t DE ZONDVLOED THEORIE VAN DARWIN. EENE VERHANDELING THOMAS R. R. STEBBING, M. A, uit l»et SutzeiicV) vf&a,. 448, die deze beide rassen van elkander afzondert, valt nagenoeg volkomen samen met de diepe zee, die de grens vormt tusschen twee groote zoölogische provinciën. In deze twee zeer verschillende maar toch dicht bij elkander gelegene landstreken moeten derhalve alle plant- en diersoorten, den mensch niet uitgesloten , gelijktijdig gedurende tienduizendtallen van jaren verandering hebben ondergaan,— of anders moesten de verschillen bij allen, den mensch daaronder begrepen, reeds geheel of althans ten naastenbij voorhanden zijn geweest, toen zij uit de deur der ark te voorschijn traden. De eerste onderstelling, die van Darwin, is echter in strijd met het verhaal van den vloed van Noach, daar zij de algemeenheid daarvan loochent, terwijl de laatste onderstelling het verhaal in een belangrijk punt waaromtrent het slechts eene uitlegging toelaat weerspreekt, wanneer zij namelijk de ark met meer dan een gezin bevolkt. Zoo lang wij ons geneigd betoonen een tijdvak van ongeveer 4000 jaren zonder bezwaar aan-te nemen, zou men zich lichtelijk laten verleiden, om de onjuiste meening te opperen, dat zulk een tijdvak volkomen voldoende zou zijn geweest om de thans bestaande menschenrassen voort te brengen, omdat er werkelijk een voorbeeld bestaat van betrekkelijk snelle veranderingen, wat de kleur der huid betreft, onder den invloed van het klimaat, en omdat eene nieuwe type zich met zeer merkbare vorderingen schijnt te vormen onder de werkelijk eenige omstandigheden, waaronder de nog zoo pas begonnen colonisatie vau Noord-Amerika heeft plaats gehad. Eénig waren deze omstandigheden: nog nooit heeft zulk eene vermenging van het bloed van verschillende volken en rassen plaats gehad in eene nieuwe en onontgonnen landstreek, waar zooveel was om de verandering in de hand te werken en niets om haar tegen te houden of tot stilstand te brengen. Nooit te voren werd de geest en het lichaam van den mensch aoozeér in elke richting op de proef gesteld en tot werkzaamheid gedreven door den overvloed der hulpbronnen, den maagdelijken bodem van eene nieuwe wereld, door eene geërfde beschaving, en door de verbazende en zich steeds uitbreidende gelegenheid tot handelen, tot leven, voortgaan enleeren, — eene gelegenheid, die men somtijds niet van de hand kan wijzen en waaraan men niet kan ontkomen, ofschoon zij „fret the pigmy body to decay, and o'eriftform the tenement'of clay." * Maar, waarlijk, er is hier géén'sprake van 4000 jaren , want er waren reeds zwarte menschen ten tijde van Herodötus en van Salomo. Reeds in den tijd van Mozes bestond tri Palestina een menschenras, zoo verschillend van * het zwakke lichaam ten verderve slepen en het stoffelijk hulsel met eene overmaat van kennis beladen. de Israëlieten, dat den eersten Hebreeuwscheri spionnen bij hun aanblik de schrik om hei hart sloeg, ofschoon zij toch niet met eer ras te doen hadden, dat in vollen bloei stond maar dat integendeel het uitsterven nabij was Aegyptische monumenten die tot denzelfdei tijd en nog vroeger terug reiken, geven ons afbeeldingen van Afrikanen, Aziaten en Europeanen , toen even kenbaar aan hunne eigen aardige verschillen als tegenwoordig; zij beelden den Neger in kleur en vorm zóó af, ah de Neger zich thans nog aan ons oog vertoont.a Wanneer er dan slechts 800 jaren, — hel tijdsverloop tusschen den zondvloed en dt geboorte van Mozes, — noodig waren on typen te doen ontstaan, zoo verschillend ah Joden , Aegyptenaren, Negers en Anakim, ei die allen opgehoopt in een klein hoekje dei wereld, zou dan niet de natuur, die in zuil * «Genesis of the Earth and of Man," p. 117; aangehaali door Sir .T, Lubbock in zijne "Prehistorie Times," p. 314. een kort tijdsbestek zooveel voor het hoogste dier deed, in eenen veel langeren tijd niet nog iets meer voor lagere dieren hebben kunnen verrichten, en langs dezen weg het ontstaan der soorten door veranderingen hebben opgeleverd, waarvoor Darwin strijd voert? Zou niet de gevolgtrekking, dat de Natuur aldus had gehandeld, aanstonds voor de hand liggen, wanneer men zich maar niet eens voor al in het hoofd had gezet, dat zulk een oorsprong der soorten nog sterker met het boek Genesis in strijd is, dan de onderstelling dat de Zondvloed slechts een begrensd gedeelte van de aardoppervlakte zou bedekt hebben? Maar de theorie van Darwin is gelukkig niet afhankelijk van eenige onderstelling zoo ongeloofwaardig als die, welke ons grond zou geven, om b. v. onder de afstammelingen van Willem den Veroveraar personen te verwachten zoo verschillend van elkander als een Engelschman en een Chinees, een Neger en een Indiaan. Br zijn omstandigheden van groot gewicht, die ons overtuigen, dat zekere kenmerkende verschillen onder de menschheid ontstaan zijn in' de streken, welke de bewuste rassen op dit oogenblik nog bewonen. Er zijn andere omstandigheden, die ons op eenen gemeenschappelijken oorsprong van den mensch wijzen. De theorie van Darwin heeft ons na lang zoeken geleerd, hoe déze beide meeningen met elkander kunnen worden in overeenstemming gebracht, door eenvoudig de geschiedenis van den mensch vast te knoopen aan den langen duur van het organische leven op onze planeet, zooals die ons door de geologie is ontsluierd. De punten van overeenkomst tusschen de menschenrassen vorderen eenen gemeenschappelijken oorsprong; de punten van verschil kunnen alleen verklaard worden door aan te nemen, dat het eene ras gedurende eenen onmetelijk langen tijd afgezonderd van het andere heeft geleefd. Naar deze opvatting is het rnenschdom, wat zijnen eersten oorsprong betreft, één, — maar is elk ras op eene bijzondere wijze langzamerhand uit den oorspionkelijken Mensch ontwikkeld. Nu is het bewezen, dat die eerste oorsprong veel verder achter ons ligt, dan men vroeger meende en daardoor wijkt nu ook het ontstaan der rassen van zelf zoover terug, dat de tijdsruimte "groot genoeg wordt om aanmerkelijke verschillen te voorschijn te roepen en te ontwikkelen. — Ook zelfs wanneer de tegenwoordig bestaande verschillen zich slechts tot de huid bepaalden, in plaats van, zooals thans het.geval is, de beenderen van het skelet en de geheele richting van den geest te beheerschen, zouden zij te groot zijn, om ons te vergunnen het geheele men«chelijke geslacht van den aartsvader Noach af te leiden. De Geologie bewijst ons overtuigend, dat al wat thans het droge vormt niet slechts eens maar meermalen onder de watereu van den oceaan is bedolven geweest, maar zij bewijst ons even overtuigend, dat althans sedert eeuwen en eeuwen, althans gedurende een tijdvak, waarvan de lengte onze verbeeldingskracht bijna te boven gaat, de aarde niet geheel en al overstroomd kan geweest zijn: dezelfde verandering en wisseling, die thans nog onder onze oogen geschiedt, van land in zee, van meer in eiland, heeft reeds eeuwen lang onafgebroken op dezelfde wijze plaats gehad. Door deze ën dergelijke oorzaken werden de menschelijke wezens, even zoo goed als alle soorten, van dieren en planten in verschillende groepen gescheiden en van elkander afgezonderd gehouden. Zoo werd de mensch in verschillende rassen gesplitst, die wrel in het eerst door geene andere grenslijnen als de geographische van elkander waren gescheiden, doch die in de opvolgende geslachten langzamerhand al meer en meer begonnen te verschillen, in zeden en gewoonten, in taal en godsdienst, in kennis en beschaving, sedert den tijd echter dat Noach leefde zijn er te weinig eeuwen verloopen, dan dat de natuur met haren langzamen doch zekeren gang, zulke groote hinderpalen zou hebben doen ontstaan, als noodig waren, om het inenschdom in afzonderlijke groepen te splitsen, wanneer het tot op dat tijdstip onafgebroken vereenigd geleefd had; en zelfs, als de tijd lang genoeg geweest ware om de geographische verandering in het leven te roepen, dan zou er toch geen tijd genoeg zijn geweest, om het onderscheid in constitutie der menschen zich te doen ontwikkelen. Onder de ouden geloofden sommigen, dat de zon, de maan en de sterren werkelijk de grootte hadden, waarin zij zich aan het ongewapend oog vertoonen; andereh stelden zich het hemelgewelf als eenen rondwenteleiiden kogel voor, waarin kleine gaatjes waren geboord, waardoor het eeuwige vuur daarbuiten den mensch in de oogen schitterde. Personen met zulke denkbeelden van ruimte en natuurwetenschap zouden waarschijnlijk niet aanstonds het zonnestelsel van Copernicus hebben aangenomen. Op dezelfde wijze nu zullen personen, die eene enge en beperkte voorstelling hebben van den duur der eeuwen, zich niet gemakkelijk laten vinden, om bewijzen aan te nemen, waarbij de geweldige omvang van den tijd, die alle vakken van wetenschap eendrachtig eischen, uitdrukkelijk wordt ondersteld of stilzwijgend erkend. Maar deze onvatbaarheid van den geest, die het gevolg is eener verkeerde opvoeding en van vroeg gekweekt vooroordeel, kan aan een ernstig onderzoek der feiten of eene grondige studie van hetgeen omtrent die feiten geschreven is geen weerstand bieden. Laat een persoon met gezond verstand en gewone geestvermogens zich aan de lezing wijden van werken als Lubbock's „Voorhistorische tijden," Darwin's „Ontstaan der soorten" en Lyell's „Grondslagen der Geologie," en dan nog, als hij kan, aan het gevoelen blijven vasthouden, dat onze aarde eerst omstreeks 6000 jaren geleden bevolkt werd om vervolgens weder nagenoeg geheel ontvolkt te worden door een algemeenen watervloed. Laat hem beproeven, of hij zonder te blozen de geschiedkundige ontwikkeling kan lezen die Ch. Lyell van den voortgang van den strijd der meeningen omtrent dit onderwerp heeft gegeven. In die ontwikkeling zal hij het strijdgeschrei en wapengekletter vernemen van dwazen en wijsgeeren, van leeken en geestelijken. Hij zal de beschaafde menschheid en het verlichte Christendom schuldig moeten verklaren aan eene lange reeks van vrome bedriegerijen, van oneerlijke wapenen, van bewijzen op denkbeeldige feiten gegrond en van feiten door inbeelding onkenbaar gemaakt, totdat hij aan den tegenwoordigen tijd gekomen een groot aantal personen van alle klassen der maatschappij vindt, die dan toch eindelijk met elkander overeenstemmen in hunne bewering, dat het leven op de aarde gedurende een onberekenbaar tijdsverloop onafgebroken heeft voortgeduurd. Hij zal bemerken, dat zijn eigen geest tot rijpheid is gekomen, ook zonder dat hij de stem dier personen als waarheid heeft erkend, ofschoon waarlijk, om bijna letterlijk de woorden van den grooten Meester te herhalen: „als deze zwegen, de steenen zouden spreken." De wereld en hare wonderen zijn niet als paddestoelen uit den grond opgeschoten, — ofschoon zelfs ook dezen , die men gewootdijk meent, dat in eene enkele nacht ontstaan, een veel langer tijdsverloop, dikwijls vete weken, voor hunne ontwikkeling noodig hebben. Het boek Genesis zelf waarschuwt den aandachtigen lezer ten duidelijkste tegen de poging om eene tijdrekening te bouwen op de korte aanwijzingen van namen en data, die er om andere redenen in zijn opgenomen. Immers, wanneer wij die gegevens nemen, zooals ze daar staan, dan heeft Sem , de zoon van Noach, de geboorte van Isaac lang overleefd, terwijl Abraham, Isaacs vader, als tijdgenoot optreedt van een groot aantal van verschillende vreemde stammen en volken., Aegypteuaren, Philistijnen , Canaanieten, Syriërs en vele anderen, die behalve de Chaldeërs uit wier midden hij zelf was voortgekomen, reeds toen de aarde bevolkten. Om een analoog verschijnsel in de geschiedenis der menschheid te vinden, zouden we ons b. v. moeten voorstellen, dat Eduard III van Engeland, in plaats van in 1377 gestorven te zijn, thans nog steeds voortleefde, als een vergeten grijsaard, wiens naam gedurende 500 jaren, die rijk in gebeurtenissen waren, in de geschiedrollen niet vermeld wordt, en gedurende welke jaren geheel Europa bevolkt werd door nakomelingen van hem zeiven en van zijnen vader, door menschen, die voor elkander onverstaanbare talen spreken, die van elkander gruwende godsdienstige meeningen zijn toegedaan, die eene geheel verschillende kleeding dragen, wier zeden en gewoonten, wier regeeringsvormen geheel onderscheiden zijn, en waarvan sommigen door een nationaal gebruik zelfs weerhouden worden om aan denzelfden tafel met gasten van eenen anderen naburigen en verwanten stam te eten. Te vergeefs zullen wij in de geheele geschiedenis der menschheid naar een voorbeeld zoeken, dat eenige werkelijke analogie hiermede vertoont, naar een voorbeeld van zoo buitengewone ontwikkeling en zoo volkomene vervreemding in den tijd van slechts 500 jaren tot stand gekomen. Wanneer al de volken, die als tijdgenooten van Abraham genoemd worden, slechts 500 jaren na den Vloed reeds bestonden, zooals het Boek Genesis ons aanwijst , dat zij deden ? dan mogen wij on§ overtuigd houden, dat zij de spore u hunner afstamming onafhankelijk van Noach en zijne familie tot ver vóór den zondvloed konden terugbrengen. De hiëroglyphen der Aegyptische monumenten leiden ons terug tot eenen Pharao, die ongeveer 400 jaar voor dat tijdstip regeerde; * het boek Genesis maakt ons bekend met eenen anderen Pharao, die omtrent even zoo lang daarna aan het bewind was. Moeten wij nu hét getuigenis der hiëroglyphen voor niets achten en dezen laatsten Pharao tot eenen nakomeling van Noach maken, die als een machtig monarch den schepter zwaaide, terwijl Abraham, de wettige erfgenaam der patriarchale monarchie over de geheele aarde niets meer was dan een dolende herder? Alles wat wij omtrent de godsdienst, de zeden en de beschaving dier tijden weten, hetzij wij hunnen vooruitgang in sommige l * „Genesis of the Earth and Man," pp. 113, 114. streken, of hun verval in andere beschouwen, alles weerspreekt de meening, dat al die wisselingen en veranderingen in 4 of 500 jaren zouden hebben plaats gegrepen. Alles weerspreekt de ineening, dat die veranderingen, verscheiden en ingrijpend als ze zijn, zouden moeten worden toegeschreven aan het kroost van eenen man, wiens zoon, kleinzoon, achterkleinzoon en achterachterkleinzoon , Sem, Arphachsad, Selah en Heber gedurende al die onderstelde omwentelingen steeds maar voortleefden. * En wanneer we nu van onze 400 jaren afstappen en tot onze 4000 jaren terug keeren, dan blijven de meeste tegenwerpingen met bijna gelijke kracht bestaan. Bedenkt eens hoevele geslachten moeten zijn voorbij gegaan , voordat de kinderen van hetzelfde ouderpaar zoozeer in taal zijn gaan verschillen als de * Genesis XI. Chinezen, de Russen, de Engelsehen en de klakkende Hottentotten. Schat eenigermate het tijdsverloop, dat noodig was voor de opkomst en den bloei der beschaving, niet slechts in de middelpunten der oude wereld, in Nineveh, in Babyion en het Aegyptische Thebe, maar ook in de daarvan afgescheidene en onafhankelijke middelpunten van Mexico en Peru. Verklaar daarenboven, wat, naar de onderstelling van eene gemeenschappelijke afkomst van Noach, de opkomst en bloei der onkunde behoort genoemd te worden. Wijs aan, als gij kunt, hoe het mogelijk is, dat te midden der snelle vorderingen in beschaving, naast en nevens de ontwikkeling van kunst en wetenschap, sommige der afstammelingen van Noach geheel en al ontaardden, alle beschaving, alle beginselen van zedelijkheid, alle godsdienst verloren, alle nuttige uitvindingen vergaten, zelfs die, waaraan zij het meest behoefte hadden, ook voor de geringste eischen van huiselijk geluk en gemak, het ontsteken van vuur, het gebruik van metalen, het bouwen van woningen, terwijl zij daarentegen de gewoonten der redelooze dieren aannamen en zich alleen nog daardoor van de laatsten onderscheidden, dat zij het vleesch van dieren hunner eigene soort boven dat van elk ander dier leerden verkiezen , dat zij in sommige streken eenen plicht meenden te betrachten door het ombrengen hunner ouders en in andere door hunne lijken op te eten. * Zulke gewoonten weten wij, dat vier eeuwen voor Christus bestonden, zulke gewoonten bestaan ruim achttien eeuwen na Christus nog. Zal iemand beproeven ons té overtuigen , dat de wilden van de Andamannen en van de Pidschi-eilanden, door eenen voorvader niet ouder dan Noach, neven zijn van Chatham en Wilberforce, van de Lesseps en Brunei? * Lubbock. "Prehistorie times," p. p. 388, 346, 452; Herodotus, IV, 26. Het i9 waar dat bijna overal overleveringen omtrent eenen Watervloed worden aangetroffen. De reden hiervan is zonder twijfel, dat bijna overal eene geweldige ramp van deze soort te eeuiger tijd heeft plaatsgehad. Overstroomingen op eene kleine schaal zijn gewoon en menigvuldig, maar in eene verhouding groot genoeg om de verbeelding blijvend te treffen en in de herinneringen van een volk als overlevering te blijven voortleven, moeten zij natuurlijkerwijze uiterst zeldzaam zijn geweest, zoodat het feit, dat zulk eene overlevering tot de geschiedenis van zoovele verschillende rassen behoort slechts een nieuw bewijs of ten minste eene nieuwe aanwijzing van den hoogen ouderdom van het menschelijk geslacht is. Wanneer het waar is, dat men nadruk moet leggen op de punten van overeenkomst tusschen de overleveringen, omdat deze bewijzen , dat elk land door de wateren van eenen Vloed is verwoest geworden, dan moet men om eerlijk te zijn, ook nadruk leggen op ae punten van verschil, omdat deze bewijzen dat er vau geenen algemeenen Zondvloed sprake is, maar van vele verschillende en gedeeltelijke overstroomingen, in tijd, in plaats, in gevolgen van elkander onderscheiden. En ook, — wanneer men nadruk behoort te leggen op de overlevering zelve, omdat zij aan zoovele volksstammen gemeen is, laat dan ook een gelijk gewicht worden toegekend aan de overleveringen omtrent den duur der tijden onder de Chaldeèrs en de Aegyptenaren, de Chinezen en de Hindoes, die de jaren van hunne onafgebroken geschiedenis bij tienduizenden tellen. * Ten slotte moeten wij nog vragen, waar zijn de sporen van zulk eene geweldige en ongeëvenaarde stuiptrekking der natuur als eene is, die den geheelen aardbol met water * Zie Mill, History of British India; Boek II, Hoofdstuk I, en de aanteekeningen. omhulde en alle zijne heerlijke voortbrengselen maanden lang bedolven hield, totdat een nog geweldiger en even ongeëvenaarde orkaan hemel en aarde, wolken en oceaan weder van elkander scheidde? Wij' weten, hoe de kleine trilobiet zich in de Devonische zeeën gedroeg, toen millioenen jaren geleden voor hem het uur van gevaar sloeg; wij weten welk voedsel de mensch vele eeuwen voor den vloed nuttigde, welke wapens hij gebruikte, welke huizen hij bouwde, welke dieren hij temde; maar wat er van mensch en beest, van veld en woud bij den algemeenen Zondvloed geworden is, weet niemand te zeggen. De sporen en natuurlijke gedenkteekenen van zulk een ontzettend verschijnsel, die overal zouden moeten worden waargenomen, zijn nergens te vinden, — dingen, die de wateren moesten hebben weggespoeld of naar beneden gesleurd, heuvels van schelpen, steen wallen (moraines) van gletschers en zwerfblokken op de hellingen der bergen zijn niet in hunne rust gestoord; terwijl van het groote museum van lijken, dat zich naar menschelijk bedenken over de geheele aarde moest gevormd hebben als een sprekend, en onbetwistbaar geologisch feit, en ook als een godsdienstig wereldgedenkteeken, nergens iets te bespeuren is. Wat er werd van bloem en kruid, van de schepselen, die aan het zeestrand aan de grenzen van hoog en laag water leven, van het weekdier en dé polyp en de visch, die in hunne vochtige woonstede eene geschikte diepte en eene passende temperatuur behoeveu , — het zal nutteloos zijn daar verder over te redeneeren, wanneer er, na alles wat omtrent andere punten gezegd is, toch nog personen zijn, die blijven vasthouden aan het denkbeeld, dat het verhaal in Genesis de beschrijving is van eenen watervloed , die over de geheele aarde zich uitstrekte, personen die zich voornemen nog steeds aan zulk eenen zondvloed te blijven gelooven en bet te verkondigen als een gedeelte der godsdienstige waarheid, niettegenstaande alle gronden of wetenschappelijke bewijzen van het tegendeel. Voor hen kunnen wij niets meer doen, dan eenige weinige regelen uit de levensgeschiedenis van twee beroemde mannen aan hunne dagelijksche overdenking aan te bevelen: — „In spijt," zegt Dr. Wilson , * „zoowel van „de wetenschap als van de vrome godsdienstzin van Columbus verklaarden de godgeleerden van Salamanca, dat het denkbeeld „van„ de rondheid der aarde onrechtzinnig „was, en dat het geloof aan tegenvoeters „onvereenigbaar was met de historische overleveringen van ons geloof: daar immers de „meening, dat er aan de tegenoverliggende „zijde van de aarde bewoonde landstreken „zouden zijn, op hetzelfde zou nederkomen * Dr. Daniël Wilson, Prehistorie Man. p. 101. „als de bewering, dat er volken bestonden, „die niet van Adam afkomstig waren, daar „bet hun onmogelijk zou zijn geweest den „tusschenliggenden oceaan over te steken. „Dit zou derhalve wantrouwen verraden in „de uitspraken van den Bijbel, welke uitdrukkelijk verklaart, dat alle menschen „afstammelingen van eenen gemeenschappe„lijken vader zijn. — En een ander schrijver * beschrijft op de volgende wijze eene welbekende (en geconstateerde? Vert.) episode uit het leven van Galileï: „In de linnen pij van „den boeteling gehuld, viel de machtige, op „zijn eigen inzicht vertrouwende wijsgeer op „de knieën, en verklaarde met de hand op „het Heilig Evangelie, dat hij de leer van „den stilstand der zon en de beweging der „aarde afzwoer, verfoeide en nooit weder „zou onderwijzen. Nadat hij dezen eed in * The üaughter of Galileo, by the author of Mary Powcll, p. 283. „geschrifte bevestigd had, en de belofte had „gedaan dat hij de hem opgelegde boetedoening zou ten uitvoer brengen, verrees hij „van zijne knieën als een begenadigd man; „en zich tot een' zijner vrienden wendende, „stampte hij op deu grond en fluisterde hem „met nadruk in: „Eppure si muove!" — en „toch beweegt zij zich!" En evenals de tegenvoeters bestaan, evenals de aarde rondom de zon zich wentelt en evenals toch de Bijbel waarheid blijft bevatten , in spijt van de theologen en de inquisitoren van Salamanca en van Rome, zoo zal dat Boek waar en vol waarheid blijven, wanneer het eindelijk eene erkende zaak zal zijn, zooals het dat zal worden, dat er bij den Zondvloed slechts van algemeenheid sprake kan zijn, wanneer het het ongeloof aan de algemeenheid van deze gebeurtenis geldt. Alom te bekomen SPOREN NATUURLIJKE GESCHIEDENIS SCHEPPING, OF SCHEPPING EN VOORTGAANDE ONTWIKKELING VAN PLANTEN EN DIEREN, ONDER DEN INVLOED EN HET BEHEER DER NATUURWETTEN. Uit het Engelsen vertaald DOOR DR. J. H. VAN DEN BROEK, Zeeraar in de Natuur- en Scheikunde bij 's Rijks Kweekschool voor Militaire Geneeskundigen te Utrecht. I£ÜT BEN VOOaWOOBD Prof. Gr. J. 11V Ij WH. GOEDKOOFB UITGAVE. Prijs itO Cta. Bij denzelfden Uitgever zijn verschenen DB THEORIE VAN DARWIN. EENE VERHANDELING Thomas ƒ1. ƒ?.. ^tebbing, JA. fi.. , Uit het Engelsch vertaald Dr. H. VAN DE STADT. Prijs 35 Cts. KOET BEGRIP PROEFONDERVINDELIJKE ZIELKUNDE, GEGRONDVEST OP DE WETENSCHAPPEN WELKE AAN MIDDELBARE SCHOLEN ONDERWEZEN WORDEN, Dr. C. H. THIIvltOl T. CHzn Prgs 4» Ci* r