xu \ xu i 059^ 1 [ ,v* i | DE S A B B A T. 7^ YIER SCHETSEN HOE MEN DEN DAG DES HEEEEN DOOEBKENGT, DOOE DE WEGERHUT. AMSTERDAM , W. H. KIRBERGER. 1853. DE SABBAT. SCHETSEN UIT HET AANTEEKENBOEKJE VAN . EEN BEJAARD HEER. . eerste schets. De Puriteinséhe Sabbat — is er nog' zoo iets in wezen, of behoort hij tot de dingen, die geweest zijn, om in het museum van 'oudheden als eene curiositeit bewaard te worden? Kan iemand zich in zijn geheugen verplaatsen in de ongestoorde'stilte van dien dag, en zich het gevoel van godsdienstig óntzac herinneren , dat toen zelfs in de lucht scheen te zweven, den vrolijken lach der kindschheid smoorde, de tong der levendige jeugd boeide, en zelfs aan den zonner schijn des hemels en de stemmen der onwetende beesten iets van zijnen eigenen ernst en kalmte scheen mede te deelen? Als gij u die dingen niet herinneren kunt, ga dan met mij terug naar de grens mijner jon-: gensjaren, en beleef nog eens met mij een van die Sabbatten, die ik onder het dak'van mijnen oom phineas itiEtcher heb doorgebragt. Verbeeld u, dat de lange zonnige uren van een zaturdagnamiddag ongevoelig omglijden, terwijl wij jonge lieden de lengte en breedte eener forellenbeek afvisschen, of grijze eekhoorntjes najagen, of dijken van klei langs den waterkant bouwen. De zon zinkt al lager en lager, maar wij blijven nog denken, dat zij in geen half uur zal onder zijn. Eindelijk is zij zoo duidelijk aan het oudergaan, dat men de zaak niet meer kan betwijfelen of wegredeneren; en met dralende spijt nemen wij ons vischtuig of speeltuig onder den arm en stappen naar huis. «Zeg, henkt, wenscht gij ook niet, dat de zaturdagmiddagen langer waren?» zegt kleine john tegen mij. «Ik wel,» zegt neef william, een knaap> die altijd rond voor zijn gevoelen durft uitkomen, «en het zou mij niet spijten, al kwam de zondag maar eens in het jaar.» ■ ^«O william, dat is zonde, vrees*ik,» zegt de kleine|Fgemoedelijke suze, die met hare pop in de hand van eene kindervisite te huis komt. «Ik kan het niet helpen,» antwoordt william, «ik 'hóud nooit van stilzitten, en ïlaarom heb ik een hekel aan zondag.» «Een hekel aan zondag! O william! En tante kezzt zegt, dat het in den hemel een eeuwige sabbat is — denk daar eens aan!» . «Nu, ik weet wel dat ik magtig zou moeten veranderen eer ik altijd stil kon zitten,» zegt william, maar wat lager en op nog meer ontevreden toon, alsof hij het gewigtige der bedenking moest toegeven. Wij anderen begonnen ernstig te zien en te denken, dat wij toch eens zouden moeten leeren van den zondag te houden, of dat het er zeer slecht voor onsg^^Eïtzien. Toen wij het huis naderden, zagen wü:4fjp8tijd drukke tante kezzx de deur uitkomen ornJp^wB haasten.. « Jongens, hoe dikwijls heb ik^s gezegd, dat gij op z*djiliflagavond«iet na zonsondergang moogt uitblijven ? Weet gij dan niet, dat die eveneens is als zondag, gij ondeugende kinderen? Kom, terstond in huis, allemaal, en laat ik zoo iets niet weer beleven.» Dit was eiken ^aturdagavond geregeld tante kezzy's vermaning, want wij kinderen, verblind, naar zij meende, door onze bedorvene natuur, maakten op zaturdagavond altijd de zonderlingste misslagen in de tijdrekening. Nadat wij eten hadden gekregen en behoorlijk afgeboend waren, werd ons gelast naar bed te gaan en te onthouden, dat het morgen zondag was, en wij des ochtends niet moesten lagchen of spelen. Met menigen treurigen blik legde suze haar pop in de kast, en borg zij het lappendekentje, dat zij voor hare poppenwieg maakte; terwijl william, john en ik, nadat ons alle vischhoekeii, eindjes touw, klakkebussen, schijfjes aardappel, knikkers en dergelijk jongens-gereedschap uit den zak waren gehaald, om ons voor verzoeking w bewaren, door tante kezzy voor den zondag in hare hoede werden genomen. • • Mijn oom phineas was een zeer naauwgezet man, en de zondagv was het middelpunt van zijn godsdienstig systeem. Alles wat zijne wereldsche zaken betrof was zoo ingerigt, dat het op zaturdagmiddag van zelf ten einde scheen te loopen. Hij zag dan al zijne rekeningen na, betaalde zijne werklieden, gaf alle geleende dingen terug en liet het uitgeleende halen, waarna alle gereedschappen op hunne plaats werden geborgen, zoodat een uur vóór het ondergaan der zon alles was afgedaan, tot zelfs het poetsen zijner zondagsche schoenen en het borstelen van zijii zondagsehen rok, en bij het ondergaan der zon de stilde van den Sabbat over het geheele huis scheen neer te dalen. En nu is het zondagochtend, en hoewel alles daarbuiten leven, beweging1 en schoonheid is, ;dèdauwdroppels glinsteren, de vlindertjes fladderen ; en de vrolijke vogeltjes zingen, alsof zij het nooit hard genoeg konden doen, heerscht er binnen zulk eene stilte, dat men het tikken der staande klok door het geheele huis hooren kan, en het gonzen der vliegen, die tegen de vensterruiten op en neer snorren, duidelijk gewaar wordt. Kijk eens in de beste voorkamer, daar kunt gij de mannelijke gedaante van mijn oom phineas zien, in zijne onbevlekte zondagskleeren, met den bijbel open op het lessenaartje voor hem, en met nog strakker ernst dan gewoonlijk op zijn gerimpeld gezigt. Langs den muur op eene rij, met welgeborstelde zondagspakken, schoone gezigten en gladgekamde haren, zatep wij jongens, met hoed en zakdoek, gereed voor het eerste klokgelui, terwijl tante kezzy, stijf netjes opgeschikt en klaar voor de meeting, in haar psalmboek zat te lezen., slechts nu en dan opkijkende om nog een hemdsboordje te verschikken, voor de vijftiende maal suze's jurkje glad te trekken, of de dwalende blikken in bedwang te houden, die soms naar «ijdelheid» mogten zoeken. Een vreemdeling, die oom ïhineas op zondag in zijn bijbel had- zien lezen, had terstond kunnen zien, dat de Sabbat in zijn hart leefde — daaraan kon geen twijfel zijn. Het was duidelijk, dat hij alle wereldsche gedachten had verbannen, toen hij zijn rekeningenboek digt sloeg, en dat zijn gemoed even vrij was van aardsche zorgen als zijn zondagsche rok van stof. De slaaf der wereld, die met zijne overstelpende drukte of gewaagde speculatiën, door de uren van een half gevierden Sabbat naar de vermoeienissen eener andere week wordt gejaagd, had wel de ongestoorde stilte, de heldere kalmte mogen benijden, die den wekelijkschen rusttijd van mijnen oom heiligde. De Sabbat van den Puriteinschen Christen was de gouden dag, en al zijne gedachten, woorden en daden waren dan zoo geheel verschillend van de gewone stof des aardschen levens, dat het voor hem als het ware eene wekelijksche zielsverhuizing was — een verlaten van deze wereld, om voor ééuen dag in eene betere te wonen ; en terwijl jaar op jaar elke Sabbat zijn zegel drukte op den volbragten arbeid eener week, gevoelde de pelgrim , dat hij weder een merkpaal op zijne aardsche reis voorbij was, dat hij weder eene week nader bij zijne eeuwige rust was gekomen. En terwijl de jaren met hunne veranderingen verliepen, en de sterke man oud werd, en hij een voor een de bekende gezigten miste, die hem in vroegere jaren hadden omringd, werd het gelaat van den Sabbat als dat van eenen ouden, beproefden vriend, dat hem terugvoerde naar de tooneelen zijner jeugd, hem weder in verband bragt met het lang verledene, en hem de frischheid van helderder en vrolijker dagen teruggaf. Eenvoudig als eene instelling voor eenen rijpen Christelijken geest beschouwd, kon niets volmaakter zijn dan de Puriteinsche Sabbat. Indien deze instelling een gebrek had, was het hare onbuigzame striktheid en daaruit voortspruitende ongeschiktheid voor kinderen en diegenen , die in hare eigenaardige pligten geen belang konden stellen. Indien gij op eenen zondagochtend de woning van mijnen oom waart binnengetreden, hadt gij de ongestoorde stilte verkwikkelijk moeten vinden, had de kalme rust u zeiven tot kalmte moeten brengen en tot .bespiegelend nadenken stemmen, terwijl de opregte hartelijkheid, waarmede de oudste leden van het gezin zich blijkbaar aan de godsdienstige pligten van den dag toewijdden , dien indruk nog moest versterken. Maar indien gij dan met eenige aandacht op de bewegingen van ons jongens hadt gelet, hadt gij kunnen zien, dat datgene, wat zoo verkwikkelijk was voor den volwassen Christen, eene. vermoeijende kwelling wasvoor het jeugdige vleesch en gebeente. Toen had men niet, gelijk thans, de geestuitspanning, welke de zondagschool, met hare verschillende wijzen van godsdienstoefening en belangwekkend onderwijs, aanbiedt. Onze geheele voorraad in dit opzigt was de Bijbel en het spelboek, en daarop moesten wij ons hoofdzakelijk verlaten, om de vervelende uren tusschen het vroege ontbijt en den tijd voor de meeting door te brengen. Hoe dikwijls spanden wij onze vindingskracht in, om eene of andere bezigheid op te sporen, die niet strijdig was met den regel van den dag. Een half uur lang kon eene geschiedenis uit den Bijbel ons zeer goed helpen, maar nadat wij die van jozef en de tien plagen uit hadden, namen wij liever het spelboek ter hand. Dan vonden wij eerst het stelsel van godgeleerde en zedekundige waarheden, beginnende met: «In Adam's val hebben wij allen gezondigd,» en nog drie of vier bladzijden, met ophelderingen in verzen en prentverbeeldingen, voortloopende. Dan volgde de dood van johjt eogees, die op Smithfield werd verbrand, en konden wij ons eene poos bezig houden met zijne «negen kinderen en een aan de borst» te tellen, gelijk zij in het prentje op eene bij trappen opgaande rij naast elkanderstonden. Dit afgedaan zijnde, kwamen er allerlei bezigheden van onze eigene vinding, zoo als het tellen der psalmen van het psalmboek, voorwaarts en achterwaarts , en der boeken in den bijbel, en andere zulke verzinselen, die wij onder de godsdienstige oefeningen konden rekenen. En wanneer dat alles was uitgeput, en het nog een uur voor den tijd van de meeting was, zaten wij naar den zolder, naar den vloer en naar alle hoeken in het rond te kijken, om te zien wat wij verder zouden doen; en gelukkig was hi j, die in eene verwijderde reet eene speld zag glinsteren, en aldus eene goede reden kon hebben, om op te staan en die op te rapen. Zonder fout herinnerden wij ons ook altijd, dat wij nog dorst hadden , om zoo aan de pomp te mogen gaan drinken; of soms hoorden wij een vreemd gerucht onder de kuikens en be- Weerden, dat het van belang was te gaan zien wat er aan scheelde; of soms sprong dekatop de tafel, en dan vlogen wij allen op om er haar af te jagen; terwijl er zeer ijverig naar de klok werd getuurd , om te zien of het haast tijd zou worden om naar de meeting te gaan. Gelukkig was het voor ons, als wij ondertusschen niet begonnen gezigten tegen elkander te trekken, onze schoenen als bij ongeluk uit te schoppen, of andere beginselen van ondeugendheid te plegen, waardoor wij onze ernstigheid zoodanig ondermijnden, dat er plotseling eene uitbafr sting van gelach plaats had. Als dit gebeurde, plagt oom phineas op te kijken en «tut, tut!» te zeggen, terwijl tante kezzy eene redevoering hield over de goddeloosheid van kinderen die den Sabbat braken. Ik herinner mij nog wel, hoe mijn neef william eens op eenen zondag door zijne schalkerij erg in ongenade kwam. Hij wilde juist met alle stemmigheid zijn Bijbel digtdoen, toen er door het opene venster een sprinkhaan kwam aanwippen en vlak op het blad neerviel. Oogenblikkelijk nam william den indringer in hechtenis, want zulk een gewigtig helper om hem iets te doen te geven was niet te verachten. Weldra tuurden wij kinderen allen naar william, terwijl hij zeer ernstig in zijn Bijbel zat te lezen, maar met den sprinkhaan tusschen zijne lippen, zoodat het diertje aan den hoek van zijnen mond bij één poot hing te spartelen. Wij barstten allen in een schaterend gelach uit; maar voor william werd het eene ernstige zaak, daar zijn goede vader gewoon was, waarheid en pligt in te prenten door zekere overredingsmiddelen, die door salomo sterk worden aanbevolen, hoewel zij tegenwoordig in minachting zijn geraakt. Dit ochtend-tafereeltje moge een denkbeeld geven van den geheelen zondag, die tot aan het ondergaan der zon eene afwisseling van dergelijke tooneelen aanbood, als wanneer een algemeen loslaten van tongen en een razend heen en wederdraven verkondigden dat de dag om was. . Maar", zal men misschien vragen, wat was het gevolg van al die -stiptheid? Gaf zij u niet voor altijd een afkeer van den Sabbat en de godsdienst? Neen, dat deed zij niet. Zij deed dit niet, omdat zij niet voortsproot uit een hatelijk gevoel, maar uit vaste beginselen; en vastheid van beginselen is iets, dat zelfs kinderen leeren waarderen en eerbiedigen. De wet-van eerbied voor den Sabbat drukte zoo gelijk qp jong en oud, dat hare eischen eindelijk in hetzelfde licht werden beschouwd als de onveranderlijke wetten der natuur, waarover het niemand invalt ongeduldig te worden, hoewel zij ons somtijds persoonlijk ongelegen mogen komen. De uitwerking van dit stelsel was, ons eenen eerbied voor den Sabbat in het gemoed te prenten, welke geene wrijving in ons later leven ooit. kon uitwisschen. Ik heb vele vreemde landen doorgezworven, waar de Sabbat onbekend is, of alleen door luidruchtige vrolijkheid gevierd wordt, maar nooit is die dag teruggekomen , zonder mij een gevoel van godsdienstigen ernst in te boezemen en mij zelfs te doen verlangen naar de ongestoorde stilte, de kalme rust en de eenvoudige godsvrucht van den Puriteinschen Sabbat. TWEEDE SCHETS. «Wat zijn wij van morgen laat bij de hand,» zeide jufvrouw EOBEitTs, haastig naar de klok omziende, terwijl zij zich op eenen zondagochtend aan het ontbijt zetteden. « Het is waarlijk schande, dat wij des zon- dags zoo lang slapen. Ik ben benieuwd, of john en henry al op zijn. Hanna, hebt gij hen geroepen?» «Ja, mevrouw, maar zij wilden nog niet opstaan. Zij zeiden, dat het zondag was en dat wij dan altijd later ontbetën.» «Nu, het is schande voor ons, dat moet ik zeggen,» zeide jufvrouw rorsrts. «Ik zelf blijf nooit laat in bed of ër moet iets bijzonders wezen. Gisteren avond ben ik zeer laat te huis gekomen, en verleden zondag had ik hoofdpijn.» «Kom, kom, lieve,» zeide Mr. roberts. « Het is niet de moeite waard, dat gij er u over kwelt. De zondag is een rustdag; iedereen neemt zondagochtends wel zijn gemak, en dat is ook natuurlijk ; als men zijn werk heeft afgedaan, wil men wel wat rusten.» «Nu, ik moet zeggen, het is de manier niet, waarop mijne moeder mij heeft groot gebragt,» zeide jufvrouw roberts, «en ik kan waarlijk niet denken dat het zoo goed is \ Dit laatste gezegde werd aangehoord door twee nog dommelige jongens, die zich ondertusschen aan de tafel hadden gezet met dat lustelooze uitzigt, dat een gevolg van overdreven lang slapen is. "A propos, lieve,» zeide Mr. roberts, «wat hebt ge voor die hammen van gisteren gegeven ?» . «Elf cents het pond, gelóóf ik,» antwoordde jufvrouw roberts ; «maar stephens en philips hebben ze veel lekkerder voor tien. Ik geloof dat wij voortaan ons goed maar van hen moesten nemen.» «Waarom? Zijn zij met alles zoo veel goedkooper?» «Ja, bijna met alles. Maar ik vergeet daar —het is zondag. Wij behoorden aan andere dingen te denken. Jongens, hebt gij uwe les voor de zondagschool overgezien ?» :.£ «Neen, mama.» «Ziedaar nu! Gij hebt nog maar een half uur tijd, en ge zijt nog niet eens gekleed. Nu ziet ge, welke slechte gevolgen het heeft, als men niet bij tijds opstaat,» De jongens keken stuursch voor zich, en bromden dat zij even vroeg op geweest waren als ieder ander in huis. «Wel, uw vader en ik hadden eenige verschooning, doordat wij gisteren avond zoo laat uit waren; gij hadt al drie uTen op en met alles gereed moeten zijn. Hoe zult gij het nu maken?» «Och, moeder, laten wij voor dezen ochtend maar te huis blijven. Wij kennen de les toch niet, en het is dus eveneens of wij gaan of niet.» «Neen, zeker niet. Gij moet gaan en zien hoe gij er doorkomt. Het is uwe* eigene schuld. Gaat naar boven en haast u wat. Wij zullen van morgen geen tijd hebben voor het gebed.» De knapen gingen naar boven om «haast te maken» gelijk hun belast was, en weldra riep een van de twee boven aan den trap: «Moeder, er zijn twee knoopen •<|g«.mijn vest af; ik kan het zoo niet aandoen.» — «En moeder,» riep de ander, «mijn beste buis is geheel opengetornd.» «Waarom hebt gij mij dat niet eerder gezegd ?» zeide jufvrouw robeets, den trap opkomende, «Ik had het vergeten.» '«Nu, sta maar stil. Ik moet het toch wat digt steken, al is het zondag. Daar luidt de klok al. Sta toch een oogenblik stil!» en jufvrouw roberts repte zich met hare naald zooveel zij kon. «Daar, zoo zal het vandaag wel gaan. Och Heere, wat is alles vandaag in de war!» «Zoo is het op zondag altijd,» zeide john, heenloopend e. «Zoo is het op zondag altijd!» — Deze woorden ontrustten jufvrouw roberts' geweten eenigzins, want het zeide haar, dat het, wat er ook de reden van wezen mogt, inderdaad zoo was. Op zondag was alles later en ongeregelder dan op alle andere dagen van de week. «Hanna, gij moet vandaag het stuk rundvleesch braden.» « Gij hadt mij gezegd, mevrouw, dat gij op zondag niet liet kooken.» «Neen, gewoonlijk ook niet. Het spijt mij wel, dat mijnheer gisteren dat stuk heeft laten brengen, want wij hadden het niet noodig; maar wij hebben het nu, en het weer is te warm om het goed te houden, en ik wil het toch niet laten bederven; dus moet het maar gebraden worden.» Hanna had vier zondagen bij jufvrouw roberts gewoond , en op twee daarvan had zij om eene dergelijke reden moeten kooken. Voor een enkelen heer is eene uitdrukking, die in zulke gevallen ligt eene zeer uitgebreide beteekenis krijgt. «Het hindert mij waarlijk, dat het op zondag zoo bij ons toegaat,» zeide jufvrouw robeets tot haren man. «Wij vieren, naar mijn gevoelen, den zondag volstrekt niet zoo als wij moesten.» «Lieve, dat hebt gij gezegd Zoo lang wij getrouwd zijn geweest, en ik begrijp niet wat wij er aan doen zullen. Wat mij betreft, ik zie niet dat wij het slechter maken dan andere menschen. Wij gaan niet uit, ontvangen geen gezelschap en lezen geene ongepaste boeken. Wij gaan naar de kerk, en zenden onze kinderen naar de zondagschool, en zoo wordt het grootste gedeelte van den dag op eene godsdienstige manier doorgebragt. Dan hebben wij buiten de kerk de zondagschoolboeken van de kinderen en een paar godsdienstige'nieuwsbladen. Mij dunkt dat dit voldoende is.» «Ja maar, toen ik een kind was, liet mijne moeder. ...» begon jufvrouw roberts aarzÖende. n Och lieve, uwe moeder moet in dezen tijd niet tot model genomen worden. In haren tijd waren de menschen al te stipt. Zij dreven de zaak te ver; dat zegt nu iedereen.» Jufvrouw roberts was tot zwijgen gebragt, maar niet voldaan. Eene streng godsdienstige opvoeding had haar in dit opzigt juist gemoedelijkheid genoeg gegeven om haar onrustig te maken. Deze goede menschen hadden zeker onbepaald begrip, dat de zondag behoorde gevierd te worden, en waren ook wel gezind om hem te vieren, maar hadden nooit de moeite genomen om na te. denken over de beste manier om dit te doen, en ookvwas de zaak niet van zoo veel belang voor hen, om al hunne beschikkingen voor de week daarnaar te regelen. Mr. roberts nam tegen het einde der week dikwijls zaken om handen, die hij wist dat hem zoodanig zouden vermoeijen , dat hij op zondag dof en lusteloos was; en zijne vrouw liet hare huiselijke zorgen zich op dezelfde wijs opstapelen , zoodat zij of afgemat was door de inspanning om ze vóór den zondag af te doen, of uit haar humeur raakte door op dien dag alles in wanorde te vinden. Zij waren van gedachte, dat men den zondag houden moest als dit hun gelegen kwam en het geene opoffering van tijd of geldrêischte. Maar als men door des zondags eene reis te stakè» Zijn vrachtgeld of eene goede plaats op den postwagen in de waagschaal stelde, of men door den zondag te houden in het huisgezin eenig aanmerkelijk ongemak of bijzondere onkosten moest verwachten , werd het voor een wenk der voorzienigheid geacht, dat het een «werk van noodzakelijkheid en barmhartigheid» was voor tijdelijke dingen te zorgen. Naar hunne lezing luidde het vierde gebod aldus: <■ Gedenk den Sabbatdag, dat gij dien heiligt, wanneer u dit gelegen komt en geen tijd of geld kost.» Wat den indruk hiervan op de kinderen betreft, er was noch stiptheid genoeg, om hen den Sabbatdag te doen eerbiedigen, noch godsdienstige belangstelling genoeg, om hen dien te doen liefhebben; natuurlijk bleek het geringe bedwang, dat er bestond, juist genoeg te zijn om hen afkeer en verachting in te boezemen. Kinderen merken de gezindheid hunner ouders spoedig op, en voor de kinderen in dit gezin was het duidelijk genoeg, dat vader en moeder meestal den Sabbat ingingen met het hart en het hoofd vol van deze wereld, en dat hunne gedachten en gesprekken zoo dikwijls naar wereldsche zaken afdwaalden, en op zulk een lastige manier door het gevoel van godsdienstige verpligting gestuit werden, dat de Sabbat hun als een veel zwaarder juk moest voorkomen , dan ooit onder de sfeengste heerschappij der Puriteinsche dagen. dubde schets. Het stille dorpje Camden ligt aan den voet van eenen steilen heuvel in een der schilderachtigste streken van Nieuw-Engeland, en de eenvoudige, nijvere bewoners waren niet weinig verwonderd en in hun schik, dat Mr. james, een rijk man en toch zeer vriendelijk in den omgang, zich onder hen was komen vestigen. Hij had een bevallige, zeer beschaafde vrouw, en een troepje wilde, dartele, maar beminnelijke kinderen medegebragt-; . en al de leden der familie legden in hunne manieren zoo" | veel goedhartigheid en welwillendheid aan den dag, dat iedereen in den omtrek gunstig voor hen was ingenomen. Mr. james was een man, die in vele opzigten zijne eigene denkbeelden en meeningen had, en genegen was om naar zijne eigene begrippen van regt en onregt te handelen, zonder er zich veel om te bekommeren wat anderen van zijn doen of laten zouden denken. Hij was een voorstander van geregelde godsdienstoefeningen, en altijd gereed om zoowel tijd als geld ter bevordering van een weldadig doel op te offeren; en hoewel hij nooit openlijk over godsdienstige onderwerpen sprak en zich aan geen bijzonder genootschap van Christenen aansloot, scheen hij toch grooten eerbied voor God te koesteren, Hem in geest en waarheid te aanbidden, en betuigde hij den Bijbel tot rigtsnoer van zijn gedrag te nemen. Mr. james was onder een onverstandig stelsel van godsdienstige strengheid opgevoed, en had besloten, bij de opvoeding zijner kinderen juist den tegenovergesteldêrr weg in te slaan en de godsdienst met al hare instellingen tot eene bron van vreugde voor hen te maken. Zijn voornemen was zeker goed, maar zijne manier om het ten uitvoer te brengen, was, om het minste te zeggen, geen veilig voorbeeld tot algemeene navolging. Wat bij voorbeeld den Sabbat betrof, begreep hij, dat hoewel het zeker goed was tweemaal ter kerk te gaan en de geheele familie den overigen tijd van den dag stil in huis te houden, andere manieren toch veel beter zouden zijn. Derhalve sleet hij na de ochtenddienst, welke hij met al de zijnen geregeld bijwoonde, den geh'eelen dag met zijne kinderen. Bij slecht weder onderwees hij hen in de natuurkunde, liet hen prenten zien en las hun beschrijvingen van de werken Gods voor, waarmede hij tevens al de godsdienstige onderrigtingen en opwekkingen verbond, die zijn godvruchtig gemoed hem ingaf. Als het weder het toeliet, wandelde hij met hen door het veld, verzamelde mineralen en planten, of voer met hen op het meer, ondertusschen de gedachten zijner jengdige toehoorders op God rigtende, doorhuji al de menigvuldige sporen zijner tegenwoordigheid en werkzaamheid , welke hij met zijne kennis en opmerkzaamheid kon ontdekken , aan te wijzen.. Deze zondag-wandelingen waren het grootste vermaak, dat de kinderen kenden. Hoewel hun vader hen met eenige moeite van al te luidruchtige uitboezemingeh hunner blijdschap terughield, zag hij echter met eenig leedwezen, dat het zinnelijk genot, hetwelk de wandeling opleverde, hunne aandacht wat al te zeer van godsdienstige bespiegelingen scheen af te trekken, en dat inzonderheid de godsdienstoefening van den ochtend hun als een voorbereidende boete voorkwam voor het vermaak van den namiddag. Evenwel, wanneer Mr. james naar zijne eigene jongensjaren terugzag, en zich de koude strengheid, het volslagen gebrek aan alle bezigheid voor den geest of het ligchaam herinnerde, waardoor de Sabbat voor hem zoo vervelend was gemaakt , kon hij ook niet nalaten zich te verheugen, wanneer hij opmerkte, dat zijne kinderen den zondag als een dag van vreugde te gemoet zagen, en hij op dien dag altijd door eenen kring van vrolijke gezigten was omringd. Hij bezat een bijzonder gelukkig talent om godsdienstig onderwijs in eenvoudige en belangwekkende vormen mede te deelen, en het is waarschijnlijk, dat ten gevolge daarvan zijne kinderen wezenlijk meer gevoel voor godsdienst koesterden dan gewoonlijk. De goede lieden van Camden wisten echter niet wat zij denken moesten van eene handelwijs, die in hunne oogen een moedwillige Sabbatschennis was. De mensch is altijd genegen» om elke afwijking van hetgeen men gewoonlijk voor den regten weg houdt, aanstonds te veroordeelen; en dus werd Mr. james door onze brave lieden ten strengste als een Sabbatschender, een ongeloovige en een vijand van de godsdienst gelaakt. In dit licht werd zijn karakter aan Mr. bichaed voorgesteld, ,een jong geestelijke, die kort nadat Mr. james te Camden was komen wonen, het herderlijk werk aldaar aanvaardde. Nu was Mr. richard reeds vroeger op het collegie met Mr. james bekend geweest, en daar hij zich herinnerde, dat hij toen een ernstig, goedhartig en gemoedelijk jongman was, besloot hij hem zei ven naar de redenen te vragen van een gedrag, dat den goeden lieden in den omtrek zooveel aanstoot gaf. « Dat is alles goed en wel, mijn vriend,» zeide hij, nadat hij had aangehoord wat Mr. james hem van zijn stelsel van godsdienstig onderwijs en de gevolgen daarvan bij zijne kinderen te zeggen had. «Ik twijfel niet of dit stelsel is voor u zeiven en uwe familie zeer goed; maar er zijn nog andere dingen, die men in overweging moet nemen, behalve wat voor zijn eigen huisgezin dienstig is. Weet gij wel, Mr. james, dat loszinnige' leden van mijne gemeente uw voorbeeld aanvoeren als eene verontschuldiging, om hunne huisgezinnen de regelen van den Sabbat te laten schenden? Gij en uwe kin-, deren vaart op het meer, met harten, daaraan twijfel ik niet, die door de stille rust der natuur tot kalme en verhevene bespiegelingen worden gestemd; maar benjamin drakes en zijn ondeugende troep kinderen begrijp pen nu, dat zij nagenoeg hetzelfde doen, als zij den geheelen zondag namiddag op den oever rondslenteren en steentjes over het water laten keilen.» «Laat iedereen dat voor zijn eigen geweten verantwoorden,» antwoordde Mr. james. «Als ik volgens mijn geweten den Sabbat houd, zal God dit goedkeuren; als een ander tegen zijn geweten handelt, zoo «staat of valt hij zijnen eigenen heer.» Ik ben niet verantwoordelijk voor al de misbruiken, waartoe loszinnige menschen kunnen vervallen, terwijl ik doewit regt is.» «Laat ik een antwoord uit hetzelfde hoofdstuk aanhalen,» zeide Mr. richard hierop. «Dat niemand zijnen broeder aanstoot of ergernis geve; dat uw goed niet gelasterd worde. Het is goed geen vleesch te eten, noch wijn te drinken, noch iets waaraan uw broeder zich stoot of geërgerd wordt, of waarin hij zwak is.» Nu ken ik u, mijn goede vriend, als een man van zulk eene denkwijs en gemoedsstemming, dat gij, met betrekkelijk weinig kwaad en veel goed , voor zoo ver uwe familie aangaat, met uwe manier van Sabbat houden gerust kunt voortgaan; maar hoevelen in dezen omtrek denkt gij dat het even goed zou gelukken, als zij het beproefden P Als het een gewoon gebruik werd, dat men in den namiddag van de godsdienstoefening afwezig bleef en door het veld ging wandelen, of rijden of varen, hoevele ouders, denkt gij dan, zouden de gaaf hebben om alles te verhinderen , wat met de pligten van dien dag strijdig was ? Is het niet door uwe welbespraaktheid, uw buitengemeen talent van uitleggen en ophelderen,, uwe kennis van de natuurlijke historie en den Bijbel, dat gij in staat zijfc om te doen wat gij doet ? En is er één vader onder honderd, die hetzelfde zou kunnen doen? Terbeeld unu eens, dat onze buurman, de landheer hart, met zijne tien jongens en meisjes, op een zondag namiddag naar het veld ging om hen te stichten: gij weet wel, dat hij geen halven volzin kan uitbrengen zonder te blijven steken en zesmaal op nieuw te beginnen. Zou hij wel veel vórderen met zijn onderwijs? En zoo is het met een aantal anderen, die ik hier langs de straat zou kunnen opnoemen. Neen, gij mannen van beschaafden geest behóórt die regelen te volgen, welke voor de maatschappij over het geheel de besten zijn, of, gelijk fauxtjs het uitdrukt: «Wij die sterk zijn, zijn schuldig de zwakheden der onsterken te dragen , en niet ons zeiven te behagen, want ook Christus heeft zich zei ven niet behaagd.» Bedenk eens, mijnheer, als onze Zaligmaker naar het beginsel had gehandeld om alleen datgene te vermijden wat zijne eigene stichting nadeelig kon zijn, hoe weinig navolgens waard zou dan zijn voorbeeld voor minder verhevene geesten zijn geweest. Zonder twijfel had hij een vischtogtje op den Sabbatdag tot eene gelegenheid van verheven en indrukwekkend onderwijs kunnen maken; maar hoewel hij zelf verklaard had, « Heer van den Sabbat te zijn,» en vrijheid te hebben om naar eigen inzigt de verpligtingen daarvan op te heffen, schond hij toch nooit de algemeen aangenomene manier om dien te houden, behalve in gevallen, waarbij eene bijgelojpj* vige overlevering regtstreeks de belangen benadeelde, tot welker bevordering de Sabbat is ingesteld. Hij handhaafde het regt om op den Sabbat dringende ligchamelijke behoeften te bevredigen en den nood van anderen te verligten, maar verder veroorloofde hij zich geene afwijking van het gevestigde gebruik.» Mr. james peinsde eene poos. «Ik had de zaak nog niet uit dat oogpunt beséhouwd,» zeide hij toen. «Maar, mijnheer, als men bedenkt hoe weinig van de openbare godsdienstoefening voor de vatbaarheid van jonge kinderen berekend is, komt het mij bijna jammer voor, hen den geheelen dag naar de kerk mede te nemen.» «Ik heb zejf reeds daarover gedacht,» antwoordde Mr. bichaed, «en somtijds verbeeldde ik mij, dat het, als er menschen konden gevonden worden om zoo iets aan te vangen, wenschelijk zou zijn eene afzonderlijke dienst voor kinderen te houden,geschikt naar hunne vatbaarheid.» «Ik zou gaarne voor eene gemeente van kinderen het woord voeren,» zeide Mr. james met warmte. «Welnu,» antwoordde Mr. richakd, «geef onze goede rieden tijd om met u bekend te worden, en de vooroordeelen af te leggen, die uwe buitengewone handelwijs hun heeft ingeboezemd, dan denk ik, dat ik eiken Sabbat gemakkelijk zulk een gehoor voor u zal kunnen verzamelen.» Daarna begon Mr. james met zijn gezin, tot groote verwondering van het dorp, op zondag geregeld beide godsdienstoefeningen te bezoeken. Mr. richard zette voor de goede lieden van zijne gemeente de redenen uiteen, die hunnen buurman hadden bewogen tot eene handelwijs, welke hun zoo onchristelijk voorkwam; en bij verder nadenken, kwamen zij tot het begrip van de waarheid, dat iemand zich zeer ver van den aangenomen regel van godsdienstigheid kan verwijderen, zonder daarom nog een ongeloovige of een godsdiensthater te zijn. Eene herleving van hartelijke welwillendheid was het gevolg hiervan, en toen Mr. james zich met achting en vertrouwen behandeld vond, begon hij, in weerwil zijner eigenaardigheid van denkwijs, te gevoelen, dat er tusschen alle ware Christenen, hoe verschillend hun trap van verstandsbeschaving ook wezen mag, gewigtige punten van overeenstemming bestaan, en vereenigde hij zich in alle eenvoudigheid met de kleine gemeente van Camden. Een jaar na zijne vestiging aldaar, zag hij zich eiken zondag namiddag omringd door eene gemeente van kleine kinderen, voor welke hij op eigene kosten een vertrek had laten inrigten, met landkaarten, bijbelsche prenten en alle andere benoodigdheden voorzien, en de ouders of voogden, die van tijd tot tijd zijne voordragten bijwoonden-, bekenden dikwijls, dat zij -daaruit evenveel nut hadden getrokken, en even onderhoudend bezig gehouden waren, als de kinderen zeiven. vierde schets. Het was tegen den avond van eenen fraaijen zaturdag, dat ik mijn vermoeid paard voor een net huisje in het dorp N... ophield. Dit was, zooveel ik op de aanduiding kon afgaan, het huis vanJmijnen neef, william ïletcher, dezelfde ondeugende schalk, van wien vroeger gesproken is. William was altijd een jongen geweest, die vooruit wilde en vooruit kwam, en gedurende den loop van mijn zwervend leven, had ik alle gelegenheden waargenomen om onze kennis aan te houden. De laatste maal fcen ik, na eenige jaren van afwezigheid, naar het land mijner geboorte terugkeerde, hoorde ik dat hij getrouwd was en zich in het dorp N.. . had gevestigd , waar hij zeer voordeelige zaken deed; en weldra ontving ik eene uitnoodiging om hem te komen bezoeken. Daar ik nu bij ondervinding wist, dat het zeer weinig baat, zich op de voordeur van een landhuis, waar geen klopper is, de kneukels aan stuk te slaan! ging ik maar terstond langs een met bloemen bezaaid pad, naar de achterdeur. De klank van een paar kinderstemmen deed mij stilstaan, en door de heesters kijkende, zag ik het volmaakte evenbeeld van mijnen neef william fletcher, gelijk hij voor twintig jaren plagt te wezen; hetzelfde hooge voorhoofd, dezelfde donkere oogen, denzelfden fraai besnedenen , vrijpostigen mond, dezelfde zorgelooze houding van het hoofd. «Daar nu,» zeide de knaap, een paar schoenen, die hij gepoetst had, neerzettende aan het einde eener »eheele rij andere van verschillende grootte. «Daar, nu heb ik ze allen gepoetst, en wat blinkend ook, binnen den tijd van twintig minuten. Als iemand denkt dat" hij hetgaauwer kan, laat hij het dan maar proberen — meer zeg ik niet.» «Ik weet wel, dat zij het toch niet zouden kunnen,» zeide een blond klein meisje, dat het met bewondenng stond aan te zien, en blijkbaar grooten eerbied koesterde voor de bekwaamheid van haar broeder«maar wim, ik heb al het speelgoed in de groote kist geborgen, en kom gij nu het slot eens omdraaijen — ■ ik doe mij de vingers zeer aan den sleutel.» * »*lÉi? kan hem even gemakkelijk omdraaijen als dat ik zóó doe,» zeide de knaap, met zijne vingers knippende. «Hebt gij er alles in ?» - ^ «Ja! Maar ik heb die roode kralen en de lappen pop voor faNNÏ er uitgelaten. Gij weet wel, moeder zegt , kleine kinderen moeten op zondag toch hun speelgoed hebben.» ^ « Wel zeker,» antwoordde de knaap zeer deftig; « want kleine kaderen kunnen niet lezen, zoo als wijf en naar kiTen» hiSt°riën luisteren' en Seene Pinten Op dit oogenblik kwam ik voor den da<*, en de her mnenng aan den vroegeren tijd was zoo krachtig, dat ik op het punt was om «Holla daar, wiluam!» te roepen gelijk ik voorheen tegen den vader plagt te doen; maai de bik van verrassing, die mijne verschijning begroette, bragt mij tot mij zei ven. «Is uw vader te huis?» vroeg ik «Vader en moeder zijn allebei uit, mijnheer; maar w-i! ' ■l uZ1J 200 meteen te huis z«Uen komen. Wilt gij met binnengaan?» Ik deed dit, en het meisje bragt mij in eene kleine, maar zeer net gemeubeleerde voorkamer. Er stond eene piano, er hingen eenige fraaije schilderijen aan de wanden, en eene ronde tafel in het midden was rijke- 2 lijk met boeken bedekt. Bovendien stond er aan elke zijde van den schoorsteen eene boekenkas met glazen deuren. Het kleine meisje bood mij een stoel aan, en draalde toen eene poos, alsof zij wel genegen was om mij den tijd te korten, als zij maar iets kon bedenken om te zeggen. Eindelijk keek zij naar mij op en zeide op een vertrouwelijken toon: «Moeder heeft william en mij van middag te huis gelaten om op het huis te passen, terwijl zij uit was, en wij moeten alles opruimen voor den zondag, en maken dat alles klaar is als zij te huis komt. William gaat de kist met speelgoed sluiten en ik moet de boeken nog bergen.» Zoo sprekende, opende zij eene van de kasten en begon met ijver de boeken van de tafel op de planken te schikken , in welke bezigheid zij spoedig door william werd geholpen, die terstond den boventoon nam, en zijn zusje zeide, welke boeken al of niet «zondagsboeken» waren, met de houding van iemand, die de zaak door en door verstond. Robwison Cntsoe en Peter Parley werden zonder bedenken weggezet; er was een kort beraad over een North American Heview, daar william beweerde zeker te weten, dat zijn vader eens op een zondag uit een nommer had voorgelezen, terwijl suze zeide, dat hij er toch gewoonlijk niet in las, en dit alleen maar eens had gedaan, omdat er iets van den bijbel in stond; daar men echter tot geene bepaalde beslissing in dit opzigt kon komen, bleef het nommer «op de tafel,» gelijk netelige kwestiën iri het Congres. Daarop volgde een nog langer beraad over een boek met uittreksels, dat, gelijk gewoonlijk, stukjes van allerlei aard, zoowel ernstig en godsdienstig, als luimig en komiek bevatte, en eindelijk besloot william met groote deftigheid om het maar weg te sluiten, daar het beter was zich aan den veiligsten kant te houden, terwijl hij zich ter bevestiging van dien regel op mij beriep. Ik werd van de beslissing dezer vraag ontheven door het IBnnenkomen van vader en moeder. Mijn oude vriend herkende mij terstond, en presenteerde mij zijne bevallige vrouw, met denzelfden blik van opgetogenheid, ^waarmede hij mij een bijzonder mooijen forel, dien h'ij gevangen had, plagt voor te houden; en toen naar zijne frissche kinderen rondkijkende, waarvan hij er nog twee had medegebragt, scheen hij te zeggen: Ziedaar, wat zegt gij daar nu van? En waarlijk, het was een bekoorlijk gezigt — genoeg om een oud vrijer ongemakkelijk te maken. Niets geeft iemand zulk een treffend" denkbeeld van de streken, die de oude vader Tijd ons gespeeld heeft, dan wanneer men een makker zijner jeugd ontmoet met een aantal opgroeijende kinderen om zich heen. Mijn oude vriend, bevond ik, was in het wezenlijke nog hetzelfde wat hij als knaap was geweest. Hij had nog dezelfde SJgte houding, denzelfden frisschen, vrolijken klank in 4$ne stem, en hetzelfde vuur in zijne oogen, behalve dat de jaren eenige trekken van zijn gezigt wat meer hadden doen uitkomen, en het geheel eene bedaardheid van uitdrukking gegeven, die dèn man en vader paste. «Heel goed, kinderen,» zeide jufvrouw fletchee, toen william en suze na de thee alles verteld hadden wat zij in den namiddag hadden verrigt. «Wij kunnen nu zeggen, geloof ik, dat ons werk voor de week afgedaan is, en wij niets te doen hebben dan te rusten en te genieten.» «O, zal vader ons dan nu de prenten laten zien in die groote boeken, die hij verleden maandag heeft medegebragt?» zeide kleine eobeet. «En moeder, zult gij ons dan nog meer van salomon's tempel vertellen?» zeide suze. 2* «En ik zon wel willen weten, of vader al een antwoord heeft gevonden op dat moeijelijke raadsel, dat ik hem verleden zondag heb opgegeven,» zeide william. «Alles door den tijd,» zeide jufvrouw eletcheb. «Maar zeg eens, lieve kinderen, zijt ge wel zeker, dat gij geheel gereed zijt voor den Sabbat ? Gij zegt, dat gij de boeken en het speelgoed hebt weggeborgen; hebt gij ook alle verkeerd en hatelijk gevoel weggedaan? Voelt gij nu, dat gij vriendelijk en welwillend zijt jegens iedereen?» «Ja, moeder,» antwoordde william, die zich deze gezegden voornamelijk scheen aan te trekken. «Ik ben van morgen naar tom waltees gegaan, om over dat kippetje van mij te spreken, en hij zeide, dat hij het niet had willen raken, en niet geweten had dat hij het had gedaan, eer ik het hem zeide; en zoo hebben wij het bijgelegd, en ik ben blijde, dat ik naar hem toe ben geweest.» «Ik zou haast denken, william,» zeide zijn vader, «dat als iedereen er een regel van wilde maken om alle tjÉSSfihillen vóór zondag bij te leggen, er zeer weinig langdurige twisten en processen zouden zijn. In de meeste gevallen is de twist gegrond op een misverstand, dat men in vijf minuten te boven zou zijn, als men regtstreeks om opheldering vroeg.» «Ik zal wel niet behoeven te vragen,» zeide jufvrouw eletoheb, «of gij uwe lessen voor de zondagsschool hebt geleerd ?» «O wel zeker,» antwoordde william. «Gij weet wel, moeder, dat suze en ik dat maandag en dingsdag al gedaan hebben; en van middag hebben wij ze nog eens overgezien en eenige vragen geschreven.» «Ik heb bobeet hooren zeggen, dat hij de zijne ook al kende,» zeide suze, «en heb hem al de plaatsen in den bijbelschen atlas gewezen.» «Welnu, als dan alles gedaan is,» zeide mijn vriend, «laten wij dan den zondag met muziek beginnen.» Aan de jongste verbeteringen in het muzikaal onderwijs heeft men het te danken, dat elke ïamilie thans een huiselijk concert kan geven, met liederen en melodiè'n voor de vatbaarheid en de stemmen van kinderen geschikt; en terwijl deze kleinen zich om hunne moeder schaarden, die aan de piano zat, en hare muziek met de woorden van een treffend godsdienstig lied vergezelden, dacht mij, dat ik, hoewel ik schoener muziek mogt gehoord hebben, nooit naar muziek had geluisterd, die zóó wel aan het doel der muziek beantwoordde. Het was bij mijn vriend de gewoonte, op zaturdag avond vroeg naar bed te gaan, opdat men overvloedig tijd zou hebben om te rusten en geen voorwendsel om op zondag laat op te staan. Toen dus de kinderen gedaan hadden met zingen en er nog een korte tijd aan huiselijke godsdienstoefening was besteed, begaven wij ons elk naar zijne kamer, en wat mij betreft, ik viel in slaap met den indruk, dat ik de week zeer genoegelijk had geëindigd, en de verwachting van een even groot genoegen op den volgenden dag. Eeeds vroeg in den morgen werd ik gewekt door kinderstemmen, die in de kamer naast de mijne met lust en ijver zongen. Toen ik luisterde, verttond ik duidelijk de woorden der gezangen, zondagochtendliederen voor kinderen, juist voor hunne omstandigheden en naar hunne vatbaarheid geschikt, en uit de gesprekken tusschen het gezang kon ik opmaken, dat de kleinen nog alleen waren, en aldus vrijwillig hunne blijdschap over den Sabbat lucht gaven. Het was een heldere zomerochtend, en de stemmen der kinderen in huis harmonieerden volkomen met de toonen der vogelen en de blatende kudden daar buiten — vrolijke en toch vreedzame Sabbatsklanken. «Gezegend zij die kinderlijke muziek!» zeide ik bij mij zeiven. «Hoe veel beter is dit dan het eentoonige tik-tak van oom fletoher's klok!» De kinderen waren nog aan het zingen, toen de huisbel ons aan het ontbijt riep. De kamer was opzettelijk voor dezen dag opgeruimd en versierd, en eene vaas met fraaije bloemen, welke de kinderen daags te voren uit hunne tuintjes hadden geplukt, pronkte op de ronde tafel in het midden. Een der boekenkasten naast den schoorsteen stond open, en boven de verzameling van sierlijk gebondene boeken daarin, stond met vergulde letters: «Sabbat-Bibliotheek.» De vensters waren opengezet om den frisschen adem van den vroegen morgen binnen te laten, en de vogeltjes, die tusschen de rozenstruiken fladderden, schenen niet vlugger en vrolijker te zijn dan de kinderen, toen deze de kamer binnenkwamen. Op ieder gezigt in huis stond duidelijk te lezen, dat de genoegelijkste dag van de week gekomen was, en ieder scheen zich ook met de geheele ziel aan de pligten van dien dag te wijden. Het was nog vroeg, toen het ontbijt en de huiselijke godsdienstoefening waren afgeloopen; en daarna verzamelden de kinderen zich met drift om de tafel om de prenten in de nieuwe boeken te zien, welke hun vader in de vorige week te Nieuw-York had gekocht, en die tot eene zondagsverlustiging bewaard waren. Deze boeken waren eene fraajje uitgaaf van calmet's Bijbelsch Woordenboek, in verscheidene zware deelen, met uitmuntende platen. « Mij dunkt, dat moet een zeer kostbaar werk zijn,» merkte ik aan, terwijl wij het doorbladerden. « Dat is het ook,» antwoordde mijn vriend, «maar wat zulke boeken betreft, laat ik mij minder dan in andere opzigten door de onkosten afschrikken. In al wat slechts dient om voor de wereld vertooning te maken , wil ik gaarne bezuinigen. Ik kan het zeer wel zonder kostbare kleederen en meubelen stellen, en heb er niet tegen, dat men ons in die dingen voor zeer eenvoudige menschen houdt. Maar voor alles wat strekt om den geest van mijne kinderen te beschaven en hun hart te verbeteren, wil ik zoo vele onkosten doen als mij maar mogelijk is. Al wat mijne kinderen meerkennis van den Bijbel kan verschaffen of hunne belangstelling daarin vergrooten, of hen den Sabbat nuttig en zonder verveling helpen doorbrengen, staat bovenaan op mijne lijst van te maken uitgaven. Op die manier heb ik nog vrij wat meer besteed dan het meubeleren van mijn huis mij kost.» Toen ik de planken der Sabbat-bibliotheek nazag, bespeurde ik, dat mijn vriend daaraan inderdaad niet weinig zorg en geld had besteed. Zij bevatte alle populaire werken tot opheldering van den Bijbel, benevens de beste en nieuwste godsdienstige geschriften, voor de vatbaarheid van kinderen geschikt. Twee diepe laden omlaag waren gevuld met landkaarten en bijbelsche prenten , waarvan sommige meesterstukken van kunst waren. «Wij hebben die dingen zoo langzamerhand verzameld,» zeide mijn vriend. «De kinderen stellen belang in deze bibliotheek, als iets dat hun meer in het bijzonder toebehoort, en eenige boeken zijn aankoopen, die zij zelve van hunne kleine verdiensten hebben gedaan.» «Ja,» zeide william, «ik heb Helon's Bedevaart voor mijn eijergeld gekocht, en suze heeft het Leven van David gekocht, en kleine robert zal met nieuwjaar ook wat koopen.» «Maar,» zeide ik, «zou de zondagschool-bibliotheek niet reeds volkomen aan dit doel beantwoorden?» «Die bibliotheek is een uitmuntend ding,» antwoordde mijn vriend , «maar deze bereikt nog beter het oogmerk, waartoe zij bestemd is. Zij maakt het huis op den Sabbat tot een punt van aantrekking, en het behoorlijk vieren van dien dag, benevens het vorderen in godsdienstige kennis, tot eene familie-aangelegenheid. Gij weet wel,» voegde hij er glimlagchend bij, « dat men altijd belang stelt in iets, waarin men geld heeft gestoken.» Het Jeerste gelui der zondagschoolklok maakte een eind aan dit gesprek. De kinderen gingen zich spoedig gereed maken, en daar de vader bestaurder der sehool en de moeder eene der meesteressen was, bleef het huisgezin wederom bijeen. Een gedeelte van eiken Sabbat aan het huis van mijnen vriend werd door de ouders besteed om met de kinderen een overzigt der week te houden. De aandacht der kleinen werd op hun eigen karakter gevestigd; de verschillende vorderingen of tekortkomingen der week werden hun aangewezen; zij werden aangemaand om voor het vervolg op hunne hoede te zijn, en het geheel werd besloten met een ernstig gebed om zulke hemelsche hulp, als de verzoekingen en gebreken van elk in het bijzonder mogten vereischen. Terwijl des avonds na de kerk de kinderen aldus in de kamer hunner moeder werden bezig gehouden, kon ik niet nalaten mijn vriend aan vroegere dagen en aan de tamelijk anti-Sabbatsche rigting van onzen geest in onze jongensjaren te herinneren. «Weet gij wel, william,» zeide ik., «dat gij omtrent de laatste jongen waart, van wien ik zulk eené onderneming om Sabbat te houden zou verwacht hebben. Gij zult u toch onze oude zondagen nog wel herinneren.» «Ik was'juist de man om zoo iets te doen,» zeide hij glimlagchend, «want toen ik opgroeide, had ik verstand genoeg om in te zien, dat de dag bf degelijk moest gehouden worden, bf geheel niet, en ik had leven en beweeglijkheid genoeg in mijnen aard om te begrijpen, dat er iets gedaan moest worden om hem te vervrolijken en aantrekkelijk te maken. Zoo ging ik dan aan den gang. Het was een van onze eerste huishoudelijke besraiten, dat de Sabbat een genoegelijke dag moest wezen, en toch zoo onschendbaar moest gevierd worden als in den strengsten tijd van mijn braven vader; en wij hebben nu die gewoonte zoo lang gehouden, dat zij tot eene tweede natuur schijnt te zijn geworden.» «Ik heb altijd gedacht,» hervatte ik, «dat er een buitengemeen talent en meer dan gewone kundigheden bij eenen vader toe vereischt werden, om zoo iets met eenig goed gevolg tot stand te brengen.» «Er wordt niets toe vereischt,» antwoordde mijn vriend, «dan gezond verstand en een standvastig besluit om het te doen. Ouders, die het godsdienstig onderwijs hunner kinderen tot hun bepaald doel stellen, kunnen, wanneer zij maar gezond verstand hebben, spoedig zien wat er noodig is om hun belangstelling daarvoor in te boezemen, en wanneer het hun zei ven aan de noodige kundigheden ontbreekt, kunnen zij die in deze dagen spoedig verwerven. De bronnen van godsdienstige kennis zijn zoo talrijk en zoo toegankelijk voor het algemeen, dat allen daarvan gebruik kunnen maken. Het eenige bezwaar is toch, dat het houden van den Sabbat en het mededeelen van godsdienstig onderrigt niet genoeg tot eene huiselijke aangelegenheid worden gemaakt. Ouders schuiven de verantwoordelijkheid op de zondagschoolmeesters, en meenen, dat, wanneer zij hunne kinderen naar de zondagschool zenden, zij zooveel voor hen doen als mogelijk is. Nu heb ik echter als onderwijzer in eene zondagschool de ondervinding opgedaan, dat het beste godsdienstige onderwijs buiten 's huis nog medewerking van stelselmatige godsdienstige tucht en onderrigting binnen 's huis noodig heeft; want God heeft aan de pogingen van eenen vader of eene moeder in dat opzigt een vermogen gegeven, dat nooit aan andere handen kan worden toevertrouwd.» «Maar denkt gij dan,» zeide ik, « dat gewone menschen in gewone omstandigheden in staat zouden zfjnM om te doen wat gij gedaan hebt ?*> «Ik geloof, dat zij het doorgaans zouden kunnen .■ als zij op de regte manier begonnen. Maar wanneer» zoowel ouders als kinderen reeds andere gewoonten hebben^ aangenomen, is het moeijelijker deze te veranderen dan I terstond daarmede te beginnen. Evenwel, ik denk, dat uilen veel zouden kunnen doen, als zij er maar tijd , moeite en geld aan wilden besteden. Het is omdat men het doel I van zoo weirrfg waarde acht, met andere dingen van wereld-, schen aard vergeleken, dat er zoo weinig gedaan wordt.» Hier werd mijn vriend gestoord door de terugkomst van jufvrouw fletcher met de kinderen. Jufvrouw fi/etcher plaatste zich voor de piano en de Sabbat werd besloten met de' blijde gezangen der kleinen. Ik kor geen enkel verlangend oog zich naar het venster zien rigten, om te zieri of de zon haast onder was. De zach-* te, verteederende uitdrukking van ieder gezigtje gaf ge-|| tuigenis van den indruk der vermaningen, welke hetgjj laatste uur hadden geheiligd, en de liefelijke kinder£7; stemmen klonken in volkomen harmonie met de eemou dige woorden: „ Hoe schoon, o Sabbat, hoe vol waarde Is 't laatste zonlicht aan uw hemelboog; Dat heilig uur verlaat deez' aarde En stijgt op vleuglen van gebed omhoog.»