NIET VERBERGEN! TER GEDACHTENIS AAN HET 75-JARIG BESTAAN DER SCHOOL VOOR CHRISTELIJK NATIONAAL SCHOOLONDERWIJS TE GARIJP OP DONDERDAG 12 OCT. 1939 | t «L jAlfc ■ Cfcrlsteltlii Onderwè 1864 1939 Aan het Bestuur en Personeel; Ouders en Leden der vereehiging; Leerlingen en Oud-leerlingen der School voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs te Garijp. Het lag reeds geruimen tijd in het voornemen den 75-jarigen gedenkdag der school op feestelijke wijze te vieren. Evenals bij het 50-jarig bestaan der school in 1914, bracht de benarde toestand van het Vaderland wijziging in die plannen. Toch meende het Bestuur dat deze belangrijke gedenkdag niet onopgemerkt mocht voorbijgaan. Het verzocht mij daarom, een gedenkschrift te schrijven van de geschiedenis van Vereeniging en School. Al was de tijd, die daarvoor restte, kort, toch aanvaardde ik gaarne dat verzoek, temeer, omdat ik, tengevolge van wettelijke bepalingen, spoedig van de school, die mij lief geworden is,-afscheid zal moeten nemen. Hoewel wat grooter geworden dan oorspronkelijk was gedacht, maakt deze beschrijving geen aanspraak op volledigheid. Niemand duide het mij ten kwade, als er iets aan ontbreekt, dat men vermeldenswaard had geacht. In den korten tijd, dien ik beschikbaar had, omdat schcol- en andere arbeid geregeld moest doorgaan, was het een voorrecht behalve van het archief der Vereeniging, gebruik te kunnen maken van het historisch overzicht, samengesteld door den oud-secretaris, den heer J. C. Kooistra, opgesteld bij gelegenheid van het 50-jarig bestaan der school. Moge de Heere de school sparen tot in verre geslachten! Moge Hij ook dit geschrift ten zegen doen zijn! B. VISSER. 1864-1939 Wij zullen het niet verbergen voor onze kinderen, voor het navolgende geslacht, vertellende de loffelijkheden des Heeren en Zijn sterkheid en Zijn wonderen, die Hij gedaan heeft... Opdat het navolgende geslacht die weten zou, de kinderen, die geboren zouden worden', en zouden opstaan en vertellen ze hunnen kinderen. ^ Ps. 78 : 4 en 6. Ik zal de goedertierenheden des Heeren vermelden, den veelvoudigen lof des Heeren, naar alles, wat de Heere ons heeft bewezen, en de groote goedigheid aan. het huis van Israël, die Hij hun bewezen heeft, naar Zijn barmhartigheden en naar de veelheid Zijner goedertierenheden. Jes. 63:7. De 12de October 1939 zal voor de vrienden en voorstanders van het Chr. Onderwijs in Garijp en omgeving een dag zijn van blij herdenken. Dan toch zal het 75 jaar zijn geleden, dat de Chr. School aldaar op eenvoudige, maar toch eenigszins feestelijke wijze, werd geopend; een feit, dat zeker, wanneer niet het oorlogsgevaar ons Vaderland dreigde en vele jonge mannen — meest oud-leerlingen der school — hun gezinnen moesten verlaten, om de wacht te betrekken bij 's lands frontieren, aanleiding zou hebben gegeven om dankbaar en feestelijk te gedenken. Doch, al zijn de tijdsomstandigheden oorzaak, dat er van uiterlijk feestbetoon in hoofdzaak moet worden afgezien, aan dankbaarheid voor den rijken zegen, dien de Heere zoo lange jaren in het bezit dezer Christelijke school aan Zijn Bondsvolk schonk, mag het in geen geval ontbreken. Is dat tenslotte ook niet het echte feest: blijdschap in den Heere voor Zijn rijke en onverdiende zegeningen aan zijn volk? En van groote zegeningen mag worden getuigd! De Schoolwet Van der Bruggen van 1857, al bracht ze niet, wat ons Christenvolk en in het bijzonder ook onze politieke voormannen, met name Mr. Groen van Prinsterer, hadden gehoopt, maakte de gelegenheid tot het oprichten van Christelijke scholen gemakkelijker. Op vele plaatsen maakten de Christenmannen, die hoe langer hoe meer iiet gevaar beseften, dat het onderwijs op de „neutrale" Overheidsschool voor de gedoopte jeugd meebracht, zich op, om pogingen aan te wenden tot de oprichting van vrije Christelijke scholen. Ook in Friesland. In 1863 was het in onze provincie reeds gekomen tot de oprichting van ten minste 7 Christelijke scholen. Dat prikkelde de Broederen in Garijp dermate, dat het ook daar spoedig kwam tot oprichting eener Vereeniging, die de totstandkoming eener Chr. school op het oog had. 'tWas vooral de op 30 Oct. 1860 door Groen en zijn vrienden opgerichte Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs, die op vele plaatsen tot de oprichting van Hulpvereenigingen aanspoorde en daartoe reizende agenten 'tland inzond, om overal, waar dit begeerd werd, de vrienden te helpen bij alles, wat noodig was, om tot de oprichting eener Chr. school te komen. Dat was ook in Garijp 't geval. Daar werd onder leiding van den heer G. v. Emmerik den 25sten April 1864 een vergadering belegd, die na een rede van den heer Van Emmerik*) dienzelfden avond leidde tot de oprichting eener z.g. Hulpvereenlging van de Ver. v. Chr. Nat. Schoolonderwijs. Deze liet over de zaak, die men beoogde, geen gras groeien. Terstónd werd een Bestuur gekozen, bestaande uit de broeders A. H. Kooistra, voorz., W. H. Wiebenga, vice-voorz., H. R. Walda, secr.. Jan B. Wymenga, penningm. en P. J. Bosma, 2e penningm. en werden pogingen aangewend om tot de oprichting eener school te komen. Circulaires werden bij de ingezetenen verspreid, waarop ook bijdragen werden gevraagd om tot schoolstichting te komen. Dit gelukte niet dadelijk. Daarop nam men de toevlucht tot inteekenlijsten, wat meer succes had. De eerste inzameling leverde het voor dien tijd belangrijke bedrag van ƒ 2300.— op. Tegelijk werd omgezien naar een geschikt bouwterrein. Boven verwachting werd die poging gezegend. Terwijl op vele andere plaatsen door 1) Hij sprak over Ps. 103 : 14-22. De keuze van dit schriftgedeelte was typeerend voor de opvatting van de „Vrienden der Waarheid" over de beteekems van het Chr. Onderw. voor den opbouw van de zoo in verval zijnde kerk. tegenwerking van het „liberalisme" de verkrijging van een bouwterrein voor dit doel dikwijls buitengewoon werd bemoeilijkt en soms alleen langs allerlei omwegen gelukte, werd men hier buitengewoon verrast door Mej. Tjitske Jans Hoogstins, die van „Halbe Kamp" bereidwillig een flink bouwterrein voor de te bouwen school beschikbaar stelde, 't Zelfde stuk grond, waarop nu nog de school staat en dat toen, als gelegen in de „nabijheid" van het dorp, zeer geschikt werd geacht. Uit welke uitdrukking in de oude stukken mag worden opgemaakt, dat sinds 75 jaren het dorp naar de Oostzijde belangrijk is uitgebreid. Dat geldt ook voor de school! Klein was het begin! Toen men over het bouwterrein de beschikking had, kwam het spoedig tot de aanbesteding van school en onderwijzerswoning. De heer J. Kroes, timmerman te Garijp, nam den bouw van beide op zich voor het bedrag van ƒ 2675/—. Daarvoor zou een woning en één schoollokaal worden gebouwd. Dat er ernst met de zaak werd gemaakt moge hieruit blijken, dat reeds binnen een halfjaar, nadat de Hulpvereeniging was opgericht, de gebouwen kant en klaar wachtten op de leerlingen en hun meester. Aan beide zou het niet ontbreken. Het eerste hoofd der school was de heer H. van Dehn. Hij was een der weinigen, die voor het onderwijs was opgeleid door den op het gebied van het Ghr. onderwijs bekenden en geliefden heer Dirk de Visser Smits, hoofd van één der eerste door Groen, Elout en anderen gestichte Chr. school, die in Den Haag in 1849 was opgericht. Eerst vestigde zich de heer Van Dehn in Brussel. Later vertrok hij naar Alkmaar, vanwaar het schoolbestuur in Garijp hem heeft „beroepen" op een salaris van ƒ 600.—- 's jaars met vrije woning en vrijen overtocht. Begin October 1864 kwam meester Van Dehn in Garijp. Op 12 Oct. d.a.v. werd hij in een feestelijke bijeenkomst met de ouders en een 60-tal leerlingen door Ds. Vos van Oostermeer tot zijn werk ingeleid. De stichting der school was dus tot stand gekomen. Nu was het aan de instandhouding toe: stoffelijk en geestelijk. Wat den stoffelijken kant betreft, die baarde toen — al is ook nu niet alle zorg verdwenen — meer moeite dan thans. Op steun van Overheidswege kon niet worden gerekend. Die was wettelijk uitgesloten. Van de opbrengst der geringe schoolgelden en verder van vrijwillige bijdragen moesten de exploitatiekosten worden gedekt. Ook buiten het dorp werden giften verzameld. Aan teleurstellingen ontbrak het daarbij niet. Interessant is het in één der eerste notulenboeken te lezen, dat op een aan veel predikanten verzonden circulaires om een gift, er geen enkel gunstig bericht inkwam, wat den toenmaligen secretaris, den heer Hendrik G. Walda de opmerking in de pen gaf, dat ook nu weer bewaarheid was, het bekende spreekwoord, dat dominee s wèl bidders, maar geen gevers waren. Ook hierin zal zeker overdrijving schuilen; de predikantstraktementen blonken in dien tijd bovendien ook al niet uit. Aan verrassingen ontbrak het evenmin. Onder de namen der genen, die de school met een gift vereerden komt ook voor die van Mr. Groen van Prinsterer te 's Gravenhage. Weldra bleek, dat het schoolhuis ook wel wat eenvoudig was gedacht, zoodat al spoedig een studeerkamertje moest worden bijgebouwd en andere veranderingen worden aangebracht. De geestelijke instandhouding vroeg niet minder zorg. Strijd naar buiten tegen tegenstanders en onverschillige Christenen, worsteling met den hemel in volhardend gebed, niet alleen persoonlijk, maar gedurende de eerste jaren van het bestaan der school ook maandelljksche bidstonden, waren de wapenen in dien geestelijken strijd. . De Heere liet zich niet onbetuigd. Trots de tegenwerking van het liberalistische Gemeentebestuur, dat nu poogde door het geven van „Bijbelsch" onderwijs op de Openbare School de kinderen daar te houden, trots de Onverschilligheid van v«le lauwe Christenen, hield God Zijn werk in ■tand; bracht het tot grooteren wasdom. Van den arbeid van meester Van Dehn en zijn verhouding tot Bestuur en leerlingen is weinig te vermelden. Slechts korten; tijd stond hij aan het hoofd der school. Den 8sten September 1866, dus na nog geen twee jaar hier werkzaam te zijn geweest, vertrok hij naar Hommerts, waar hij een benoeming als hoofd der Chr. School had aangenomen. Vooraf was hij het schoolbestuur te Garijp behulpzaam bij het zoeken naar een plaatsvervanger. Dat ging toen minder gemakkelijk dan thans, nu zich soms een paar honderd gegadigden voor zulk een betrekking aanmelden. De Broeders Hendrik Walda en Jan Binnes Wymenga. de laatste vrij zeker wel gekleed in kuitbroek met zilveren gespen, staken, vergezeld van meester Van Dehn, over de Zuiderzee naar Enkhuizen. Daar werd een bezoek gebracht aan den heer P. Lub, het eerste hoofd van de in 1862 aldaar opgerichte Vrije Christelijke School. Deze had reeds in den strijd voor het Chr. onderwijs in zijn woonplaats de vuurproef doorstaan. Oorspronkelijk werkzaam bij het openbaar onderwijs, eerst op Vlieland, later in Krommenie en zeer modern in zijn levensopvattingen, kwam hij te Krommenie tot stilstand en ommekeer op zijn levensweg. Dat kwam straks ook in zijn openbaar optreden naar voren; ook in zijn onderwijs op school. Toch viel men hem hier niet lastig, bemind als hij er was èn door zijn omgang èn door zijn onderwijs. Straks verhuisde hij naar Enkhuizen, waar hij het waagde op de Openbare School van Knuiven zijn Christelijke gevoelens naar voren te brengen. Zijn klas werd een Kas met den Bijbel Dat bleef niet lang verborgen en gaf spoedig aanleiding tot een bezoek van den modernen predikant en den kantonrechter. Zij beluisterden zijn voorgebed en wisten toen genoeg naar hun zin. Na drie dagen werd hij bij den kantonrechter ontboden, die hem stelde voor de keuze: van Christus zwijgen in de school, öf de school uit, öf procesverbaal. , Tot verbazing van den kantonrechter hoorde deze: „Doet u met dat proces-verbaal maar geen moeite, mijnheer; over drie maanden vertrek ik en word hoofd van een Chr. School, die hier in Januari zal worden geopend". Verbazing bij den kantonrechter, die niet wist, dat aan den heer Lub, reeds vóór hij zijn examen als hoofdonderwijzer had afgelegd, deze betrekking bij slagen werd aangeboden door de ook daar opgerichte hulpvereeniging voor Chr. Nat. Schoolonderwijs. Aan den avond voor sljn vertrek naar Haarlem, waar hij zijn examen moest afleggen, werd met het oog daarop door de vrienden in Enkhuizen nog een bidstond gehouden En de Heere wrocht mede; Lub slaagde en werd in Februari 62 hoofd van de eerste Chr. School in Enkhuizen, die met 36 leerlingen geopend werd. , , Wij weidden hier wellicht even te veel uit over wat elders plaats vond. Toch meenden we dat hier te mogen doen: eerstens om nog eens duidelijk te laten zien, welk een zwaren strijd ons Christenvolk voor nog geen honderd jaar had te strijden voor de vrijheid om naar den eisch des Heeren hun kroost te onderwijzen in Zijn inzettingen en rechten; en bovendien omdat ten opzichte van Meester Lub, die ook voor de school Van Garijp van zoo groote beteekenis is geweest als een der „voortrekkers", wel deze uitzondering mag gelden. Hem gold dus het bezoek van de deputatie uit Garijp, die door een benoeming werd gevolgd. Na eerst zijn toekomstige standplaats te hebben bezocht, nam Meester Lub de benoeming aan en reeds binnen een week na het vertrek van den heer Van Dehn had Garijp zijn nieuwen hoofdonderwijzer in zijn midden. Onder het nieuwe hoofd nam ook de school gestadig in leerlingenaantal toe. En al waren er toen nog geen wetsbepalingen omtrent de grootte der lokalen en omtrent de voor iederen leerling beschikbaar te stellen vloeroppervlakte, onbeperkt kon het aantal in één schoollokaal te brengen leerlingen toch ook niet zijn. In 1872 werd daarom door het Bestuur besloten een tweede lokaal bij te bouwen. Ook de woning werd toen nogmaals verbouwd en o.m. de nu nog bestaande achterkamer er bijgevoegd. Dat bracht nogal wat kosten mee. De noodige gelden konden evenwel worden geleend op zeer voordeelige voorwaarden van de Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs, die, door de verstrekking van gelden op langen termijn en tegen een geringe jaarlijksche annuïteit, niet alleen te Garijp, maar op zeer veel andere plaatsen op deze wijze aan de stichting van Chr. scholen en haar uitbouw heeft medegewerkt. 't Is duidelijk, dat voor één man de taak, om zooveel kinderen te onderwijzen, te zwaar viel. Daarom werden — en dat gebeurde ook hier — door de hoofdonderwijzers kweekelingen opgeleid, die overdag mee moesten helpen in de school en daar hun practische opleiding ontvingen en 's. avonds en op vrije dagen theoretisch onderricht ontvingen van den „Bovenmeester". De eerste kweekelingen, die van Meester Lub hun opleiding ontvingen — de arbeid, aan de kweekelingen besteed, werd eenigermate beloond door het schoolbestuur — waren Roel H. Walda en W. J. Veltman, welke laatste, nadat hij zijn onderwijzersakte had behaald als eerste hulponderwijzer de school heeft gediend, zoodat ieder lokaal nu zijn eigen meester had. Dit was in 1872. In September 1873 vertrok de heer Lub naar Oldebroek. Zeven jaren was hij dus aan de school van Garijp verbonden geweest. Zijn eerste periode. In zijn plaats wérd, na onderscheidene bij anderen mislukte pogingen, als hoofdonderwijzer benoemd de heer P. de Mol—Moncourt, die van Ooster-^Jijkerk overkwam en tot 1883, dus tien jaren de school heeft gediend. En niet alleen die van Garijp. Want door het schrijven van leerboeken, die voor de Chr. School waren bestemd, heeft hij mede menige Chr. School geholpen. Geschikte leerstof, doortrokken van den goeden Christelijken geest, was toen nog schaarsch. Vooral gedurende het „hoofdschap" van Meester De Mol—Moncourt heeft het Bestuur der school zeer veel moeite gehad de finantiën der school eenigermate op peil te houden. De inkomsten waren dering, vooral door te laag ingezette schoolgelden; de vrije bijdragen vloeiden traag in de moeilijke jaren na den PranschDuitschen oorlog: de „tachtiger jaren". 'tKwam zelfs zoo ver, dat de hulponderwijzer beurtelings bij één def Bestuursleden voor 3 maanden „in den- kost" werd gedaan, (de hulponderwijzers werden in dien tijd ook nog niet verwend!), omdat de finantiëele commissie niet bij machte was, voldoende geldmiddelen voor een gering salaris bijeen te brengen. Lang hield deze maatregel geen stand. Was misschien het onderscheid tusschen de onderscheidene kosthuizen te groot? Tenslotte werd besloten den onderwijzer een vast kosthuis te bezorgen bij het bestuurslid K. Boersma, die gewoond heeft waar nu de Geref pastorie is. Deze K. Boersma, die een elftal jaren den post van secretaris der Schoolvereeniging vervulde (1879—1890) was nogal poëtisch aangelegd, getuige de onderscheidene dichterlijke ontboezemingen, bij verschillende gelegenheden in de oude notulenboeken neergeschreven; en die al voldoen ze zeker niet aan de voorwaarden aan behoorlijke poëzie te stellen getuigen van de groote liefde voor de zaak des Heeren en voor het Chr. onderwijs en tegelijk van de moeite en strijd, die onze ouders en grootouders hebben gehad, om de school in stand te houden. Hun vertrouwen was echter op den Heere, die het werk Zijner handen niet heeft laten varen. En wie van de stichters der school zou hebben verwacht, dat na 75 jaar de school — met een lokaal begonnen — een omvang zou krijgen, als op 'toogenblik het geval is? Alleen den Heere komt daarvoor de eere toe! In Mei 1883 ging de heer De Mol Moncourt Garijp weer verlaten, omdat hij een benoeming had aangenomen als hoofd aan de nieuw opgerichte Chr. School te Jutrijp. Weer moest dus worden omgezien naar een nieuw hoofd. Evenals bij een vorige benoeming ontbrak het niet aan teleurstellingen. Na zes vergeefsche benoemingen vond men eindelijk een opvolger van den heer De Mol—Moncourt in den heer S. K. v. d. Veen, toen in Aduard, die zich bereid verklaarde de op hem uitgebrachte benoeming te aanvaarden. Begin October 1883 kwam hij hier. In den tijd, verloopen tusschen het vertrek van den vorigen en de komst van den nieuwen hoofdonderwijzer, vervulde de bij velen uwer nog welbekenden heer Jan Durks de Vries, later hoofd der Chr. School te Bergum, nog later schoolopziener en inspecteur bij het L.O., de plaats van tijdelijk hoofd. Hij werd toen bijgestaan door den kweekeüng Jan J. Bouma, bij U allen beter bekend in aijn functie van kassier der Boerenleenbank. Slechts korten tijd vertoefde Meester Van der Veen in Garijp. In Mei 1885 vertrok hij reeds weer naar de nieuw opgerichte Chr. School te Oostermeer. De oorzaak van zijn spoedig vertrek was hoogstwaarschijnlijk gelegen in de gezondheidstoestand van zijn echtgenoote, die in Garijp zich dikwijls onwel gevoelde ). Opnieuw moest worden omgezien naar een hoofdonderwijzer. Men slaaqde daarin gemakkelijker dan de vorige malen. De bij het Bestuur nog welbekende Meester Lub, die van 1866 tot 1873 de school reeds had gediend en die inmiddels van Oldebroek naar Heeg was verhuisd, werd opqezocht en bereid gevonden voor de tweede maal in Garijp te komen. Den 5den Mei 1885 deed hij dus voor de tweede maal zijn intrede in de Chr. School te Garijp, waaraan hij tot 1 Juli 1909, dus nog ruim Z* jaar heeft mogen arbeiden. In 't geheel gaf hij dus 31 jaren zijn krachten aan het Chr. onderwijs te Garijp, waarop hij zeker zijn stempel heett gezet, man van „singuliere" gaven als hij was.2) Intusschen begon het er voor het Chr. onderwijs in het land wat beter uit te zien. Waren eerst, niettegenstaande het Volkspetitionnement, dat ook hier druk geteekend werd, tengevolge van de Wet van Kappeyne van 1878 de moeilijkheden grooter geworden, omdat die wet ook aan de Bijz Scholen bezwaarlijke eischeh stelde, zonder dat op eemgen steun van Overheidswege kon worden gerekend; toen het Ministerie Lohman— 1) Een buitengewoon gezonde woonplaats wat! Garijp, hoewel ^egen op een zandige divuliale landtong, [Garijp is (waarschijnlijk) Geastryp] nmrinad als het aan Noord-, West- en Zuidzijde was door veen- en moerasgrond, ue opïcWtag van het groote waierschap Eernewoude (pl.m. 1920) heeft hierin zeker ver- b%T™mouhberraCniet alleen in den zin van art. 8 der Dordtsohe kerkenorde, maar ook wat z|temperament en karakter betrof. Hij kon, zooals de Friezen dat typeerend uitdrukken „yn ien sike skrieme en laitsje". Mackay in 1887 optrad, begon voor de Chr. School de dageraad der vrijheid te gloren. De Wet-Mackay van 1889 bracht eenige ruimte op finantiëel gebied. Dat gaf ook in Garijp eenige uitkomst in de finantieele moeilijkheden, hoewel niet veel, omdat de Staat bij het geven van een kleine subsidie ook eischen stelde, die de lasten weer grooter maakten. De moeilijkheden begonnen het oude schoolbestuur haast te zwaar te vallen. Deze broeders hebben in 't bijzonder ondervonden, dat men in Garijp — zooals één der oud-voorzitters het — wel wat realistisch — eens uitdrukte — het schoolbestuur wel niet liet „verzuipen", maar toch niet eerder bijsprong, dan wanneer het water tot bijna over de lippen was gekomen. Omstreeks 1890 beginnen de oude Bestuurders hun taak te zwaar op hun schouders te voelen drukken. In 1891 bedankte de heer K. Boersma, de dichter-secretaris, voor zijn functie als secretaris-penningmeester. Een nieuwe functionaris werd gekozen in den heer Linze van der Laan, maar in de practljk werd het penningmeesterschap, zoowel als het secretariaat, langen tijd opgedragen aan en waargenomen door het hoofd der school. Meester Lub. En toen in 1893 ook de heer A. H. Kooistra, die van de oprichting der school af, dus bijna 30 jaren, voorzitter van het Bestuur was geweest, wegens lichaamszwakte zijn functie moest neerleggen, werden er weinig bestuursvergaderingen meer gehouden en werd de zorg voor de school ook wat de stoffelijke Zijde betreft, zoo goed als geheel aan Meester Lub overgelaten, die in de vacanties hier en daar in het land voor de school collecteerde, wat zeker op de offervaardigheid der ingezetenen niet gunstig werkte. Deze toestand bleek op den duur onhoudbaar. Het aantal leerlingen breidde zich intusschen gestadig uit. De beide lokalen werden te klein — ook al tengevolge van de nieuwe wettelijke eischen — om al de kinderen te bevatten. In 1893 werd een derde lokaal bijgebouwd, op de speelplaats en vlak voor de ramen van 'teerste lokaal, wat voor de „lichtschepping" zeker niet gunstig werkte. In dien tijd besloot het geheele Bestuur, waarvan sommigen jaren de schoolzaak mede hadden behartigd, het gescharrel voor de finantiën en de moeilijkbeden die de kerkelijke troebelen sedert 1886 ook hier brachten, moede, het bijltje er bij neer te leggen en de zorg voor de school aan jongere krachten over te dragen. Daarom werd in 1894 door de leden der Hulpvereeniging een geheel nieuw Bestuur gekozen, bestaande uit de heeren L. Hemstra, B. J. Wyminga, W. Veltman, K. O. Gorter en S. Sinnema. Van deze broeders is alleen de heer K. O. Gorter nog in leven. Dit nieuwe Bestuur pakte dadelijk de zaak der finantiën flink aan, niet alleen door buitenaf te collecteeren, maar vooral door in eigen dorp vaste jaarlijksche bijdragen te vragen in overeenstemming met de finantiëele behoeften. Ook het suppletiefonds, dat het schoolgeld der on- en minvermogenden trachtte aan te vullen en dat jarenlang door de Jongelingsvereeniging in stand was gehouden, kwam tot nieuw leven. Ook voorzag het nieuwe Bestuur in de behoefte aan onderwijs in de nuttige handwerken, door hiervoor „naaivrouwen" aan te stellen. Er kwam dus weer nieuw leven door den arbeid van het „verjongde" Bestuur. Een teleurstelling op geldelijk gebied bracht het jaar 1898. Toen werd de Rijksbijdrage over 1897, tot een bedrag van ƒ 800.— geweigerd, omdat er een wettelijke leerkracht was verzuimd aan te stellen, hoewel die. het aantal leerlingen in aanmerking genomen, had moeten worden benoemd. Volgens het oordeel der Regeering had blijkbaar het Schoolbestuur — hoewel het overeenkomstig het advies van den Schoolraad voor de Scholen met den Bijbel had gehandeld — geen voldoende pogingen gedaan, om een onderwijzer aan de school te verbinden. Gelukkig maar — want zulk een bedrag te moeten verspekta bij een altijd schrale kas was geen kleinigheid — dat het schoolbestuur gehandeld had overeenkomstig het advies van den Schoolraad. Deze was nu zedelijk verplicht, om uit het Hulpfonds voor geweigerde Rijksbijdragen waarbij de school was — en nog is — aangesloten het schoolbestuur tegemoet te komen, wat het ook voor 95% heeft gedaan. Een voorbeeld, dat waard is aan de vergetelheid te worden ontrukt vanwege zijn zeldzaamheid. Op een in de jaren 1900 en 1901 tot stand gekomen wijziging in de organisatie der sohoolvereeniging en latere veranderingen komen wij nog terug. Evenzoo op de verhouding van School en Kerk gedurende haar 75-jarig bestaan. In 1902 kwam er een beteekenisvolle verandering tot stand, wat het schoolgebouw aangaat. Van den Districts-schoolopziener ontving het Bestuur een schrijven, dat de schoollokalen in geen enkel opzicht meer beantwoordden aan de wettelijke eischen en dus moesten worden afgekeurd. Het besloot daarom, de geheele oude school te doen afbreken en een nieuw gebouw te stichten, dat geheel aan de wettelijke eischen zou voldoen. u Overleg werd gepleegd met den heer C. Eldering, architect te Hoogkerk, die in deze en de volgende jaren veel Chr. scholen heeft gebouwd; besloten werd, hoewel met 5 lokalen nog kon worden volstaan, een school te bouwen met 6 lokalen, drie aan drie aan weerszijden van een behoorlijk breede gang. Spoedig kwam het tot publieke aanbesteding. Aan de laagste inschrijvers, de H.H. D. v. d. Zee, thans secretaris der Vereeniging, en J. Slotergraaf werd het bouwen der school gegund voor de som van ƒ 6163. . Het maken der nieuwe banken — ze doen nóg dienst, wat voor hun soliditeit pleit — werd opgedragen aan P. Walda voor ƒ 741.—. Er was dus weer heel wat geld noodigl Hiervoor konden bij de ingezetenen worden geplaatst 65 rentelooze aandeelen ieder groot ƒ 50.—, waarvan er jaarlijks tenminste twee moesten worden afgelost, terwijl verder een geldleening werd aangegaan van ƒ 4500.—, welke schuld in den loop der jaren — vooral na 1922 — geheel is weggewerkt. Gedurende den bouw der nieuwe school op 'toude terrein, moest voor de kinderen onderdak worden gezocht. Dit werd gevonden gedeeltelik in de Consistoriekamer der Ger. Kerk, gedeeltelijk in de timmerschuur van P. Pietersma. In de maand September van 1902 was het nieuwe gebouw voor het gebruik gereed. De heer Lub had den eersten steen gelegd — in de portiek der school nog te zien. Nu waren de uiterlijke omstandigheden, die ook op het onderwijs en de opgewektheid waarmee het gegeven en ontvangen wordt van grooten invloed zijn, ten zeerste verbeterd. In 40 jaar tijds een vooruitgang van één op zes lokalen, ruim en frisch! Er was alle reden dus, om in 1904 het 40-jarig bestaan der «hooi feestelijk te herdenken. Den 18den October werd dit herdenkingsfeest gehouden. Ds. J. C. Rullman, predikant der Ger. Kerk, hield daarbij de feestrede, een beteekenisvol stuk werk, ook vanwege de daarin vermelde historische bijzonderheden betreffende Garijp, ook wat het kerkelijk en geestelijk leven betreft Het jaar 1905 bracht voor bet Christelijk onderwijs in ons Vaderland opnieuw belangrijke voordeelen, tengevolge van de totstandkoming van de Schoolwet-Kuyper. Welk een ommekeer sinds 1878. Toen moesten desnoods „de minderheden maar worden onderdrukt"! (Kappeyne) Nu een belangrijke Stap in de richting van finantieele gelijkstelling. Voortaan werden de minimum-salarissen ook voor de bijzondere onderwijzers door het Rijk — aan de schoolbesturen — gerestitueerd. Een uitkomst ook voor die onderwijzers, wier salarissen tot dien tijd het in den regel niet konden halen bij die van hun „Openbare collega's". En nog te meer, nu ook de Burgerlijke Pensioenwetten voor hen van kracht werden. Daarbij kwam dat aan de schoolbesturen voor hun gebouwen een behoorlijke jaarlijksche rente werd vergoed. Wel mocht dankend worden genoemd: Reheboth! In 1906 trad dit alles in werking. Een mooie bepaling, wat dé pensioenregeling betreft, was deze, dat door de oudere onderwijzers ook hun vorige dienstjaren pensioengerechtigd konden worden gemaakt, door de betaling van een inkoopsom, waarvan het bedrag afhing van het aantal in te koopen dienstjaren. Overigens moest door de onderwijzers jaarlijks 7 % van hun salaris in het pensioenfonds worden gestort; thans is dat 10 %. (Premie-vrij is het dus niet!) Bijzonder ook voor Meester Lub, die al de jaren van zijn pensioneering naderde, was die pensioenregeling een uitkomst. Maar de inkoopsom was aan het aantal dienstjaren evenredig en voor hem geen klein bedrag. Het Schoolbestuur nam daarom wat hun hoofdonderwijzer aanging, die.som voor zijn rekening; het kon daarmee in hoofdzaak de zorg voor een „emeritaatstraktement", waartoe het zich straks toch wel zedelijk verplicht zou gevoelen aan Meester Lub uit te keeren, van zich afwentelen. Zoo waren beide geholpen! Door de betere subsidie-regeling daartoe bij machte, werd in 1907 besloten een zesde leerkracht aan te stellen. Het leege schoollokaal, dat enkele jaren als bergplaats voor allerlei dingen had gefungeerd, kon nu als onderwijslokaal in gebruik worden genomen. Zoo was het geheele gebouw bezet! In datzelfde jaar 1907 kwamen aan den horizon van den — trots vele met Gods hulp doorworstelde moeilijkheden — helderen schoolhemel onweerswolken opzetten. Meester Lub werd oud; hij had reeds bijna den 70-jarigen leeftijd bereikt Een leeftijd, dié, hoe jeugdig van hart iemand zich dan nog mag voelen, hem toch niet geschikter maakt, om de dikwijls lastige schooljeugd in de stokken te houden. Dat werd ook door het Schoolbestuur gevoeld. Het eigen geregelde bezoek van de door het Bestuur daarvoor aangewezen Commissies, had volgens de verslagen in de notulen daarvan niet bijzonder gerept. Ook wat het rapport over de klas van Meester Lub betreft, was dit meestal onverdeeld gunstig. Toch werd aangevoeld, dat verandering gewenscht was; en immers ook in de bedoeling lag van den wetgever, die pensioneering op 65-jarigen leeftijd mogelijk had gemaakt. Maar de heer Lub scheen er niet aan te denken, zijn pensioen aan te vragen. Inderdaad was hij physiek sterk, al bracht zijn aard mee, dat hij bij iedere kleinigheid, die hij aan zijn lichaam voelde, al dadelijk het ergste vreesde 1). Toch was vrij zeker niet dit de oorzaak van zijn talmen met een ontslagaanvrage. Die lag in hoofdzaak daarin, dat hij en vooral zijn vrouw en dochters uit zijn derde huwelijk er bezwaar in zagen van het 1) In dit opzicht geleek hij op Mr Willem BUderdijk, dien hij vooral in de dagen ▼an strijd met het schoolbestuur, ook in de klas dikwijls citeerde (o.m. uit den „Rondedans in futuro om een doodkist"). betrekkelijk geringe pensioen te moeten rondkomen. Inderdaad was dat pensioen, ook omdat zijn salaris toen ter tijde, trots de aangebrachte verbeteringen, nog gering was, voor een nog bezwaarlijk huisgezin te klein. Indien het Schoolbestuur en ook de Hulpvereeniging, die er in betrokken werd, dit iets beter had aangevoeld en het inderdaad geringe pensioen uit eigen middelen wat royaler had aangevuld — ook afgedacht van de reeds betaalde inkoopsom — veel moeilijkheid zou zeker zijn voorkomen. Het bezwaar tegen de aanvrage van pensioen zou bij Meester Lub zijn vervallen. Ook hij begeerde wel de rust en zag dat ze lieflijk was. Maar vooral zijn vrouwelijke huisgenooten, tegen wie overleggingen de inderdaad door en door goede Meester Lub niet bestand scheen, hielden die aanvrage tegen. Wel verklaarbaar, omdat zij met de bezwaren van het geringe inkomen het meest zouden hebben te worstelen. Een tijdlang was er al werd dit naar buiten minder opgemerkt — een gespannen verhouding. Erger werd het, toen in de gerezen moeilijkheden, al was het ook niet dadelijk opzettelijk, instanties van buiten werden betrokken en op verzoek de Districtsraad van Ghr. Nationaal Schoolonderwijs en de toenmalige Inspecteur van die Vereeniging zich er mee gingen bemoeien. En al trad deze commissie aanvankelijk zeer voorzichtig op, toch had diP» tengevolge eenerzijds dat het Bestuur der school zijn aandrang tot ontslagname door Meester Lub met meer klem herhaalde; anderzijds, en dat was jammer, dat het groote publiek zich met de zaak ging bemoeien en ingezonden stukken en adressen door ingezetenen geteekend als strijdmiddelen tegen het Schoolbestuur ging gebruiken. Door mmder gunstige elementen, die bij dergelijke gevallen van de gelegenheid gebruik maken, om een rol te spelen, kwam het zelfs tot baldadigheden, bijzonder tegen den toenmaligen voorzitter van het Schoolbestuur, Ds. J. C. Rullman en tegen den eersten onderwijzer der school, dien men — en niet geheel ten onréchte — er van verdacht straks uit dit alles voor zich zelf garen te spinnen. Natuurlijk keurde ook de heer Lub deze dingen af! Maar de verhoudingen werden er daardoor niet beter op. Wel werd de Districtsraad en de genoemde Inspecteur — waarvan de laatste ook wel eenigermate een dubbelzinnige rol had gespeeld — uitgeschakeld. Maar in eigen kring bleven de moeilijkheden voortduren, gedurende geheel het jaar 1908 en nog daarna. Jammerlijk, omdat door deze dingen de Naam des Heeren werd gesmaad! Tragisch, ook met het oog op den ouden voortrekker, die al zijn levenskracht in den dienst van het Chr. onderwijs zooveel jaren had gegeven, en dien men trots alles wat gebeurd was, zoo gaarne bij het beëindigen van zijn 70ste levensjaar officieel had willen huldigen, ook van de zijde van het Schoolbestuur. Daarvan moest wel worden afgezien! Het zou te veel ruimte ki beslag nemen, om stuk voor stuk alles wat verder plaats had, te vermelden. Een lijvig notulenboek, dat alleen loopt over het tijdperk van 14 Jan. 1908 tot en met 20 Oct. 1908, is geheel gevuld met de verslagen der Bestuursvergaderingen, die op deze zaak betrekking hebben en toen was die nog niet tot een goed einde gekomen. Na nog vele onaangename vergaderingen werd ten slotte door Meester Lub ontslag aangevraagd tegen 1 Juli 1909, wat hem toen eervol werd verleend. De heer Lub bleef te Garijp wonen en heeft tot aan zijn dood, trots alles wat zich had afgespeeld, van allen kant de eere genoten, die den in 's Heeren dienst vergrijsden dienstknecht toekwam. Ook later nog werd een klein geschil, dat nog tusschen hem en het Bestuur bestond, op voor beide rijden bevredigende wijze opgelost, waama de heer Lub een gezegelde verklaring heeft afgelegd, dat tusschen hem en het Schoolbestuur geen moeilijkheden meer bestonden. Hij bereikte meer dan den leeftijd der zeer sterken. Den 17den November 1922 werd hij naar zijn laatste rustplaats gebracht. En geheel anders dan in het èltaat uit den „Rondedans" van Bilderdljk, werd vermeld, dat hij zoo dikwijls op zich zelf van toepassing had verklaard, werd zijn lijkkist gedragen door de Schoolbestuursleden en den tegenwoordigen hoofdonderwijzer en zijn stoffelijk overschot aan de schoot der aarde toevertrouwd op het kerkhof te Garijp, waar op zijn grafsteen is gebeiteld, wat hij bij de installatie van zijn opvolger had uitgesproken: „De Heere heeft alles wel gemaakt!" Na de ontslagaanvrage van den heer Lub moest worden omgezien naar een nieuw hoofd. Op een advertentie, geplaatst in de „School met den Bijbel", meldden zich een twaalftal sollicitanten aan, terwijl nog een drietal anderen eerst om nadere inlichtingen vroegen. Het Bestuur benoemde uit zijn midden een commissie, die de sollicitanten zou bezoeken, te weten de Brs. B. J. Wyminga en J. C. Kooistra, terwijl de heer J. P. Jongejan, hoofd eener Chr. School te Drachten, zou worden verzocht als deskundige op onderwijsgebied de commissie bij haar bezoeken te vergezellen en het Bestuur van advies te dienen. Jammer was het — maar uit de bestaande verhoudingen verklaarbaar — dat niet Meester Lub, doch een onderwijskundige van elders daarvoor moest worden aangezocht. Toch meende het Bestuur niet anders te kunnen handelen. Na onderscheidene bezoeken te hebben gebracht, werd daarvan in de Bestuursvergadering van 21 Jan. 1909 rapport uitgebracht, in tegenwoordigheid ook van den heer Jongejan. Een tweetal van de bezochte personen werd naar het oordeel van de commissie slechts geschikt geacht straks de plaats van Meester Lub te kunnen vervullen, waaruit men dus een keuze zou kunnen doen. Eén dezer, die waarschijnlijk nog de grootste kans voor een benoeming zou hebben gehad, had intusschen telegrafisch zijn sollicitatie ingetrokken. Besloten werd niet tot een nieuwe oproeping over te gaan en zoo werd met algemeene stemmen dien avond tot hoofd der school benoemd de heer L. Kuil, le onderwijzer aan de Chr. School te Drachten; niet geheel onbekend in Garijp, en die van 1902 tot 1903 ook als onderwijzer aan de school was werkzaam geweest. De heer Kuil nam deze benoeming aan en zou op 1 Juli 1909 zijn betrekking aanvaarden: de datum, waarop aan Meester Lub ontslag was verleend. Tegen dien tijd werden regelingen getroffen, voor de eenigermate plechtige installatie van den nieuwen hoofdonderwijzer. Voor de eigenlijke installatie werd de heer Jongejan, zijn patroon in Drachten, aangezocht, wat deze op zich nam. De heer Lub, die nimmer — eigener beweging — de Bestuursvergaderingen meer bijwoonde, werd schriftelijk uitgenoodigd tot de installatievergadering, tegelijk met het verzoek in den namiddag van den lsten Juli, den „nieuwen meester" aan de kinderen voor te stellen, terwijl de heer Koster, nu le onderwijzer aan de school, werd verzocht, namens het personeel hun nieuwen „baas" welkom te heeten. (Een weinig zelfverloochening zou daarbij wel noodig zijn, waar hij zelf één der sollicitanten was geweest, maar voor een benoeming niet in aanmerking was gekomen.) Op den laten Juli 1909 — in den voormiddag — had dan in de Ger. Kerk de plechtigheid plaats. De leiding der vergadering was in handen van Ds. J. C. Rullman, die, hoewel niet meer bestuurslid, als Eere-voorzitter door het Schoolbestuur daartoe was aangezocht. Na opening met gebed, psalmgezang en schriftlezing (Ps. 127) begon deze met vóór alles, namens het Bestuur, den afgetreden hoofdonderwijzer, Meester Lub, dank te brengen voor den ijver en de opgewektheid, waarmee hij tot op zoo hoogen leeftijd het Christelijk onderwijs had gediend, waarbij de wensch werd uitgesproken, dat hij, nu de avond van zijn leven was aangebroken, nog menig jaar van welverdiende rust mocht genieten. Hierop had de installatie plaats van den heer Kuil, die zich daarna met een korte toespraak aan de school verbond. Daarna werd door den heer Lub een woord van afscheid gesproken, dat als grondtoon had: „De Heere heeft alles wel gemaakt". De vergadering zong daarop den scheidenden hoofdonderwijzer de bede uit Ps. 121 :4 toe. Onderscheidene personen, verschillende corporaties vertegenwoordigende, voerden daarop het woord. Na sluiting met dankgebed door Ds. H. Meyer van Kollum,1) die den Districtsraad van Chr. Nat. Schoolonderwijs vertegenwoordigde, werd door het Bestuur met genoodigden een gemeenschappelijke maaltijd gehouden. Zeker een bewijs, dat de finantiën der school er wel eens minder gunstig hadden voorgestaan. Des namiddags werd in het Kerkgebouw de feestelijkheid met de kinderen voortgezet, waarbij èn door Meester Lub èn door den heer Kuil nog ,het woord werd gevoerd. Een nieuwe acra was hiermee ingetreden, die van Juli 1909 tot Mei 1914 zou duren. Over 't algemeen kenmerkt zich deze periode door een vrijwel rustigen gang van de school- en onderwijszaken. Daar door het Rijk slechts de minimumsalarissen der onderwijzers werden uitbetaald werden deze — meestal op voorafgaand verzoek van de betrokkenen — nu en dan verbeterd en daardoor de rust en de vrede onder het personeel bevorderd. Om de studie voor de na-akte te bevorderen, werd het bezit daarvan beloond. Ten behoeve van een eventueel gehuwden eersten onderwijzer, -die z.m. tot de Ned. Herv. Kerk moest behooren, werd in 1912 een woning gebouwd, op een terrein gekocht van den heer J. J. Kloosterman. Niet steeds kon de woning vcor dat doel worden gebruikt en moest deze soms aan anderen worden verhuurd, wat nogal moeilijkheden opleverde. Nu en dan werden verbeteringen aangebracht in het schoolgebouw en aan de woning van het hoofd der school. Ook werd meer besteed aan de uitbreiding en de vernieuwing der leermiddelen. Vooral de schoolgeldregeldng vroeg nog steeds veel van de wijsheid van het Bestuur, dat telkens moest ondervinden, dat onderscheidene ouders er zich liefst met het minimum-bedrag afmaakten, of in 't geheel niet wenschten te betalen. Het vroeger ten dienste van deze zaak opgerichte suppletiefonds functioneerde niet vlot meer, zoodat ook daarin betere voorzieningen werden getroffen. Om de schoolkas te stijven werd een commissie ingesteld, die naar het voorbeeld van andere dorpen, ook hier, door middel van lammeren-weiden, meerdere inkomsten voor de kas trachtte te verkrijgen, op „ongevoelige" wijze. Niet zonder succes! Het eerste jaar kon de commissie een netto bedrag van ƒ 224.25 aan het 1) Dit dankgebed gaf later nog eenige moeite met den Kerkeraad der Ned. Herv. Kerk. De kwestie werd bevredigend opgelost! Schoolbestuur afdragen. In het daaropvolgende jaar klom dit tot ƒ 494.95. Mooie bedragen, die wel te pas kwamen. Vooral toen langzamerhand ook het onderwijs in de nuttige handwerken meer hulp vroeg en dus meer begon te kosten. De eerste hulp, die aan Mej. B. Keuning, die reeds van 1906 af de school als onderwijzeres diende, x) werd toegevoegd, was Mej. A. Wierda. Later kwam daarbij Mej. H. Walda, welke na haar huwelijk met A. Mulder door haar zuster D. Walda werd opgevolgd. Ook werd in dien tijd een Commissie van Toezicht op het onderwijs in de nuttige handwerken benoemd, die ook hier als op de meeste plaatsen meer beteekenis bleek te hebben als eere-baantje voor de functionarissen dan voor den bloei van het vakonderwijs. Wat overigens de onderlinge verhoudingen betreft, behoudens kleine strubbelingen met enkele leden van het personeel, die geen wortel schoten en enkele moeilijkheden in den eigen kring van het Bestuur, die ten «lotte ook weer een bevredigend einde vonden, konden deze goed worden genoemd, afgedacht van de eigenaardige organisatie van de Vereeniging, die meermalen aanleiding gaf tot een beweging die op een meer „democratische" verhouding doelde. Ook werd, gedurende het hoofdschap van Meester Kuil, een proef genomen met het herhalingsonderwijs, welke wegens gebrek aan de noodige belangstelling bij de jeugd spoedig mislukte. Het leerlingenaantal was van wisselenden aard en varieerde, met inbegrip ook van de leerlinjwi beneden zes jaar, tusschen 220 en 240. Ook had nogal wisseling plaats van personeel, de getrouwen, als Meester Meinte K. Hoekstra en Mej. Keuning uitgesloten. Voor schokkende gebeurtenissen bleef de school bewaard. In Januari 1914 ontving Meester Kuil een benoeming als leeraar aan de Chr. Kweekschool te Amsterdam, welke benoeming door hem werd aangenomen, waarom hij tegen 1 Mei van dat jaar eervol ontslag aanvroeg, wat hem door het Bestuur werd verleend. De heer Kuil vertrok later uit Amsterdam naar Stadskanaal, om daar een betrekking bij het M.O. te aanvaarden. Nog staat hij niet geheel buiten het L.O. en wordt hij soms nog in één of andere functie geroepen in dienst der Regeering. Hij is de eenige nog in levend zijnde der oud-hoofdonderwijzers van onze jubileerende school en zou gaarne nog bij de officieele feestelijkheden, waartoe het Bestuur in beginsel reeds had besloten — indien niet de moeilijke tijdsomstandigheden daarin verandering hadden gebracht — tegenwoordig zijn geweest. JQe benoeming van den heer Kuil bracht voor het Bestuur weer de noodzakelijkheid mede, om naar een nieuw hoofd om te zien. Stelde men zich eerst voor, zonder oproep van sollicitanten, maar een viertal te goeder naam en faam bekend staande schoolhoofden te bezoeken, om daaruit z.m. een keuze te doen, bij nader overwegen besloot men om per advertentie in de „Standaard" een oproep te doen. Alleen „hoofden in functie'' mochten naar de betrekking dingen. Vijftien sollicitanten meldden zich aan, uit verschillende deelen des lands. Hieruit werd een drietal gekozen, dat zou worden bezocht. Een 5-tal bestuursleden bracht dit bezoek met Meester Kuil als onderwijs-deskundige. Na uitgebracht rapport, waaruit bleek, dat meer dan één wel geschikt werd geacht, werd na ernstige overweging een benoeming uitgebracht op 1) Zij trad in 1918 in het huwelijk. Na het overlijden van haar echtgenoot werd zij op 1 Jan. 1931 opnieuw als onderwijzeres aan de school benoemd, die zij tot heden met liefde en trouw dient. den heer J. L. Veerman, toen hoofd der Chr. School te Wommels. Deze nam de benoeming aan om met 1 Mei 1914 in functie te treden. Later werd die datum veranderd in 16 Mei, wat voor de school wel eenige moeilijkheden meebracht, welke evenwel op bevredigende wijze konden worden opgelost, door voor een halve maand de pas geslaagde onderwijzer A. Talstra te benoemen. ... hT de jaarvergadering van 1 April 1914 nam Meester Kuil off.cieel afscheid van Bestuur en Vereeniging en na zijn vertrek was weer een nieuwe periode aangebroken; niet alleen, omdat straks weer een nieuw hoofd in de school de leiding zou hebben, maar ook op onderwijsgebied in 't algemeen, doordat het in 1913 opgetreden Kabinet Cort van der Linden had toegezegd, te willen trachten de schoolkwestie op bevrediaende wijze te willen oplossen en een einde te maken aan het „schriklijk pleit van dwang en vrijheid". Zelfs werd daarvoor een commissie benoemd uit bekwame staatslieden van weerszijden beslaande: de Bevredigingscommissie. Dit gaf ook hier het Schoolbestuur hoop. dat straks de onrechtvaardige bevoorrechting van het openbaar onderwijs een einde zou nemen en de finantiëele zorgen zouden worden verlicht. Oo 15 Mei 1914 werd op wat eenvoudiger wijze dan bij Meester Kuil het geval was geweest het nieuwe hoofd geïnstalleerd, in tegenwoordigheid van ouders en schoolkinderen en de genoodigden ditmaal bestaande uit het personeel der school, de beide plaatselijke predikanten. Ds. Mmnema en Ds. Jonker èn den heer Lub als oud-schoolhoofd. De installatie werd verricht door den voorzitter van het Bestuur, den heer H Veenje, waarop de heer Veerman het woord nam, om tot ouders. Bestuur, Predikanten, zijn oud-leermeester Lub, personeel en kinderen alle een kort woord te richten. . , Van de genoodigden gaven nog Ds. Minnema en Ds. Jonker een woord ten beste, nadat namens het personeel hun nieuwe patroon het welkom werd toegeroepen door Meester Koelmans; waarna de heer Veerman een dankwoord sprak voor al de hem toegebrachte goede wenschen en deze blijde dag werd beëindigd met gebed en psalmgezang Met moed toog Meester Veerman aan het werk. Kleine veranderingen wat betreft leermiddelen, schoolmeubelen en dergelijke werden met instemming van het Bestuur al spoedig aangebracht. Nieuwe heeren, nieuwe wet?en Met het personeel werd door het hoofd in al deze dingen overleg gepleegd, wat zeer bevorderlijk was aan goede onderlinge verhoudingen van zooveel beteekenit. bijzonder voor een groote school, die alleen tan bloeien bij innerlijke eenheid. Hoe jammer dat dit alles zoo spoedig werd verstoord! Nog slechts kort was Meester Veerman aan het werk, ot daar brak de wereldoorlog uit. die ook ons land tot mobilisatie noopte Ook Meester Veerman, met Meester Koelmans, werd opgeroepen tot het aangekken van sKonings wapenrok en dat, terwijl het ^;"™ie£\d" school in het verschiet lag. Ook van het Bestuur werd één lid, de heer JG Hoekstra, die langen tijd de functie van secretaris had vervuld tot den militairen dienst opgeroepen. In dezen tijd werd f waargenomen door den heer J. C. Kooistra. bijna even dichterlijk aangelegd als de eerder 9eNumm:eshte weïr woX'voorzien in de moeilijkheden, die het vertrek van beide leerkrachten meebracht. Hi. Een voorloopige regeling werd in overleg met Meester Lautenbach. die nu tijdelijk het hoofdschap zou waarnemen, vastgesteld Het Rijksschoolteericht hechtte er zijn goedkeuring aan Spoedig konihienri weer eenig verbetering worden aangebracht, doordat Meester Koelmans inmiddels ongeschikt was verklaard voor den militairen dienst en zijn plaats in school weer kon innemen. Van officiëele feestelijkheden ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan der school werd afgezien, evenals ook nu, bij het 75-jarig bestaan en soortgelijke omstandigheden. Wel zou aan de plaatselijke predikanten worden verzocht, den zegen aan de school geschonken, te gedenken in gebed en predikatie. Een ingezonden stukje zou worden geplaatst in „Vrije Fries" en „Standaard". Zoo goed en zoo kwaad als het ging werd het werk in school voortgezet, ook zonder dat in de ledige plaats tijdelijk was voorzien. Meester Koelmans behaalde in dien tijd zijn hoofdakte. Hij vervulde ook, als oudste, na zijn terugkeer uit den militairen dienst de functie van plaatsvervangend hoofd. In t begin van Januari 1915 werd ook Meester Veerman voor den dienst bij het leger afgekeurd. Zoo was er hoop, dat ook hij spoedig zijn plaats in school weer kon innemen; evenwel: hij was nog ongesteld. Een paar maanden had hij in het militair hospitaal te Utrecht doorgebracht. Op den 8sten Februari kon men hem in de Bestuursvergadering opnieuw welkom heeten en kon hij zijn schoolwerk weer hervatten. Aan de onderwijzers Lautenbach, Koelmans en Smedes werd een gratificatie verleend voor hun meerder werk, gedurende de afwezigheid van het hoofd. Nu werd besloten ook eens weer een ouderavond te houden, wat gedurende het hoofdschap van Meester Kuil ook min of meer geregeld had plaats gehad. Deze werd gehouden op 22 Febr. 1915 in blijde stemming, omdat nu het werk aan de school weer geregeld kon loopen. Op de daarop gevolgde jaarvergadering op 30 Maart werd nog door den secretaris, den heer J. C. Kooistra, in een historisch overzicht het 50-jarig bestaan der school herdacht. Nog waren evenwel de zorgen niet voorbij. Meester Koelmans werd. na herkeuring, opnieuw tot den militairen dienst opgeroepen, en tot Dec. van dat jaar vastgehouden, toen hij, na gedaan verzoek van het Schoolbestuur aan den Minister,- verlof verkreeg, om weer naar zijn school te trekken. Ook werd Meester Veerman door zijn kwaal, waarom hij uit den militairen dienst was ontslagen, opnieuw dermate geplaagd, dat alleen een operatie, naar het oordeel van zijn geneesheer, baat zou kunnen brengen. Hij ging daartoe naar het ziekenhuis Eudohia te Rotterdam, waar onder Gods zegen de operatie gunstig verliep, en hij spoediger dan was gedacht in de school kon terugkeeren. (14 Sept. 1915). Een poging van het Bestuur, aangewend bij Meester Meinte K. Hoekstra, om te besluiten tot het nemen van eervol ontslag, wijl hij in dien tijd vrij veel de school moest verzuimen, tengevolge van zijn lichaamsgebreken, slaagde niet, omdat men het over de voorwaarden niet eens kon worden en het Bestuur de zaak niet wilde forceeren uit zedelijke motieven en men overigens niet anders dan groot respect had voor den arbeid door Meester Hoekstra, trots zijn zwak lichaam, in de school verricht. Op 1 Juli 1922 werd zijn 25-jarig ambtsjubileum feestelijk gevierd. Had de mobilisatie voor de school onderscheidene moeilijkheden meegebracht evenals voor de onderwijzers èn bij hun werk in school èn tengevolge van de voortdurende prijsstijgingen, die door de salarisverhoogingen krachtens de Wet niet konden worden bijgehouden, het ontbrak Ook niet aan lichtzijden. Bij velen der ingezetenen vloeiden de inkomsten ruimer, wat ook het hart ruimer maakte. Er werd daarom besloten in overleg met den Kerkeraad der Ger. Kerk op Zondag 2 Juli 1916 een schulddelgingscollecte te houden ten behoeve van de school. Deze collecte bracht de belangrijke som van ƒ 2391.— op. Hiervan kon worden afgelost een schuld van ƒ 2000.— met nog 4 van de resteerende rentelooze aandeelen. Een 8-tal hiervan was reeds aan het schoolbestuur geschonken. Het Bestuur werd door deze door de schoolgemeente betoonde offervaardigheid in staat gesteld, om ook aan het onderwijzend personeel een duurtetoeslag te doen toekomen, wat door de betrokkenen met dank werd aanvaard. Meester Lautenbach verwierf intusschen zijn hoofdakte in Aug. 1916. Een kleine finantieele moeilijkheid, die hiervan het gevolg was, omdat er nu twee onderwijzers met hoofdakte waren, waarvan echter slechts voor één een vergoeding van Rijkswege als eersten onderwijzer werd uitgekeerd, vond een gemakkelijke oplossing toen Meester Koelmans een benoeming aannam naar de Chr. School te Anjum. Op 1 Dec. 1916 kwam in zijn plaats de heer A. v. d. Berg, tot dien tijd onderwijzer in Veenwoudsterwal. Den 6den December vergaderde het Bestuur voor het laatst in dat jaar. Voor het personeel was dat een goede St.-iNicolaasdag, omdat op die vergadering mede op aandrang van den Schoolraad opnieuw werd besloten tot het geven van een duurtetoeslag. 'tWas de laatste maal, dat Meester Veerman op de Bestuursvergadering aanwezig zou kunnen zijn. In December eenigermate door de griep aangetast, zoodat hij na de Kerstvacantie niet dadelijk zijn werk weer kon hervatten, werd hij in den middag van 9 Jan. 1917 plotseling door den dood overvallen. In den avond vergaderde het Bestuur, waar de vice-voorzitter, de heer J. J. v. d. Meulen, die wegens afwezigheid van den voorzitter, den heer Veenje, de leiding had, in gevoelvolle woorden de officieele mededeeling deed, dat de Heere plotseling het hoofd der school van zijijn post had ontheven en de grootte van dit verlies schetste in zijn beteekenis voor gezin en familie, voor Bestuur en School, voor zijn leerlingen vooral, ja voor heel het dorp, waarin hij zich door zijn beminnelijk karakter een plaats had veroverd in veler hart. Nog maar 37 jaren had Meester Veerman bereikt. Wat had hij naar menschenoog nog veel voor school en omgeving kunnen zijn. Maar de Heere antwoordt niet voor Zijn daden; en Zijn handelingen met Zijn kinderen zijn steeds wijsheid en liefde. Dat was de grondtoon van hetgeen in de Bestuursvergadering tot uiting kwam en bij het overlijdensbericht in de bladen en in het door Meester Lub geschreven „In memoriam in de School met den Bijbel de hoofdgedachte vormde. Zoo was hij Meester Lub nog voorgegaan naar het Vaderhuis. Te Garijp wijst een steen, dicht bij dén ingang van het kerkhof de plaats aan waar men zijn stoffelijk overschot aan de aarde toevertrouwde. Wat op dien steen van hem vermeld staat, mocht ten volle van hem worden getuigd. Niemand kan dat beter weten dan schrijver dezes, die jaren lang' intiem met hem had omgegaan, toen hij met Meester Veerman aan de school van den heer W. C. van Munster in Leeuwarden als onderwijzer diende. Was 't wonder, dat het Bestuur op de gedachte kwam, een poging aan te wenden om den broeder van den ontslapene, den heer O. L. Veerman, hoofd der leerschool van de Chr. Kweekschool te Leeuwarden, te bewegen de opengevallen plaats in Garijp te bezetten? Deze poging mislukte evenwel, ook na herhaalden aandrang. De heer Veerman durfde zijn werkkring in Leeuwarden niet los te laten om die voor Garijp te verwisselen. Daarom werden terstond maatregelen genomen, om zich op een andere wijze van een nieuw hoofd te voorzien. Een oproep werd geplaatst, waarop alleen reeds „gevestigde" hoofden van scholen konden reageeren. In verband met den leeftijd en de bevoegdheden van het aanwezige personeel was hier veel voor te zeggen. Een veertiental sollicitanten meldden zich aan, waaronder onderscheidene, die ook drie jaar eerder naar de betrekking dongen. Uit deze veertien werd een drietal opgemaakt, dat allereerst zou worden bezocht. Eén van deze drie was schrijver dezes, toen ter tijd sedert 1904 hoofd der Chr. School te Kollumerpomp, na vooraf te Nijkerk o'd Veluwe èn te Leeuwarden als onderwijzer te zijn werkzaam geweest. Op een kouden Januaridag in den strengen winter van 1916—'17 ondernamen de Bestuursleden H. Veenje, J. C. Kooistra, J. v. d. Meulen en S. H. Hoekstra den tocht per fiets naar het koude Noord-Oosten bij de Lauwerzee om te Kollumerpomp een bezoek te brengen in de school van Meester Visser. Voor hen een tocht, die niet gemakkelijk zou worden vergeten, wegens de felle kou, die men had moeten trotseeren. Gelukkig voor beide, dat de tocht niet tevergeefs was geweest. Na — op een lateren dag — nog elders een bezoek te hebben gebracht, werd, na ingewonnen advies en uitgebracht rapport, besloten Meester Visser van Kollumerpomp te benoemen als opvolger van Meester Veerman. Na met zijn vrouw Garijp en de school te hebben bezocht, alsook de toekomstige woning, werd de benoeming aanvaard in een samenkomst van het Bestui» .In de woning van den vice-voorzitter J. J. v. d. Meulen, die met zijn vrouw dien dag Meester Visser en zijn vrouw vriendelijk herbergde. Niet vóór 1 Mei kon de benoemde zijn dienst in Garijp aanvangen. Tot zoolang werd de leiding der school opgedragen aan Meester Lautenbach, die intusschen een benoeming ontving en aanvaardde als hoofd der Chr. School te Folsgare. Op 1 Mei 1917 werd het nieuwe hoofd tot zijn arbeid ingeleid in een samenkomst in de Ger. Kerk, in denzelfden geest als dat bij de installatie van Meester Veerman het geval was geweest. Eenvoudig, maar goed. De leiding der vergadering was' bij den heer Veenje; de installatierede werd gehouden door den heer J. J. v. d. Meulen, toespraken werden gehouden door Ds. Minnema en Meester Lautenbach; door de kinderen werd een welkomstlied gezongen en Meester Visser aanvaardde onder dankbetuiging voor al de reeds genoten vriendelijkheden zijn betrekking, terwijl van beide zijden de bede werd opgezonden en de hoop uitgesproken, dat de zegen des Heeren zijn arbeid in Garijp mocht bedauwen. Ruim twee-en-twintig jaar is sedert verloopen. Een belangrijk gedeelte van de vijf-en-zeventig jaar van het bestaan der school en slechts overtroffen door den tijd dien de heer Lub hier arbeidde. En de zegen des Heeren werd rijkelijk ervaren en in menig opzicht. De eendracht in de Vereeniging en tusschen Bestuur en personeel bleef bewaard. Kleine moeilijkheden in den aanvang der nieuwe periode, in hoofdzaak voortvloeiende uit de eigenaardige organisatie der Vereeniging, werden — zonder inmenging van het groote publiek — in der minne opgelost, nadat in den loop der vijf-en-zeventig jaren het van stap tot stap was gekomen tot den huidigen toestand, waarbij niet meer langs den weg eener getrapte verkiezing (leden der Vereeniging kozen buitengewone leden; deze weer het Bestuur) maar rechtstreeks door de leden der Vereeniging het Bestuur wordt gekozen. *) Ook werden de verhoudingen tusschen Bestuur, hoofd en overig personeel betejr geregeld en meer overeenkomstig de plaats welke elk dezer instanties in het geheel der schoolorganisatie behoort in te nemen. Gelijk in heel het leven hangt van de juiste verhoudingen dikwijls de rust en de vrede af. Althans als de liefde tot de zaak allen drijft en de een den ander uitnemender acht dan zich zelf. Door Gods genade konden ook de verhoudingen onder het personeel steeds goed worden genoemd. De eenheid der school werd steeds gezocht en zooveel doenlijk bevorderd. En bij alle strubbelingen — waar hebben ze niet plaats bij zondige menschenkinderen — kwam het toch nimmer zoover, dat het gemeenschappelijk gebed voor school en kinderen en voor elkander werd verhinderd. Rustig kon worden gewerkt aan den geregelden voortgang en de verbétering van het onderwijs, ook in verband met de behoeften van den tijd. De gevolgen van de Schoolwet 1920 waren althans in dat opzicht voordeelig. De finantiën werden wat ruimer. De jaarlijks van de Gemeente ontvangen rente van de getaxeerde waarde der schoolgebouwen leverde een flinke bijdrage voor de schoolkas, die eerstens kon worden gebruikt om de oude schulden af te lossen en later, toen door de verhooging der leerlingenschaal van Rijkswege minder leerkrachten werden vergoed en ook de exploitatiekosten, die nu uit de Gemeentekas kwamen, al hoe langer hoe meer daalden, konden dienen, om aan de „kweekelingen met akte", waarvan er vele hebben geholpen om door hun arbeid het onderwijs op peil te houden, een wel veel te geringe, maar in vergelijking met wat elders gebeurde en nog geschiedt, toch eenigermate draaglijke vergoeding te geven. Aan die kweekelingen komt voor hun meestal ingespannen arbeid voor de school veel dank toe. Gelukkig, dat velen van hen, na korter of langer tijd, een vaste plaats bij het Chr. onderwijs mochten verwerven, 'tzij aan eigen school, 'tzij elders. Aan onderscheidene der onderwijzers en onderwijzeressen mocht het gelukken de hoofdakte of na-akte te verwerven. Aan talenstudie werd weinig gedaan, ook al, omdat het voor de school — vooral sedert den opgang die de U.L.O.-scholen maakten — van weinig beteekenis zou zijn. Meer dan één van de in deze in 1917 aangevangen periode aan de school verbonden leerkrachten mocht het genoegen smaken zelf een betrekking als hoofd eener Chr. school te verkrijgen. We denken daarbij aan de Hü J. Lautenbach, (nu reeds door den dood van zijn post ontheven) H. Haagsma, A. v. d. Berg, J. Strikwerda (ook reeds ontslapen in den Heere), A. Bergsma, F. v. d. Velde, S. Bruinsma, J. Kooistra, L. Visser en J. Meijer. Het onderwijs in de nuttige handwerken werd op hooger peil gebracht, doordat meerdere onderwijzeressen — een viertal nu — zich daaraan kunnen wijden en de klassen daardoor kleiner werden, wat de meisjes ten goede komt. Ook het machine-naaien wordt onderwezen. Het leerlingental, dat bij het begin van 1917 met inbegrip van de 5-jarigen, die voor de Wet niet meegeteld werden, 237 bedroeg, schommelde heen en weer, meestal tengevolge van verhuizingen omstreeks Mei. Het laagste getal in deze, periode genoteerd was 179, het hoogste 304. Een enorm verschil dus. 1) De geheele ontwikkelingsgang, die oorspronkelijk voortvloeide uit de bepalingen der Vereeniging voor Chr. Nat. Schoolonderwijs, te beschrijven, zou te ver voeren. Een belangrijke verandering kwam tot stand, toen het verplichte zevende leerjaar werd ingevoerd. Toen bleken de zes lokalen althans voor een behoorlijke kjassen-indeeling te klein. Het aantal leerlingen klom tot ± 280 en het Bestuur besloot bij de Gemeente een aanvraag te doen, om gelden ter beschikking te krijgen, voor den bouw van twee lokalen, krachtens art. 72 der L.Q.-wet 1920. De grond daarvoor was beschikbaar, wijl in 1927 van den heer Jac. W. Hoekstra een flink terrein was gekocht, tot vergrooting van de speelplaats. Ook daarvoor had de Gemeente medewerking verleend. Na gunstig advies van het Rijksschooltoezicht werd dit toegestaan. Aan den heer J. v. d. Veen, architect te Garijp en oud-leeriing der school, werd het maken van een bestek met teekening opgedragen. Deze wist een ontwerp te bieden, dat in den smaak viel, omdat het nieuwe gedeelte geheel bij het bestaande zou passen. Bij de aanbesteding bleek dat de heer Bakker, aannemer te Dokkum, de laagste inschrijver was. In een onder de timmerlieden uit den omtrek historisch geworden roerige vergadering werd aan den heer Bakker de verbouwing opgedragen voor de som van ƒ 11454.—, 't schilderwerk aan Klasema te Drachten voor ƒ 955.— en de inrichting der Centr. verwarming aan den heer Swart te Leeuwarden voor ƒ 4148.—. De omstandigheden voor de verbouwing waren niet gunstig. Veel stagnatie werd ondervonden door den strengen winter met hevigen sneeuwval in het voorjaar van 1929. Enkele maanden lag het werk stil. Tenslotte kon het nieuwe gedeelte in gebruik worden genomen. Behalve dat er twee lokalen waren bijgebouwd, werden er nog heel wat verbeteringen aangebracht aan den achterkant van het gebouw, zonder dat er van weelde sprake was: eenvoudig en degelijk. Toch, na een 10-tal jaren niet geheel bevredigend meer, vooral wat de privaten betreft. Op eenigszins feestelijke wijze werd, in de Consistorie der Ger. Kerk de ingebruikneming der verbouwde school gevierd. Veel goede woorden werden daar gesproken; woorden van dank en van hope voor de toekomst ook voor het Chr. onderwijs, al werd niet verheeld, dat de steeds nauwere finantièele band tusschen Overheid eft School op den duur voor de vrijheid gevaarlijk kon worden. Daama werd in tegenwoordigheid ook van den Inspecteur van het L.O. en van Wethouder Steensma door de aanwezigen de verbouwde school bezichtigd. Een belangrijke verbetering was ook de bijgebouwde Bestuurskamer, waarvan het personeel der school niet minder dan het Bestuur veel genot heeft gehad en waarin tevens plaats is voor leermiddelen en schoolbehoeften. Ten behoeve van het personeel werd geleidelijk een bibliotheek ingericht, waarin zich voor de meeste vakken van onderwijs, hijzonder voor Bijbelsch en Vaderlandsohe geschiedenis, opvoedkunde, natuur- en aardrijkskunde tal van meer of minder belangrijke handleidingen en handboeken bevinden, waarvan het geregeld gebruik door het personeel het onderwijs ten goede kan komen. Op deze wijze kan het personeel op de hoogte blijven van de stroomingen, die zich voordoen op het terrein van opvoeding, en onderwijs en aan de beginselen toetsen wat voor onze Chr. Nat. School waarde heeft, of niet. Van de derde klas af, wanneer de kinderen zich met het lezen behoorlijk zelf kunnen redden, is in iedere klas een leesbibliotheek voor de leerlingen, waarvan gedurende het winterhalfjaar vooral in de hoogere klassen veel gebruik wordt gemaakt en wat de ontwikkeling der leerlingen ten zeerste kan bevorderen. Gedurende het hoofdschap van Meester Kuil was daarmee reeds een begin gemaakt. Toen had Meester H. Smedes alleen daarvoor de zorg. Nu .zorgt iedere onderwijzer in zijn eigen klas daarvoor. Voor de catalogiseering van de Personeelbibliotheek heeft zich vooral Meester Schouwerwou in zijn gezonde dagen zeer verdienstelijk gemaakt. (Na zijn afsterven zetten Meester v. d. Meer en Meester Steüema Zijn werk voort.) In zijn gezonde dagen. Want zijn verblijf in Garijp is voor hem in het bijzonder een lijdensgeschiedenis geweest. Reeds dadelijk bij zijn komst op 1 Aug. '31 werd hij ongesteld en moest hem op geneeskundig advies langdurig ziekteverlof worden verleend, dat tot 1 Maart 1932 duurde. Hoewel zwak van lichaam, was hij vurig van geest en toog hij met moed aan het werk, dat hem lichter werd gemaakt, doordat hij zich in deze school spoedig thuis gevoelde. Onderbroken door kortere of langere perioden van ongesteldheid heeft hij Zijn werk volgehouden tot in den herfst van 1937. Toen werd het hem zoo langzamerhand duidelijk, dat hij — hoewel noode — straks voorgoed van den schoolarbeid afscheid zou moeten nemen en van alle werk in onderscheiden organisaties, waarvoor hij zich met liefde had gegeven. Na geneeskundig onderzoek werd hij voor den schoolarbeid ongeschikt verklaard en werd door hem tegen 1 April 1938 invaliditeitspensioen aangevraagd. Nog vóór dit in orde was, nam de Heere hem den 13den Febr. 1938 vrij plotseling tot Zich'. Op Donderdag 17 Febr. werd zijn stoffelijk overschot grafwaarts gedragen, mede gevolgd door zijn leerlingen, die bij de geopende groeve nog zijn lievelingslied zongen: „Jezus, Uw verzoenend sterven, Blijft het rustpunt van mijn hart'' Straks werd de open plaats in de school ingenomen door Meester IJ. Mulder. Ook onder de bestuursleden, zoowel als Onder het personeel der school was het sedert 1917 een komen en gaan. Wat de eerste betreft, geen enkele van degenen, die in 1917 het Bestuur uitmaakten is als zoodanig meer in functie. Vooreerst kwam in het Bestuur al verandering door het overlijden van den heer Reinder G. Wijmenga. Voor hem werd in de plaats gekozen de heer Jac. W. Hoekstra. Na de Statutenwijziging in 1920, die onder meer tengevolge had, dat niet meer zooals eertijds de Kerkeraden een lid voor het Schoolbestuur aanwezen, kwam er opnieuw verandering en volgden telkens nieuwe krachten de oude, die zich de een na den ander terugtrokken, op. Zoo de heer J. C. Kooistra, die met buitengewone accuratesse lang het secretariaat vervulde. Zoo de Brs. H. Veenje, die na hét bedanken als voorz. door Ds. Rullman jaren lang den voorzittershamer hanteerde, en S. H. Hoekstra, die tegelijk met Veenje op 7 Jan. 1927 zijn functie als bestuurslid neerlegde. En de heer Gj. Walda, die eindelijk wegens hoogen leeftijd het zoo lang door hem vervulde penningmeesterschap in andere handen overdroeg; zoo de Brs. B. J. Wijmenga, T. K. Sebma, Hl A. Jellema en C. Koster. 'tWas een gaan en komen; we zouden te uitvoerig worden, als we dit alles nauwkeurig gingen beschrijven. Niet onopgemerkt mag blijven, dat de dood ook onder de nog actieve bestuursleden zijn slachtoffers maakte. Eerst werd, op den 25sten Dec. 1932, de toenmalige secretaris, de heer A. Mulder, die den heer Jellema had vervangen, opgeroepen. Later, op 8 Juni '37, werd de heer H. Hoekstra, die Br. Veenje als voorzitter was opgevolgd, van zijn post door den dood ontheven. Ook onder de leerlingen, als onder de bloemen tusschen het rijpe g-aan. zwaaide de dood zijn scherpe sikkel. Vijf scholieren werden sedert 1917 gedurende hun schooljaren door den dood aan de school ontnomen. Op zooveel leerlingen in al die ruim 22 jaar een klein getal. Maar voor de betrokken Ouders een oorzaak van diepe smart, al mochten zij den troost smaken van het geloof, dat de God des Verbonds ze tot Zich had genomen in Zijn hemelsch Koninkrijk. Hoe heerlijk, dat de school zooveel jaren en aan honderden kinderen mèt de ouders de boodschap heeft mogen brengen van den Heiland, die kinderen tot Zich liet komen en ook hun Zijn koninkrijk toezeide. En wat een verantwoording voor hen, die — zelfs zich soms voor Christenen bij uitnemendheid uitgevende — de kinderkens verhinderden om tot Hem te komen! Wat ook een verantwoording voor het onderwijzend personeel, opdat niet één van deze kleinen geërgerd worde! Wat van die prediking van de Blijde Boodschap ook door de school aan al die kinderen de vrucht is geweest? Dat zal in de eeuwigheid openbaar worden. Ook de school heeft, naar het gebod des Heeren aan Zijn volk, maar te zaaien in getrouwheid en de kinderen naar den eisch huns -wegs Zijn ordinantiën te leeren kennen. Hij belooft, dat zij dan, oud geworden, daarvan niet zullen afwijken. En voorts: „Alzoo is het koninkrijk der hemelen, gelijk of een mensch het zaad in de aarde wièrp; en voorts sliep en opstond nacht en dag, en het zaad uitsproot en lang werd, dat hij zelf niet wist hoe. Want de aarde brengt van zelve vrucht voort: eerst het kruid, daarna de aar; daarna het volle koren in de aar. (Mark. 4 : 26—28). We hebben dat alles niet „curieuslijk" te onderzoeken tijdens den groei. De hemelsche Landman zorgt èn voor wasdom èn voor vrucht. Hij wilde ook de school gebruiken al die vijf-en-zeventig jaren als een middel om de muren van het geestelijk Jeruzalem te bewaren voor afbraak en zijn Sion te bouwen, door het gedoopte zaad, de kinderen des Verbonds, te onderwijzen en op te voeden tot sierlijke leden van Zijn kerk. Dat is tenslotte het voornaamste doel van de Christelijke school. Niet eng mag dat doel opgevat! En vooral niet zoo, dat er een absolute scheiding wordt gemaakt tusschen opvoeding voor den hemel en voor de aarde. Van dualisme mag geen sprake zijn! Maar wel in dezen zin, dat ook het onderwijs, dat meer bijzonder bedoelt den kinderen te leeren wat zij in dit leven noodig hebben als flinke mannen en vrouwen in Maatschappij en Staat naar de behoefte van den tijd — worde beheerscht door de beginselen van Gods Woord, óók voor dat leven. Door deze groote Schriftuurlijke gedachte, door Calvijn weer duidelijk in het licht gesteld en door de Gereformeerde Vaderen in de tijden der Hervorming en na diep verval ook in de vorige eeuw weer gegrepen, dat alles wat wij doen in dit leven, ,,'t zij dat wij eten, 'tzij dat wij drinken, 'tzij dat wij iets anders doen, wij het alles moeten doen ter eere Gods". Tot dat doel heeft ook de Christelijke school in Garijp nu vijf en zeventig jaren mogen mede-arbeiden. En door Gods genade zeker niet zonder vrucht. Wat de feestredenaar op het veertig-jarig jubileum constateerde, „dat Garijp bekend staat als een „fijn" dorp en dat het volk er zoo kerksch is", is nu zeker niet minder waar, dan voor 35 jaren; dat de liefde voor Vorstenhuis en Vaderland er niet minder groot is, dan in de dagen der Fransche overheersching, toen Garijp een der weinige flinke dorpen in Friesland was, waar voor den „Vrijheidsboom" geen plaats was, blijkt nog bij elke belangrijke gebeurtenis in het Vorstenhuis; blijkt op iederen nationalen feestdag, uit de talrijke vlaggen, die de huizen versieren; uit het Oranje, waarmee de kinderen zich spontaan tooien, ook dan als geen „feest" wordt gevierd. Bleek in 1918, toen uit dit dorp meer dan twintig jonge mannen zich op den eersten oproep opmaakten, om den geliefden Oranjetroon mede te beschermen tegen revolutionnair geweld. Zeggen wij teveel, als wij daarin mede constateeren de vruchten van het Christelijk Nationaal Onderwijs? Als reeds bij de oprichting der school in 1864 en in den loop der geschiedenis, wekte dit alles bij hen die Sion gram Zijn, soms heftige openbaringen van vijandschap tegen de Chr. school. Ook in de laatste jaren, toen verdachtmaking tot zelfs in den Gemeenteraad en spotternij van de zijde der „hoogbeschaafde" wereld, wanneer Bestuur en personeel bijzondere maatregelen meenden te moeten nemen om te waken voor eerbaarheid en zedelijkheid, de school niet werden gespaard. Evenals in 1865 stelde ook nu weer de „neutrale" pers zijn kolommen beschikbaar, om op die onverdraagzamen en „zedelijkheidsapostelen" de fiolen van haat en spot uit te gieten. Het besluit van het Bestuur betreffende eerbare kleeding voor meisjes werd zelfs — alsof het een wereldschokkende gebeurtenis was — in Amerikaansche couranten vermeld. Wat achterlijke menschen! Zelfs naar het oordeel van de Christelijke illustratie „De Stuwdam", 't Kostte de school een paar leerlingen, voor wie plaats werd gezocht op een Openbare school elders, omdat, terwijl de Christelijke school voortdurend was gegroeid, de openbare school in het dorp wegens gebrek aan een genoegzaam aantal leerlingen' was opgeheven. Dit verlies van leerlingen, hoe jammer ook voor de betrokkenen zelf, mocht niet weerhouden om voet bij stuk te houden. De wacht bij het begin! En een waarschuwing te meer, om nimmer, terwiBe van een groot leerlingental, nu de „Bijzondere School" hoe langer hoe meer de gunst van het groote publiek verwierf, het Christelijk Nationaal beginsel van Vereeniging en School en het eigenlijke doel van het Christelijk Nationaal Schoolonderwijs uit het oog te verliezen. Nog steeds moeten de leden der Vereeniging, hoe ruim overigens bij eertijds vergeleken, de voorwaarden voor het lidmaatschap Zijn gesteld, bij hun toetreding schriftelijk instemming betuigen met de „drie formulieren van eenigheid". Men verslappe dit nooit, ook in de toekomst niet! Nog door een andere oorzaak daalde in den laatsten tijd het leerlingental. Toen krachtens de L.O.-wet 1920 het aan ouders, die op grooten afstand van de school woonden, gemakkelijk werd gemaakt hun kinderen ter school te zenden, doordat met steun van de publieke kas deze naar de door hen gewenschte school konden worden vervoerd per wagen of auto, kwamen uit het op ruim 5 K.M. afstand van Garijp gelegen — nu om zijn natuurschoon en z'n watersport beroemd geworden Eernewoude — onderscheidene leerlingen zich aanmelden, die daar vroeger de Openbare school bezochten. Reeds eerder waren daar Christenouders, die te voet zelf steeds de reis naar de Chr. school te Garijp hadden gemaakt en ook hun kinderen daarheen hadden gezonden. Nu de gelegenheid zooveel gemakkelijker werd, klom dit getal soms tot vijf en twintig en meer. Evenwel: Eemewoude werd uit zijn isolement verlost. Een nieuwe brug werd gebouwd en een weg aangelegd over het Eernewoudsche wijd, de grensscheiding tusschen Eernewoude en het gebied van Oudega (Sm.). De afstand van Eernewoude naar Oudega is belangrijk korter dan die naar Garijp. Nu is het gemeentebestuur met meer wettelijk verplicht voor vele kinderen een gelegenheid te scheppen, de school te kunnen bezoeken. Deze bezoeken nu sedert Mei 1938 de Chr. school te Oudega. Een 10-tal leerlingen ging daardoor voor de school te Garijp verloren. De hoop, om nog eens weer een 7de leerkracht aan te mogen stellen voor Rijksrekening is daarmede voor de naaste toekomst vrijwel vervlogen. Ook andere oorzaken — verhuizingen — deden de leerlingencurve belangrijk dalen. Een dergelijk verschijnsel werd — we wezen er reeds eerder op — meer dan eens waargenomen in den loop der 75 jaren. Niet onopgemerkt mogen blijven zij, die den dienst verrichten van „houthouwers en waterputters": zij die zorgen voor de schoonmaak der gebouwen en in den winter voor de verwarming,; 1. Hoe dat in 't begin der 75 jaren van het schoolbestaan ging is niet precies meer na te gaan. In den eersten tijd zorgden de hoofdonderwijzers zelf voor het aanzetten der kachels, zooals men dat van ouds gewoon was. Later werd het kachelstoken opgedragen aan Wierd T. Postma, die jaren aaneen dat werk verrichtte, totdat hij door lichaamszwakte dit en andere karweitjes moest opgeven. In Frans Joekema vond hij een ijverig opvolger. Deze verricht tot heden zijn werk — dat op wat hooger peil kwam, toen de kachels door een installatie voor centrale verwarming werden vervangen (1929) — met bijzonderen ijver. Tijdens het hoofdschap van Meester Lub hanteerde 12 jaren lang „Sipke-Japikje" haar instrumenten voor de wekelijksche school-schoonmaak. Zij werd opgevolgd door „alde Sietske", geholpen door Douwe Hieke. Thans is het Pieter Adema, die met zijn staf voor de schoonmaak zorgt. Dank komt hun toe voor hun trouwe diensten, op eenvoudige wijze aan de school bewezen. Wat is groot? Immers dat, wat in getrouwheid in Gods kracht en tot Zijn eere wordt verricht; hoe eenvoudig ook in menschenoog! I^jp een enkele maar in de geschiedenis der school gewichtige zaak mogen wij tenslotte niet nalaten nog de aandacht te vestigen, 't Is de verhouding van School en Kerk. In 1864 was het niet de Kerk als instituut, maar waren het enkele broeders, die „een welgevallen hadden in Sions steenen en medelijden hadden met haar gruis" door wie den stoot tot 4t oprichting eener Christelijke school in ons dorp werd gegeven. De toenmalige predikant Ds. CoOl — reeds op leeftijd en daarom wellicht Zich minder voor den te wachten strijd geschikt voelende — hield zich op een afstand. Zijn voorganger Ds. Macpherson, die de banden met Garijp nog had aangehouden, steunde met des te meer kracht der broederen pogen. De opvolger van Ds. Cool. Ds. Kalshoven betoonde zich een krachtig voorstander van het Christelijk onderwijs. Dat was ook het geval met Ds. Herwaarden, Ds. Knol en Ds. Wisse. De namen van al deze predikanten komen in de oude notulen der Vereeniging menigmaal voor, wijl velen hunner of als Eere-voorzitter van het Bestuur of als gewoon bestuurslid aan haar belangen hun krachten gaven. Zelfs de kerkelijke troebelen in de Jaren 1886 tot 1888 lieten de school onaangetast. Wat een voorrecht, dat zij van den beginne aan niet een kerkelijk karakter droeg, maar als maatschappelijk instituut zich ten doel stelde het Christelijk schoolonderwijs naar Gereformeerde beginselen, — dat zijn toch in wezen ook die van de Vereeniging voor Chr. Nat. Schoolonderwijf «—, de beginselen zooals ze worden beleden door de Gereformeerde gezindheid, zooals Groen van Prinsterer het uitdrukte, te bevorderen. Het heeft evenwel in later tijd, vooral na het overlijden van Ds. Wisse, niet geheel ontbroken aan pogingen om te komen tot oprichting eener Ned. Herv. Kerkelijke school (— 1906). Toch voelde men van beide zijden, van hoeveel beteekenis het zou zijn, op schoolgebied de splitsing te voorkomen, die op kerkelijk gebied een feit was geworden. In een statutenwijziging, waarin aan den Kerkéraad der Ger. Kerk èn die van de Ned. Herv. Kerk beide, op bepaalde voorwaarden het recht werd gegeven een bestuurslid aan te wijzen, terwijl stipulath» werden gemaakt omtrent de kerkelijke gezindheid der overige 5, door buitengewone leden gekozen bestuursleden, werd een oplossing gevonden voor de gerezen moeilijkheden. De eenheid werd bewaard en is — Gode zij dank — bewaard gebleven tot op den huidigen dag. Van openlijke pogingen tot splitsing is ook na dien tijd geen spfake geweest. Ttièn de statutenwijziging van 1906 was tot stand gekomen, werden voor de eerste maal als vertegenwoordiger van den Ned. Herv. Kerkéraad Ds. IJsebrands en van den Kerkéraad der Ger. Kerk Ds. Rullman als bestuursleden aangewezen. Deze namen bij toerbeurt het voorzitterschap waar. Na de moeilijkheden met het ontslag van den heer Lub, zien we de beide predikanten uit het Bestuur verdwijnen. Stilzwijgende overeenkomst? Na dien tijd hebben geen predikanten weer in het Schoolbestuur zitting gehad. De Brs. J. Kuitert en C. Koster vertegenwoordigden achtereenvolgens den Kerkéraad der Ned. Herv. Kerk; de Brs. H. Veenje, B. Wijminga en T. K. Sibma dien der Ger. Kerk in het Bestuur. Totdat een nieuwe statutenwijziging in 1920 ook hieraan een einde maakte en de officiëele band tusschen Kerkeraden en Schoolbestuur geheel werd doorgesneden. De kerkelijke gezindheid van de 7 bestuursleden werd evenwel statuair geregeld. Evenzoo die van het personeel der school. Tot heden heeft deze regeling uitnemend gewerkt. Wat het onderwijs aangaat, is de verhouding tusschen Kerk en School zoo geregeld, dat vertegenwoordigers van beide Kerkeraden het recht hebben, de school op bepaalde tijden te bezoeken. Hiervan wordt nu en dan gebruik gemaakt. De verhouding van het personeel tot de predikanten was steeds van vriendschappelijken aard. En al heeft er geen officiéél overleg tusschen „meesters en dominees" plaats, toch tracht de school door het onderwijs in de Bijbelsche geschiedenis en door het leeren van den Heidelberger Catechismus in de school den catechetischen arbeid der Kerk te steunen. Iets, wat zeker voor den arbeid der Kerk aan de rijpende en rijpere jeugd in een dorp, waarin de Gereformeerde gezindheid domineert, van niet licht te overschatten waarde mag worden geacht. Moge in de toekomst hiermee worden voortgegaan, trots alle pogingen tot „moderne onderwijsvernieuwing". Nimmer veriieze men, terwille van de moderne cultuureischen(?), ook als het onderwijs straks onder nieuwe leiding komt, het doel van Chr. Nat. Schoolonderwijs uit het oog. En wat de verhouding van Kerk en School betreft blijve het „Trainiert marschieren, vereint schlagen" steeds het richtsnoer. Moge de Heere de eenheid bewaren, die nu 75 jaren lang tegen alle stormen bestand was. En moge onze Christelijke school, als eens het gedenkteeken bij den Jordaan, door de van het West-Jordaansche land scheidende stammen Israëls tot een teeken der eenheid van alle stammen opgericht „altaar , ook hier „een getuige zijn tusschen beide kerkelijke groepen, dat de Heere God zij". Uoz. 22:34). Leve, groeie en bloeie de School voor Christelijk Nationaal Onderwijs te Garijp. LIJST VAN BESTUURSLEDEN (EN EERELEDEN) DIE DE SCHOOL GEDURENDE ÉÉN OF MEERDERE PERIODEN HEBBEN GEDIEND. A. H. Kooistra f W. H. Wiebenga f H. R. Walda f Jan B. Wymenga f P. J. Bosma f Ds. Kalshoven •[■ R. T. Wymenga f Jac. P. Bosma f T. Paulusma f R. B. Wymenga ■(■ R. Paulusma f E. H. Kuipers f Ds. G. v. Herwaarden f G. H. Kooistra f K. Boersma f Ds. J. Wisse f Linze van der Laan f K. T. Sibma f Jac. T. Wymenga f O. S. Hoekstra f K. O. Gorter G. J. Hoekstra T. H. Sibma L. Hemstra f W. J. Veltman f S. Sinnema J* B. J. Wymenga f S. H. Hoekstra J. J. v. d. Meulen Ds. J. C. Rullman f Ds. H. IJsebrands f R. R. Wymenga f G. H. Walda f J. E. Hoekstra f J. C. Kooistra H. Veenje f T. K. Sibma f E. D. Algra f J. W. Hoekstra Jac. Kuitert C. Koster H. A. Jellema Jan D. v. d. Meulen Gj. R. Wymenga A. Mulder f K. Hoekstra f TEGENWOORDIG BESTUUR: A. B. Wijmenga, le Voorzitter. W. Koopmans, 2de Voorzitter. D. v. d. Zee, le Secretaris. A. v. d. Zee, 2e Secretaris. J. W. Veenstra, le Penningmeester. H. Kuipers, 2e Penningmeester. W. C. Wartena, Huiselijk verzorger. LIJST VAN HET ONDERWIJZEND PERSONEEL, DAT AAN DE SCHOOL HEEFT GEARBEID, 'TZIJ IN VASTEN OF IN „TIJDELIJKEN" DIENST. Als hoofd der school: H. van Dehn van 6 Oct. 1864 tot 8 Sept. 1866. P. Lub van 14 Sept. 1866 tot Sept. 1873. P. de Mol Moncourt van Sept. 1873 tot Mei 1883. S. K. van der Veen van Oct. 1883 tot Mei 1885. P. Lub van 5 Mei 1885 tot 1 Juli 1909. L. Kuil van 1 Juli 1909 tot 1 Mei 1914. J. L. Veerman van 16 Mei 1914 tot 9 Jan. 1917. B. Visser van 1 Mei 1917 tot heden. W. J. Veltman R. H. Walda J. Farel C. Budding J. D. de Vries J. Bruinsma N. v. Rooijen L. Bouma (2 X) W. H. de Jong J. v. d. Laan H. de Boer M. K. Hoekstra J. Buyk E. Boonstra Mej. C. C. van Rijn L. Kuil J. Belksma Mej. G. v. d. Meulen P. Timmermans P. Algra Mej. B. Keuning (2 X) Als onderwijzer (es): S. Zwart P. Pasma H. Haagsma (2 X) H. Sinnema A. R. Koster J. P. Meijer S. Jongsma J. G. Lautenbach B. Koelmans H. Smedes A. Talstra A. v. d. Berg Mej. J. Smedink R. de Boer J. Strikwerda A. J. Bergsma T. v. d. Velde S. Bruinsma P. v. d. Meer J. Kooistra Mej. U. v. d. Velde Mej. J. R. Makkinga Mej. K. v. Dijk L. Visser T. Hooijenga J. Slofstra J. Stellema D. Idzenga J. Meijer A. v. d. Meulen Sj. Dijkstra P. de Groot Mej. G. Lipstra P. Hofstra A. W. T. Meijer J. C. de Koningh Th. Zijlstra Mej. F. v. d. Draai G. Bergsma Bauke Visser Mei, A. de Vries.