus, ter wille van de neutraliteit, de geheele godsdienst, tot ergenis van die groote schare, die godsdienst als den levensadem der opvoeding beschouwt, van de school gebannen worden. Ik zeg met den heer pierson van Zetten: de voorstanders van neutraal staatsonderwijs zijn hun tijd een dertig jaar ten achter; zij zijn niet de mannen van vooruitgang, maar van behoud. Tot omstreeks het midden dezer eeuw had de groote massa des volks dezelfde wereldbeschouwing en kon dus de geest der gemengde school de geest der natie zijn. Roomschen en Protestanten stonden toen minder scherp tegenover elkander dan thans het geval is. Vrijdenkers waren dun gezaaid en kwamen zelden openlijk voor hun gevoelen uit. Een loochenaar van eene persoonlijke Voorzienigheid werd als een wezen beschouwd uit een andere planeet op aarde gevallen. De natie was meer eenstemmig. Thans leven wij, burgers van Nederland, in twee verschillende werelden. Wat den een eene loffelijke daad des geloofs toeschijnt, komt den ander voor iets onzedelijks, een intellectueele zelfmoord te zijn. Een intellectueele zelfmoord is het in mijne schatting en in die van duizenden, wanneer een kundig man als de heer fabius, hoogleeraar aan de vrije universiteit hier ter stede, de vorming van adam uit een rib van eva als een ontwijfelbaar iets voorstelt, en den Bijbel, in elk vak van wetenschap, zelfs in de geologie, voor het hoogste gezag verklaart. Duizenden anderen zullen u zeggen, dat dat juist het rechte geloof is. Eene en dezelfde school voor allen is thans onmogelijk. Dat het neutraal staatsonderwijs niet meer past op de hedendaagsche toestanden, kan men zien. Scholen van kerkelijke kleur verrezen in de laatste jaren allerwege. Ons volk betaalt aan haar vrijwillig veel meer dan een millioen. Het neutraal onderwijs is niet meer in dezelfde mate als vroeger populair; het verliest de sympathie, zelfs van de mannen der vroegere schoolwetmeerderheid. In zijn voorlaatste nommer klaagt het Volksblad er over, dat tegenover den wassenden stroom der tegenstanders van onze onderwijsregeling aan de zijde der voorstanders toenemende lauwheid zich vertoont. En wat is de reden van dat verschijnsel? Het Volksblad antwoordt: »De liberale partij onderschat de kracht harer tegenstanders en kan niet gelooven aan omverhaling van het na zooveel jaren arbeids opgetrokken gebouw". Vergis ik mij niet, dan is juist de tegengestelde verklaring de ware. Men is lauw, omdat men gevoelt, dat de neutrale school niet meer te redden is, dat zij bestemd is om te verdwijnen. Daarenboven zijn sommigen niet lauw. Sommigen zijn tegenwoordig onbeschoft. Naar aanleiding van eene redevoering van den ijverigen en bekwamen h. pierson van Zetten, liet een man, die bij de schoolwetpartij aanzien geniet, deze woorden drukken: »Hoe meer men van de christelijke debaters hoort, hoe levendiger de overtuiging wordt, dat men te doen heeft met eene politieke partij, die door vroom gebazel de ingeboren godsdienstige geaardheid van den Nederlander dienstbaar zoekt te maken aan haar streven naar geld en grootheid." Als eenige verontschuldiging van dergelijke taal kan worden aangevoerd, dat men licht zijn hoofd verliest en• hartstochtelijken onzin uitslaat, wanneer men het gevoel heeft, dat het sehip, waarop men reist, op het punt van zinken staat. Den schoolman, wiens woorden ik zoo even citeerde, heb ik, om hem te 'sparen, niet genoemd. Maar zelfs hoogst achtingswaardige organen onzer partij gelijk de «Arnhemsche Courant" en het «Volksblad" maken het, schoon natuurlijk op vamen niet zoo erg, toch nog bont genoeg. Zoo schreef de Arnhemsche Courant kort geleden een artikel, waarin de kerkelijke partijen beschuldigd werden godsdienst en poütiek door elkander te mengen en zoo den godsdienst te verontreinigen. Met levendige instemming werd dat artikel door het Volksblad overgenomen, en ik twijfel er niet aan, of het werd, door twee zulke couranten verspreid, door duizenden in den lande met bijval gelezen. Toch ademt de zoo even genoemde aanklacht, als ik het ronduit mag zeggen, niets minder dan onopzettelijke huichelarij. Zijn «Arnhemmer" en «Volksblad" nu juist de aangewezen organen om voor de belangen van den godsdienst op te komen? Wanneer hebben zij ooit een woord gesproken, dat van godsdienstige geestdrift getuigde en een godsdienstige snaar deed trillen? O ik weet het, men zal mij antwoorden: «Met godsdienst loopt de echte vrome niet te koop; hij begraaft hem in zijn hart; godsdienst is een privaataangelegenheid tusschen den mensch en zijn Schepper." Inderdaad zien velen thans den godsdienst niet gaarne de muren van het kerkgebouw of van de binnenkamer verlaten. Maar het zij mij vergund te herinneren, dat in de dagen van zijn bloei en sterkte, hier in Nederland gelijk elders, de godsdienst eene openbare, alles beheerschende macht was. Godsdienst gold toen voor een goed der volken, voor het grootste goed der volken, en werd door tal van wetten onder eene dergelijke bescherming gesteld als het eigendom, het leven en de veiligheid der burgers. Wij mogen het den Calvinisten niet euvel duiden, dat zij «Koning Jezus, hoofd van alle macht en overheid", weder over de Nederlandsche natie willen laten regeeren. Om te verhoeden, dat wij, vrije geesten, niet te eeniger tijd, in naam van de «heiligheden Gods", onderdrukt worden, moesten wij, in plaats van over bezoedeling van den godsdienst te klagen, liever ophouden een vlag te volgen, die ter nederlaag voert, een vlag, die geen geestdrift wekt, waarop niets geschreven staat, de vlag der liberale onzijdigheid. Ik heb nog meer grieven tegen onze eigene partij. Zoo is het niet in den haak, wanneer men van onze zijdé tegen den school met den bijbel op grond daarvan protesteert, dat er vreemde dingen in den bijbel staan, dat de bijbel geen kinderboek is, dat de bijbel enkel door predikanten, door deskundigen, niet door schoolmeesters moet worden uitgelegd. Protestanten, die zóó spreken, moesten bedenken, dat, volgens de Protestantsche opvatting, de bijbel wel degelijk een boek is, dat in de handen van iederen leek behoort te zijn, van man en vrouw, van kundige en onkundige, van jong en oud. Ook weten wij allen zeer goed, dat «de school met den bijbel" enkel een pittige leuze is, een manier om kort en krachtig aan te duiden wat men begeert; dat het de bedoeling volstrekt niet - is de kinderen uit Deuteronomium te leeren lezen en spellen, maar mannen met een bijbelschen zin, die het zout des bijbels over hun geheel onderwijs strooien, aan het hoofd der school te krijgen. Ik, liberaal, gevoel geen behoefte tegen de fouten en zwak- heden der anti-liberalen op te komen. Laten zij zich zeiven herzien en dan tevens beslissen, of het raadzaam is om, gelijk aan zekere zijde maar al te dikwijls geschiedt, den schijn op zich te laden dat men van logen en laster wil leven. Maar één ding is zeker: dat er tot zuivering van den dampkring aan wederzijdsche miskenning een einde moet komen. Wanneer ér onder de mannen van invloed, die zich liberaal noemen, geen anti-liberalen voorkwamen, dan zouden wij spoedig onze rijen versterkt zien door de toetreding van hen, die, schoon in het godsdienstige wellicht onze tegenvoeters, eerlijk en ernstig recht voor allen verlangen. Ik vraag het: zouden gladstone en bright , echte vrienden van vrijheid, maar wier hart aan de traditioneele vroomheid hangt, op dit oogenblik, in Nederland, leden der liberale partij kunnen zijn? Hier staan vijandig aan 'elkander over op staatkundig gebied de geesten, die niet en die wel zich door Bijbel of Kerk laten binden. Maar theologisch en politiek liberalisme verschillen hemelsbreed, en, onafscheidelijk gedacht, geven zij een valsche partijgroepeering. Doch ik keer tot mijn eigenlijk onderwerp terug. Wil men weten, waarom onze ouders met de gemengde school konden ingenomen zijn? Een geschiedenis des vaderlands, die aan niemand aanstoot kan geven, een zaak zonder merg en pit flauw en walgelijk, zou ook hun niet naar den zin zijn geweest. Maar men nam het zoo nauw niet met de neutraliteit. De Gatholieken hadden toen vrij wat minder te zeggen dan tegenwoordig. Het beruchte geval »pynacker hordijk versus poppink" zou een twintigtal jaren geleden onmogelijk zijn geweest. Langen tijd was de inrichting der openbare school in de meeste gedeelten des lands een middel ter handhaving van Protestantschen invloed; bij scherper opvatting van neutraliteit werd zij een wapen in Rome's hand tot verzwakking van den Protestantschen geest bij het Protestantsche deel der natie, dus tot voorbereiding van Roomsche overmacht. Buiten twijfel, de dweepzucht wordt thans van de neutrale school geweerd, maar op zoodanige wij ze, dat het aankweeken van bijbelkennis, vaderlandschen zin en eerbied voor ons groot Calvinistisch verleden tevens onmogelijk is. Aan Rome wordt al datgene prijs gegeven, wat menig Protestantsch Christen in de volksopvoeding onontbeerlijk acht. Het beginsel der neutraliteit, dragelijk en zelfs bevorderlijk voor de eenheid der natie, zoolang het, uiterst gebrekkig, te midden van eene in hoofdpunten des geloofs eenstemmige bevolking werd toegepast, heeft ons thans, op den weg der logische ontwikkeling, tot een onduldbaren toestand geleid. Dat de schorsing van poppink geen levendig verzet van de zijde van 8/3 der natie heeft uitgelokt; dat niet alle departementen van het Nut en alle afdeelingen van Volksonderwijs eenstemmig verklaard hebben, niet gediend te zijn van lessen in geschiedenis zonder kracht en kern, zóó kleurloos, dat luther's optreden den kinderen een raadsel moet blijven; dat het door den Winterswijkschen pastoor te voorschijn geroepen ministerieel besluit niet een soort van Aprilbeweging onder het Protestantsche deel der natie heeft veroorzaakt, is wel een bewijs, hoezeer ons volk door de neutraliteit reeds vergiftigd, in merg en been bedorven is. Wil men het verschil tusschen de neutraliteit van vroeger en die van heden kennen? Een bejaard en hoogst achtingswaardig landgenoot gaf eenige maanden geleden «Herinneringen van vroeger en later leeftijd" uit, waarin hij voorspelt, dat de tegenwoordige wet, «daar zij voor den echten, aan zijn voorouderlijke tradities gehechten Nederlander grievend is," minder lang zal duren dan die van 1806. «Deze toch, zegt hij, ofschoon ook in haar de geest der eeuw niet te miskennen viel, . . . liet ten minste op de scholen de verkondiging toe van gewichtige en aan de meeste Nederlanders hoogst dierbare waarheden. Ik althans herinner mij, dat op de openbare scholen, die ik als kind onder de werking dier wet bezocht, de onderwijzers geen zwarigheid maakten, onbewimpeld over de oorzaken der Hervorming in de zestiende eeuw te spreken, onzen opstand tegen Spanje voor te stellen als veroorzaakt niet slechts door het schenden der privilegiën, maar bovenal door de vervolgingen om den godsdienst; en op willem in te wijzen, ja als den onvermoeiden kampvechter voor de vrijheid van Europa tegen de Fransche overweldiging, maar ook als den verlosser van Groot-Brittannië uit de dreigende kluisters van het Pausdom. En wanneer heden ten dage een ondei-wijzer, die ook slechts van ter zijde het waagt op iets van dien aard te zinspelen, krachtens de bestaande wet op het onderwijs, in zijn bediening moet geschorst worden, dan is het niet te verwonderen, dat velen zich meer en meer beginnen te verontrusten over de strekking van dat onderwijs, en dat zij om die reden de oprichting van bijzondere, zoogenaamde Christelijke scholen "of scholen met den Bijbel trachten te bevorderen, wier vermenigvuldiging aan het openbaar onderwijs wel eens gevoelige, zoo niet doodelijke slagen zou kunnen toebrengen. De vorderingen, die het Catholicisme maakt, vermeerderen de bezwaren van velen tegen de inrichting der openbare scholen. En dus ook met het oog hierop: «Caveant consules, ne quid respublica detrimenti capiat." Zoo sprak het vorige jaar de zich noemende Mr. h. van a., een gevierd landgenoot. Wil men weten, waarin thans de neutraliteit der openbare school heeft te bestaan? De ontwerper der tegenwoordige wet, de Minister kappeyne, heeft het ons gezegd; wij behoeven dus niet in het donker rond te tasten. «Scholen beschikbaar voor kinderen van alle godsdienstige gezindheid, zeide de heer godefroi in de zitting der tweede kamer van 30 Sept. 1868, daarom een neutraal onderwijs, dat zich niet op het terrein van godsdienstige begrippen begeeft; ziedaar de inrichting van het openbaar onderwijs , die de grondwet gebiedt." In zijne Memorie van Beantwoording van het voorloopig verslag der 2116 Kamer over het gewijzigd ontwerp kappeyne verklaart de Minister van dien naam van ganscher harte met deze uitspraak in te stemmen. Wij hebben hier dus eene officieële definitie. Neutraal onderwijs begeeft zich niet op het terrein der godsdienstige begrippen. Die definitie past bij de tegenwoordige godsdienstige gesteldheid van ons volk, bij de thans heerschende anarchie der meeningen op godsdienstig gebied. Zoolang de natie minder verdeeld was, kon het neutraal onderwijs datgene zijn, hetwelk zich yerhief boven de godsdienstige verschilpunten. Maar nu de eenstemmigheid geheel verbroken is, eischt de logica, dat neutraal onderwijs geen 'enkel godsdienstig begrip meer aanroert. Het is jammer, dat de Heer kappeyne ons te gelijk met zijne definitie van neutraal onderwijs niet tevens een recept tot bereiding er van gegeven heeft. Naar mijn inzien is neutraliteit, zoo opgevat, onmogelijk, en, voor zoover mogelijk, verwerpelijk. gebannen werd, 2°. dat de staat confessioneele scholen ging oprichten» Van verschillende kanten wordt in den laatsten tijd overbrenging van het onderwijs naar de particuliere industrie aanbevolen. Zoo b.v. door den «Standaard". Wij lezen in het nommer van 20 Febr., dat een dergelijke maatregel drieërlei voordeel zou aanbrengen. Indien de overheid van eigen school-" exploitatie afzag, zou de werking van het vrijwilligheidsbeginsel de veerkracht der natie verhoogen, — zou, daar de communistische bedeeling der gegoede ouders kon worden afgeschaft en in ieder opzicht de overheidsschool te duur is, volgens een matige berekening 6 miUioen worden uitgespaard, — zouden er bijzondere scholen van allerlei kleur ontstaan, zoodat ieder huisgezin naar zijn paedagogischen smaak bediend kon worden. Dit alles klinkt verleidelijk. Doch welke waarborg is er, dat wij het noodige aantal scholen zouden erlangen? Onderwijs is niet met handel en nijverheid op «ene lijn te stellen; het is geen winstgevend bedrijf, behalve waar het de kinderen der weinige rijken betreft; het onderwijs der groote massa werpt met alleen geen batig saldo af, maar verslindt tonnen gouds, en in geen land van Europa bestaat burgerdeugd genoeg om de verwachting te rechtvaardigen, dat die sommen van zelve zouden bijeenvloeien, indien de sterke staatsarm ophield tot betaling te dwingen. Ja, het geloof doet wonderen: particulier initiatief is in staat tal van kerkelijke scholen te bouwen, welke zich op godsdienstige propaganda toeleggen, en wij bewonderen de daarbij ten toon gespreide veerkracht, maar dit is geen waarborg, dat er voor alle kinderen des volks scholen zouden zijn, indien alle scholen uit particuliere bijdragen moesten worden gesticht. Thans genieten 230.000 kinderen van overheidswege kosteloos onderwijs.. Men zou dat getal, zegt de Standaard, veilig kunnen inkrimpen. Maar wat, indien het schoolverzuim dan eens schromelijk toenam 1 Zelf berekende de Standaard, dat slechts 80.000 kinderen de volle schoolsom, zoo matig mogelijk berekend, a f 20 per jaar, zouden kunnen betalen. Voor alle overige kinderen in den lande zou een beroep op de offervaardigheid van het publiek moeten worden gedaan. Dat beroep zou niet vergeefsch mogen zijn. Om die reden wenscht de Standaard, dat Rijk en Gemeente niet geheel op nonactiviteit worden gesteld. Maar zij moeten zich enkel financieel, onder de rubriek armenzorg, met het onderwijs inlaten. »Er worde onderstand verstrekt aan niet- of minvermogende ouders." Dus: pubüeke bedeeling voor de opvoeding. Het schoolgeld zal dus verzekerd zijn. En dat is noodig, zoo er scholen zullen komen of blijven. Doch het schoolgeld zal enkel in zoover verzekerd zijn, als er van het onderwijs wordt gebruik gemaakt. Scholen' bouwen, op risico dat zij leeg staan en men dus geen geld ontvangt, dat zouden enkel godsdienstige partijen wagen, die zich tot taak stellen voor het eeuwig zieleheil te zorgen. Er zou dus geen zekerheid zijn, dat het noodige aantal scholen overal zou bestaan. Schrijft men schoolplicht voor, dan verandert de zaak eenigszins. Want dan dwingt de Staat om de scholen te gebruiken. Misschien is het om die reden, dat de Standaard zijn hervormingsplan met schoolplicht aanvult. Bij overbrenging van het onderwijs naar de particuliere industrie zouden wij, zegt de Standaard, niets verliezen, «indien invoering van schoolplicht en strenge contróle van overheidswege op de deugdelijkheid van het onderwijs daarmede gepaard ging." Schoolplicht dus gelijk in Engeland. Maar dat rijmt niet met het vrijwilligheidssysteem. Immers de Staat moet dan tot de ouders kunnen zeggen: ziedaar de scholen. Dus, voor zoover de scholen niet van zelve bestaan, moet de Staat ze openen of ten minste de macht aanwijzen, die verplicht zal zijn voor aanvulling van het bijzonder onderwijs te zorgen. Inderdaad is die voorwaarde in Engeland vervuld. Er is juist wat de Standaard niet wil: een zich uitbreidend staatsonderwijs. De " Staat heeft er zich verplicht gezien het door de Kerk verwaarloosde onderwijs zich aan te trekken. Toen door uitbreiding van het stemrecht een eersté belangrijke stap in de richting der democratie was gedaan, zeiden de beschaafden: »Maar nu eischen wij ook, dat onze toekomstige meesters onderwijs genieten." Zoo werd de staat in Engeland schoolhouder. Men kan twijfelen of het Standaardplan in alle opzichten goed overwogen is. Maar ernstig is de wensch, dat de -nationale ontwikkeling niet zinke. Daarom eischt het blad: strenge contróle van overheidswege op de deugdelijkheid van het ónderwijs. Geheel anders Dr. schaepman. Hij komt met heel wat stouter eischen voor den dag dan de Standaard. Het ideaal van onzen dichter-staatsman is: • de vrije school gelijk in België. Het spreekt van zelf, dat de liberale partij zoodanige onbeteugelde vrijheid nooit zal kunnen toestaan. Ook ik zeg: godsdienstige en zedelijke invloeden moeten op de lagere school onbeperkt kunnen regeeren. Doch een volk dient niet enkel voor den hemel, maar ook voor de aarde te worden opgevoed. Het heeft nog iets anders dan geloof, hoop en liefde noodig. Het moet zoo onderwezen worden, dat het zich op de wereldmarkt kan handhaven. Er behoort tegen gewaakt te worden, dat de toekomst der natie aan onkundige dwepers in handen worde gespeeld. Gelijk totdusver, behoort ook in het vervolg niemand tot het lager onderwijs te worden toegelaten, die geen diploma van bekwaamheid en zedelijkheid kan overléggen. Wij wenschen den grondwettigen waarborg behouden te zien, dat er allerwege een voldoend onderwijs voor onze volksjeugd beschikbaar zij. Wij wenschen tevens dat de verderfelijke eisch van neutraliteit worde ingetrokken, dat het den openbaren onderwijzer vrij sta kleur te bekennen en zijn onderwijs zoo bezield en veerkrachtig mogelijk te doen zijn. Eindelijk wenschen wij, dat de onmogelijke uniformiteit der openbare school worde prijs gegeven, dat het recht der ouders niet langer miskend worde om te beslissen welke geestelijke leiding hunne kinderen dag aan dag ontvangen zullen, m.a.w. dat er, gelijk de godsdienstige gesteldheid, der natie het medebrengt, openbare scholen van allerhande kleur bestaan. Natuurlijk kan de overheid geen certificaat van Roomsche of Protestantsche rechtzinnigheid uitreiken, niet beslissen wie modern is, wie belijder van den Heidelbergschen catechismus , wie evangelisch of ethisch-irenisch. Het zou dus onzin zijn door de overheid de verschillende niet-neutrale onderwijzers te laten benoemen, welke de zeer uiteenloopende godsdienstige gesteldheid van ons volk vereischt. Wij moeten niet trachten terug te keeren tot het versleten stelsel der samensmelting van kerk en staat. Het is dus niet mijne bedoeling, dat aan den gemeenteraad de beslissing worde toevertrouwd, welke richting op een zekere school heerschen zal. Niets verhindert bij iedere vacature de ouders, die op het oogenblik der vacature voor hunne kinderen van eene school gebruik maken, hetzij rechtstreeks, hetzij, wat misschien beter is, door middel van een hen vertegenwoordigende schoolcommissie, den hoofdonderwijzer dier school te doen kiezen. Op die wijze krijgt de meerderheid een man naar haar hart. Misschien zal men dan oproepingen in de courant zien van den volgenden aard: te X wordt als hoofdonderwijzer een belijder van den Heidelbergschen catechismus verlangd, te Y een goed Catholiek, te Z een in godsdienstig opzicht vrijzinnig man. Stel dat de minderheid van zulk een meester niet gediend is. Zij zal voor hare kinderen eene school opzoeken, waar een andere geest heerscht, en die in vele gemeenten ook werkelijk aantreffen, terwijl omgekeerd de ouders, die aan de richting hechten, welke bij de vervulling der vacature zegevierde, hun kroost naar de school met den nieuwen onderwijzer zullen doen overgaan. De voordeden van zoodanige regeling liggen voor de hand. Wat zeggen op dit oogenblik de confessioneelen ? Wij moeten de scholen betalen, waar onze begrippen worden doodgezwegen en die wij dus niet kunnen goedkeuren, terwijl wij geen cent uit de openbare kas erlangen voor de scholen, waaraan wij behoefte hebben, scholen, die de staat nogtans niet mag afkeuren, integendeel van zijn onzijdig standpunt verplicht is even hoog als zijn eigen scholen te stellen, mits er maar even degelijk onderwijs gegeven wordt in wat men voor de burgermaatschappij noodig heeft. Ziedaar de rechtmatige grief, die sedert tal van jaren tot in het oneindige s wordt herhaald. Die grief zal verstommen. Voortaan zal er, in iedere eenigszins aanzienlijke gemeente, naast eene openbare school, aan wier hoofd een rationalist staat, eene andere openbare school met den bijbel kunnen zijn en nog eene andere, waar het crucifix hangt en het A.ve Maria wordt opgezegd. En dat is niet het eenige. De samenwerking tusschen onderwijzer en ouders zal er bij winnen, wanneer beiden kinderen ééns geestes zijn. De belangstelling in het onderwijs zal veel grooter worden, wanneer men bij voorkomende gelegenheden iets over de school te zeggen heeft. Dit kan zelfs strekken om het droevig schoolverzuim binnen enger grenzen te beperken. Thans, nu zelfs aan de gemeentebesturen niet de vrije benoeming der hoofdonderwijzers wordt gegund, maar alle macht bij de bureaucratie is gecentraliseerd, is de openbare school bij een groot deel der natie impopulair en worden er tegenover die van elders opgedrongen instelling allerlei gemoedsbezwaren en financieele grieven aangevoerd. Maar als de banden tusschen ouders en onderwijzer, door vrije benoeming van den laatste, worden toegehaald en zij samen overleggen kunnen, b.v. of het geraden zou zijn een afzonderlijk uur voor bijbelsche geschiedenis te bestemmen, dan zullen koelheid en vijandschap wijken voor hartelijke belangstelling; de school zal meer geliefd zijn dan thans, grooter invloed uitoefenen, rijker vrucht afwerpen. Een derde voordeel van deze regeling is, dat zoo de schoolstrijd niet wordt beslist ten koste van den rechtmatigen invloed van den staat op het onderwijs. Natuurlijk houdt, door het wegvallen der neutraliteit, iedere reden op om overal, naast de bijzondere school, ook nog eene openbare haar zoo tegen kwaadsprekende tongen te beschermen, haar tegen de felle concurrentie van het bijzonder onderwijs te doen bestand zijn. »De maatschappelijk en Christelijke deugden" zullen uit de wet kunnen verdwijnen. Een machtige steen des aanstoots zal worden uit den weg geruimd. Misschien vreest iemand, dat kerkelijke partijhaat en godsdienstige dweepzucht zich door deze regeüng een nieuw en breed terrein zullen ontsloten zien. Maar mag ik vragen: zijn zij thans machteloos, nu er neutraal en bijzonder onderwijs naast elkander staan? Mag ik tevens vragen: wordt de vrede in het land daardoor erg verstoord, dat Gereformeerden, Lutherschen, Remonstranten, Doopsgezinden, Afgescheidenen hunne predikanten kiezen? Juist dan, wanneer de benoeming dier geestelijke leidslieden aan de overheid werd opgedragen, zou er geen einde aan het kabaal en de ontevredenheid komen. Thans gaat alles rustig in zijn werk, nu zij, voor wie de predikanten bestemd zijn, de keuze in handen hebben. Zoo moet ook het reeht der ouders worden erkend om de onderwijzers te kiezen, niet uitsluitend naar hun bekwaamheid, maar ook naar hun godsdienstige richting. Aan de zelfstandigheid der onderwijzers zal dat geen afbreuk doen, want eens aangesteld blijven zij aangesteld, op denzelfden voet als de predikanten. Men zegge niet, dat er volgens de door mij voorgestelde regeling bedekte subsidiën aan de kerkgenootschappen zullen worden uitgekeerd. De openbare scholen zullen uit de openbare kas betaald worden, niet omdat zij Calvinistisch, Roomsch, modern zijn, maar omdat zij ons volk opleiden tot die kundigheden, welke voor de aardsche maatschappij noodig zijn en zonder welke nationale welvaart niet kan bestaan. Een gewichtig bezwaar tegen de door mij voorgestelde regeling is, dat zóó niet die kleine gemeenten met eene gemengde bevolking gebaat worden, waar slechts van ééne school kan sprake zijn. Vooral in het midden des lands zijn zij rijk gezaaid; in het Noorden en Zuiden treft men ze niet zoo overvloedig aan, terwijl zij op de Veluwe en in Brabant eveneens uitzonderingen zijn. Ook in die kleine gemeenten met een gemengde bevolking zullen de ouders het hoofd der school kiezen. Zoo zal er althans in den geest der meerderheid onderwezen en opgevoed worden. De minderheid zal reden tot klagen hebben, maar zulks is beter dan dat, zooals thans dikwijls het geval is, minderheid en meerderheid beiden ontevreden zijn. Voorts zou men in de wet het getal kinderen kunnen noemen, dat, in geval de school niet in den smaak hunner ouders valt, een afzonderlijke, eenvoudig ingerichte school mag eischen. Zelfs zou men, waar practische en financieele bezwaren de scheiding der kinderen onmogelijk maken, aan het staatstoezicht het recht kunnen geven om, wanneer in eene gemeente met slechts ééne school een zeker aantal ouders het verlangt, den onderwijzer eene beperkte neutraliteit op te leggen, in dién zin, dat het hem vrijgelaten werd leerstellig onderwijs vóór of na de gewone schooluren te geven, maar het hem verboden werd dat onderwijs in het gewone schoolonderwijs in te vlechten. Wanneer men het hersenschimmig en noodlottig denkbeeld van de uniformiteit der volksschool prijs geeft, een denkbeeld, dat niet eens te verwerkelijken is en in Brabant gelijk op de Veluwe tot wetsschennis aanleiding geeft, dan wordt het mogelijk én veroorloofd met plaatselijke behoeften rekening te houden en overal den toestand zoo te regelen, dat men, zonder de degelijkheid van het onderwijs in gevaar te brengen, het allen zooveel mogelijk naar den zin maakt. Daarenboven erken ik gaarne, dat het mij onmogelijk is den schoolstrijd op te lossen. Het eenige, wat ik bedoel, is: tempering van den strijd. Ik ben niet verblind genoeg om te denken dat door mij eene regeling is uitgedacht, welke alle groote bezwaren uit den weg ruimt. Zoo zie ik zeer goed in, dat men niet kan eischen, dat de kinderen in groote steden een uur ver naar de school hunner richting zullen loopen. Voor de door mij aanbevolen maatregelen wensen ik geen anderen titel dan dat zij, zonder schade voor de ontwikkeling des volks, in ruimer kring zullen voldoen dan de regeling ,* welke wij thans bezitten. Zonder schade voor de ontwikkeling des volks. Het waarachtig volksbelang dient onze toetssteen te zijn. Niet de wil der meerderheid, niet de wensch van de helft plus één; Volksmeening is evenmin een maatstaf van recht, als van waarheid of schoonheid. Zelfs de publieke consciëntie mag geen richtsnoer zijn, enkel een onmisbaar steunpunt. Het publiek, naar de uitspraak van welks geweten gevraagd wordt, dient door de uitnemendste geesten te worden gevormd. Volkssouvereiniteit, onder welke gedaante ook, is een hersenschim. Waar de massa aan zich zelve overgelaten wordt, gebeurt eenvoudig hiiets. Het zijn altijd de minderheden , die de wereld regeeren; het zijn individuen met een overtuiging en een wil, die de wet voorschrijven; het zijn enkelen met aangeboren talenten of verkregen kundigheden, die het lot der schare wijzigen. Laat de Tweede Kamer duizendmaal om zijn; de liberale partij, al ware zij tot een belachelijke kleine fractie ineengeslonken, blijft in staat groote dingen te doen, de grondwet te hervormen, de schoolquaestie te regelen, zware struikelblokken uit den weg te ruimen. Als zij eens weet wat zij wil; als zij toont rede, recht en billijkheid aan hare zijde te hebben, als zij ophoudt op haar verleden te wijzen, waar nieuwe werken van haar verlangd worden, als zij niet meer neutraal tegenover de toekomst staat, zal zij morgen weder de massa der natie met zich slepen. NASCHRIFT. Wat als voorrede zou kunnen dienen, laat ik als naschrift volgen, daar het feitelijk naschrift is. Hoe moeilijk moet het toch zijn achter geschiedkundige waarheid te komen, waar het een grijs verleden betreft! Ter nauwernood zijn er twee weken sedert de meeting verloopen, die te Amsterdam ter bespreking van de schoolquaestie gehouden werd; de aldaar door mij ontvouwde gedachten heb ik in korte stellingen saamgetrokken, welke door alle dagbladen van Nederland onder de oogen van het publiek zijn gebracht; bekwame verslaggevers hebben zich gehaast het door mij gesprokene zoo volledig en nauwkeurig mogelijk in de door hen vertegenwoordigde couranten mede te deelen; men weet, dat, wanneer mij denkbeelden worden toegediend, welke niet in mijn kraam passen, ik de vrijheid zal nemen protest in te dienen; ondanks dat alles worden er thans reeds door een schrander, beminnelijk en waarheidüevend man allerlei sprookjes in omloop gebracht betreffende wat ik in de hoofdstad zou gezegd hebben. De Heer a. l. p. , — ieder Groninger weet, welke geëerde naam door deze initialen wordt aangeduid —, doet het in de Provinc. Gron. Courant voorkomen, alsof ik, thans met Mr. s. van houten ééne lijn trekkende, de staatsvoogdij over het onderwijs wensch te zien afgeschaft, terwijl ik juist hare handhaving verlang; hij doet het voorkomen, alsof ik, gelijk Dr. schaepman, voor »de vrije school" in het krijt ben getreden en aan haar den voorrang wensch te bezorgen, ofschoon die voortreffelijke redenaar juist een paar dagen geleden ten aanhoore van honderden verklaard heeft in dat opzicht tegenover mij te staan; hij doet het voorkomen, dat ik den grondwettigen waarborg, dat er overal voldoend onderwijs zal worden gegeven, begeer te zien ingetrokken, ofschoon ik hem juist wil behouden; hij doet het voorkomen, alsof mijn voorstel de strekking heeft »de bitterheid van den godsdiensthaat uit de vergaderzaal der tweede kamer naar die van het gemeentebestuur" te verplaatsen, ofschoon het juist de omgekeerde strekking heeft de mogelijkheid van een zoo noodlottige uitkomst af te snijden; hij doet het voorkomen, alsof mijne grieven tegen de bestaande regeling eerst van gister dagteekenen, ofschoon ik, onmiddellijk na de schorsing van poppink, in eene openbare vergadering der hier gevestigde afdeeling van «Volksonderwijs", op de meest ondubbelzinnige wijze er mij tegen heb verklaard, dat den openbaren onderwijzer eene verlammende neutraliteit zou blijven opgelegd en ik de werkelijk neutrale school bij die gelegenheid meer geschikt heb genoemd om eunuchen dan om mannen te vormen. Ten einde verder misverstand zooveel mogelijk te voorkomen, geef ik thans mijne rede in haar geheel uit. Opzettelijk veranderde ik niets in het door mij gesprokene, schoon het gevolg daarvan moet zijn, dat ik aan het standpunt, hetwelk Dr schaepman in zijne welsprekende rede te Groningen heeft ingenomen, geen recht laat wedervaren. Natuurlijk vlei ik mij' niet door de uitgave van mijne rede aan spraakverwarring en misverstand een einde te maken. De voortreffelijkheid en onontbeerlijkheid der neutrale school heeft zoolang in zekere kringen van Nederland voor het geloofsartikel bij uitnemendheid van den echten liberaal gegolden, dat velen thans buiten staat zijn ook maar de mogelijkheid eener vergissing in dat opzicht aan te nemen. Hun hart begint terstond te bloeden, wanneer iemand, die zelf als liberaal te boek staat, op dit stuk hun wederpartijder blijkt te zijn, en in de diepte hunner smart begrijpen zij hem evenmin als wanneer hij Chineesch tot hen sprak. Toch zijn de redenen, die worden aangevoerd, zoo eenvoudig mogelijk; ik waag het te verwachten dat, wanneer de eerste tijd van pijnlijke verrassing voorbij zal zijn, het gezond verstand zijne rechten zal herwinnen, ja, dat wat heden een ongerijmde paradox schijnt, morgen een algemeen erkende waarheid zal zijn. Men zal niet ontkennen, dat de geloofseenheid, welke vroeger binnen zekere grenzen bestond, thans voor anarchie in het rijk der geesten heeft plaats geraimd. Het verlangen, dat het openbaar onderwijs zich boven leerstellige verschilpunten zou verheffen, een verlangen, dat men kortheidshalve den eisch der neutraliteit noemt, heeft thans eene geheel andere beteekenis dan voorheen, nu ieder geloofsartikel een godsdienstig verschilpunt is geworden. De neutrale openbare school is langzamerhand een school geworden, waarin het volk wordt opgekweekt om neutraal tegenover allen godsdienst te staan. Juister gezegd, door de kracht der omstandigheden en volgens den aard van het beginsel moet zij het worden, waar zij het nog niet is. Zulk eene openbare school mag niet aan dat belangrijk gedeelte der natie, hetwelk godsdienst als den levensadems van alle opvoeding beschouwt, tegen haar zin worden opgedrongen. Om die reden wensch ik, dat de eisch der neutraliteit worde ingetrokken en dat den ouders, die voor hun kinderen van een openbare school gebruik maken, bij voorkomende vacature de benoeming van een hoofdonderwijzer in hun geest worde gegund. Hetzelfde wenschen de «Banier" en de «Kroniek", Ds. tinholt en Dr. bronsveld. Maar de Standaard kan zich met het tweeledig voorstel niet vereenigen. Het antirevolutionair Weekblad: »de Protestantsche Noordbrabanter"evenmin. Het is waar, zegt het laatstgenoemde blad in zijn nommer van 18 April, wij zouden dan »in zuiver orthodoxe gemeenten, zoo als er op de Veluwe en in het Land van Heusden en Altena velen zijn, door den tijd Christelijke openbare scholen kunnen krijgen, die geene buitengewone offers zouden eischen." Toch moet het voorstel, hoe aanlokkelijk ook, verworpen worden, want de aanneming er van zou «nietalleen den ondergang der Vrije Christelijke School, maar ook dien der Antirevolutionaire partij" na zich slepen. Het antirevolutionair orgaan blijkt hier een scherpen blik te hebben. Het is opmerkelijk, dat mijn geëerde tegenstander, de Heer p. , het voorstel om een geheel andere reden onaannemelijk acht. Volgens hem zou «de school bij keus de vorming der jeugd in de handen der kerkelijke drijvers spelen en het vrije en verlichte Nederland tot een vazalstaat der domperij vernederen." Laat mij vragen: is dat liberaal? Van staatswege mogen er geen scholen gesteld worden tegenover het ongeloof, maar evenmin tegenover het geloof. Dit laatste geschiedt, wanneer het den onderwijzers verboden wordt te vermanen, waar het pas geeft, in naam van »den Heere Jezus" of in naam van »de heilige Moederkerk". Daar de neutrale Staatsschool het Christelijk bewustzijn in zijne*verechillende vormen ondermijnt, wordt zij door die onderwijzers verlaten, die daaraan niet mee willen doen. Het gevolg is, dat er ten slotte als openbare onderwijzers slechts mannen overblijven, wien het mogelijk is in de school hunne godsdienstige denkbeelden niet te laten doorschemeren. En nu wil men, dat, in het belang der verlichting, de scholen, aan wier hoofd zulke onderwijzers staan, als voldoende voor allen zullen worden aangemerkt. De bijzondere scholen, in welke de jeugd geen onzijdige opvoeding geniet, zijn dan overtollig en moesten eigenlijk verboden worden, daar zij »in de handen der kerkelijke drijvers", eene talrijke schare tot sdomperij" verlokken. Helaas, meer en meer is het een kenmerk van den Nederlandschen liberaal geworden, dat hij den belijder van ieder kerkgeloof als een domper beschouwt. Men verwondere zich niet, wanneer aan zulk een liberalisme zich het zoogenaamde monsterverbond van Rome en Geneve overplaatst. Men ducht de macht der kerkelijke drijvers. Naar mijn oordeel zijn predikanten en pastoors in geestelijke aangelegenheden de natuurlijke leidslieden van. hen, die weinig ontwikkeld, maar aan hun kerk gehecht zijn. Bestaat er vrees, dat zij, door op de keuze der openbare onderwij zere invloed uit te oefenen, tot heerschappij zouden komen in den staat en als mededingers der onpartijdige staatsmacht optreden, «gebruikend tegen 't land de wapens van het land"? Zoodanig misbruik van het goed vertrouwen der schare ware bij aanvaarding van mijn voorstel niet te duchten, daar antirevolutionairen en Gatholieken dan zouden ophouden staatkundige partijen te zijn en zich ten deele bij de vrijzinnigen, ten deele bij de behoudsmannen zouden indeelen, die thans, onder de anticlericale vaan geschaard, als een liberale partij zonder eigen beginsel aan hen overstaan. Voorts is niet waar wat de Heer p. beweert, dat tegenover de neutrale school de godsdienstige zou staan. Tegenover de school, aan welke neutraliteit is opgelegd, staat eenvoudig de school, aan welke neutraliteit niet is opgelegd en in welke dus de onderwijzer met ongebroken kracht werkzaam kan zijn. Dat begrijpt de «Protestantsche Noordbrabanter", welke er juist een argument tegen de opheffing van het juk der neutraliteit aan ontleent. »De spotter en godloochenaar kreeg dan even goed het recht om zijne verderfelijke gevoelens niet alleen vrij uit te spreken, maar ook in te prenten aan zijne leerlingen, als de beslist Christelijke onderwijzer de zijne." Wij kennen, zegt het blad, onder de thans in dienst zijnde openbare onderwijzers menigen jeugdigen aanhanger van moderne leeringen. «Uit vrees voor aanklacht houdt hij zich thans in, doch zoodra hij hiervoor niet meer behoeft te vreezen, zal hij van lieverlede zijne godsdienstige overtuiging voor zijne leerlingen gaan uitspreken. De ouders zullen dan echter geen recht hebben om hem aan te klagen; het schoolbestuur zal hem niet kunnen ontslaan. Men moet dit lijdelijk aanzien, want de wet laat het toe." Misschien zal men zich vleien, dat de gevaarlijke onderwijzer spoedig vertrekken zal en men zoo gelegenheid zal vinden een Christen in zijne plaats te benoemen ; «die hoop kan echter verijdeld worden en wellicht kan hij nog 25 jaar ongestoord het zielegif in de harten der kin- deren overplanten en als hij eindelijk heengaat is er een nieuw geslacht, dat wellicht geen ander onderwijs meer begeert." Bij de aanvaarding van het tweeledig voorstel zou dat laatste bezwaar kunnen uit den weg worden geruimd, door onderscheid te maken tusschen onderwijzers onder de oude en onderwijzers onder de nieuwe bedeeling aangesteld. Als overgangsmaatregel zou men, ten einde het recht der ouders te beschermen, den eisch der neutraliteit tijdelijk kunnen handhaven voor die scholen, waarvan de onderwijzer niet door de ouders werd aangewezen en in godsdienstig opzicht niet het vertrouwen der ouders geniet. Natuurlijk zou, wanneer men eens besloot de onderwijzers niet langer te binden, hetzelfde recht gelden voor Malthusianen en Darwinisten als voor vrome volgelingen van calvijn en Rome. Men'zou de vrijheid moeten aandurven zoowel voor den ongeloovige als voor den geloovige. Toch behoeft men niet te vreezen, dat zóó menige openbare school in een kweekplaats van goddeloosheid zou ontaarden. Ook moderne ouders wenschen niet, dat hunne kinderen den draak leeren steken met wat voor duizenden hunner medeburgers een heiüge gemeenschapsband is. Naar mate er meer vrijheid in de wereld heerscht, wordt er minder geprofaneerd. Daarenboven, wat is profaan? Als men iets profaan noemt, wordt het daardoor als lichtzinnig afgekeurd. Profaan was het, dat kuilenburg, een van het verbond der edelen, den heiligen oüwel door zijn papegaai het opeten. Zoodanig doelloos betoon van minachting verried een haat tegenover het geloof van andersdenkenden, zooals tegenwoordig bij niemand meer wordt aangetroffen. Was het eveneens profaan, dat le blas den priester den ouwel uit de hand wrong en hem onder zijn voet vertrapte? Door zoo te handelen teekende hij zijn doodvonnis. Ernstige verontwaardiging tegen wat hem »een vervloekte afgoderij" scheen dreef" hem tot de noodlottige daad. Voor den moed van dien man kan men bewondering koesteren. Toch zou in onze dagen enkel godsdienstwaanzin tot zoodanige handeling kunnen voeren. Waar men zich niet over druk en vervolging te wreken heeft, wordt niet geprofaneerd. De godsdienstige partijen zouden het aan zich zelve te wijten hebben, indien, bij intrekking van den eisch der neutraliteit, openbare onderwijzers te eeniger tijd hunne vrijheid gingen misbruiken om te spotten met wat voor anderen heiüg is. Doch de «Protestantsche Noordbrabanter" heeft nog eene andere reden, waarom hij het voorstel onaannemelijk acht en aan de vrije school de voorkeur schenkt. «Vergeet niet, zegt hij, dat de Staat, als betaalmeester van alle scholen optredende, zich niet geheel buiten het Bestuur zal laten sluiten door de ouders. Door de bekende gedienstigheid der praktijk zou men in den beginne veel, heel veel toegeven, doch, eenmaal meester van de school, kan de Staat even gemakkelijk weer neutraliteit voorschrijven, als hij ze eerst opgeheven heeft. Allerlei voorwendsels kunnen daartoe bedacht worden. Het Christelijk onderwijs is en zal altijd blijven een doorn in het oog van de Liberale machthebbers dezer wereld; zij rekenen het zich zelfs ten plicht om het tegen te werken, en zouden wij dan kunnen hopen, dat zij als zijne beschermers zouden willen optreden!" Uit deze woorden blijkt, hoe diep geworteld wantrouwen thans de burgers van hetzelfde land vijandig aan elkander overplaatst, en hoe hoog tijd het is, dat, wil men de eenheid van ons volk redden, de schoolstrijd worde opgelost. De Standaard, dien ik niet bij de hand heb en dus niet citeer, redeneert op dezelfde wijze als de Pr. Noordbrabanter. Er zou dus een waarborg moeten worden gevonden tegen terugkeer tot den eisch der neutraliteit. Gelukkig ligt dat middel voor het grijpen. In de grondwet zou de bepaling kunnen worden opgenomen, dat de onderwijzer der openbare school vrij zal zijn in de door hem te geven opvoeding en dat de ouders, door de keuze van den onderwijzer, over het karakter dier opvoeding zullen te beslissen hebben. Maar dan zullen, voert men mij te gemoet, zeer kleine minderheden, die niet van de overheid een eigen school kunnen erlangen, verpletterd worden. Men bedenke dat zeer kleine minderheden onder iedere wetgeving er slecht aan toe zijn. Ook heden zijn er ouders, die gaarne voor hun kinderen- een bijzondere school naar hun hart zouden hebben , maar er zich in schikken moeten dat zij niet bestaat. Als men zelf aanhanger van ouderwetsche begrippen is, moet het verre van aangenaam wezen zijne kinderen toevertrouwd te zien aan een onderwijzer, die zich boven kerkgeloof verheven waant en voor wien de geschriften van Multatuli een evangelie zijn. Intusschen erken ik gaarne, dat het lot der zeer kleine minderheden er niet op verbeteren zou. De eisch der neutraliteit geeft, voor zoover eene nietige minderheid moed en onafhankelijkheid genoeg bezit om bij overtreding als aanklaagster op te treden, althans een wapen tegen positieve krenking, tegen krenking door spreken aan de hand, welke vrij wat pijnlijker aandoet dan negatieve krenking, dan krenking door zwijgen. Toch moet men voor onduldbaren druk niet al te beangst zijn. Vrije vereenigingen zullen, gelijk ook thans, aan minderheden, welke niet door den staat te helpen zijn, levensbestaan verschaffen. Daarenboven zullen de godsdienstige partijen, wanneer zij door »een averechtsche verlichtingspolitiek" niet langer tot heftigen tegenstand geprikkeld worden, een minder driesten en oorlogzuchtigen toon aanslaan dan thans het geval is. Men stelle toch eens wat meer vertrouwen in de menschen, in casu in de ouders en de onderwijzers, en wat minder vertrouwen in de toovermacht van wetten, reglementen en examina, en het zal blijken, dat bergen van theoretische bezwaren, welke door geen redeneering des verstands uit den weg te ruimen zijn, in de practijk veelal tot- molshoopen wegsünken. Of meent men, dat «geloovige ouders" en »geloovige onderwijzers" van nature zoo liefdeloos en bekrompen zijn, dat zij met gretigheid iedere kans zullen aangrijpen om andersdenkenden te ergeren? Ik verwacht, dat zij in den regel het geven van aanstoot zooveel mogelijk zullen vermijden. De scholen onder de wet van 1806 waren, schoon gemengd, niet neutraal; toch hoorde men geen klachten over proselietenmakerij. Thans wordt er, als eene hoofdonderwijzersplaats vrij komt, vergelijkend examen afgenomen, en het aantal punten, door de verschillende kandidaten behaald, geeft den doorslag. Het gevolg is, dat de onderwijzer, zoolang hij nog niet een standplaats heeft veroverd, welke hem geheel naar den zin is, zijne vrije uren aan onrustige examenstudie wijdt en door dé wet zelve verlokt wordt, slechts een deel van zijn hart aan de school te schenken, waaraan hij tijdelijk verbonden is. Levert nu dat wedrennen der kandidaten ten minste een waarborg op, dat men ten slotte den rechten man op de rechte plaats erlangt? Neen, want wie bij het ondervragen de knapste blijkt, kan, omdat zijn hart niet warm genoeg voor de jeugd klopt, ongeschikt wezen om met de taak der opvoeding te worden belast. Natuurlijk zou, wanneer den ouders de keuze werd toevertrouwd, in den regel de godsdienstige overtuiging op den voorgrond worden gesteld. Ik kan daar geen kwaad in zien. Waar komt het bij het volksonderwijs hoofdzakelijk op aan? Toch niet op die geringe kennis, welke, volgens het oordeel der deskundigen, wanneer er geenherhalingsonderwijsvolgt, als kaf voor den wind na het verlaten der school terstond verstuift? Ontwikkeling van verstand en veredeling van gemoed, ziedaar het tweeledig doel, dat met alle kracht moet worden nagestreefd. Om het te bereiken, behoort de onderwijzer met de kinderen te spreken, veel en vrij met hen van gedachten te wisselen. Maar hij zal op verstand en hart der kinderen geen vat hebben, wanneer hij door zijn wereldbeschouwing een eenzaam standpunt inneemt, verheven in eigen schatting boven het kinderlijk geloof der groote schare. Men weet, hoe het Darwinisme thans door de hoofden der halfgèleerden spookt. Een mijner vrienden was er getuige van, dat een onderwijzer, die een tijdschrift-artikel over afstamming van den mensch uit de dierenwereld had gelezen, zijn wijsheid in de school te luchten hing en met de vraag besloot, welk onderscheid er tusschen aap en mensch bestaat. Een schipperskind, dat van het betoog natuurlijk niets begrepen had, antwoordde in zijn platten tongval: »Wel, een mensch heeft een onsterfelijke ziel te verliezen, de aap niet". In dal antwoord, dat door den onderwijzer niet bedoeld was 4* en hem uit vrees voor schending der neutraliteit terstond tot een ander onderwerp deed overstappen, schuilt, meen ik, dieper wijsheid dan bij een wuft en oppervlakkig materialisme wordt aangetroffen. Zou het zooveel kwaad stichten, wanneer de lagere school, waar de ouders het verlangen, wat meer werd dienstbaar gemaakt om overtuigingen van dat gehalte bij de kinderen in te prenten? Door de kracht van wetenschap en kunst ontbreekt het element van vereering in het gemoed van geen beschaafde, al kent hij aan alle dogmen slechts betrekkelijke en zinnebeeldige waarde toe; vereering moet ook bij den weinig ontwikkelde worden aangekweekt, zal zijn leven niet op een zandwoestijn gelijken en zijn hart niet verdorren. Het is beter, dat de man uit het volk aan een alziend oog in den hemel gelooft of vol eerbied tot de reine Moedermaagd opziet, dan dat het onderscheid tusschen recht en onrecht, rein en onrein hem verborgen blijft. Er is eene quasi-verlichting, welke de groote schare ongelukkig en ontevreden met haar lot maakt eh wier rampzalige invloed het best daardoor beteugeld wordt, dat bij de schoolopvoeding aan kerkelijke begrippen een vrije loop wordt gegund. »Maar," voert het Volksblad mij te gemoet, »hoe zullen de ouders kiezen? Niet alle ouders hebben een eigen levensbeschouwing." Ik weet het wel. Daarom wensch ik, dat eene door en uit de ouders samengestelde commissie de beslissing in handen hebbe. En wanneer er ook in den boezem dier commissie geen mannen gevonden worden, die in staat zijn de vergadering bij hare keuze voor te lichten, dan zal zij zich laten leiden door wie bereid zijn haar tot gids te verstrekken en hooger in beschaving staan. Het is ondenk- baar, dat er geene commissies tot stand zouden komen, waar zij noodig zijn. De bloei van het bijzonder onderwijs op het platte land moet voor een deel daaraan worden toegeschreven, dat zelfs zuinige boeren gaarne geld willen geven, wanneer zij macht en aanzien kunnen koopen door aan het beheer eener uit eigen beurs betaalde school deel te nemen. Intusschen heeft de keuze der onderwijzers door de ouders deze schaduwzijde, dat zoo menige vacature tot vrij Wat beroering in engen kring kan aanleiding geven. Doch wat wil men? Den godsdienststrijd wegnemen is onmogelijk. Ergens moet hij zich openbaren. Laat ons toch ophouden de quadratuur van den cirkel te zoeken en te eischen, dat in een land, hetwelk ons een bonte staalkaart van godsdienstige overtuigingen te aanschouwen geeft, de harmonie door geen enkelen krijschenden wanklank zal verstoord worden. Waar de geloofseenheid onherroepelijk verloren is, moet men niet hunkeren naar de rustige rust, die zij alleen in staat is te verschaffen. Het zou geheel in de orde zijn, wanneer er bij de benoeming van onderwijzers, gelijk bij die van predikanten, soms felle strijd werd gevoerd. Maar tegen de orde is het en een kanker van den tegenwoordigen toestand, dat er bij staatkundige verkiezingen naar godsdienstige belijdenis wordt gevraagd. Dezelfde wet, die eerbied voor de begrippen van andersdenkenden aanbeveelt, verlokt ons thans iederen andersdenkende als een staatkundigen vijand te beschouwen. Dat zal ophouden, zoodra de zaak der volksopvoeding niet langer de twistappel der politieke partijen is. Laat den Staat blijven op zijn eigen terrein en niet over de beurs der belastingplichtigen beschikken, om aan de jeugd eene opvoeding aan te bieden, welke in menig geval tegen het geweten der ouders indruischt. Als vrijzinnig man ben ik tegenstander van ieder despotisme en waag ik het tirannie te noemen', wanneer de Staat uit de beurs eener gemengde bevolking put om haar dergelijke eenvormigheid in de opleiding der jeugd te verschaffen als er in de kleeding der soldaten heerscht. Door eene hersenschimmige eenheid na te jagen, heeft men juist het tegendeel erlangd en het vuur der tweedracht, zonder het te willen, in den boezem der natie aangeblazen. Wanneer de overheid de taak van schoolhouder tot zich trekt, dient zij de souvereiniteit der ouders te ontzien en geen luid protest van de zijde van duizenden uit te lokken. Volmondig erken ik, dat er practische bezwaren tegen de keuze van den openbaren onderwijzer door de ouders pleiten. Maar zij verzinken in het niet, wanneer men ze vergelijkt met de grieven, welke het gevolg der thans bestaande regeling zijn: verscheuring van de eenheid der natie, ondragelijk slechte partijgroepeering, een politieke toestand, waarbij men voor- noch achteruit kan en die op den duur den ondergang van den parlementairen regeeringsvorm, van dat groote instrument van vrijheid, na zich moet slepen. Wil men aan ons nationaal bestaan toon en veerkracht terugschenken en te gelijkertijd den landsvrede zooveel mogelijk herstellen, dan schiet er geen ander middel over dan den godsdienststrijd te beperken door hem naar zijn eigen terrein te verwijzen. Men heeft getracht mijne bezwaren tegen de in zwang zijnde regeling van het openbaar schoolwezen weg te cijferen door eenvoudig te zeggen: »Gij kent de school niet." Ook het Volksblad kwam met die beschuldiging van onkunde voor den dag. Ik antwoordde aan het Volksblad: »Dat is het oude liedje, hetwelk ieder te hooren krijgt, die het waagt niet alles te bewonderen. Inderdaad leef ik in het stille studeervertrek en gevoel mij weinig gerechtigd tot eene beoordeeling van de vruchten van het onderwijs in dit of dat bijzonder district. Niemand trouwens kan alle scholen afreizen. Al ware ik schoolopziener, ik zou enkel de scholen van een zekeren kring te zien krijgen. .Mag ik dus weten, welke school ik moet bezoeken? Is het die te Winterswijk? Moet ik mijn schreden naar de Veluwe richten? Heb ik Limburg te doorkruisen? Men moest er toch eens mede ophouden van de school te spreken en de menschen met een kluitje in het riet te zenden. Laat ons bever zorgen, dat wettige en werkelijke toestand beter met elkander in overeenstemming komen." Het Volksblad erkent thans, in het nommer van 26 April, dat er verschil tusschen de scholen bestaat. Maar, voegt het er aan toe, het is »een verschil, dat alleen zijn oorsprong vindt in de individualiteit des onderwijzers." Nergens wordt het openbaar onderwijs »aan knellende banden gelegd." Het Volksblad weet wel beter. Verdrietig is het altijd in hetzelfde kringetje rond te draaien, doch, daar het noodig blijkt, worde hier voor den hondersten keer herhaald wat anderen vóór mij hebben gezegd. Waar de clerus eene gemengde bevolking tegenover zich ziet, maar zich nogtans sterk genoeg gevoelt om met stoute eischen voor den dag te komen, dwingt hij de openbare onderwijzers zorgvuldig op hun tellen te passen en zoo kleurloos mogelijk te zijn. Doch waar de clerus door geloofseenheid der bevolking de macht in handen heeft, wordt de neutraliteit enkel in den zin van eerbiediging der gevoelens van aanwezigen opgevat, en als nu onder die aanwezigen zich enkele ketters bevinden, dan vraagt men hunne toestemming om het onderwijs naar de behoefte der overgroote meerderheid in te richten. Natuurlijk wordt die toestemming niet geweigerd; beambte, koopman of boer, die dat waagde te doen, zou zijn biezen kunnen pakken. Niemand, die de kaart van het land kent, zal dit tegenspreken. Feitelijk bestaat reeds de druk, dien men kleine minderheden niet wil doen ondergaan. Men houde dus op te zeggen, dat zoodanige druk het gevolg zou zijn van de in deze bladzijden verdedigde regeling. Geen Minister zou het durven wagen aan de Catholieke openbare scholen in Brabant en Limburg, aan de Protestantsche openbare scholen der Veluwe een neutraal karakter op te dringen; het Staatstoezicht is in die streken machteloos en berust wijselijk in het onvermijdelijke. Er diende gelijk recht voor allen te zijn. Het is hard voor Gathoüeken en Antirevolutionairen te Groningen en Utrecht, dat zij de hun passende scholen uit eigen beurs moeten bekostigen, terwijl elders gelukkiger geestverwanten scholen, op geüjke leest geschoeid, uit de openbare kas betaald krijgen. Aan dat meten met twee maten moest, door intrekking van eene wet, welke onuitvoerbaar blijkt, een einde worden gemaakt. Er diende gelijk recht voor allen te zijn. Bij kardinaal newman, die door gladstone »de zon van den Catholieken hemel van Engeland" wordt genoemd, leest men hèt volgende: »De pauselijke stoel werd een tijdlang door mannen bezet, die zich aan wellust, zorgeloosheid en eene heidensche soort van Christendom overgaven. Ieder weet, hoe de Catholieke Kerk daardoor de helft van Europa heeft verloren." Menige openbare onderwijzer zal datzelfde durven zeggen. Maar de Winterswijksche onderwijzer moest het eens wagen! Want »de Catholieke traditie", door Pr. nuyens hier te lande «hersteld", is eenigszins anders. Hij schrijft: »De oorzaken van den afval der Roomsche Kerk waren: de hoogmoed des menschen, die denkt dat hij zelf de waarheid alleen door zijn eigen verstand kan vinden; dan het ongeloof en de zedeloosheid van velen; en de ergernis, die door velen gegeven werd, welke, ofschoon tot de Kathoüeke Kerk behoorende, toch een slecht leven leidden." Hier nemen, gelijk men bespeurt, bij de verklaring van het verzet tegen Rome, de gebreken der Protestanten de eerste plaats in. Aangaande de verspreiding der nieuwe leer hooren wij: »Ook was een voorname reden, waarom de Hervorming zoo snel toenam, dat vele vorsten en machtige Heeren, door zondige begeerlijkheid, de wetten der Kerk niet meer wilden volgen, of zich meester van de bezittingen der priesters en kloosters wilden maken." Met willem van oranje dweept Dr. nuyens niet. «Willem de zwijger wilde in alles de eerste en voornaamste, zijn. Hij was zeer onverschillig omtrent den godsdienst; alle middelen waren hem welkom, als zij hem maar van dienst konden zijn." Van de inquisitie heet het: «Het geroep tegen haar was maar een middel om het volk in beweging te brengen." Dat alles staat te lezen in eene «Vaderlandsche Geschiedenis" voor kinderen van tien tot twaalf jaar, een boekje, dat, vergis ik mij niet, reeds zestien maal herdrukt werd en in tallooze exemplaren over ons land verspreid is. Men verwondere zich dan ook niet, dat, in sommige gedeelten van ons land, zelfs de meest ontwikkelden niet meer weten wat onze voorouders hebben gedaan en waartegen zij zijn opgekomen. Indien de antirevolutionairen er niet tegen waakten en door hunne vrije scholen het Pro- testansch bewustzijn wakker hielden, zou, in naam van den eisch der neutraliteit, de Protestantsche opvatting onzer geschiedenis langzamerhand allerwege doodgezwegen worden. Buiten twijfel, de neutrale onderwijzer kan spreken van heldhaftig doorgestane belegeringen, van bloedige gevechten en wreede slachtingen, maar het is hem met vergund de tachtigjarige worsteling onzer vaderen in het ware licht te plaatsen. Wie niet vrij over godsdienst durft spreken, moest niet met onderwijs in geschiedenis worden belast. Tot dusver is godsdienst de groote drijfkracht der volken geweest, de statenformeerder bij uitnemendheid. Aan hun godsdienst ontleenden onze vaderen de kracht, die hen, tot een gemeenschappelijk streven vereenigd, aan het tirannieke Spanje het hoofd deed bieden en zich een onafhankelijk volksbestaan verwerven. Ik wil niet verbergen, dat de voorstanders van neutraliteit het meest hebben bijgedragen om mij van neutraliteit afkeerig te maken. Toen het besluit tot schorsing van poppink was gevallen, heb ik uitnemende mannen, Protestanten, hun oordeel over deze aangelegenheid hooren uitspreken. Allen betreurden de handelwijze des Ministers, maar men vond haar toch in menig opzicht te rechtvaardigen. De een zeide: »Door van misbruiken te spreken, tegen welke ltjther was opgekomen, was poppink uit het oogpunt van het strikte recht inderdaad strafschuldig geworden; hij had van gebruiken moeten spreken en behooren in het midden te laten, of zij al dan niet af te keuren waren." Een ander: «Schorsing is hier een al te gestrenge straf, maar eene berisping had poppink wel verdiend, want welk een gebrek aan paedagogischen tact om tot kinderen van hoog- stens twaalf jaar over aflaatbrieven te spreken!" Een derde: »De openbare onderwijzer kan alle feiten der geschiedenis vermelden, maar hij heeft niet noodig ze te beoordeelen; hij verzwijge ieder woord, dat lof of blaam uitdrukt." Toen ik bekwame en achtingswaardige mannen zoo hoorde spreken, werd het mij eensklaps duidelijk, dat neutraliteit een onding is. Waar de meerderheid Protestant is, wensch ik den openbaren onderwijzer vrijheid te zien toegekend om te herhalen wat honderdmaal in eenvoudige en algemeen bevattelijke woorden over luther en tetzel werd geschreven. Laten de Roomschen op de overheidsscholen, waar zij het talrijkst zijn, de denkbeelden van Dr. nuyens inprenten. Gelijk recht voor allen! Scholen, waarin zich de geest der bevolking en het karakter der plaatselijke gesteldheid afspiegelt,, zijn in mijne schatting volkomen normaal. Ik zou wenschen, dat zij door wetswijziging allerwege mogelijk werden gemaakt. Met het hierboven gezegde wil ik enkel opkomen tegen de bewering, dat het karakter der school »alleen zijn oorsprong vindt in de individualiteit des onderwijzers." Natuurlijk met de beste bedoelingen is het Volksblad bezig ons publiek zand in de oogen te strooien en hen, die ten gevolge van hun liefde voor neutraliteit het kind van de rekening worden, met valsche voorstellingen in slaap te sussen. Het is de taak van het Volksblad dommelende liberalen wakker te schudden en hun op het hart te drukken, dat zij langzaam maar zeker overvleugeld zullen worden, wanneer zij zorgeloos blijven toezien, dat, onder de leus van neutraliteit, de door hen gebruikte scholen van opvoedende kracht beroofd worden, terwijl de wederpartijders scholen hebben, in welke overtuigingen worden gewekt. Het zou onmenschkundig zijn van de openbare onderwijzers te verlangen, dat zij, door klachten aan te heffen over het hun opgelegde juk der neutraliteit, een streep door eigen rekening zouden halen. Het Volksblad laat zich op dat zwijgen der onderwijzers heel wat voorstaan, maar mag ik herinneren aan wat sogrates antwoordde, toen zijne vrienden hem mededeelden, dat de deur van den kerker voor hem openstond? Onrecht zou ik plegen, zeide socrates, door te vluchten, want ik ben volgens de wetten van Athene veroordeeld en ik hoor die wetten mij aldus toespreken: «Indien wij u niet behaagden, hadt gij u elders kunnen vestigen of kunnen trachten ons veranderd te krijgen. Door tot dusver te blijven en te zwijgen, hebt gij ons uwe goedkeuring geschonken en op u genomen u onvoorwaardelijk aan ons te onderwerpen. Zult gij nu uwe belofte schenden?" — Zoo moet menig onderwijzer voor zijn gevoel het recht verbeurd hebben thans nog tegen den eisch der neutraliteit in verzet te komen. Men zou hem, zoo hij klaagüederen aanhief, kunnen antwoorden: »Gij kendet den eisch der neutraliteit; vrijwillig hebt gij u bij de Staatsschool aangesloten." Daarenboven bedenke men, dat door sommigen het juk met blijdschap wordt getorscht, daar zij van jongs af in het geloof aan de zegenrijke uitwerking van neutraal onderwijs werden opgekweekt, terwijl anderen, die zich boven alle kerkelijke begrippen verheven achten, maar nogtans niet in staat waren een eigen wereldbeschouwing zich te veroveren, moesten zij kleur bekennen, erg verlegen zouden staan. Uit het zwijgen der openbare onderwijzers leide men dus niet te veel af. Het is zelfs geheel in de orde, wanneer er uit hun midden protest wordt aangeteekend tegen hem, die het waagt te verklaren, dat ketenen geen kransen zijn. Eindelijk moet men onderscheid maken tusschen het beginsel der neutraliteit' en zijne toepassing. Groningen is geen maatstaf van wat elders geschiedt. En zelfs in Groningen zou het openbaar onderwijs misschien nog beter kunnen zijn, indien het vrijer ware. In het belang der kinderen eisch ik overal vrijheid voor den onderwijzer. Indien de door mij aanbevolen regeüng de goedkeuring der liberalen mocht wegdragen, dan zou men in korten tijd de groote meerderheid der vrije scholen de staatsvlag zien omhoog hijschen. Maar dat juist wil de Standaard niet. Met grooten nadruk vraagt het blad, of antirevolutionairen, die het beginsel verwerpen, dat reeds in 1869 door groen van prinsterer geformuleerd werd: »de bijzondere school regel, de openbare aanvulling," niet gerekend moeten worden zich buiten het partijverband te plaatsen. Aan de afvallige broeders wordt art. 12 van »Het Program" voorgehouden: »De antirevolutionaire richting wil dat de Staat (voor zoover ontstentenis van veerkracht bij de burgerij hiertoe niet noodzaakt) het beginsel late varen, alsof de overheid geroepen zou zijn om van harentwege onderwijs te doen geven; voorkome dat de overheidsscholen, voor zoover noodig, tot propaganda van godsdienstige of tegen den godsdienst gekeerde begrippen misbruikt worden; en alzoo ook in zake onderwijs aan alle burgers, onverschüüg welke hunne godsdienstige of paedagogischen zienswijze zij, gelijke rechten gunne." Doch niet altijd heeft de antirevolutionaire partij dit stand- punt ingenomen. Eens werd door mijn hooggeachten ambtgenoot, den hoogleeraar gratama, als middel tót beslechting van den schoolstrijd aanbevolen: «instandhouding van het staatsonderwijs en daarnaast teruggave aan de bijzondere scholen van de gelden, die door haar aan de openbare kas bespaard worden." De partij verklaarde, dat bij aanvaarding van dat billijk voorstel van een harer hoofdmannen alle grieven als met een tooverslag verdwijnen zouden. Het zoogenaamde restitutiestelsel werd. de algemeen gehuldigde leus. Welnu, thans wordt er een hoogst eenvoudige weg aangewezen om het onrecht te doen ophouden, dat zij, «die een deel van de staatszorg voor hunne rekening nemen", daarvoor in eigen beurs hebben te tasten. Men wil de bijzondere scholen, zoo zij zich laten overboeken, door den Staat laten bekostigen en haar tevens de vrijheid van opvoeding waarborgen, welke zij thans genieten. Waarom is zoodanige feitelijke erkenning van de behoefte, die het Ghristelijk-nationaal onderwijs te voorschijn riep, in 1885 niet meer voldoende? Onloochenbaar is wat de Standaard zegt, dat, als de overheidsschool enkel tot aanvulling diende, het volksonderwijs ons minder duur zou uitkomen. En dat om verschillende redenen. Bekend is, dat er maar al te dikwijls kwistig met geld wordt omgesprongen, wanneer men uit de staatskas kan putten. In een weelderig paleis als b.v. de kweekschool te Deventer behoeven onze onderwijzers niet te worden opgevoed. Is dat de manier om hen zich met een blijmoedig hart in bescheiden levensomstandigheden te leeren schikken? Bespeurt men niet, dat men zoo gevaar loopt proletariërs der beschaving te vormen, mannen met nihilistische nei- gingen behept? Ook. zouden de bemiddelden in Nederland, kreeg de Standaard zijn zin, het lager onderwijs hunner kinderen voortaan geheel zelve betalen en niet langer de »bedeeling" genieten, welke indertijd door Mr. n. g. pierson aan de kaak werd gesteld. Van bedeeüng uit de openbare beurs in zake onderwijs zou er in het vervolg enkel dan sprake zijn, als diakonieën en andere instellingen van particuliere liefdadigheid te kort schoten. De schamele gemeente zou dus hier en daar overheidsscholen noodig hebben. Het bevreemdt mij, dat art. 12 van »Het Program" voor die scholen een onzijdig karakter eischt. Op scholen, voor kinderen van den geringen man bestemd, zouden de onderwijzers zich hebben aan te stellen, alsof er geen godsdienst in de wereld bestond! Om het ongerijmde van dien eisch te doen gevoelen, is het genoeg er aan te herinneren, dat, door de omwenteling op het gebied der nijverheid, de huiselijke opvoeding bij de lagere klassen meer dan eertijds moet te kort schieten en het kind dus voor een veel aanmerkelijker deel van zijn voraiing tot de school verwezen wordt. Onwillekeurig wordt artikel 12 van Het Program door Dr. küyper zelf over den hekel gehaald, waar hij in »Ons Program" deze woorden schrijft: »Het weefgetouw is uit het voorhuis naar de fabriek gebracht, en daarmee vader van huis zoolang de zon aan den hemel staat, d. i. juist zoolang als het kleine kind op is." De Standaardpartij dient den eisch van neutraüteit voor het staatsonderwijs te laten vallen, wil zij niet den schijn op zich laden, dat zij den ondergang der Rijksuniversiteiten in het schild voert. Het spreekt wel van zelf, dat de tweede alinea van art. 194 der Grondwet in de handen van eene zegevierende Standaardpartij als wapen zou kunnen dienen om ons hooger onderwijs te vermoorden. De liberalen in Nederland mogen wel hunne ooren wijd openzetten, wanneer de Standaard schier dag aan dag uitroept: »Het hooger onderwijs moet over een anderen boeg; geen progaganda voor het ongeloof met behulp van staatsgeld!" Een schel licht valt op zulke woorden, wanneer men vervolgens leest: »Wie in het vrije initiatief hun heil zoeken, willen dat initiatief, door de logica van het beginsel geleid, op heel de lijn van het onderwijs, in zijn hoogeren, middelbaren en lageren vorm, doorzetten." Verre van mij met staatsalvermogen te dwepen! Ongaarne zou ik door terugkeer tot de staatsruif de offervaardigheid, de veerkracht verlamd zien, welke zich in de laatste reeks van jaren hier te lande op zoo eerbiedwaardige wijze geopenbaard heeft. Maar ik meen, dat het juist versterking van het particulier initiatief zou ten gevolge hebben, wanneer de staatsvoogdij over de opvoeding werd afgeschaft. De staatszorg over het onderwijs daarentegen wensch ik te zien gehandhaafd, want, schoon ik van overtollige staatsbemoeiing hartelijken afkeer heb, ga ik niet zoover als henri taine, die den Staat enkel de rol van een wachthond wil laten vervullen. Ik houd aan het schoone woord van thorbecke vast, dat de liberale Staat de algemeene voorwaarden heeft te scheppen, waaronder vooruitgang en ontwikkeling van zelfstandige kracht mogelijk is. Dat is een taak, die de liberale Staat niet aan het particulier initiatief mag overdragen. Er zou intellectueele achteruitgang te duchten zijn, wanneer het bijzonder onderwijs er in slaagde op ieder veld het staatsonderwijs te overvleugelen. HJIÉj En waarom? Daar het geloof tot stichting van vrije scholen drijft, spannen vooral de godsdienstige partijen hare krachten in om zich van de school meester te maken. Wie ziet niet, dat het onderwijs, geheel op zich zelf beschouwd, slechts aan weinigen belang inboezemt? Stel nu, dat de Staat enkel voor aanvulling zorgde en het bijzonder onderwijs, het onderwijs der godsdienstige partijen, regel werd. Om nog meer terrein te veroveren en de opvoeding der geheele natie in handen te krijgen, zouden de godsdienstige partijen er voortdurend op uit zijn het openbaar onderwijs terug te dringen. Zij zouden het zich tot plicht rekenen het zoo slecht en kleurloos mogelijk te maken. Aan den bitteren strijd zou geen einde komen. Daarenboven zouden de godsdienstige partijen, wanneer zij van de staatscontrole verlost werden, haar eigen onderwijs eenzijdig inrichten. Het ligt in den aard der zaak, dat zulks geschieden zou. Welke menschelijke wijsheid heeft waarde naast het woord Gods? Welk aardsch belang kan opwegen tegen de hemelsche zaligheid? De oekonomische en intellectueele welvaart zou achterstaan bij »het ééne noodige". Dit zijn geene ijdele bespiegelingen; het waarschuwend voorbeeld van Engeland mag hier worden genoemd. Onder de gunstigste omstandigheden werd er de proef met de vrije school genomen. Engeland is rijker dan eenig land ter wereld. In Engeland heerscht eene mate van belangstelling in, van offervaardigheid voor de openbare zaak, welke nergens ge-, evenaard wordt. De Anglicaansche staatskerk, welke het steeds als een deel harer zending beschouwde, voor het onderwijs van het volk zorg te dragen, kan over schatten beschikken en heeft dan ook schatten voor die aangelegenheid besteed. Zij heeft met de overige kerkgenootschappen en met tal van vermogende, weldadige burgers gewedijverd in het stichten van rijk begiftigde scholen. Zij heeft dat eeuwen lang gedaan. En wat was de uitkomst ? Onder de instemming der beste burgers kon Lord john russell in het parlement uitroepen, dat de belangen van het volksonderwijs schandelijk werden verwaarloosd en de tusschenkomst van den Staat onontbeerlijk was. De Staat kwam tusschen beiden. Door den Staat werden de Engelsche univei siteiten hervormd. Door den Staat werd tevens het Engelsch volksonderwijs hervormd. Sedert 1870 is de schoolbevolking van Engeland met 150 pet. aangegroeid. Met dat voorbeeld voor oogen zij onze leus: alle machten op haar eigen terrein. Laten de ouders, door de keuze van den onderwijzer, beslissen in welken geest hunne kinderen door de openbare lagere school zullen worden opgevoed. Voor godsdienstige opvoeding is een godsdienstig onderwijs noodig. Maar de Staat kan geen groot-inquisiteur zijn, kan niet bepalen, wie wel, wie niet godsdienstig is. De Staat daarentegen is beter dan de ouders geschikt om te beslissen, wie de voor een onderwijzer vereischte kundigheden bezit. De Staat ga dus voort met diplomas uit te reiken. En op de schouders van den Staat blijve de verantwoordelijkheid rusten voor het bestaan van het noodige aantal scholen. Volgens deze beginselen, geloof ik, kan de schoolstrijd, .die op de keper beschouwd een godsdienststrijd is, het best beslist worden. Wanneer de groote twistappel, welke thans ons volk zoo jammerlijk verdeelt, zal zijn uit den weg geruimd, zullen alle welgezinden van welke kleur of richting ook samenspannen om het volksonderwijs zoo goed mogelijk te maken. Men mag zich vleien, dat vrijzinnige mannen als Dr. schaepman en Jhr. Mr. de savornin lohman met hen, die thans hunne wederpartijders zijn, dan vriendschappelijk overwegen zullen, of het onderwijs op onze volksschool niet wat meer naar de behoeften der practijk kan worden ingericht, of zij, die met hunne vingers hun brood zullen moeten verdienen, niet wat meer hun vingers behooren te leeren gebruiken, of het met name niet dienstig zou zijn, dat er, gelijk Jhr. Mr. de steurs wil, verplicht teekenonderwijs werd ingevoerd. De door mij te Amsterdam verdedigde stellingen luidden aldus: 4. De onderwijzer der openbare school behoort niet het pijnlijke gevoel te hebben, dat hij rechts en links op glad ijs staat. Hij moet alles kunnen zeggen wat hij in het belang van onderwijs en opvoeding dienstig acht. Het is illiberaal hem het juk der neutraliteit op leggen. 2. Neutraal onderwijs is niet het krachtige voedsel, dat karakters vormt. Door neutraliteit wordt ons volk ten gronde gericht. 3. Een groot deel der natie zegt: «toeneming in kennis zonder toeneming in godsdienst is veeleer een vloek dan een zegen." Het past den onpartijdigen, modernen staat niet, in strijd daarmede, te verklaren, dat eene opvoeding, welke het terrein der godsdienstige begrippen links laat liggen, mogelijk en wenschelijk is, ja zelfs christelijk mag heeten. De staatspaedagogiek moet worden opgeruimd om plaats te maken voor de paedagogiek der ouders. 4. De eisch, dat het openbaar onderwijs zich boven de godsdienstige verschilpunten zal verheffen, doet zich dan vooral als onhoudbaar kennen, ^wanneer hij scherp wordt opgevat en de geloofsgemeenschap bij een volk geheel verbroken is. Vandaar dat het protest tegen de neutraliteit thans levendiger is dan voorheen en nog algemeener wezen zou, indien de liberale partij hier te lande niet door neutraliteit voor een goed deel reeds vergiftigd ware. 5. De eisch der neutraliteit berust niet op een duidelijk voorschrift der grondwet. Toch moet art. 194 worden geschrapt, want, zooals groen heeft gezegd, dat artikel is wegens zijn cameleontischen inhoud een staatsrechterlijk schandaal. 6. Het revolutionair verlangen van hen, die het onderwijs hetzij voor de kerkgenootschappen, hetzij voor de particuliere industrie opeischen, kan niet worden ingewilligd. 7. De grondwettige waarborg blijve gehandhaafd, dat overal, waar het bijzonder onderwijs niet in de behoeften voorziet, onderwijs van overheidswege zal worden gegeven, en tevens, dat niemand noch tot het openbaar, noch tot het bijzonder onderwijs zal worden toegelaten, tenzij hij het door de wet gevorderde diploma van bekwaamheid en zedelijkheid kan overleggen. 8. Toezicht, dat bloot toezien is, kan natuurlijk niet voldoen. De Staat, die zijn beschermende hand over de zwakken en geringen heeft uit te strekken, behoort zich het recht toe te eigenen bijzondere scholen te sluiten, waai' zij in gebreke blijven de voor ons volk onmisbare kundigheden in te prenten. Opdat het staatstoezicht niet tot willekeur leide, behoort het bij een raad van onderwijs te berusten, uit achtenswaardige mannen van verschillende richting samengesteld, die onder contróle der regeering eene groote mate van vrijheid geniet. 9. Het recht der ouders eischt, dat de kinderen in den geest der ouders worden opgeleid, en dat dus de geest, die op de school heerscht, zooveel mogelijk hun geest zij. Het beste middel om dat doel te treffen is bij voorkomende vacature door de ouders, die op dat oogenblik zelf van een openbare school voor hunne kinderen gebruik maken, den hoofdonderwijzer te doen kiezen. 40. Wanneer de neutraliteit afgeschaft en het hoofd van iedere openbare school door de ouders zelve gekozen wordt , zal, welke grieven er ook dan nog overblijven, de schoolstrijd niet langer hei-vornting op ieder gebied tegenhouden en een gezonder toestand voor ons volk aanbreken.