BIBLIOTHEEK Dr ABRAHAM KUYPERSTICHTING HB 11976 ËErC WOORD «ï',"■ ' AAW . m ' JOVOILIIDIN,. DOOK PEÏER KMP0TKI¥E. •ÜVJtefc eene voora 1 ga aii de levenssohete. 'g-GRAVEN'H 1 0 É, \ . JOHOILXIDIV j DOOR PETER KRAPOTKIIE. 1 'v^ 'S-GRA VENHAGE, LIEBERS & Co'. 1885. PETER OApWfö«4 \K 'rj l/r . " Hartverheffend is het te staren op iemand, van wien in den volsten zin des woord gezegd kan worden, dan hij een mensch is. Welnu, dat geldt zeer zeker van Peter Krapotkine, wiens geheele leven één strijd is geweest tegen onrecht en onderdrukking, die steeds op de bres stond waar het er op aankwam om de vaan der vrijheid te verdedigen. Krapotkine behoort tot de hoogste Russische aristokratie, daar zijn familie in rechte lijn afstamt van den ouden feodalen prins en van het oude koninklijke huis van Rurik. Schertsenderwijze zei men wel van hem, dat hij meer recht had op den troon van Rusland dan keizer Alexander, die 'maar een Germaan is. Uit zijn verdediginsrede voor de rechtbank te Lyon, die hem geheel willekeurig veroordeelde tot een gevangenstraf van 5 jaren, waarvan nu 2 ll2 om zijn, ontleenen wij de volgende bijzonderheden uit zijn leven. „Mijn vader was eigenaar van lijfeigenen of liever van slaven. Van mijn prilste jeugd af heb ik dingen zien gebeuren gelijk aan die welke een Amerikaansch romanschrijfster heeft verteld in de Hut van oom Tom. Van het oogenblik waarop ik de wreedheden heb gezien waaraan de klasse de onderdrukten blootstond, heb ik geleerd ze lief te krijgen. Op mijn 16de jaar kwam ik in het college des Pages en wanneer ik in de hut der boeren had geleerd het volk lief te hebben, aan' het hof heb ik geleerd de grooten te verachten. Bij 't verlaten van die school had ik te kiezen tusschen verschillende regimenten. Ik ging bij de Kozakken van den Adour en weldra werd ik op negentien-jarigen leeftijd adjudant van den kommandant van Siberië. In die waardigheid nam ik deel aan alle hervormingen, die in dit ongelukkige land plaats hadden. Maar ik bemerkte weldra dat het liberalisme van de Russische regeering een masker was en in waarheid toen de opstand in Polen uitbarstte, toen werd een geest van reaktie ontketend over Rusland. Ik wijdde mij aan wetenschappelijke werken en het groote rijk heb in ih alle richtingen doorkruist. Toen ik 26 jaar werd, verliet ik den dienst en ging neerzitten op de banken der wiskunstige fakulteit te Petersburg. Gedurende dien tijd organiseerde zich de sociale beweging in Rusland. Edelmoedige burgers hadden den moed den stem te verheffen en eenige vrijheden te verlangen. Het antwoord der regeering was eenvoudig: de burgers ik behoorde tot hen — die dit gedaan hadden, werden gevangen genomen en mijn broeder schuldig bevonden van aan mij een brief te hebben geschreven, werd langs administratieven weg naar Siberië gezonden. Hij is er nog. Gedurende mijn gevangenschap, die twee jaar duurde, vervaardigde ik een werk over de Ysperiode. Het eerste deel is verschenen onder de vleugelen van het aardrijkskundig genootschap; de proeven van het tweede zijn in de gevangenis achtergebleven. O, mijne heeren, als gij wist evenals ik, hoe vreeselijk die straf is! Als gij gehoord hadt evenals ik de vervloekingen van die ongelukkigen, die alle hoop hadden verloren, misschien zoudt gij dan aarzelen die straf toe te passen. Laat mij u zeggen, dat in de gevangenis, waar ik was opgesloten , negen gevangenen gek werden en elf zichzelven van kant maakten. Zwaar ziek geworden werd ik naar het hospitaal vervoerd, wanwaar ik ontsnapte en ik ging Zwitserland bewonen onder den naam van Pierre Le Voehoff. Daar heb ik 'weer de ellende des volks gezien. Gedurende de crisis in het horlogemakersvak heb ik vrouwen gezien, die uit wanhoop voedsel zochten voor hun gezin in den afval. Weldra van daar verdreven, op verzoek der Russische regeering, wegens een protest tegen de strafvoltrekking van 5 patriotten, begaf ik mij naar Londen, waar ik een reeks voordrachten hield over Rusland; later kwam ik terug in Zwitserfand en bleef daar." Krapotkine sloot zich aan bij de Internationale en behoort tot de anarchistische fraktie, waarvoor hij steeds een vurig kampioen bleef. 6 Hij bezit de eigenschappen van den agitator. Begaafd met vaardige en gloeiende welsprekendheid toont hij in zijn spreken zijn overtuiging en weet anderen mede te slepen. Eengeheelevergadering kan door hem worden geelektriseerd. In gesprekken toont hij zijn groote belezenheid en tracht anderen door kalme redeneeringen over te halen tot zijn denkbeelden. Ook als journalist toonde hij zijn gaven, maar alles, zoowel het mondelinge als het schriftelijke woord, alles moest dienstbaar zijn aan de propaganda. * Door zijn oprechtheid neemt hij voor zich in en trouw om^int VJ t\ T? Wj °P h°°gen Prijs Sesteld door ziin' omge/ing. Vooral de beroemde Elisée Réclus beroemt er zich op een vriend te mogen heeten van Krapotkine. Natuurlijk wordt hij voorgesteld als, de vleeschgeworden duivel , die zich niet ontziet om het volk op te ruien en alles omvF te werpen zonder een oog te hebben op het vele wat voor het volk gedaan wordt, maar wij kennen die praatjes te goed dan dat wij er eenige waarde aan zullen hechten Een man van karakter, een man met een hart - dat is Krapotkine. Van hoevelen, dfe steenen op hem werpen, kan hetzelde worden gezegd? * En hij voegde den daad bij het woord. Geen vrees voor gevangenstraf of dood hield hem terug om zijn plicht te doen. Reclus zegt het zoo naar waarheid: «zijn misdaad is dat hij de armen liefheeft en de.zwakken; zijn misdrijf dat hij hun zaak heeft verdedigd»'. Onlangs gaf Réclus onder den titel: Paroles d'un révolté (woorden van een opstandeling) een vrij hjvig boek uit waarin de opstellen van Krapotkine, verschenen van i87g tot 82 in het anarchistisch orgaan le Révolté, gezamentlijk zijn uitgegeven Uit dat werk kan men den schrijver leeren kennen Onder de opstellen, die veel opzien baarden behoorde vooral het stuk wat wij nu vertaald aan het Nederlandsche publiek, maar vooral aan de jongelingschap aanbieden. Wie deze indrukwekkende, gloeiende taal leest, hij moet dunkt ons, althans wanneer zijn hart in onze maatschappij nog niet geheel verhard is, iets gevoelen voor't socialisme, ja misschien gewekt worden uit zijn onverschilligge of vijandige houding door plaats te nemen in onze gelederen en ons den moeilijken strijd te vergemakkelijken. Men heeft wel eens gezegd dat de triomf der waarheid alleen verkregen kan worden door samenwerking dezer drie krachten: het volk, de wetenschap en de jeugd. Wij zullen zien of wij de jeugd kunnen doen ontvlammen in geestdrift voor de edelste zaak, voor de zaak der menschheid. Zeker, onze instellingen doen a! wat in haar vermogen is om de geestdrift te dooden en het is waar, wat eenmaal een denker zei: het is een kerel, die een akademische opleiding gehad heeft en dan nog mensch is. De akademische jeugd is helaas! zoo uiterst praktisch; zelfs in de jaren, waarin dweepen met 't een of ander waarlijk geen kwaad zou zijn, heeft men het oog gevestigd op zijn lateren loopbaan en zorgt men zich niet onmogelijk te maken. En dan klaagt men nog dat er gebrek aan idealisme is bij de jeugd! Eigen schuld — zoo antwoorder wij. Dat is het gevolg van uw africhtingsstelsel, dat gij nog wel den treungen moed hebt «vrije studie» te noemen, terwijl mets zoozeer als deze in den ban is bij de akademische hoogleeraren. Toch doen wij bij monde van Krapotkine een beroep op de jongelingschap. Weet dat ge bij ons een warm onthaal zult vinden. Ook onder u zijn er velen, die omhoog kunnen komen, mits -ze kruipen en zich buigen. Weest menschen — zoo roepen wij u allen toe en al mocht gij dan ■ wat minder vette inkomsten hebben, het bewustzijn uw plicht te doen en zelfstandig te blijven, is in staat veel te vergoeden. Leest dit geschriftje. overweegt het. Misschien zijn er enkelen, die het spottend wegwerpen. Toch kan het de eerste schrede zijn op den weg van nadenken, opdat gij uw krachten inspant aan die grootsche levenstaak: de vrijmaking der proletariërs uit 'tjuk van slavernij en ellende. Buiten't socialisme is zulks niet te verkrijgen en daarom wilt gij het doel, gij moet ook de middelen willen. Leve het Socialisme! Aan de Jongelingschap. i. Ik wil eens spreken tot de jongelingschap. Laat de ouderen — ik bedoel de ouderen naar geest en hart — dit terzijde leggen en hunne oogen niet vermoeien met wat hun geen goed zal doen. Ik veronderstel dat gij omstreeks achttien è. twintig jaar oud zijt, dat gij uwe leerjaren of uwe studiën hebt volbracht en op het punt staat het leven in te treden. i Ik neem aan dat uw geest vrij is van bijgeloof, dat gij niet gaat luisteren naar de preeken van godsdienstleeraars en geestelijken, en, wat meer is, dat gij geen fatten zijt — treurige produkten van een maatschappij in verval — die met hun apengezichten en mooie kleeren flaneeren langs de trottoirs en alleen hun eigen vermaak zoeken tot eiken prijs. Ik neem, integendeel, aan, dat ge het hart op de rechte plaUts hebt en daarom spreek ik tot u. Ik weet dat de vraag, die u het naast aan het hart ligt, is: Wat zal ik worden? Dit vraagt ge u zeiven telkens en telkens weer af. Inderdaad, wanneer men jong is, begrijpt men dat het niet aangaat ten koste der maatschappij leeg te loopen, na eerst jarenlang te hebben gestudeerd, — let wel — ten koste der maatschappij. Hij moet wel geheel ontaard zijn door ondeugd, die nooit heeft gedroomd eens zijn geest, zijne bekwaamheid, zijn kennis aan te wenden ter bevrijding van hen die daar kruipen in onweten heid en ellende. Ook gij hebt zoo gedroomd, niet waar? Welnu, laat ons zien wat gij doen moet, om uw droom te verwezenlijken. Ik weet niet in welke levensomstandigheden gij zijt geboren. Wellicht hebt ge u, door fortuin begunstigd, aan de studie gewijd. En nu is de vraag: moet ge worden geneesheer, rechtsgeleerde, letterkundige of wijsgeer ? Een uitgestrekt veld staat voor u open; gij treedt de wereld in, toegerust,met groote kennis en beproefde bekwaamheid. Ot misschien zijt ge een eenvoudig handwerksman wiens wetenschappelijke kennis beperkt is tot het weinigje dat hij leerde op school, maar die het voordeel heeft van bij ervaring te weten hoe hard het lot is der arbeidende klasse. Ik blijf bij de eerste veronderstelling om nu en dan bij de tweede te blijven staan. Ik neem aan dat gij een wetenschappelijke opvoeding hebt genoten, en wilt worden, laat ons zeggen, dokter. Morgen zal een werkman u roepen bij een zieke vrouw. Hij zal u brengen naar een van die nauwe stegen waar de overburen elkaar de hand kunnen reiken over uwe hoofden heen. Gij klimt, door bedorven lucht, bij het flikkerend schijnsel van een lamp, langs twee, drie, vier, vijf, vuile glibberige trappen naar boven, en in een donkere, kille bedstee, op een bed van smerige lompen, vindt gij de zieke vrouw. Haar kindertjes, bevende onder hunne lompen, kijken u aan met wijd geopende oogen. Haar man heeft zijn heele leven lang twaalf, dertien uur per dag allerlei werk verricht maar is nu al drie maanden zonder werk. Werkeloosheid is niet zeldzaam in zijn vak, integendeel, zij komt elk jaar geregeld terug, maar vroeger toen hij werkeloos was, ging zij werk zoeken onverschillig wat, misschien waschte zij wel uw linnengoed, en verdiende dertig cent per dag, maar nu is zij aan het ziekbed gekluisterd, al twee maanden lang, en het gezin is aan de bitterste ellende ten prooi. Wat zult gij die zieke vrouw voorschrijven, dokter? Gij ziet met eeen oogopslag dat de oorzaak harer ziekte is: algemeene bloedarmoede,' gebrek aan goed voedsel, gebrek aan zuivere lucht. Zult gij haar zeggen dat ze eiken dag een goeden beefsteak moet eten, matige beweging in de frissche lucht, een flinke zonnige kamer moet hebben ? Bittere ironie! Als zij die zaken had kunnen hebben, zou zij ze al gehad hebben zonder uwen raad af te wachten. Als ge er wat goedhartig, oprecht en toeschietelijk uitziet, dan zullen deze arme menschen u nog andere dingen vertellen. Zij zullen u vertellen dat de vrouw die op de kamer daarnaast ligt te hoesten zoodat het hart u breekt, is een arme strijkster; dat beneden al de kinderen de, koorts hebben; dat de waschvrouw nog lager de lente niet meer zal halen, en dat' het naast de deur nog veel erger is. Wat zult gij tot al deze zieke menschen zeggen? Goed voedsel, verandering van lucht, minder afmattende arbeid! Dat zoudt gij willen -zeggen, maar gij durft het niet zeggen, en neemt 5 afscheid met een gebroken hart en een vloek op de lippen. Den volgenden dag, als gij nog denkt aan de bewoners ■van dat krot, zal uw kollega u vertellen dat hij per rijtuig is ontboden bij de eigenares van een rijk paleis, een dame uitgeput door slapelooze nachten, die haar leven wijdde aan bals, toilet, visites en twist met een dronken echtgenoot. Uw kollega schreef voor een minder abnormale levenswijze, minder opwekkend voedsel, wandelingen in de frissche lucht, kalmte van geest en een weinig kamergymnastiek om de plaats te vervangen van produktieven arbeid. De eene vrouw sterft omdat zij haar geheele leven voedsel, slaap en rust moest ontberen, de andere kwijnt weg omdat zij nooit' den arbeid.Heeft gekend! Als gij een van die flauwe naturen zijt, die bij de meest tergende zaken zichzelven troosten door een schouderop■ halen en een lichte zucht, dan zullen deze kontrasten, geholpen door uw eigen wreede natuur, u drijven binnen de rijen der gefortuneerden, opdat gij nooit zult worden gevonden onder die ellendigen. Maar als gij een mensch zijt, als elke aandoening in u zich oplost in wil, als het dierlijke in u niet alle gevoel heeft uitgebluscht, dan zult gij tot u zeiven zeggen: «Neen, d&t is onrecht, zoo kan het niet langer. Het is vruchteloos ziekten te genezen. De kunst is ziekten te voorkomen. Wat verlichting van druk, eenige geestelijke ontwikkeling, en wij zouden de helft van de ziekten en de helft van de kwalen van onze lijst kunnen schrappen. Weg met de drankjes! "Frissche lucht, goed voedsel en minder verdierlijkend werk, daar moeten we mee beginnen; zonder dat is heel onze geneeskunst huichelarij en bedrog». Op den dag waarop gij dit zult zeggen, zult gij het socialisme verstaan. En dan zult gij behoefte gevoelen om het nog beter te verstaan, en als onbaatzuchtigheid geen zinledig woord voor u is, als gij de strenge induktieve methode der natuurwetenschap toepast bij uw studie van het sociale vraagstuk, dan zult gij u bij ons aansluiten en, evenals wij, werken aan de sociale revolutie. Maar wellicht zult gij zeggen: «Weg met de praktijk; gelijk de sterrekundige, gelijk de ^scheikundige, willen wij ons wijden aan de zuivere wetenschap; die werpt altijd vruchten af, zij het dan ook slechts voor toekomstige geslachten». Laat ons vóór alles goed verstaan wat gij zoekt in de wetenschap. Zou het alleen zijn het genot — ongetwijfeld edel en groot — hetwelk het naspeuren van de geheimen der natuur en de oefening onzer verstandelijke vermogens oplevert? In dat geval moet ik u vragen, waarin de geleerde, die uit zucht naar genot de wetenschap beoefent, verschilt van den dronkaard die ook alleen genot zoekt en dat vindt in den drank! Zeker de geleerde heeft beter bron van genot gekozen, omdat zijn genot levendiger, inniger en duurzamer is, maar dat is alles. De dronkaard en de geleerde hebben beiden een en hetzelfde zelfzuchtige doel: persoonlijk genot. Maar neen, dit zelfzuchtig leven kunt gij niet begeeren. Door de beoefening der wetenschap wenscht gij te werken voor het menschelijk geslacht. Dit is bet ideaal dat u bij uw studie bezielt. Schoon ideaal! En wie is er die dat ideaal niet een wijl heeft gekoesterd toen hij zich voor het eerst aan de wetenschap wijdde ? Maar als gij werkelijk droomt van het heil der menschheid, als dat werkelijk het ideaal is dat uw studiën bezielt, dan zal zich, al hebt ge nog zoo weinig inzicht, een vreeselijke tegenstelling aan u opdringen, dan zult gij al heel spoedig bemerken dat bij de tegenwoordige maatschappelijke orde, de wetenschap slechts een weeldeartikel is dat dient om het leven te veraangenamen van enkele personen, maar dat ongenaakbaar is voor bijna geheel het menschelijk geslacht. Inderdaad, reeds meer dan een eeuw geleden vestigde de wetenschap een gezonde leer van het wereldstelsel, maar hoe weinig menschen zïjn daarmede nog bekend, hoe weinigen zijn nog maar bezield met een geest van werkelijk wetenschappelijk onderzoek? Nauwelijks een paar duizendtallen die zich verliezen te midden van honderden millioenen, behebt met veroordeelen en barbaarsch bijgeloof, speelpoppen van godsdienstige bedriegers 1 Zie maar eens wat de wetenschap heeft gedaan voor de physische en moreele gezondheidsleer. Zij vertelt ons wat wij moeten doen om ons lichaam en onze opeengehoopte bevolking gezond te houden, zij wijst den weg naar verstandelijk en zedelijk geluk. Maar ligt het onmetelijke werk, in deze twee regels opgesloten, niet als het ware versteend in onze boeken? En waarom ? Omdat de wetenschap heden ten dage het voorrecht is van een handjevol. Omdat de sociale ongelijkheid, die de maatschappij verdeelt in twee klassen nl. kapitalisten en loonarbeiders , alle levensregelen voor een gezond bestaan maken tot bittere ironie voor negen tienden van het menschelijk geslacht. Ik zou meer voorbeelden kunnen aanhalen maar zal het hierbij laten. Ga Faust's geschiedenis maar eens na, waar de vuile vensters nauwelijks licht laten vallen op de boeken, en bij elke schrede in elke richting zult gij voor u zeiven nieuwe bewijzen vinden. De zaak is nu niet, nog méér wetenschappelijke waarheden te verzamelen, nog méér wetenschappelijke ontdekkingen te doen. Wat vóór alles noodig is, dat is : De reeds veroverde waarheden te verspreiden, ze te brengen in het leven des volks, ze te maken tot gemeengoed. Wat VÓÓr alles noodig is, dat is: de geheele menschheid in staat te stellen die waarheden in zich optenemen en toetepasssen. Wat vóór alles noodig is: de wetenschap moet ophouden een weeldeartikel te zijn voor weinigen, zij moet de grondslagvoorden van het leven der gemeenschap. Om der rechivaardigheidswille. Ik beweer verder dat het belang zelf der wetenschap dit eischt. De wetenschap zelve maakt geen ware vorderingen voordat een nieuw ontdekte waarheid een publiek vindt, in staat haar in' zich op te nemen. De theorie der mechanische oorzaak van warmte in de laatste eeuw verklaard in bijna dezelfde termen als Hirn en Claudius, bleef tachtig jaren begraven in akademische gedenkschriften-, totdat de kennis der natuurkunde genoeg verspreid was om een publiek te vor-> men, geschikt om haar in zich op te nemen. Er waren drie opeenvolgende geslachten noodig voordat de theorie van Erasmus Darwin over de soorten gunstig werd ontvangen uit den mond van zijn kleinzoon, voordat zij onder de pressie der publieke opinie werd aangenomen door de mannen der akademie. De geleerde, gelijk de dichter en de kunstenaar, is altijd het produkt van de maatschappij waarin hij leeft en leert. *• Wanneer gij doordrongen zijt van deze denkbeelden, dan" zult gij begrijpen dat vóór alles noodig is eene algeheele omkeering in den tegenwoordigen staat van zaken, die den geleerde verzadigt met wetenschap en bijna het geheele menschelijk geslacht veroordeelt om te blijven in toestanden van 5 of 10 eeuwen terug, tot slaven of machines, onbekwaam tot het opnemen van wétenschap. En op den dag waarop gij zult doordrongen zijn van dit grootsche, humane en diep wetenschappelijke denkbeeld, op dien dag zult gij uwen smaak voor abstrakte wetenschap verliezen. Dan zult gij U aan het werk zetten om de middelen te vinden ten einde dien ommekeer teweeg te brengen en als gij dat onderzoek instelt met dezelfde onpartijdigheid die uwe wetenschappelijke nasporingen leidde, danlzult gij noodzakelijk de zaak van het socialisme omhelzenV dan zult gij breken met het sofisme en u bij ons aansluiten; dan zult gij niet meer werken om dien toch reeds verzadigden kleinen groep nog meer genot te verschaffen, maar uw verstand en ijver geheel wijden aan den dienst der verdrukte massa. En weest verzekerd dat gij in het bewustzijn van uwen plicht te nebben gedaan en overeenstemming te hebben gebracht tusschen uw gevoel en uwe daden, dat gij dan krachten in uw binnenste zult voelen ontwaken, waarvan gij het bestaan zelfs niet hadt vermoed. En wanneer dan die verandering — en die is, in spijt van uwe leeraren in alle gevallen niet ver af — als dan die verandering waaraan gij hebt medegewerkt zal komen, dan zal de wetenschap nieuwe krachten putten uit het wetenschappelijk werk der gemeenschap, uit de machtige koöperatievan onmetelijke legioenen arbeiders, die zich verdringen/ om hunne krachten te stellen in haren dienst, dan zal de wetenschap een vlucht nemen waarbij hare hedendaagsche langzame vorderingen louter oefeningen zullen schijnen van schooljongens. Geniet dan de wetenschap, die ook een genot zal zijn voor allen! II. Gij, die in de rechten studeert, u voorbereidt voor de balie, het is mogelijk dat ook gij illusies hebt'gemaakt voor de toekomst. Ik wil aannemen dat gij behoort tot de edelsten der menschen, dat gij behoort tot hen die weten wat altruïsme is. Elk uwer denkt wellicht: «Ik wil mij kanten zonder ophouden, «zonder genade tegen alle onrecht. Ik wil onophoudelijk arbeiden «voor de zegepraal der wet — de uitdrukking van het hoogste «recht — welke loopbaan kan schooner zijn?» Zoo treedt gij vol vertrouwen in uzelven en in uwe roeping het leven in! Komt, laten we onverschillig waar de gerechtelijke jaarboeken opslaan, en de feiten nagaan! Hier vraagt een rijke grondeigenaar de uitzetting van een boerenpachter die de verschuldigde pacht niet heeft betaald. Uil het wettelijk oogpunt is geen aarzeling mogelijk. De boer heeft niet betaald, dus hij moet er uit. Maar als we de feiten nagaan dan ontwaren wij: dat de eigenaar zijn inkomen steeds heeft doorgebracht in genot; dat de boer steeds heeft gearbeid. De eigenaar heeft niets gedaan om zijn land te verbeteren, toch is in vijftig jaar tijds de waarde verdrievoudigd, dank zij de zooveel gunstiger geworden ligging door den aanleg van een spoorlijn, door den aanleg van nieuwe wegen, door het draineeren van nabijgelegen plassen, door het vellen en in kuituur brengen van naburige boschen; en de boer die veel heeft bijgebracht om aan het land deze verhoogde waarde te geven, is geruïneerd; in handen van woekeraars gevallen, is hij met schulden overladen en kan den landheer niet meer betalen. De wet — altijd in het belang van den landheer — is duidelijk. Zij geeft den landheer het recht den pachter uit te drijven. Maar gij — in wien de fiktie der wet het gevoel van recht nog niet heeft gedood — wat zult gij doen? Zult gij eischen, overeenkomstig de wet, dat de pachter op straat worde geworpen ? Of zult gij eischen dat de landheer aan den pachter vergoede alle vermeerdering van waarde aan zijn arbeid verschuldigd? Dit eischt de rechtvaardigheid. Wiens zijde kiest gij ?, Van de wet tegen het recht of van het recht tegen de wet? En als het werkvolk het werk staakt zonder de voorgeschreven «voorafgaande kennisgeving» aan den arbeidgever, aan wiens zijde zult gij u scharen? Aan de zijde der wet -dat is aan de zijde van den arbeidgever, die schandelijk misbruik maakt van deze krisis, of tegen de wet, maar vóór de arbeiders die slechts van vijftig cents tot twee gulden per dag verdienden en hunne vrouwen en kinderen zagen sterven van ellende? Zult gij de fiktie der «vrije overeenkomst» verdedigen , de theorie der bindendheid van kontrakten ? Of zult gij het recht hooghouden, dat u zegt dat een kontrakt tusschen iemand die wdgevoed is en iemand die zijn arbeidskrachten moet verkoopen voor eene bete broods — een kontrakt tusschen den sterke en den zwakke — geen vrijwillig rechtsgeldig kontrakt is? Nog een geval. Een man gaat een vleeschhouwerij voorbij, neemt een stuk vleesch en loopt weg. Gevat en ondervraagd blijkt het dat hij een arm werkman is zonder werk, dat hij en zijn gezin in geen vier dagen hebben gegeten. Het volk smeekt den slachter den man ongemoeid te laten, maar de slachter eischt de «zegepraal van het recht» ! Hij laat hem vervolgen en de arme man wordt tot zes maanden gevangenisstraf veroordeeld. Aldus wil het Themis in hare blindheid! En uw geweten? Komt het niet in opstand tegen wet en maatschappij, als het ziet dat eiken dag dergelijke vonnissen worden geveld? Of zult gij de toepassing der wet eischen tegen dien anderen man, die, mishandeld, door ieder verstooten van kindsbeen af aan , opgroeide zonder één woord van liefde te hooren, en eindigde met zijn buurman te vermoorden om hem een gulden te ontstelen? Zult gij de doodstraf —of, wat erger is, twintig jaar gevangenschap — eischen, wetende dat hij meer krank dan misdadig , dat niet hij, maar de maatschappij schuldig is aan misdaad ? Zult ge eischen dat die wevers in den kerker worden geworpen, die in een oogenblik van wanhoop en verbittering de fabriek in brand staken; dat die man naar de galleien worde gezonden, die vuurde op een gekroonden moordenaar; dat die opstandelingen worden gefusilleerd die op de barrikaden de vlag der toekomst hadden geplant? Neen — duizendmaal neen! Indien gij redeneert inplaats van repeteert wat u werd onderwezen; indien ge de wet ontleedt en den sluier van fiktie wegrukt die haren oorsprong verbergt — welke is het recht van den sterkste — en haar wezen — hetwelk is de wijding der onderdrukking — dan zult gij met eene verheven minachting voor haar worden vervuld. Dan zult gij gevoelen dat te blijven in dienst der" geschreven wet is uzelven eiken dag te brengen in tegenspraak en transaktie met de wet van uw geweten. En aangezien'deze strijd niet kan voortduren, zult gij öf uw geweten tot zwijgen brengen en een schelm worden, öf gij zult breken met alle traditien, en met ons medewerken aan de afschaffing van alle onrecht in staat en maatschappij. Maar dan zijt ge socialist, dan zijt ge revolutionair! En gij, jeugdig ingenieur, die hebt gedroomd van toepassing der wetenschap op de industrie om den toestand der arbeiders te verbeteren, welk een droeve ontgoocheling, wat een smart wacht ü! Gij geeft uwe jeugdige energie, uw vernuft ten beste om een plan uit te werken van een spoorweg. die langs den rand des afgronds en door bergen van graniet twee landen zal vereenigen door de natuur gescheiden. Maar eindelijk aan het werk, zult gij in dien sombeten tunnel legioenen van arbeiders zien vallen door ziekte en ontbering; anderen zult gij zien terugkeeren naar huis met nauwelijks eenige penningen in den zak en de kiem van de tering in de longen. Gij zult menschelijke lijken, door schraapzucht vermoord, uwen weg zien afwerken mijl voor mijl, en als die weg dan eindelijk is voltooid, dan zult gij dien zien gebruiken tot heerbaan voor het kanon van den geweldenaar! Gij hebt uwe jeugd gewijd aan eene ontdekking om een produktieproces te vereenvoudigen en, na onafgebroken streven, tal^van slapelooze nachten, kunt gij eindelijk zeggen: Eureka, ik heb het" gevonden. Gij past uwe ontdekking toe, en het succes overtreft uwe stoutste verwachtingen. ...... tienduizend, twintigduizend,, arbeiders -worden op straat geworpen! Zij die aan het werk blijven — meestal kinderen — worden onderdeelen der machine,! Drie, vier, tien eigenaars worden rijk en «ledigen den schuimenden beker»! Is het dit, waarvan gij hebt gedroomd? In het kort, indien gij de vorderingen der nieuwere industrie bestudeert, zult gij zien: dat de naaister niets, absoluut niets heeft gewonnen door de uitvinding der naaimachine; dat de arbeider in den tunnel van den St. Gothard sterft aan tering niettegenstaande de uitvinding der diamant-boor; dat de metselaar en timmerman, evenals vroeger, buiten werk zijn, en als gij de sociale vraagstukken behandelt met dezelfde onafhankelijkheid van geest die bij uwe technische vraagstukken u leidde, dan zult ge noodzakelijk tot de konklusie komen, dat onder het stelsel van privaateigendom en loonen, elke nieuwe ontdekking, wel verre van het welzijn der arbeiders te verhoogen, integendeel hunne slavernij zwaarder maakt, het werk meer verdierlijkend, de werkstakingen menigvuldiger, de krises heviger maakt, en dat degene, die reeds alle voordeden geniet, de eenige is die daarbij profiteert. Wat zult gij dan doen, als gij tot deze slotsom zijt gekomen ? Zult gij uw geweten in slaap wiegen door allerlei sofismen ? Dan zal er een dag komen waarop gij. afscheid zult nemen van de eerlijke droomen uwer jeugd en gij zult, alles aangrijpen wat slechts kan strekken om uw eigen genot te vermeerderen. Dan zult gij u aansluiten bij de bende uitzuigers. Maar indien gij hart hebt, dan zult gij zeggen: «Neen, het is nu de tijd niet om uitvindingen te doen; laat ons eerst arbeiden aan de hervorming der maatschappij, aan de afschaffing van individueel eigendom, opdat elke nieuwe ontdekking op het gebied der industrie ten goede kome'aan geheel de menschheid. Dan zullen deze arbeiders — nu bloote machines — denkende menschen worden, die bij den arbeid hunner handen hun geestkracht, door studie geleid, toepassen op de industrie, en dan zal de technische vooruitgang een vlucht nemen zoo hoog, dat in weinige jaren meer verwezenlijkt wordt dan wij nu kunnen droomen». Maar dan zijt ge socialist, dan zijt ge revolutionair. En indien gij onderwijzer zijt —■ niet een die zijn roeping een vervelend, vak vindt, maar een die te midden van zijn jonge volkje genoegen schept in hun bezielden blik, hun gelukkigen glimlach en die in deze kleine kopjes de huma- nitaire ideeën tracht op te wekken, waarmede hij dweepte toen hij jonger was: wat zullen wij tot u zeggen? Dikwijls zie ik u bedroefd en ik weet waarom gij de wenkbrauwen fronst; uw meest geliefde leerling —• ver in het latijn is hij,wel niet, maar hij heeft een goed hart — reciteerde zooeven met zulk een gloed de legende van Wilhelm Teil. Zijne oogen schoten vlammen, en zijn hand scheen te grijpen naar den dolk om alle tirannen te dooden. Met wat vuur herhaalde hij de hartstochtelijke woorden van Schiller: Beef niet voor den slaaf, die zijn ketenen verbreekt, Voor den vrijen mensch zult gij niet beven! Maar thuis gekomen wordt hij door zijn moeder, zijn vader, zijn oom, door allen streng beknord over zijn gebrek aan eerbied jegens den dommee of den veldwachter. Langer dan een uur zeurden ze hem over de waarde van «voorzichtigheid», over de deugd van «eerbied voor de gestelde machten» over den plicht van «onderwerping» en zij brachten het eindelijk zoo ver dat hij Schiller heeft terzijde gelegd en ter hand genomen : «De kunst om in de wereld vooruit te komen»! En dan, gisteren hebt gij pas vernomen dat het met twee uwer beste leerlingen slecht is afgeloopen. De eene droomt alleen van epauletten! De ander steelt, samen met patroon, op de magere loonen der arbeiders! En gij, die zoo uwe hoop hadt gesteld op deze twee jongelingen, gij denkt na over de treurige tegenstelling tusschen dit leven en het ideale. Daarover zult gij nog wel meer peinzen. Maar ik voorzie dat binnen twee jaren van teleurstelling op teleurstelling gij uwe lievelingsschrijvers terzijde zult leggen', en ten slotte zult vinden dat Teil, nu ja, een goed vader was, maar toch overigens vrij wel een gek; dat armoede eigenlijk een uitstekende zaak is, bij de kachel, vooral als ge den heelen dag les gegeven hebt in de samengestelde intrestrekening; dat die heeren dichters altijd in de wolken zijn, en dat hun verzen eigenlijk niets te maken hebben met het werkelijke leven noch met het aanstaande bezoek van den schoolopziener! Of dit, öf de droomen uwer jeugd zullen de overtuiging worden van uwen mannelijken leeftijd. Gij wenscht uitgebreide, humanitaire inrichtingen voor allen, in en buiten de school; en ziende dat dit onmogelijk is in den tegenwoordigen staat van zaken, zult gij den grondslag zeiven aanvallen der tegenwoordige maatschappij. Dan, ontslagen door den Minister of het schooltoezicht, zult gij de school verlaten en komen tot ons — tot ons om aan oudere maar minder ontwikkelde menschen dan gij te leeren, hoe bekoorlijk de kennis is, en hoe de maatschappij behoorde te zijn en zal zijn. Gij zult met de socialisten komen arbeiden aan de algeheele omkeering van den tegenwoordigen toestand. Gij zult arbeiden aan de zegepraal van vrijheid, gelijkheid, en solidariteit. Gij zijt dan socialist, ge zijt dan revolutionair. En eindelijk gij, jeugdige kunstenaars, beeldhouwers, schilers, dichters, musici, hebt gij niet bemerkt dat hét heilige vuur dat eenigen uwer voorgangers bezielde is uitgebluscht in u en de uwen, dat kunst nu gemeenplaats is, dat de middelmatigheid regeert? En hoe zou het anders kunnen ? De vreugde de oude wereld te hebben teruggevonden, weer te kunnen putten uit de bron nen der natuur, die het aanzijn gaf aan de meesterstukken der Renaissance bestaat niet voor de hedendaagsche kunst; de revolutionaire idee heeft haar tot nog toe niet bezield, en geen idee hebbende, meent zij er een gevonden te hebben in het realisme. Zoo spant zij zich heden ten dage in om den dauwdroppel op het blad van een plant in kleuren weer te geven, om het achterste van een koe na te bootsen, en om heel nauwkeurig in dicht en ondicht te beschrijven een stinkende moddersloot of het boudoir van een verkwistende vrouw! Maar als dit zoo is, wat dan te doen? zoo vraagt gij. Als uw heilig vuur niet meer is dan een walmende pit, ga dan voort te doen zooals gij gedaan hebt en uw kunst zal heel spoedig afdalen tot het vak van décorateur der pronkkamer van een of anderen kruidenier, van schrij vers van tekstboekjes voor kluchtspelen of van feuilletons voor M. de Girardin. De meesten uwer gaan al'hals over kop dien weg op naar beneden. Maar indien waarlijk.de humaniteit weerklank vindt in uW hart, indien gij, als waarachtig dichter, oor hebt voor den hartslag des levens, dan kunt ge niet koel en onzijdig blijven te midden van die zee van lijden die om u woedt, te midden van dat volk dat sterft van honger, van die hoopen lijken in de mijnen, van die stapels verminkte lichamen aan den voet der barrikade, van die bannelingen op weg om begraven te worden in de sneeuw van Siberië of om te sterven aan de koortsen der tropen. Dan kunt ge niet onzijdig blijven te midden van dien verheven strijd om recht, van de stervenskreten der overwonnenen, van de zwelgpartijen der overwinnaars, van die worsteling van heldenmoed tegen lafhartigheid, van zielenadel tegen laagheid, maar dan zult ge u scharen aan de zijde der verdrukten, want gij zult weten dat het ware, het verhevene, — in "tkort, het leven zelf — is aan de zijde van hen dié strijden voor licht, humaniteit, rechtvaardigheid! Gij houdt mij ten laatste terug. «Hoe nu!» zegt gij. «Maar als abstrakte wetenschap weelde is, de geneeskunst bedrog, als de wet onrecht is, technische uitvinding middel tot-exploitatie als de school met haar praktische wijsheid moet verdwijnen, en de kunst zonder revolutionaire idee moet ontaarden, wat, wat blijft er dan voor mij over te doen? Ik zal het u zeggen: Een onmetelijk werk, een werk aantrekkelijk in de hoogste mate, een werk waarbij uwe daden in volmaakte overeenstemming zullen zijn met uw geweten, een werk voor de edelste en krachtigste naturen. Welk werk? Ik zal het u zeggen. III. De ontleding die wij gemaakt hebben leidt hiertoe: Dat men öf moet transigeeren met zijn geweten en ten slotte zeggen- «Laat de menschheid ondergaan, als ik maar al het «genot en voordeel heb dat het volk dom genoeg is om mij. «af te staan», öf dat men zich moet aansluiten bij de socialisten om met ben te arbeiden aan de algeheele hervorimng der maatschappij. Niettegenstaande de gevolgen eener bourgeois-opvoeding, de meening van belanghebbende partijen, en de sofismen der samenleving moet elk denkend wezen logisch komen tot deze slotsom als hij zijn redeneering maar grondt op hetgeen er om hem heen voorvalt. Heeft men als eerlijk man gekozen, dan doet zich de vraag voor: «Wat te doen?» Het antwoord is gemakkelijk. Verlaat de positie waarin ge geplaatst zijt, waar men gewoon is van het volk te spreken als van beesten, kom tot dat volk, en het zal, u zelf antwoord geven. Gij zult'zien,dat overal, in Frankrijk, Duitschlan'd, in Italië in de Vereenigde Staten, overal waar een bevoorrechte en een verdrukte klasse bestaat, aan een reuzenwerk wordt gearbeid, waarvan het doel is voor eeuwig het feodalisme te breken van het kapitaal, en de maatschappij te grondvesten op recht en billijkheid. Het is niet genoeg dat de tegenwoordige arbeidende klasse hare hartverscheurende klaagzangen doet hooren zooals de slaven der 18e eeuw en de russische boer ze nog aanheft, zij werkt voor hare bevrijding, zij werkt met wil en bewustzijn. Haar geest is voortdurend bezig met het raadsel wat er gedaan moet worden opdat het leven, in plaats van een vloek voor drie vierden van het menschelijk geslacht, een genot worde voor allen. Zij neemt de moeielijkste sociologische vraagstukken ter hand en tracht ze op te lossen met haar verstand, hare opmerkingsgave en hare ruwe proefnemingen. Om met' anderen — ellendig als zijzelven — van gedachten te wisselen, trachten zij zich te vereenigen, te organiseeren; zij vormen zich tot genootschappen, met moeite staande gehouden door hunne geringe kontributie; zij trachten zich verstaanbaar te maken buiten de grenzen, en beter dan de meest welbespraakte filantropie bereiden zij den dag voor, waarop de •orlog tusschên de volkeren onmogelijk zal worden. Om te weten wat hunne broeders doen, om hen beter te kennen, om hunne ideëïi in zich optenemen en te verspreiden, onderhouden zij (met welk een krachtsinspanning, welk een ont- bering!) de arbeiderspers. Ten laatste is het uur gekomen: zij staan op, en, de straten en barrikaden rood vervende met hun bloed, strijden zij voor de vrijheid, die, als zij bevochten is, door de rijken en machtigen wordt vervalscht tot voorrechten voor zich en nieuwe wapenen tegen hen! Welk een onafgebroken krachtsinspanning! wat een onafgebroken strijd ! Hoe dikwijls moest men niet opnieuw beginnen! Nu eens om de plaatsen aan te vullen, leeg geworden door afval, door uitputting, door omkooping, door vonnissen j dan weer om de gelederen te herstellen gedund door kanon en mitrailleuse, door verdelging der massa. De geschriften dezer beweging worden opgesteld door menschen die de brokstukken van hun onderwijs van de maatschappij, als het ware, hebben moeten stelen door zich slaap en voedsel te ontzeggen; ze worden staande gehouden door de centen bespaard op de allernoodzakelijkste levensbehoeften — dikwijls op droog brood — en de geheele agitatie wordt levendig gehouden onder de gestadige vrees van ,zijn gezin tot vreeselijke ellende te zien gebracht als de patroon bemerkt dat zijn arbeider, zijn slaaf, socialist is. Dit is hetgeen gij zult zien als gij u onder het volk begeeft. Wel mag de arbeider in dezen strijd zonder eind, bezwijkende onder zijn last, uitroepen, «waar blijven toch die jonge «lieden die wij hebben gevoed en gekleed gedurende hunnen «studietijd, voor wie wij, buigende onder den last en met «ledige magen, die gebouwen hebben gesticht, die akade«mies, die musea; voor wie wij met vuile gezichten die mooie «boeken hebben gedrukt,Hdie wij niet eens kunnen lezen?» «Waar blijven die professoren, die , naar men zegt, alle men«schelijke wetenschap verstaan, en wien de menschheid niet «eens zooveel waard is als een zeldzame rups? Waar blijvea «die mannen die redevoeringen houden over vrijheid en die «nooit onze vrijheid verdedigen en deze wordt eiken dag met «voeten getreden? Waar blijven die schrijvers, die schilders, «die dicHters, die heele bende huichelaars, die van het volk «spreken met tranen in de oogen, maar die nooit tot ons komen «om ons te helpen in den strijd?» Waar zijn zij toch? Enkelen hunner genieten in lafhartige onverschilligheid; anderen, en dezen vormen de meerderheid, verachten het «grauw», en zijn gereed het te vermoorden zoodra het aan één hunner. voorrechten durft raken! Nu en dan komt de een of ander tot het volk pver, droomende van trom en barrikade, om nieuwe indrukken op te doen; maar zij verlaten de goede zaak zoodra zij bemerken dat de weg naar de barrikade lang, de arbeid zwaar is, en dat de lauwerkransen, waarop zij hadden gehoopt, hier slechts doornenkronen zijn. Vaker nog zijn deze rekruten eerzuchtigen die, na mislukking hunner eerste pogingen, de gunst des volks trachten te verwerven, maar later de eersten zijn die zich tegen het volk keeren, wanneer het de beginselen wil toepassen, die zijzelven belijden, de eersten wellicht om de kanonnen op het volk te richten als het zich beweegt voordat zij, de hoofdmannen, het teeken ten aanval hebben gegeven! Voeg bij dat alles lompen hoon, hooghartige verachting, en lafhartigen laster, dan hebt ge bij elkaar al wat de bourgeoisjeugd over heeft om het volk te steunen in zijn socialistisch streven. Kunt gij na dit alles nog vragen: «wat te doen», als alles nog is te doen ? als geheele legers van. jonge lieden zouden te gebruiken zijn om met al de kracht van hunnen geest, van hunne energie en hunne talenten het volk bij te staan in de reuzentaak die het heeft ondernomen? Gij, minnaars der zuivere wetenschap, als gij doordrongen zijt van de beginselen van het socialisme, als gij de revolutie, die in aantocht is, begrijpt, ziet gij dan niet in, dat alle wetenschap opnieuw moet worden opgebouwd op de nieuwe grondslagen en dat dit in gewicht overtreft al wat tot dusver op wetenschappelijk gebied is gedaan? Begrijpt gij niet dat de geschiedenis — nu een «beleefd verzinsel» van de grootheid van vorsten, hooge personages en parlementen — opnieuw moet worden geschetst uit het populaire oogpunt, «pnieuw beschreven moet worden als de arbeid des volks aan de ontwikkeling der menschheid? Ziet gij niet in dat de staathuishoudkunde — nu de wijding der kapitalistische exploitatiezucht — geheel moet wdrden omgewerkt in theorie en praktijk? Weet gij niet dat de anthropologie, sociologie, ethiek opnieuw moeten worden begonnen, en dat zelfs de natuurkundige wetenschappen, uit een nieuw oogpunt bezien, een ingrijpende wijziging moeten ondergaan, zoowel wat betreft de wijze van opvatting als van verklaring der natuurlijke verschijnselen? Welnu," doet dan alzoo. Stelt uwe geestesgaven in dienst dezer zaak. Bovenal, helpt ons met uw gezonde logika wereldsche veoroordeelen bestrijden, helpt ons, door synthese den grondslag te leggen tot een betere organisatie. Bovenal leert ons kennen de toepassing van echt wetenschappelijk denken en spreke», toont ons door uw voorbeeld hoe men zijn leven moet opofferen vóór den triomf der waarheid. Gij, dokter, door uw praktijk tot het socialisme gebracht, verzuim niet ons van daag, morgen, eiken dag,.en bij elke gelegenheid te zeggen dat het menschelijk geslacht zal ontaarden als het blijft in den tegenwoordigen staat van leven en werken, dat uwe geneesmiddelen machteloos zijn tegen ziekten, als negen en negentig honderdsten van ons geslacht wegkwijnen in een toestand, lijnrecht in strijd met dien de wetenschap eischt; dat deze toestanden de oorzaak zijn der. ziekten, en dat die oorzaken moeten worden weggenomen. Kom dan, zet met vaste hand het ontleedmes in deze maatschappij in staat van ontbinding. Zeg ons welke de eischen zijn vooreen menschwaardig bestaan, en zeg ons, als een waar geneesheer, dat wij niet moeten aarzelen om een rot lid af te snijden dat het geheele lichaam zou kunnen besmetten. Gij, die hebt gearbeid aan de toepasssing van de wetenschap op de nijverheid, kom toch, en vertel ons vrij uit: wat is het resultaat geweest van uwen arbeid? Zeg aan hen, die zich niet stoutmoedig op de toekomst durven verlaten, dat de reeds verkregen kennis zwanger gaat van nieuwe uitvindingen; laat hen zien wat de mensch kan produceeren die altijd produceert om zyn produktie te vermeerderen. Wijd aan het volk uwe scheppingskracht, uwen praktischen geest, uw talent van organisatie, in plaats van dit alles in dienst te stellen van uitzuigers. Gij, dichters, schilders, beeldhouwers, musici, als gij uwe ware roeping begrijpt en het belang der kunst zelve, komt stelt ook gij uwe pen, uw stift, uw penseel in dienst van de revolutie. Toovert ons met uwen levendigen stijl, uwe tintelende kleuren den reuzenstrijd voor oogen der volkeren tegen hunne verdrukkers, bezielt de jeugd met het revolutionaire vuur onzer vaderen; bezingt voor de vrouw hoe schoon de roeping is van haren man die zijn leven geeft voor de ver lossing der menschheid; toont aan het volk hoe afschuwelijk het tegenwoordige leven is en leert ons de bijl te leggen aan den wortel zeiven dier ellende; toont ons wat het natuurlijke leven van het menschelijk geslacht .zou geweest zijn als het door de dwaasheid en domheid der bestaande maatschappelijke inrichting niet ware bedorven. In het kort, gij allen bezit kennis en talent, als gij ook hart hebt, komt, stelt dan alles in dienst van hen, die er het meest behoefte aan hebben. Komt tot ons, gij en uwe vrienden, maar weet dat gij moet komen niet als meesters maar als makkers; het moet zijn n^t om te heerschen, maar om zeiven bezield te worden in een nieuwe wereld die de toekomst zal veroveren. Komt, niet zoo zeer om te leeren dan wel om de wenschen te leeren kennen van het volk, om die te gevoelen en te formuleeren, en werkt dan zonder ophouden met al de kracht uwer jeugd, om die wenschen ingang te verschaffen. Weet, dat gij dan, en dan alleen, een vol komen en natuurlijk leven zult lijden. Gij zult zien dat al uwe pogingen overvloediglijk vruchten dragen, en het gevoel van overeenstemming tusschen uw geweten en u we daden zal krachten in u opwekken waarvan gij het bestaan zelfs niet hadt vermoed De strijd voor waarheid, recht en billijkheid in den boezem des volks! Wat ter wereld kunt gij vinden grootscher dan dat? IV. Drie lange hoofdstukken waren noodig om aan de jeugd der gegoede klasse te bewijzen, dat tegenover het dilemna da het leven hun stelt, zij verplicht zijn - als ze moedig en onrecht zijn - zich aan te sluiten bij de socialisten, en met hen te arbeiden aan de sociale revolutie Deze waa. Sd Ts toch zoo eenvoudigl Maar ach! moeiehjk . het te Ïprek n voor lieden die onder den invloed staan van een bourgeois-omgeving, die sofismen, hebben te bestrijden, vooinordeelen te overwinnen, belangen te verhezen! Tegens , jongelieden'der arbeidende klasse kan ik gerust ko Sn. De macht der dingen drijft « tot het socialisme, hoe wemig gij moogt redeneeren of moogt durven handelen overelnkomstig uwe rede. Inderdaad is het ^nes^ voortgekomen van onderen op uit den boezem des volks lelven Als sommige denkers der bourgeoisie er toe geraken, In er'den stempel op drukken der wetenschap> eri^ofie dan ziin hunne denkbeelden toch gegrond m de kollektieve Z d er arbeidende klasse. Het rationeele socialisme der In71 lP dat thans onze beste kracht uitmaakt, is uitge"n t S^L*****, o^er den onmiddelijken Tnvloed der massa, en de weinige schrijvers die 1™s eun hebb n verleend aan dien arbeid, zij hebben mets gedaan Ïan de wenschen verkondigen die reeds heerschten onder de "zldfniet te wijden aan de zegepraal van het socialisme is IrTnd die voortgekomen is uit de arbeidende klasse, SeS van eigen belang, verloochening van zijne eigene Taak verraad gepleegd aan zijne historische zending Gi'j herinnert u nog uit uwe kinderjaren toen gij 's winters snee det op straat, hoe de koude drong door uw dunne kleederen, ef de modder door uw stukkende schoenen. Gij ziet kinde- ren, poezelig en rijk gekleed, die op u neerzien met minachting. Gij gevoeldet toen heel goed dat die brutale rekels niet met u en uwe makkers gelijk staan in verstand en energie. Maar thans, nu gij, van vijf of zes uur in den morgen, twaalf uren per dag zijt opgesloten in smerige werkplaatsen, en — zelf machine — dag aan dag, jaar op jaar, hare onverbiddelijke bewegingen moet nagaan, terwijl de anderen rustig gingen studeeren in prachtige scholen en universiteiten, nu zijn diezelfde kinderen, minder intelligent, maar beter onderwezen dan gij, uwe meesters geworden, en genieten alle genot des levens en der beschaving; en gij? — wat blijft er over voor u? Gij gaat naar uw kleine vertrek, donker en vochtig, waar vijf of zes menschelijke wezens rondkruipen in een ruimte van eenige ellen; waar uwe moeder, levensmoede, oud door zorgen schoon niet door jaren, u steeds voormaal moet geven een stuk brood, aardappelen en een zwarte vloeistof, ironisch koffie genaamd; en voor éénige afwisseling hebt gij steeds dezelfde vraag: hoe moet de bakker, hoe moet de huisbaas worden betaald? En hoe! zoudt gij hetzelfde ellendige bestaan voortslepen dat uw vader en uwe moeder nu dertig jaren lang hebben getorscht? Zult gij een geheel leven arbeiden om aan enkelen al de genietingen te verschaffen van welstand, kennis en kunst, en voor u zeiven niets behouden dan voortdurende bezorgdheid voor een stuk brood? Zult gij voor eeuwig afstanddoen van al wat het leven liefelijk kan maken, en uzelven opofferen om al die genietingen te verschaffen aan een «handjevol» luiaards? Zult gij al uwe krachten opgebruiken, en niets dan ellende lijden als de werkeloosheid — de vreeselijke werkeloosheid komt? Wilt gij leven op deze wijze? Misschien zult gij, het einde van uw lijden niet ziende, u onderwerpen, en zeggen: geheele geslachten hebben hetzelfde lot ondergaan, en ik, die het niet veranderen kan, moet er mij ook aan onderwerpen. Laat-ons dan maar werken en er ons in schikken zoo goed wij kunnen». Welnu, dan zal het leven zelf u voorlichten! Eéns toch zal de krisis komen. Niet een voorbijgaande krisis, maar eene die een geheele industrie zal vernietigen, die duizenden arbeiders tot ellende zal brengen, en geheele gezinnen zal verwoesten. In het gezicht van dien ramp zult gij worstelen gelijk de anderen, gij zult uwe vrouw, uw kind, uwen vriend tot gebrek zien vervallen, hen voor uwe oogen zien nederzinken en sterven uit gebrek aan verzorging en voedsel. Middelerwijl rolt het leven voort in de straten der groote stad, zonder dat iemand zich bekommert om hen die daar sterven. Dan zult gij beseffen hoe verpletterend deze maatschappij is! Dan zult gij denken over de oorzaak der krisis, doordenken tot den diepsten grond van dit schreeuwend onrechtvaardig stelsel, dat duizenden levens offert aan de schraapzucht van een «handjevol» luiaards; dan zult gij erkennen dat de socilisten gelijk hadden toen zij zeiden dat de bestaande maatschappelijke orde moet worden hervormd in hoofd en leden. Een volgende maal, als uw baas u door nieuwe loonsverlaging nog meer wil bestelen, zult gij protesteeren, en hij zal u onbeschaamd antwoorden: «Ga heen en eet gras als gij niet wilt werken voor dien prijs». Dan zult gij beseffen dat hij u niet alleen zoekt te scheren als een schaap, maar dat hij u beschouwt als een wezen van lagere orde; dat, niet tevreden u in zijn klauwen te hebben door uw loon, hij het er op aanlegt u in alles te vernederen tot slaaf. Dan zult gij of uwen rug krommen, en, alle menschelijke waardigheid en menschelijk ■ gevoel afleggende, eindigen met te buigen voor elke vernedering, öf, het bloed zal u naar het hoofd vliegen, gij zult met afschuw gruwen van uw slavenlot, en hem hoonen. Dan, op straat geworpen, zult gij verstaan dat de socialisten gelijk hadden toen zij zeiden: «Staat op, staat op tegen de «maatschappelijke onderdrukking, want deze is de oorzaak «van alle slavernij». Dan zult gij uw plaats komen innemen onder de socialisten om met hen te werken aan de afschaffing der slavernij in staat en maatschappij. Hoort ook de levensgeschiedenis van haar die gij vroeger zoo hebt bewonderd, dat meisje met dien open blik, dien vluggen tred, dien levendigen geest. Jarenlang heeft zij in haar dorpje geworsteld met ellende, eindelijk toog zij heen naar de groote stad. Zij wist dat de strijd om het bestaan ook daar hard zou zijn, maar toch hoopte zij eerlijk haar brood te verdienen. Een jonge bourgeois maakj: haar het hof, misleidt haar door mooie woorden en beloften, zij geeft zich over met al der» hartstocht der jeugd, en na verloop van een jaar is zij verlaten met haar kind in de armen. Altijd moedig, geeft zij den strijd niet op, maar toch is zij bezweken in de worsteling tegen koude en honger, aan ziekte bezweken in het hospitaal. En als gij dit zult vernomen hebben, wat zult gij dan doen? Zult gij den pijnlijken indruk trachten uit te wisschen door domweg te zeggen dat zij de eerste niet is en ook de laatste wel niet zal zijn, zult gij wellicht in den kroeg met andere woestaards hare nagedachtenis nog besmetten door liederlijke woorden ? Of dit, öl hare geschiedenis zal uw hart treffen; dan zult gij den laaghartigen verleider opsporen en hem zijn misdadig opzet doen boeten; dan zult gij nadenken over gevallen als deze, die eiken dag plaats vinden, en gij zult begrijpen dat zij zullen blijven voorkomen zoolang de maatschappij is verdeeld in twee kampen — de ellèndigen in het eene, en in het andere luiaards, genotzoekers met fraaie .woorden en bopze lusten. Dan zult gij* begrijpen dat het hoog tijd wordt om die klove te dempen en gij zult toesnellen en u scharen onder de vaan der socialisten. En gij, vrouw des volks! Laat deze geschiedenis u koud ? Als gij het zijden kopje streelt van het dochtertje aan uwe zijde, denkt gij er dan nooit aan wat haar lot zal zijn als de staat van zaken niet verandert? Denkt gij er nooit aan wat de toekomst heeft' weggelegd voor uwe jongere zuster, voor uwe zonen? Moeten uwe zonen dan wegkwijnen zooals uw vader is weggekwijnd, denkende aan niets dan een stuk brood en zonder eenig ander genot dan de kroeg? Wilt gij uwen man, uwen jongen dan altijd zien overgeleverd aan de genade of ongenade van den eersten den besten die geld heeft om «handen* te huren? Verlangt gij dat zij altijd zullen blijven slaven van patroons, vleesch voor het kanon der machthebbers, mest voor de akkers der rijken? Neen, duizendmaal neen! Ik weet dat het bloed in u kookt als gij hoort dat uw echtgenoot, die zoo stout het werk staakte, ten slotte tóch met de pet in de hand de voorwaarden heeft moeten aannemen door den patroon hooghartig gesteld. Ik weet wel dat gij de spaansche vrouwen bewondert die bij een opstand des volks den boezem ontblootten voor de bajonetten der soldaten. Ik weet dat gij dat russische meisje eert, dat den satraap, die een gevangen socialist beleedigde, een kogel door den kop heeft willen jagen. Ik weet dat uw hart warm klopt als gij leest hoe de vrouwen des volks te Parijs pal stonden bm onder een regen van lood de mannen aan te vuren tot heldenmoed. En omdat ik dit alles weet, daarom weet ik dat ook gij u zult scharen aan de zijde van hen die strijden'voor het rijk der toekomst. Gij allen, brave jonge lieden — mannen en vrouwen, arbeiders, landlieden, ambtenaren en soldaten- — kent uwe rechten en komt tot ons! Komt tot uwe broeders om te arbeiden aan de revolutie, die alle slavernij zal afschaffen, alle ketenen verbreken, die alle overlevering zal te niet doen en nieuwe gezichtsvelden zal openen, die in de menschelijke maatschappij de ware gelijkheid, de ware vrijheid zal vestigen, dat is: arbeid voor allen, voor allen al de vruchten van hunnen arbeid, voor allen het volle genot van al hunne vermogens, voor allen een natuurlijk, mensonwaardig, gelukkig leven. Zegt niet dat wij te zwak zijn om dit heerlijk doel te bereiken ! Ziet rondom u, hoe talrijk wij zijn die ellende en onrecht lijden. De landbouwers, die werken voor anderen, die haver eten om de tarwe te laten voor hunne meesters, wij tellen ze bij millioenen! Wij zijn zoo talrijk dat wij de. massa uitmaken van het volk; de werklieden die zijde en fluweel maken om zeiven in lompen te gaan, ze zijn zoo talrijk dat, als het gegons der machine hen een oogenblik rust laat, zij de straten en pleinen overstroomen als een onstuimige zee. De soldaten, die men leidt met een trommelstok, die de kogels krijgen om het lint en de kruizen te laten aan hunne officieren, zij hebben slechts rechtsom-keert te maken als mannen om hunne vergulden bevelhebbers te zien verbleeken van vrees! Wij — allen die lijden, allen die worden gehoond — wij zijn een oneindige menigte, wij zijn een oceaan die alles kan verslinden. Zoodra wij willen, zullen wij recht doen op aarde.