I C N |5S34 ÏIKEIIKSIQ® OP HET Kerkelijk Slagveld. (SCHETS VAN HET STANDPUNT DER GEREFORMEERDEN IN DE NED. HERV. KERK TEGENOVER DE VERSCHILLENDE KERKELIJKE PARTIJEN VAN DEZEN TIJD.) DOOR A. J. W1STHOFF, predikant bij de Nederlandsch Gereformeerde gemeente te Qorinchem. 'V TWEEDE DRUK. B. J. DE BOER Gz, firma C. Scliouk, Gorincheiri. Verschillende omstandigheden hebben het voornemen bij mij lot rijpheid gebracht, de verschillende kerkelijke partijen zooals ze in hare tegenwoordige ontwikkelingsphase zich voordoen, eens opzettelijk te bespreken. Al is dit van tijd tol tijd door veel bekwamer hand dan de mijne gedaan , toch is het geen overbodig werk te achten daartoe op nieuw een poging te doen, daar in den laatsten tijd de onderlinge partijverhouding zich zeer opmerkelijk heeft gewijzigd. Onze tijd met zijne snelle afwisseling op ieder gebied door sommigen juist als zulk een zegen beschouwd, schijnt als de zwarte slagschaduw van dat twij felachtige voorrecht o. a. ook dit mede te brengen dat sommige personen en partijen ieder oogenblik van standpunt veranderen. Hoe wij als gereformeerden, de verschillende partijen in het Nederl. Ilerv. Kerkgenootschap hebben te beschouwen, hoe we hebben te oordeelen over die uit haar midden voortgekomen fractie, die ruim veertig jaar geleden zich den naam van Christelijk Gereformeerde Kerk heeft geüsurpeerd, 'welke positie wij tegenover deze allen hebben in te nemen. Ziedaar de hoofddraad die door dit schrijven loopt, de leidende gedachte die de lezer telkens opmerken zal. Ik weet dat ik door het schrijven dezer beschouwingen mij bloot ga stellen aan scherpe critiek, ja dal misschien van deze en gene zijde mijn loon daarvoor zal wezen „bittere haat" : Te meer, wijl die mij kennen, zeer goed welen dal ik niet gewoon ben mijn gevoelen omwonden te zeggen en dat bij het uitspreken van mijne meening, door mij de duidelijkheid niet aan de voorzichtigheid wordt opgeofferd. Hij vele gclreken die mij eigen zijn, behoor ik gelukkig niet tot die lage ellendelingen die heimelijk personen of richtingen verdacht maken die ze niet openlijk durven of kunnen bestrijden. Maar des te bedenkelijker wordt het als men op die wijze de met voetangels en klemmen bezette doolpaden der kerkelijke politiek gaat bewandelen, waar men schier bij elke schrede den voet zoo pijnlijk wondt. Toch wensch ik mijn voornemen te volvoeren, toch verklaar ik na lezing en herlezing de verantwoordelijkheid voor elke zinsnede op mij te nemen, omdat ik in oprechtheid mag verklaren, dat ik geloof de volle waarheid le zeggen; om die reden kan weerlegging, mits door deugdelijke argumenten gestaaft, door mij niet worden gevreesd. Op mogelijke biltere ui/vallen bij geljreke aan afdoende argumenten, zal ik het zwijgen bewaren, ze zoudeu mij het stelligste bewijs zijn dat men mij niet kon weerleggen. Als b. v. de redacteur van hef W. W. vol vaderlijke bezorgdheid mij herinneren wilde dat beschouwingen als deze aan mijn jeugd niet voegen , of uit wrevel zich met een enkel hatelijk woord van mij traehte af te maken, zooals b. v. verleden najaar tijdens de Dorische aannemingskwestic, onulat ik een geheel anderen weg opga dan hij, dan zou niettegenstaande zijne meerdere jaren, mijn ontzach niet toenemen voor de consequentie van een redacteur die in 1875 in het eerste jaar mijner amptelijke bediening in brieven en brief kaarten mij ten sterkste aanmoedigde om in zijn blad over kerkelijke toestanden te schrijven , ja zelfs wegens „uitstekend dienstbeloo i," mij een jaar lang vereerde met een gratisnommer van zijn blad, maar die, nu mij de oogen zijn opengegaan voor zijn treurige kerkelijke politiek en ik een geheel anderen weg opga dan hij „alle roem als uilgesloten," acht over hetgeen ik doe in het belang fer gerejormeerde beginselen, door hem steeds zoo heftig bestreden. Als voorts wat le verwachten is de verschillende richtingen in onze keil hunne gevoeligheid zullen doen blijken over de beschuldigingen die ik tegen haar inbreng, laat ik ze dan herinneren dat niets hen aangenamer en mij nuttiger zal kunnen zijn , dan dat ze met een reeks van onomslootelijke bewijzen mijne stellingen doen verstuiven als hei kaf voor den wind. Met belangstelling zal ik afwachten in hoeverre huil dat mogelijk zal wezen. Eén ding is zeker: grenzenloos zal de verbittering wezen van diegenen onder de „gescheidetie broeders" die willens blind zijn voor den toestand hunner eigen kerk en door onheilige jaloerschheid verleerd over de wederopleving der Herv. kerk, haar haten met een volkomen haat. Ik weet het zeer goed dat zij niet het beste bestanddeel zijn der afgescheidene kerk en het gelukkig nog bedudend groot getal r.hristenen onder de gescheidenen behoeven zich dan ook niet aan te trekken de beschuldigingen die ik tot de heftige zeloten" onder hen richt; maar al zijn deze laatsten bitterder dan de Katholieken, waar men hunne kerk aanrandt, al zal hun bekende wraakzuchtige aard mij hel schrijven dezer bladzijden nooit vergeven:, te minder no'/ als het mocht blijken dat grondige weerlegging hun eenigsins moeijelijlc mocht vallen io'Ji neem ik de volle verantwoording op mij van alles wat ik schreef over hunne kerk met deze kleine reserve alken , dat ik niet zou kunnen leveren wat men noemt J(ecn bewijs in 1 echten ten opzichte van hetgeen ik meedeelde in die ééne zinsnede omtrent sommige avondmaalsvieringen. Ook voeg ik er nog bij dat hel daar bedoelde feit geen betrekking^ heeft op de gemeente in deze stad. Kunnen ze me overigens bewijzen dat ik dwaal in mijn oordeel over hunne kerk, welnu , ik ben in dat geval bereid openlijk te herroepen. Kunnen ze dat niet, dan hoop ik den haat van sommigen onder hen ter wille van de naam en zaak des llcereu en uit liefde voor de Herv. kerk, wier dienaar ik het voorrecht heb te zijn, blijmoedig te dragen. Enkele onder mijne eigen geestverwanten zullen deze opmerkingen over de gescheidenen eenigsins ontijdig achten van wege de toenadering die hier en daar begint te ontstaan. Zelfs als om die reden de organen onzer pers mijn schrijven op dat punt afkeurden, „neem ik deze zaak voor mijn paitikuliere rekening" en geloof ik dat het goede deel der scheiding op den duur toch tot ons komt en de overigen, d. w. z. de voorstanders der a'gemeene verzoening ook onder hen tegenwoordig niet weinigen in getal, verwijderd te houden , kan niet anders dan tot zegen zijn voor ons zeiven. Een zaak slechts mag ik vergen — en die gunstbetooning is matig genoeg — van allen die ik door dit schrijven tot mijn tegenstanders maak. De erkenning dat als ik mijn levensrust, mijn tijdelijk belang of voordeel op het oog^ had, als ik mij het leiden door overwegingen van aetualiteits politiek , ik deze beschouwingen waarschijnlijk nooit zou hebben uitgegeven, zeker althans niet waar ik nog aan het begin van mijn loopbaan sta. Als het mijn hoogste levensdoel was gelijk van sommigen, die tot bereiking daarvan geen middel te slecht achten en geen zelf verlaging te groot, „om den ti eere te loven in een groote gemeente !" dan speelde ik door het blazen op een bazuin die de vijanden niet weinig opmerkzaam zou maken, zeker een gevaarlijk spel. Gorinchem, 6 Sept. 1881. A. J. WESTHOFF. § <1. De Gereformeerden en de kerkelijke toestand in het algemeen. Te midden van de hitte van den strijd, wanneer het kanongebulder elk ander geluid ten eenenmale overstemt , wanneer het woeste krijgsgeschreeuw het vreeselijk dilemma predikt — te dooden of gedood te worden, — wanneer dikke wolken kruitdamp als een sluier werpen over den gruwel der verwoesting, wordt vaak voor de bewerkers van zooveel nameloos wee ten deele het gevolg hunner handelingen onzichtbaar. Te midden van dien vreeselijken toestand doet zich menigmaal het verschijnsel voor, dat de ware stand van zaken zelfs voor de aanvoerders raadselachtig is en de onophoudelijke en snelle wisseling der ingenomen positien op een gegeven oogenblik niet altijd even zeker den juisten stand der zaken aan den blik des waarnemers toont. Een juist en nauwkeurig verkennen van de positie is dan de eerste en meest gebiedende eisch voor de aanvoerders. Een duidelijk overzicht te hebben van de plaats waar de vijand zich bevindt en van de kracht die deze ontwikkelen kan, en de eigenverdedigingsmiddelen zóó aan te brengen dat ze tot den hoogst moge- lijken graad van krachtsontwikkeling tegen den vijand kunnen worden aangewend, ziedaar twee zaken waarin liet geheim van den veldheer schuilt. Met een juisten blik het geheel te overzien, zoodat zoo mm het kleine als het groote het oog ontgaat, daarin ligt de sleutel die reeds tot de helft der zegepraal leidt. Ik geloof dat het een beeld van den toestand weergeeft even treurig als getrouw als ik de ontzettende worsteling der geesten die thans in den boezem der Hervormde kerk wordt gestreden onder het beeld van een slagveld voorstel: De kerk van Christus die zeker eenmaal als een harer hoogste idealen zal verwezenlijkt zien, dat de zwaarden tot sikkelen worden gesmeed zal niet dan na langen, eindeloos langen strijd tegen de machten der duisternis, deze belofte eener nog verre toekomst in vervulling zien treden. Waar ik me nederzet om een overzicht te geven van de partijverhouding in de Ned. Herv. kerk geloof ik weinig tegenspraak te zullen ontmoeten ten opzichte van het door mij in den aanhef gekozen beeld; al geldt het hier geen strijd die met het zwaard in de vuist geklemd wordt gevoerd, toch kan er sprake zijn van een worsteling op leven en dood, van een grenzelooze verwarring, van een aanwenden van middelen, soms weinig in overeenstemming met het doel waartoe hij wordt aangebonden. Maar aan den anderen kant moge een oorlog tot behoud van haardstede en altaren vaak plichtmatig zijn, hoogere plichten en een liooger belang dringen ons hier nog, om pal te staan tot den einde toe. Het kon trouwens niet anders of het moest tot dit uiterste komen. Is de spraakverwarring niet zóó groot geworden, te midden van de concordia discors die de Haagsclie synode met blindheid geslagen ten opzichte van de teekenen der tijden tot eiken prijs tracht te bewaren, elk hooger belang aan deze hersenschim ten offer brengend, dat iedere poging om de principiëel verschillende partijen te bevredigen de vruchtbare moeder werd van steeds heftiger strijd ? Daardoor juist is een niet onder woorden of getallen te brengen geestelijke schade teweeggebracht, wijl sins het jaar 1816 een jaarlijks al heftiger wordenden strijd is gevoerd over de belijdenis, het kostbaarst geestelijk erfgoed der vaderen. Een afspiegeling , hoe gebrekkig dan ook nog in het beste geval, zullen de strijdende kerken op aarde moeten zijn van het koninkrijk Gods. Dit blijft ook de onafwijsbare eisch aan — de hooge roeping en dure verplichting van de voortzetting van de gereformeerde kerk in deze landen, thans met den weidschen naam van Nedorl. Herv. kerk getooid. Helaas! als men haar verleden nagaat en met haar lieden vergelijkt dan dringt alles tot de droeve vraag : de morgen was zoo schoon, hoe komt de middag zoo bewolkt ? dan dringt alles tot de sombere vrees, dat over deze kerk de zon in droeve nevelen bloedrood zal ondergaan en niet meer door den dageraad van een nieuwen en meer blijden dag zal worden gevolgd. Deze troost alleen houdt ons staande: „De Heere zal een afgesnedene zaak doen op aarde." We zullen naar het ons voorgestelde plan ook gelegenheid te over hebben op de treurige oorzaken te wijzen die tot onze tegenwoordige kerkelijke ellende hebben geleid. Maar hierop komen ze allen neder: „Omdat ge mij verlaten hebt, zoo heb ik ook u verlaten," spreekt de Heere. Omdat de kerk hare belijdenis niet handhaafde en Gods Woord niet liet eenige richtsnoer bleef, maar daarvoor in de plaats kwam wat geen waarde biedt voor de eeuwigheid, omdat de souvereiniteit van Koning Jezus werd verworpen voor de afgoden dezer eeuw. Maar toch er was en er bleef ook in de donkerste tijden gelijk ook in Elia's dagen een overblijfsel dat naar den Heere en zijne sterkte vroeg, een overblijfsel wel zwaar vervolgd, maar onuitroeibaar naar de beloften Gods, een overblijfsel dat weer toeneemt door Gods ontferming, een overblijfsel dat weer te voorschijn treedt na lang verscholen te zijn geweest „met een boekje in een hoekje." Dat is de gereformeerde kern die nog overbleef in het kerkgenootschap van 1816. Ik stel me voor in deze bladzijden aan te toonen welk een ongelijken en hachelijken kamp dat overblijfsel heeft te strijden dat het gereformeerde vaandel nog fier omhoog houdt in de ontredderde veste, dat vaandel hun hoogste glorie èn tegelijk in de oogen hunner vijanden het teeken van den diepsten smaad. In den strijd om het bestaan hebben ze als een worsteling te voeren op leven en dood, ja slag hebben ze telkens te leveren tegen allerlei vijanden. Als we gaan onderzoeken welke de positie der gereformeerden in het Herv. kerkgenootschap thans is, zal het telkens duidelijker worden dat er geen overdrijving ligt in den titel van dit schrijven: „Een verkenningstocht op het kerkelijk slagveld." "Wie. zijn ze de talrijke legerscharen die niet moede worden hen te bestoken ? 1°. De Christélijk-gereformeerden die hunne bondgenooten hadden moeten zijn, maar die helaas! de wapenen tegen hunne broeders keeren. 2°. De Ethisch-irenischen met hun geheelen legertrein van voorstanders der algemeene verzoening die telkens den toestand onzuiver maken door te zeggen dat ze hetzelfde beoogen als wij, maar in de practijk èn theologisch èn kerkrechterlijk ons telkens tegen staan. 3°. De zich noemende Evangelischen (synodale partij) die allen en alles kunnen dulden behalve de gereformeerden, in hun oog de vliegen die des apothekers zalf stinkende maken. 4°. De Modernen verwerpers van alle schriftgezach en allermeest van het meest positieve dat der gereformeerden. Naar de hier genoemde volgorde wenschen we het standpunt der gereformeerden te bespreken ten opzichte van de kerken der scheiding èn tegenover de partijen in de Herv. kerk, thans feitelijk bestaande. § 2. De Gereformeerden en de Kerken der scheiding. -vi?, <=»<= Het eerst richten we den blik op dat gedeelte van het tooneel van den strijd waar de christelijk gereformeerden hun positie hebben ingenomen. Ofschoon niet meer behoorende tot de Herv. lcerk on dus strikt genomen niet vallende in het kader dezer bespreking, kunnen ze toch in een overzicht als dit niet onvermeld blijven. Eensdeels omdat ze zeer nauw in menig opzicht aan de gereformeerden onder ons verwant zijn, niettegenstaande ze in een vijandelijke positie tegen ons overstaan, anderdeels omdat we een gedeelte hunner (let wel een gedeelte hunner!) noch eenmaal weer kerkelijk met ons vereenigd hopen te zien, strijdende voor het gemeenschappelijk geloof dat eenmaal den heiligen is overgeleverd. Dat we hen op dit oogenblik niet als bondgenooten kunnen beschouwen, maar in kerkrechterlijken zin hen als onze vijanden hebben aan te merken, wie onzer heeft daarvan niet de smartelijke ervaringen opgedaan, hoeveel bewijzen zijn daarvoor niet bij te brengen op het gebied van het kerkelijk zelfs van het staatkundig leven! Zal oen beschouwing als deze ook maar eenigsins den naam van grondig kunnen dragen, dan zal het noodig zijn dit door enkele onloochenbare feiten te staven. En omdat we weten hoe kitteloorig van aard de afgescheidenen steeds zijn, waar wij critiek oefenen op hunne kerk, al doen we dit zoo objectief mogelijk, en niettegenstaande zij zich steeds het recht aanmal igen met hooghartigen spot en liefdelooze verachting over onze kerkelijke toestanden te oordeelen, acht ik het hier vooral nuttig 0111 mijn oordeel zoo duidelijk mogelijk geformuleerd uit te spreken; des te gemakkelijker zal het voor de heeren der scheiding zijn mij te weerleggen , als het hun namelijk mogelijk mocht zijn daarvoor deugdelijke bewijzen bij te brengen. Gemakshalve dan formuleer ik mijn oordeel over hen in den vorm van een drietal stellingen: a. De afgescheidenen zijn met vijandschap bezield tegen de Herv. kerk in het algemeen en tegen de gereformeerde strooming die daarin thans krachtig opleeft in het bizonder. b. De afgescheidenen hebben geen recht de Herv. kerk een verwijt te maken van afval van de waarheid, daar in hun midden zich dezelfde verschijnselen voordoen en een deel hunner op theologisch gebied een weg bewandelt, die op den duur tot afval van de waarheid voert. c De gereformeerden in het Herv. kerkgenootschap zouden kunnen winnen door vereeniging met die afgescheidenen die op den bodem der belijdenis staan, maar hebben een andere strooming die zich onder hen openbaart, even krachtig van zich te stooten als de afwijkende richtingen in hun eigen kerkgenootschap; a. Die ouder zijn in leeftijd dan ik, ze weten hoe in de eerste jaren der scheiding, door hen die tot haar overgingen, al wat met deHerv. kerk in betrekking bleef, als onrein werd beschouwd, als der bespreking nauwelijks werd waardig gekeurd. Men kon dat toen tot zekere hoogte begrijpen: De herinnering aan de vervolging, aan de hatelijke verongelijking in de eerste jaren na 1834, werden niet zoo heel spoedig uitgewischt; buitendien nooit was de waarheid zoo zoek geraakt op den kansel als toen de scheiding begon: Mannen als Detmar en van Gorkom had men toen schier alleen op de Veluwe en hunne geestverwanten in Holland, zooals Ds. Ernst in de stad onzer inwoning, waren uiterst schaars te vinden. Zelfs een tiental jaren verder waren trouwe wachters op Sions muren, gelijk Ds. Du Cloux en Ds. Krayenbelt Sr., thans te Amsterdam, nog onder de uitzonderingen te rekenen. Maar omstreeks dien tijd begonnen zich ook de eerste teekenen te vertoonen van een in de verte glorenden dageraad: De Heere toonde zich nog een ontfermer te zijn over het overblijfsel zijns volks en tot roem van Gods genade mag het getuigd, dat er steeds meerdere leeraars gevonden werden die den smaad van den gereformeerden naam zich tot een eere rekenden: Ja verrassend snel was de ommekeer die sins het jaar 1865 ten dezen opzichte valt op te merken; van af dien tijd werden predikanten, door heele en halve vijanden, tot hiertoe met den zwarten kool van nachtschool geteekend, naar de steden geroepen en alras zelfs aan het hoofd der grootste gemeenten gesteld. En zou er nu iemand onder ons zijn onnoozel genoeg om te meenen dat de afgescheidenen zich daarover verblijden? Enkelen zeker ja door den Heere verwaardigd om over hunne kerkmuurtjes hoen te zien en alleen te vragen naar de komst van liet godsrijk. Maar de groote menigte hunner zag en zeer te recht — in de wederopleving der gereformeerde waarheid in de Herv. kerk — het samenpakken van een dreigende donderlucht boven het eigen gebouw en hoorde in de stem der waarheid die daar weer begon te weerklinken — de doodsklok luiden over de scheiding! De ervaring leert het: zoodra de waarheid in onze kerk weer wordt gehoord, dan keert het volk terug in de oude bedehuizen om het ongeloof slechts noode verlaten, doch waarvoor terstond de oude genegenheid weer opvlamt uit de smeulende asch. Dan kwijnt de afgescheiden kerk, ja wordt door velen vaarwel gezegd, die „als proselieten der poort" jaren lang uit nood zich bij hen hadden gevoegd; ja op meer dan eene plaats zag men verscheidene „proselieten der gerechtigheid" zelfs hen eensklaps verlaten in zoodanig geval en tot ons wederkeeren. In zoodanige gevallen leert men de broeders der scheiding eerst recht kennen. Dan wordt men gewaar wat bitse nijd het merg van hun gebeente verteert. Wat wordt ons nog steeds voor de voeten geworpen de schuld die onze vaderen op zich hebben geladen door hen te vervolgen om des geloofs wille! hoewel toch honderd- en duizendvoudig van onze zijde die schuld is erkend en men zou kunnen zeggen, dat daarvoor nu eenmaal genoegzaam zoenoffers zijn gebracht. Hoe worden steeds met jaloerschen blik met woorden waartusschen de wangunst heengluurt zoo mogelijk de levensteekenen verdacht gemaakt die zich onder ons vertoonen, hoe menigmaal het zedelijk karakter onzer gereformeerde predikanten door hen verdacht gemaakt waar de mannen der scheiding elkander steeds in den dwazen waan versterken dat gereformeerd te zijn en in de volkskerk te blijven, twee zaken zijn even strijdig als water en vuur. Welk een onchristelijk leedvermaak straalt er door in de organen hunner pers als hier of daar in de Herv. kerk de verwarring eens ten top stijgt of waar vooralsnog ons de onmogelijkheid blijkt om verlost te worden uit de doolpadeu van het synodale labyrinth. Ja hoe kleingeestig neringziek betoont men zich vaak waar de gereformeerde prediking een schare volks naar de Herv. kerk terugvoert, dat bij ons behoort, maar bij hen een tijdelijke schuilplaats had gevonden. Het zou belachelijk zijn indien het niet zoo treurig was te herinneren bijv. aan een plaatselijk feit (op vele plaatsen trouwens waar te nemen) hoe de afgescheidenen innemend lief zijn voor mijn ethisch-irenischen amptgenoot alhier, die hun natuurlijk geen afbreuk doet, daarentegen uiterst stroef, ja vaak met stillen wrok vervuld zijn tegenover mij, gelijk ook vroeger tegenover mijn voorganger, die van dezelfde richting was als ik, omdat onze prediking naar de Herv. kerk terugvoert, die er eigenlijk behooren, of wel deze of gene hunner schapen naar die gehate volkskerk lokt. Het is natuurlijk het verstandigst van dergelijke gevoeligheden niet te veel notitie te nemen. Maar zulke kleinigheden teekenen den toestand; ze staven de bewering dat de afgescheidenen het wederopleven der gereformeerde beginselen in de Herv. kerk met bezorgdheid ja va^k met stillen nijd beschouwen. En nu sprak ik nog niet van .hun ongeloof aan het welslagen der Vrije universiteit, die zeker ook wel niet in genegenheid wortelt of uit teedere bezorgdheid wordt geboren ? We hadden zoo kunnen verwachten dunkt ons, dat stillen dank hun harte zou vervullen dat door vereende kracht de erve der wetenschap met Gods hulp zou worden veroverd op de macht van het ongeloof. Maar neen niets van dat alles: Geen besef dat het hier ging om de eere Gods. In plaats daarvan de overweging van een kruidenier die niet gaarne ziet dat naast zijn winkel een betere van denzelfden aard wordt opgericht. Onnoozelen die we waren om van hen iets te verwachten. De vrije universiteit is immers een te geduchte concurrent voor de theologische school te Kampen! Van hoeveel broederlijken zin getuigt niet de oprichting van de kiesvereeniging „Marnix"? Dat deze zoo treurig fiasco maakte is een zegen voor de zaak des Heeren, maar geeft veel te denken aangaande de treurige plannen door velen onder de afgescheidenen gekoesterd. Het spreekt van zelf; dit oordeel geldt niet allen. Natuurlijk zijn er enkele groote geesten onder hen boven dit vooroordeel verheven, maar ze zijn als uitzonderingen te beschouwen en niet eerder zal ten dezen een betere toekomst worden geboren, voor Haggai's droeve klacht ook in dit opzicht niet meer gelden zal. „Een iegelijk loopt voor zijn eigen huis maar niemand hunner loopt voor het huis des Heeren." b. Over het algemeen zijn de afgescheidenen met een verwonderlijke scherpzinnigheid begaafd om de ellende onzer kerk aan te wijzen en met een opmerkelijke voorliefde om die te bespreken. Bestond er nu bij hen een volmatdvte toestand, men zou er desnoods nog in kunnen berusten. Maar zoodra men iets dieper dan de oppervlakte ziet, ontdekt men hoe ze alle recht missen om ons zoo hooghartig te verwerpen waar in ieder opzicht schier in hunne kerk zich dezelfde sporen van verwoesting vertoonen die in de onze zoo diep zijn ingekankerd. Er is zeker in de Herv. kerk ontzettend veel verwarring; wie onzer zal het tegenspreken. Maar behalve dat ze in een abnormalen toestand verkeert, is ze zeer groot en de voortzetting van een kerk van zeer ouden datum: Twee zaken die in regeering en bestuur van zelve vaak eigenaardige moeielijkheden met zich brengen. De afgescheidenen hebben met die zwarigheden niet te worstelen. Nog geen halve eeuw in leeftijd telt hun kerk en door haar weinig talrijke gemeenten is het geheel gemakkelijk te overzien. En zou het nu nogthans niet een stelling zijn door de ervaring gestaafd, dat, waar ze zich blind turen op onze ellende en hoe langer hoe meer in eigengerechtige zelfgenoegzaamheid wegzinken, door ons deze smaders mogen worden afgewezen met het snijdende woord: „Geneesmeester genees u zelve." Als zij met innig leedvermaak daar smalen op een verrotte kerkelijke organisatie waardoor het mogelijk is dat te Vrouwen-parochie in 10 jaar niet kon worden beroepen, waardoor geen einde komt aan de Moerdijksche kwestie , waardoor recht in onrecht werd verkeerd, gelijk in de Dortsche — of waardoor subjectieve willekeur met de reglementen spot, gelijk in de Gorinchemsche aannemingskwestie enz., dan roepen we hen tot de orde en vragen of het schandaal te Nieuw-Amsterdam, waar do politie moest tusschenbeiden treden opdat de twistende leden der Chr. gereformeerde gemeende niet handgemeen zouden worden — dan van zooveel orde en van een krachtige organisatie getuigt; dan vragen we hen of de driedubbele afscheiding te Ylaardingen ook als bewijs moet gelden van die zoo hoog geloofde eenheid der broederen; dan voeren we hen te gemoet dat de met zooveel kunst en vliegwerk teweeg gebrachte ineensmelting met de kerken onder het kruis, te Rotterdam b.v., reeds is verbroken waar die laatstgenoemden hun kerkgebouw weer hebben geopend op het Noorderplein enz En hoewel wij ons niet op onchristelijke wijze vrolijk maken over verwarringen die bij hen ontstaan, is dit nogthans ons wederwoord: „Ruk eerst het onkruid uit in uw eigen tuin eer ge bij uwe buren gaat wieden." Maar zoo spreken de mannen der scheiding wellicht op dit punt de vlag moetende strijken, wij handhaven de tucht, wij bestraffen de zonde, maar gijl. laat alle ook de zwaarste zonden ongestraft, wij gaan naar den regel van GodsWoord met getrouwheid te werk om de ongeregelden te vermanen en de hardnekkigen te bestraffen. Als het waar mocht heeten dan zou het zeker der chr. gereform. kerk tot onvergankelijke eere strekken, ten minste als het tevens bleek dat het zonder aanzien des persoons geschiedde. Maar als nu helaas! eens bleek dat de gerinieren en meer eenvoudigen onder het gewicht der wet moesten vallen, maar dat men voor de zonden der grooteri de oogen toedeed ? Zouden er onder mijne lezers niet velen zijn die van verre en van nabij zulke voorbeelden in de gedachten schieten ? Zou dan een onrechtvaardig uitoefenen der tucht nog geen grooter zonde zijn dan het wegens den drang der omstandigheden niet toepassen daaraan ? Als er eens gemeenten vielen aan te wijzen waar sins jaar en dag geen avondmaal is gevierd omdat men dan wellicht aan het censureren zou moeten en er dan zooveel zou loskomen wat men niet aandurft! Maar hierover genoeg, het gaat niet aan in een publiek geschrift dit onderwerp verder te bespreken en voor- en tegenstanders begrijpen mijne bedoeling volkomen bij deze eenvoudige herinnering. Als ik over de hooggeroemde handhaving der tucht bij de chr. geref. hoor spreken, dan denk ik aan een spotprent ten tijde der Pincoffs-catastrophe. Daar zag men aan de ééne zijde Pincoffs beladen met zakken gelds rustig en ongemoeid in een coupé der le classe stappen en aan den anderen kant een arme drommel die door den honger geprangd een brood uit een winkel had gestolen, door vier verwoede dienders achtervolgd naar het kerkerhol sleuren!! Wellicht acht deze of gene dit portret met te schelle kleuren geteekend, de hoofdvraag is maar deze: is het onjuist? Die ooren heeft om te hooren die hoore! Beter een oprechte bekentenis van onmacht dan een kunstmatig vertoon van ingebeelde kracht, dat . geldt ook van de christelijke tucht. c. Ik heb het gewichtigste bezwaar tegen de broeders der scheiding nog niet genoemd. Mijn laatste en gewichtigste bewijs voor de waarheid dat alle gebreken schier die de Herv. kerk in het groot aankleven, in de Chr. geref. reeds 'meer dan in beginsel aanwezig zijn, zal tevens tot rechtvaardiging dienen mijner stelling dat wij op ons standpunt winst zouden kunnen doen, door een deel der Chr. gereformeerden weer met ons een te zien worden, maar dat een ander talrijke fractie onder hen theologisch niet met ons homogeen kan heeten, omdat ze niet meer op den bodem der belijdenis staat. Hoe verrassend snel kunnen de omstandigheden verlceeren! Nog geen 50 jaar geleden was de groote reden van misnoegen bij liet geloovig deel der gemeente, dat de absolute souvereiniteit Gods inzonderheid Zijne genade in J. C. nergens meer van de kansels werd verkondigd en de logen in de kerk alom triompheerde. Dat was de groote drijfkracht waardoor de scheiding mogelijk werd; daartegenover waren alle andere oorzaken die als medewerkende factoren kunnen worden aangemerkt van ondergeschikt belang en kunnen meer als aanleiding dan als oorzaak van dit kerkhistorisch verschijnsel worden genoemd; zoo was het b.v. met de gezangen door de eerste afgescheidenen zoo diep verguisd, terwijl nu reeds voor enkele jaren hunne synode met ernst de wenschelijkheid van zulk een bundel overwoog en slechts uit het oogpunt van ontijdigheid dit nommer voorloopig van de agenda voerde ; zoo was het met de tegenzin tegen de synodale organisatie en alles wat daarmede in verstand staat. Zelfs nu vijftig jaren bijna later nadat over die zaak zoo oneindig veel meer geschreven en gesproken is, moet men zich verwonderen dat by het geloovige publiek van Nederland nog zoo weinig kennis ^an — en belangstelling in — de kerkrechterlijke zijde van het aanhangige vraagstuk bestaat, geen wonder dus dat om die reden een halve eeuw vroeger de scheiding geen kans van slagen zou hebben gehad. Neen een punt was er slechts maar dat ééne punt gaf dan ook den doorslag waardoor met opoffering van veel het geloovig gedeelte van de Nederl. Herv. Kerk uit zijn natuurlijke zucht tot roestige rust kon worden wakker geschud. Als de leer der vaderen werd aangerand, als de waarheden ter zaligheid noodig werden bespot, als dat wat den eenigen troost in leven en sterven biedt niet meer werd gehoord, als de souvereiniteit van koning Jezus werd gehoond, daardoor alleen kon een vuur worden ontstoken dat met laaijen gloed ging branden. Daaruit kan men de scheiding verklaren, tot zekere hoogte billijken al blijft ze altijd een afkeurenswaardige daad, met GodsWoord in de hand nooit te verdedigen, maar daarin alleen lag ook de oorzaak van haar tijdelijk succes. En zouden vele afgescheidenen van dezen tijd nu zijn blijven voortbouwen op dat vaste fondament waarop eenmaal hunne vaderen stonden, de handhaving van de zuivere leer! Een groot deel zeker wel een andere groote fractie hunner evenwel zijn meer lcerkijveraars geworden dan beproefde strijders voor de oude waarheid, zijn meer smalende op hen die in deHerv. Kerk blijven fan predikers der oude beproefde waarheid. Dit voorjaar voegde mij een hunner predikanten in nijdigheid ontstoken, omdat ik den weg der scheiding niet op wil, deze woorden toe: „Wat geeft het of ge nog zoo rechtzinnig preekt, maar in zulk een kerk blijft als waarin ge nu zijt? Dan beteekent dat toch niets." De billijkheid vordert te getuigen, dat een zijner collega's daarbij tegenwoordig, dat oordeel niet in allen deele als juist erkende, maar de uitdrukking hier gememoreerd, is het oordeel van een talrijke fractie onder de afgescheidenen over ons. Of de afgescheidenen het willen weten of niet, er is onder hen een fractie waarvan men als den geestelijken vader prof. van Yelzen, een andere waarvan men als het hoofd prof. Brummelkamp kan noemen: de eerste houdt vast aan de oude belijdenis op ieder punt en erkent als uitgangspunt harer theologie de praedestinatie, de tweede is tot de algemeene verzoening vervallen en zoekt het misnoegen dat daarover in de ge- meente ontstaat weg te goochelen onder een kerkijver die haar veel bitterder gal over onze kerk doet uitstorten dan eerstgenoemde die meer bij de hoofdzaak blijft. Nu hebben de afgescheidenen genoeg kerkisme om dit tegenover ons te ontkennen: zij hebben beter dan wij er slag van hunne huiselijke ellende niet op de straten van Askalon te brengen, maar niet te min laten de feiten zich niet loochenen en openbaart zich tusschen de prediking der Chr. geref. predikanten een steeds grooter wordend verschil. Een ouderling hunner gemeente met wien ik laatst over dit alles sprak en die eindelijk door de feiten overtuigd, deze waarheden niet loochenen kon, redde zich met deze uitvlucht: Ja, ik moet toestemmen dat de eene predikant de waarheid veel meer voorwerpelijk preekt dan de andere." De man drukte zich zoo voorzichtig mogelijk uit. Maar telkens ontmoette ik in den laatsten tijd afgescheidenen die dit alles volmondig erkenden. Gewis de afgescheiden kerk gaat in haar kort tijdsbestaan van dezelfde gebreken zwanger als do hervormde en terwijl in de laatste hier en daar verbetering valt waar te nemen daar het getal getrouwe predikers toeneemt binnen hare muren, begint het vroeger hoog om hoog geheven vaandel der belijdenis in de chr. geref. kerk, dat vroeger met zoo schitterende kleuren prijkte, hier en daar op bedenkelijke wijze te verbleeken. Er bestaat reden voor de schijnbaar ietwat stoute uitspraak dat de terugkeer van een deel der chr. gereforin. gemeente geen aanwinst zou zijn voor de Hervormde , wat de zuiverheid van belijdenis aangaat. In ons laatste hoofdstuk hopen we hierop nog terug te komen. § 3. De verhouding der Gereformeerden tot de Ethisch-irenischen en met hen homogene fractiën. Ik kom tot dat gedeelte van de taak die ik mij heb voorgesteld , dat ik het moeielijkste en het onaangenaamste acht. Het moeielijkste wijl de eisch der objectivieteit het zwaarst valt te vervullen waar personen en partijen aan den eenen kant dichter bij ons staan en toch van de andere zijde in haar diepsten grond zoo ten stelligste van ons verschillen. Het onaangenaamste wijl het niet te ontkennen is, hoeveel er ook is voorgevallen wat tot droefheid stemt, hoe groot de verbittering en verwijdering werd zich altijd zoo bij uitstek heftig openbarend , waar vroegere eenheid do twistenden van elkander scheidt, dat toch altijd nog de herinnering blijft dat we samen zijn uit 't zelfde huis, al wordt de hope van 't als broeders samen wonen al flauwer en flauwer en al klimt de onwaarschijnlijkheid daarvan in onze dagen schier tot onmogelijkheid. We mogen nogtans niet vergeten dat er nog altijd een gewichtig punt over blijft waarin we vele voorstanders der etliisch-irenische richting met al haar tallooze schakeeringen nog broeders kunnen noemen. Zoolang er toch gesproken wordt over den persoon en het werk van Christus , zijn or wel punten die nog aanleiding geven tot geestelijk rapport, zoodra er echter sprake komt „over den weg tot Christus, over de vraag voor wie liij stierf," openbaart zich tusschen de ethisch-irenischen en ons een hemelsbreed verschil. Met de uiterste behoedzaamheid zonder daarom iets te kort te doen aan de oprechtheid, wensch ik deze richting te bespreken van uit ons standpunt; ik wensch naaiden vrede te zoeken, maar vooral niet ten koste deiwaarheid, met deze reserve acht ik liet streven schoon om het verstrooide te vergaderen in steè van het vergaderde te verstrooien. Onze beschouwing over en verhouding tot de ethischirenischen, kan geloof ik gevoegelijk aldus worden geformuleerd: a. De ethisch-irenischen zijn èn theologisch èn kerkrechterlijk principiëel van ons verschillend. b. De ethisch-irenischen nemen steeds tegenover ons een zeer vijandige houding aan — terwijl wij slechts een defensiven oorlog voeren. c. Een mogelijke vrede en meerdere toenadering tusschen hen en ons, hoe wenschelijk ook , zal nooit mogen worden verkregen door meerdere concessies van onze zijde. Het is een opmerkelijk verschijnsel dat zich in Nederland zeer treffend openbaart dat iedere theologische richting ook door een eigenaardig kerkelijk streven wordt gekenmerkt. Zoo ook vertoonen de ethisch-irenischen en al degenen die meer of minder met hun zijn verwant als theologischen hoofdtrek de belijdenis der algemeene verzoening, terwijl ze kerkrechterlijk de bestaande gebre- ken niet langs juridischen, maar langs medisch en weg trachten te genezen: Men kan ja hier endaar zeer zeker een persoon aanwijzen die in zijn theologische beschouwingen zeer ruim en algemeen is en zelfs zeer zwevend kan heeten en toch een heftig strijder tegen de synodale organisatie mag worden genoemd; omgekeerd zijn er ook wier ligging ten opzichte der belijdenis innig zuiver mag heeten, maar daarbij niet de minste ïoeping gevoelen het zwaard aan te gorden tegen de synodale tyrannie. Van beiden deze op zichzelf staande verschijnselen kan het gelden dat de uitzonderingen den regel bevestigen. Ik begin met dit aan te voeren omdat onze tegenpartij van wegede zwakheid der argumenten die ze voor hare stellingen kan bijbrengen gaarne door zulke redeneeringen als ik daareven bij den wortel afsnijdt, de hoofdpunten der quaostie tracht „illusoir, te maken. Meesterlijk ver heeft het in deze treurige kunst gelijk we allen weten het Wag. Weekblad gebracht: Want ook dit blad gelijk alle zijne geestverwanten zijn doodelijk bevreesd voor het duidelijk definiecren der verschillende richtingen; ze gaan daarom veel liever negatief te werk door te verklaren wat ze niet zijn en te bestrijden wat ze niet gelooven dan dat ze duidelijk en scherp belijnd een geloofsbelijdenis geven en een programma openbaren waaruit men het doel van hun streven leert kennen. Zoo is het bekend dat ze met verontwaardiging opkomen tegen de uitspraak dat ze de praedestinatie loochenen en evenzeer tegen de stelling dat algemecne of bizondere verzoening het schibboleth is tusschen hen en ons, al is het dat ieder onbevooroordeeld waarnemer dit feit even duidelijk aanschouwt als het schijnsel van de middagzon aan den helderen hemel. Maar behalve dat gaat de strijd om zoovele andere hoofdpunten waarover een groot versehil bestaat tusschen ethischen en gereformeerden, hoewel eerstgenoemden het ons zeer euvel duiden als we deze eenvoudige feiten der gemeente openbaren: Over het absoluut goddelijk karakter der II. S.; over de absolute verdorvenheid der menschelijke natuur; over het wezen en den aard des zaligmakenden geloofs en den eenigen Werkmeester daarvan gelijk ook over het verband tusschen rechtvaardigmaking en bekeering; over de waarde en het verbindend gezag der belijdenisschriften , waardoor de strijd tusschen het quia •en quatenus weer een nieuwe phase is ingetreden; over kerkherstel, kerkregeering en al wat daarmede samenhangt. Ik aarzel niet het uit te spreken, dat de ethischirenischen met hunne velerlei nuances en de met hen op velerlei gebied svmphatiserende „mannen der opwekking van wier kring onze amptgenoot en vroegere geestverwant Huet te Goes, geacht kan worden de ziel te zijn, de een meer en de ander minder natuurlijk, maar toch in het wezen der zaak zij allen, op de daar straks genoemde punten in lijnrechten strijd zijn gekomen met de II. S. cn met de formulieren van eenigheid en belijdenisschriften der gereformeerde kerk. Wat werd het een paar jaren geleden Dr. Kuyper niet uiterst kwalijk genomen door allen die bij de ethischen behooren of nauw aan hen verwant zijn, dat hij in de Heraut, de verschillende fracties aanwees die er zijn, onder die „vogels van diverse pluimage" die het groote publiek allen met den naam van orthodox bestempeld? Hoe onwaar, hoe verdachtmakend, hoe boosaardig werd dit zijn bedrijf genoemd? Hoe vervaarlijk klonk niet het marktgeschreeuw van het Wag. Weekblad nog altijd speculerend op de meerderheid van hot publiek dat allicht de grootste woorden voor de meest afdoende argumenten houdt ? Hoe nijdig fijn waren niet do steken onder water die in meer beschaafden vorm maar daarom niet mindei wondend door den directeur der „Stemmen'^ werden gegeven aan het erkende hoofd der antiievolutionaire en gereformeerde partij in ïs ederland ft En nu is dit alles zoo gewoonte geworden, nu wordt het groote verschil tusschen orthodoxen onderling zoo volmondig door iedereen toegestemd, dat niemand er zelfs aan denkt zich er aan te stooten als iemand eenvoudig enkele voor ieder waarneembare feiten in het licht stelt. We gaair dus iets vooruit, al is het langzaam. Zoo was ook voor jaren de uitwerking van Dr. Kuyper's „de leugen in de kerk" en van „het modernisme een Fata Morgana op christelijk gebied" eerst grenzenlooze verbittering, later algeheele instemming. Al is er verschil tusschen de oudere ethische school, en de jongere, tusschen Doedes en van Oosterzee, tusschen Huet en van Dijk, tusschen „de Stemmen" en het „¥ag. Weekblad" hierin komen ze overeen dat ze saincnstemmen in dit slotakkoord: Weg met de „Heraut," weg met zijn theologie! weg met zijn kerkrechterlijke streven. Als zoodanig heb ik van uit ons standpunt het recht, al deze fracties hier en bloc te behandelen en volg ik een weg aan niemand thans vreemd meer om in dit verband ethisch-irenisch en gereformeerd tegenover elkander te plaatsen. Niemand zal mij onpractisch kunnen noemen als ik de anti-gereformeerde bewegiDg die zich in deze partijen zoo kennelijk openbaart, als voortgekomen noem uit: De godgeleerde faculteit van de Utrechtsche academie. Over de vijandschap die in do harten der jongelieden vaak werd ingeperst tegen de gereformeerden, spreek ik nu niet, dat komt later. Maar welk oordeel mogen we uitspreken over de daar onderwezen theologie? — De hoofddenkbeelden van den hoogleeraar van Oosterzee vinden we neergelegd in zijne dogmatiek, een werk, getuigende van grootmeester schap over de taal en de bewonderenswaardige belezenheid van den schrijver. Maar een werk helaas ook meer getuigende van hardigheid om moeielijke vraagstukken te bespreken, als wel veel licht te ontsteken tot oplossing er van. Zou men op gereformeerd standpunt vrede kunnen hebben over hetgeen daar geleerd wordt over de drieeenheid ? Zou de erkenning van de praedestinatie voor zoo verre die in dit leerboek geschiedt, geacht kunnen worden dezelfde te zijn die door de gereformeerde vaderen is verdedigd? — Zulk een indruk zal niemand bij een onbevooroordeelde lezing van hetgeen omtrent dit allergewichtigst stuk wordt in het midden gebracht er van krijgen. Men wordt bij den schrijver gewaar een angstig geven en nemen een op dit gebied bedenkelijke voorzichtigheid. Ontkennen kan hij het niet op bijbelsch standpunt ( hartelijk verdedigen wil hij het niet wijl zijn eigene richting daar niet geheel mede strookt, en hij zich steeds overbezorgd maakt dat de goddeloozen van dit „cor^ ecclesiae" in de praktijk misbruik zullen maken. De beschouwing van den hoogleeraar omtrent „de praedestinatie" kan geloof ik aldus naar waarheid worden geschetst: Hij beschouwt haar als een oud kostbaar ridderzwaard dat met ontzag moet worden beschouwd wegens de dappere daden die er eenmaal mee werden bedreven maar dat men wol doet nu in een museum van antiqiteiten te zetten en uit de verte te bewonderen wijl hij die het hanteert óf zichzelven of zijn medestrijders gevaarlijk zon kunnen wonden. Dien indruk gaf mij zijn handboek der dogmatiek reeds tijdens ik daarvan overigens met veel vrucht gebruik maakte voor mijn proponentsexamen (al heb ik niet te Utrecht gestudeerd), die indruk werd bij mij versterkt toen ik verleden jaar de lezing er van tot meer opzettelijke studio weer opvatte. Evenzeer is het genoegzaam bekend dat naarmate Dr. Kuyper in zijne grootere geschriften en in de Heraut steeds meer op stelliger toon het specifiek gereformeerde stelsel ontwikkelde aan den andoren kant de beroemde Utrechtscho hoogleeraar zich in woord en geschrift steeds stelliger daartegen verklaarde. Toch blijft het óók waar dat op menig hoofdpunt de hoogleoraar van Oosterzee do gereformeerden zeer nabij komt en zeker zou de bittere haat die bij vele jongere predikanten die te Utrecht hebben gestudeerd tegen de gereformeerden bestaat, nooit tot die bedenkelijke hoogte zijn geklommen , zeker zou men daar bij het theologisch onderwijs nooit zoo ver van de oude paden zij afgedoold indien zijn amptgenoot Doedes niet oneindig verder ware gegaan in het afbreken dan hij. Die treurige roem zou weggelegd blijven voor den hoogleeraar wiens jongste werk op vele orthodoxen die tot hiertoe nog vertrouwen hadden op zijn rechtzinnigheid, denzelfden indruk maakte als een donderslag die uit een heldoren hemel klinkt. Wat in de geschriften der oude ethische school van Chantepie de la Saussaye Sr. c. s., meer verborgen lag en slechts meer duidelijk word als men het wist op te graven, wat door de jongere ethischen Valeton te Utrecht en de la Saussaye Jr., te Amsterdam in hunne redevoeringen ge- houden bij de aanvaarding van hun ampt of in theologische tijdschriften nog altijd meer ter loops en stuk voor stuk werd op zijde geschoven, is door den hoogleeraar Doedes tot een „welgeordend geheel van stelselmatige ontkenning'' gebracht. Met die scherpzinnigheid en puntigheid hem eigen, werd de oude gereformeerde leer gereconstrueerd en tot een nieuwe gestalte verwrongen waardoor ze niet bleef wat ze was, maar werd wat ze naar des hoogleeraars subjectieve opvatting moest worden. Den lof van oprechtheid zou men niet aan dit opzienbarend bedrijf kunnen ontzeggen indien bij het nagaan van zijn vrageboekjes, over de leer der zaligheid en het daarbij behoorende handboek niet duidelijk bleek dat vele jaren geleden reeds, door den hoogleeraar over verschillende punten, waarin hij van de belijdenis afwijkt, evenzoo werd gedacht als tegenwoordig b. v. over den kinderdoop, de praedestinatie, de persoonlijkheid de H. Geestes, het absoluut goddelijk karakter der H. S., enz. Uit alleen was het verschil dat toen over deze punten ongemerkt werd heengegleden, terwijl ze nu met nadruk worden bestreden. Do. tijdsomstandigheden maakten dat toen zeker nog minder raadzaam en voorzichtig voor den hoogleeraar zoo openlijk voor zijn gevoelen uit te komen en een bedektelijk ondermijnen der gereformeerde positie boodt destijds meer voordeelen dan een heftigen stormloop. fn deze brochure zal niemand van mij vergen een bewijs te leveren dat de hoogleeraar in zijn jongste theologische studie schier op ieder belangrijk punt de belijdenis der gereformeerde kerk weerspreekt. Dat zal immers wel niemand ontkennen, onverschillig of men deze handelwijze toejuicht of zooals wij doen diep betreurt en door theologen van professie is dit werk ge- lezen mag men vooronderstellen, voor de gemeente is het in bladen en tijdschriften van allerlei richting besproken. Dezelfde bekwame hand die in de Heraut dit werk zoo uitnemend voor het gereformeerd publiek besprak zal zeker als de tijd daartoe is gekomen dit voortbrengsel van jaren studie op grondige wijze in den wortel aantasten en weerleggen, en anders zal dit door een zijner amptgenooten geschieden aan de vrije universiteit. Zoo iets kan echier niet het product van de werkzaamheid van enkele weken of maanden zijn. Het ontwortelon van een eik vordert vele bijlslagen, ook dat — van den scheefgegroeiden eik. In de voornaamste werken van de hoogleeraren der Utrechtsche theologische faculteit, in het onderwijs dat ze hunne leerlingen geven, in hun geheele optreden naar buiten is de richting onmiskenbaar om te breken met 1618. Zoo staat het met de wetenschappelijke theologie en dezelfde principeele afwijking van de belijdenis die daar valt op te merken bestaat natuurlijk ook in de prediking, in de denkwijze van velen hunner leerlingen en daardoor openbaart de tegenstelling tusschen gereformeerd en ethisch-irenisch zich ook boe langer hoe duidelijker in de gemeente. Toen de gemeente nog niet mondig was bestond de mogelijkheid dat men niet overal even duidelijk dat verschil waarnam. Er was een tijd dat orthodoxen ligt vrede hadden met iedere orthodoxe preek. Die tijd ligt gelukkig achter ons. Ieder eenigsins ontwikkeld gemcentelid hoort het of hij een prediking voor zich lieett die symphatiscert met de gereformeerde beginselen of wel een die de beginselen der ethischen deelt. Dit verschijnsel is niet treurig wol de misplaatste pogingen van ethische zijde vaak aangewend om dit verschil voor te stellen als niot bestaande. Want immers er is plaats voor beide stroomingen! Loopt de prediking der orthodoxe predikanten zeer uiteen, niet minder de wenschen en behoeften der gemeente ten dezen. Is het b. v., op dit oogenblik onmogelijk te achten dat gemeenten als Ede en Bennekom een ethisch predikant zouden beroepen, even zeker is het dat Velp en OosterbeekAat wel zouden doen. Even stellig als op dit oogenblik Amsterdam en Leiden hunne vacaturen in den meest beslist gereformeerden geest zoeken te vervullen, even krachtig openbaart zich te Groningen en te Arnhem de stellige tendenz naar een zuiver Ethische of zelfs Huettiaansche prediking. Wat men ziet is toch niet te loochenen en tegen de feiten is moeielijk te opponeren. De orthodoxe predikanten zoowel als de orthodoxe gemeenten openbaren zich hoe langer hoe meer als in tweeërlei hoofdstrooming uiteen te loopen, al zijn ze dan ook uit dezelfde bron gevloeid. De gereformeerde Universiteit en haar beslist program ter eenerzijde, de theologische faculteit aan de Utrechtsche hoogeschool aan den anderen kant in de standaardwerken harer hoogleeraren, in de richting van de meeste harer discipelen, in ontelbare dissertatie's als van Visser en Gunning, steeds stelliger tegenover de gereformeerden partij kiezende, om slechts een paar van de laatste te noemen, hebben den dwazen waan als spinrag verscheurd dat men zou mogen spreken van ééne groote rechtzinnige partij in Nederland. En op kerkrechterlijk gebied is die eenheid zoo mogelijk nog minder waar te nemen. Stel eens naast elkander de kerkelijke artikelen van de Heraut, die aan de tegenwoordige kerkelijke organisatie den oorlog ver- klaart zonder kwartier te geven of te willen aannemen, voor wie die organisatie het Carthago is dat voor alle dingen verdelgd moet worden, omdat de aan een vitium originis lijdende synodale organisatie geen beterschap aanbrengen kan al kregen we een kerkbestuur dat geheel uit orthodoxen bestond en daarom terugkeer tot de oude paden, ook hier stelt als den eersten eisch van kerkherstel; dan weet ge wat de gereformeerden beoogen ten opzichte van dit punt. Beluister daartegenover het goedhartig gekeuvel van den redacteur van het W. W., die jaar op jaar zijn volgelingen troost, gelijk een vader zijn goedgeloovige kinderen zou doen, dat de orthodoxen zóó winnen, dat als we maar geduld hebben, we eenmaal alle bestureu zullen innemen en daarom voortgaat hen dringend te vermanen dat het nu de tijd niet is om door een roekelooze daad alles te bederven. Merk op hoe hij bij dit alles week op week zijne volgelingen opleidt in het hoogheilig beginsel, zulk een spankracht gevend, 0111 naar het ideaal te staan ! „Een half ei is beter dan een leege dop." Ziedaar het voornaamste bestanddeel van het kerkelijk drankje dat week aan week de burgers en buitenlui wordt te slikken gegeven, opdat ze maar mochten toenemen in tevredenheid met den bestaanden toestand. Een handelwijze des te meer te betreuren, omdat dezelfde redacteur, die den kerkelijken toestand zoo jammerlijk bederft, op politiek gebied blijk geeft van groote bekwaamheid ; daaruit blijkt ons steeds hoe hij weerkeerende van zijn onlioudbaren kerkrechterlijken weg, de goede zaak tot zegen zou kunnen zijn. En wilt ge aan denzelfden kant nog een voorbeeld hoe orthodoxie in den trant der ethisch-irenische richting schier tot verbroedering voert met het synodaal systeem, welnu richt dan den blik „op den redacteur der Stemmen voor Waarheid enYrede," sins zijn vertrek naar Utrecht iedere maand al meer tot een aristocratisch conservatisme bekeerd en met hooghartigheid zich afwendend van die democratische aspiratiën van Standaard en Heraut, waarin hij zich anders van huis uit zou men zeggen, beter zou moeten thuis gevoelen. „Neen geen verzet, zoo klinkt het daar op orakeltoon, tegen de gestelde machten, geen mogelijk maken van de autonomie der gemeenten „Neen gemeente duld en lijd en zwijg, want in stil zijn en wachten is soms meer moed gelegen dan in werken en strijden die gedachten kunt ge hier telkens weer ingekleed in anderen vorm terugvinden als een bewijs dat van de innigste waarheden ook een gebruik kan worden gemaakt, waarbij Talleryands bekende uitspraak: „de spraak is den mensch gegeven om zijne gedachten te verbergenons voor den geest komt. Want tussclien de regels door lezen we: „Laat nooit die gereformeerden het winnen, want dan was onze positie in de gemeente geheel verloren. "Weg met die drijvers die voor geen reden vatbaar zijn, waar zou het heen als die gereformeerden de macht in handen kregen. Neen voorwaar al kunnen we ons slechts vereenigen met de Haagsche synode, liever handhaven we haar dan dat we de macht in handen zouden spelen aan zulke puristen die met de modernen beginnende straks ook in blinde zuiveringswoede de vierschaar der inquisitie over ons zouden spannen." Dien indruk geachte lezer gaf mij gedurende de laatste jaren dat deel der kroniek van „de Stemmen" aan de bespreking der kerkelijke toestanden gewijd. Van daar dan ook dat ik in enkele trekken hier voor U aandacht brengende wat de laatste jaren is geschiedt volkomen naar waarheid zeggen kan dat de ethisch-irenischeu de gereformeerden steeds met bitterheid hebben bejegend, terwijl wij slecht een defensiven oorlog voeren en steeds met open vizier in 't strijdperk zijn getreden Droeve miskenning en ongemotiveerde verdachtmaking, ziedaar het weinig begeerlijk dubbel geschenk dat van ethische zijde ons ten deel viel. Droeve miskenning ! Waar laast ge ooit in hunne organen erkenning van de verdiensten van die helden der oude garde die in een zooveel moeielijker tijd dan de onze „de vaandelen ontplooiden in den naam hunnes Gods." Behalve de twee namen door mij in § 2 genoemd , denken we hier aan Molenaar , Brouwer , Veriioeff te Ylaardingen overleden, en anderen. Als ge de ethisch-irenische organen naleest, dan worden ieder oogenblik de ethischen der oude school voorgesteld als de mannen die de hitte des daags en de koude des nachts gedragen hebben. En we weten hoe onwaar dat is. Neen, deze mannen stonden hoog aangeschreven bij de wereld en werden met wierook en eere overladen en de tegenstanders getuigden steeds met lof van hen dat ze zóó „erg orthodox" niet waren. Maar die onbuigzame stoere mannen waarop ik hierboven het oog had, zij waren de steenen des aanstoots voor de wereld, zij de echte zonen des huizes, werden wat erger is, verloochend door hen, die voor het groote publiek geestverwanten schenen , maar onder elkander spraken van ,,de nachtschool die moest worden afgetrapt." Voorwaar als men dit alles nagaat, mag men wel zeggen: „het is door 's Heeren hand alléén geschied" dat de gereformeerden in de kerk de over- hand hebben verkregen , maar niet door de gunst van menschen. En hoe ging het later ? De man wiens roem door mijne woorden niet behoeft te worden verhoogd, maar wien al zoekt hij ze niet, de rechtmatige hulde toekomt voor de talenten die de Heere hem gaf, welk loon heeft hij van ethische zijde ontvangen voor zijn edel streven en godverheerlijkenden arbeid. Miskenning gesproten uit lage naijver heeft zijne levensweg vaak bemoeielijkt, zijn levensgeluk vergald, zijne bedoelingen verdacht gemaakt, de laagste aantijgingen soms tegen hem doen inbrengen. Zoo ooit een handelwijze met den dubbelen naam van droeve miskenning en lage verdachtmaking mag worden gebrandmerkt, dan is het die van de ethischen tegenover Kuyper , van hen die irenisch zijn ten opzichte van allen behalve van hem en zijne geestverwanten. — Want mocht men het nooit vergeten, de middelijke oorzaak waarvan de Heere zich heeft bediend , dat de Herv. kerk weer veroverd wordt op de macht van het ongeloof, de middelijke oorzaak waardoor zoowel \oor de ethischen als voor de gereformeerden de weg geopend is tot de grootere ja tot de grootste gemeenten, in plaats van gelijk voor 50 jaar het geval was, te moeten uitdroogen op een dorp in den achterhoek van Drente of Overijssel, is hoofdzakelijk geweest het organiserend talent, de bezielde moed, de geloofskracht van Dr. Kuyper , de man door God bestemd om in deze eeuw te getuigen met profetische kracht en als een lichtstraal der naderende toekomst Gods tot bemoediging van zijn diep bedroefde gemeente. Mocht de tijd nog eenmaal aanbreken dat de ethischirenischen inzagen hoe ze ons hebben verongelijkt, hoe zij zei ven wandelen op een schadelijken weg ten opzichte van het herstel onzer diep verbasterde kerk, hoe ze op menig punt op bedenkelijke wijze de grondslagen van het historisch geloof hebben ondermijnd, zij het dan ook zonder het te willen, maar toch zóó'dat het ietwat harde woord „kwartiermakers van het modernisme" wel eenigsins op hen past. Als het ons te doen is om de zegepraal der waarheid , is de besliste piediking der waarheid beter verweermiddel tegen de modernen dan een ïjdel vertoon van consequentie door maatschappelijk met hen te breken; mocht het besef, dat allen die den Christus liefhebben, één behoorden te zijn, krachtig worden opgewekt, ook bij de ethischirenische broeders „misschien beleefden we dan nog de blijde dagen dat zij die met ons over den persoon van Christus genoegzaam eenstemmig denken, ook ons of liever de belijdenis bijvielen, ten opzichte der vragen: „Welke is de weg tot Christus?" en „Hoe moet de kerk worden geregeerd ?" Dat geve de Heere. We gaan nu over tot een kort overzicht der evangelische partij. § 4. De Gereformeerden en de Evangelischen (synodale partij). Als iemand een vijf en twintig jaren geleden den arbeid had willen verrichten die ik ter hand nam door het schrijven van dit overzicht, dan had hij aan de partij aan het hoofd dezer § genoemd en aan die der modernen de grootste plaats moeten inruimen. Juist het tegenovergestelde is de eisch der tegenwoordige omstandigheden. Kort kunnen deze partijen worden besproken in ons overzicht, omdat hare macht is gebroken en de rol door haar op kerkelijk gebied vervuld, bijna is afgespeeld. In de Kerkelijke Courant kon men het voor eenigen tijd lezen hoe de redacteur toegaf dat de evangelische partij in hare tegenwoordige gestalte ten ondergang neigde ; hij trooste zich echter hiermede dat „de welgezinden" van de meest nabijkomende partijen zich zouden aaneensluiten tot eene nieuwe middenpartij. Het is letterlijk een wanhopige poging, van deze richting te willen zeggen waarin liet zwaartepunt harer theologie te zoeken is. Zij die tot haar behooren, zijn op het kerkelijk slagveld slechts waar te nemen als nevelachtige figuren. Het is me altijd voorgekomen dat ze tot de gereformeerden staan ongeveer in die verhouding als de Samaritanen tot de Joden. Eensdeels omdat er in hunne theologie veel wordt aangetroffen wat nog een zweem vertoont van overeenkomst met datgene wat het merg en pit der gereformeerde belijdenis is en ze tot zekere hoogte zich nog bedienen van de termen der meer positieve theologie , gelijk bij die van Samaria ook eenige sporen van kennis waren overgebleven van de voorvaderlijke wet, anderdeels omdat ze met verwonderlijke voorliefde zijn bezet om gemeenschappelijk te blijven met ons in een zelfde kerk, wier belijdenis ze op de meest kenmerkende punten verwerpen, doch wier schraal maar regelmatig gevulde staatsruif naar hunne meening des te krachtiger moet worden behouden; ook de Samaritanen gelijk men weet, stelden naar het uitwendige veel prijs „op den éénen tempel die te Jeruzalem is." Zoekt men in hunne nooit tot een vast systeem gebrachte theologie, naar een leidende gedachte, we gelooven dat die het best is weer te geven in het woord van een hunner eigen geestverwanten , als hij spreekt van „de opvoeding van den mensch door Jezus Christus." Het is bekend dat de mannen dezer richting een koude rilling gevoelen bij het woord „praedestinatie en dat bij hen de collega's die in 1619 te Dordrecht zijn veroordeeld of op Loevestein gevangen hebben gezeten, als heiligen worden vereerd. De drieënheid beschouwen ze als een dier overtolligheden waardoor veel twisting maar weinig stichting is ontstaan en de H. Geest mag nooit tot hooger standpunt komen dan die eener verhevene kracht. De Godheid des Zoons past niet in het scheeve raam, ik zeg niet van hun stelsel maar hunner objectieve meeningen. Zijné goddelijkheid is voor de meesten een geliefkoosde term, maar die ook daarvan niet spreekt, wordt toch niet uit hunne synagoge gebannen Evangelisch van naam zijn ze ook in der daad, overvloeijende van liefde behalve jegens degenen die anders denken dan zij. Hunne theologie die werkelijk zeer „gematigd" is, veroorzaakt zeker dat predikers die met haar instemmen , in den regel uiterst kalme predikers zijn die gaarne ook in wijder kring in liet niet officieel gedeelte der Kerkelijke courant hunne medechristenen opwekken tot „wijze gematigdheid en bedachtzamen spoed". Met recht spreekt de scherpzinnige geleerde Dr. Holwerda dan ook in een zijner geschriften van het zoet gekeuvel der Groningers. Eéne reden is er evenwel waardoor zo tot heftisen o toorn kunnen worden verwekt. Zoodra ge twijfel oppert omtrent de eerbiedwaardigheid der kerkelijke besturen of spottend de schouders ophaalt nu eens over hun machtsmisbruik dan weer over hun machteloosheid dan wordt hunlieder oog boos, en dan openbaren zij een mate van gevoel een betere zaak waardig. Schier zonder uitzondering zijn ze allen bezet met een devoten eerbied voor de majesteit der hoogere besturen en eenmaal zitting te hebben gehad in de Haagsche Synode is voor deze heeren de '„baton de maréchal." Hun is de actüaliteitspolitiek der synode het toppunt der hoogste staatsmanswijsheid en liet aanhoudend geven en nemen, liet beurtelings zoethouden der verschillende partijen dat dit hoogste regeel'ingscollege doet, gelijk een zwakke grootmoeder omgaat met haar stoute kleinkinderen is in haar oog het op de spits drijven der christelijke liefde en verdraagzaamheid. Er is geen praten tegen deze genegenheid die teederder en meer blind is dan die van een jongeling jegens zijne bruid. Bewijs hen de treurige politiek der synode uit hare handelingen van de laatste jaren ze zijn onvatbaar voor dien indruk. Wijs op de monsterlijke rechtsspraak in de Dordsche quaestie die in lijnrechte strijd is met het oordeel over de Middelburgsche in een soortgelijke zaak, vestig hun oog op de „rariteit' hier te Gorinchem vertoond, dat een predikant wiens leerlingen volgens eenparig getuigenis van vijf ouderlingen zijn afgewezen wegens gebrek aan kennis, toch twee dagen later elders zijn aangenomen zonder dat tot hiertoe naar deze geschiedenis door de bevoegde kerkelijke autoriteiten eenig grondig onderzoek is ingesteld, hoewel het toch een paal boven water is dat één der partijen onwaarheid spreekt — breng hen te binnen dat de keikeraad van Ommen is geschorst— omdat hij zijn plicht deed en zooveel meer van dien aard — het zal u niet baten want steeds zal hun antwoord uitvallen in een trant die u herinnert aan het „groot is de Diana der Epheseren.' De evangelische richting levert de mannen waaruit het synodale hout wordt gesneden en terwijl de gemeente met even groote snelheid als beslistheid zich tegen hun streven heeft verklaard — getuigen de weinige beroepen die op de mannen dezer richting nog worden uitgebracht — openbaart hunne macht zich nog in de dominokratie van een aanmerkelijk deel onzer oudere predikanten. Dat geeft den sleutel tot het raadsel hoe in de Herv. kerk deze minderheid de meerderheid kan regeeren en tyranniseren omdat het stelsel van getrapte verkiezingen den invloed der veranderde partijverhouding eerst zeer langzaam in de hoogere besturen gevoelen doet. Hoewel deze richting die ons bij uitstek vijandig is een wisse teringdood gaat sterven moet ze toch ten einde toe door ons worden bestreden, moeten we niet ophouden haar nauwlettend in het oog te houden wijl ze hare laatste krachten duur zal verkoopen door zich aan te sluiten bij een andere partij, ten einde zoo zelf niets meer kunnende doen , gemeenschappelijk ons te overvallen. Gelijk in de natuur alle tusschensoorten die den overgang vormen van de eene soort tot de andere uitsterven en ten ondergang zijn gedoemd, zoo gaat het ook op het gebied des geestelijken levens. Over vijf en twintig jaar bestaat er geen evangelische partij meer in de Herv. kerk omdat een kenmerkend type haar ontbreekt omdat de vloek der actualiteitspolitiek haar levenskracht sloopt. § 5. De Gereformeerden en de Modernen. Tn Kingsley's beroemde historische roman Hypatia komt een hoofdstuk voor dat tot opschrift heeft „de stervende wereld." In dat hoofdstuk wordt beschreven de laatste worsteling die het geleerde heidendom van dio dagen hield mot het steeds voortdringende chiistendom. De naam van dat opschrift kwam mij te binnen toen ik me nederzette om die richting te beschrijven in de Nederl. Herv. Kerk, die op godgeleerd gebied het verst van allen van de gereformeerden afstaat en die den naam van „de moderne" draagt. Het woord des Heeren „die wind zaait zal storm oogsten," is op ontzettende wijze aan haar vervuld. Stervende is ze in de dubbele worstelling met de kerk die tot behoud van haardstee en altaren al haar macht hoeft bijeengetrokken om de onstuimige vijanden die deze richting vormen, te verslaan. Want hun moed was eenige jaren geleden even groot als de dolle sloopingswoede waarmede ze aanvielen op al wat sins eeuwen was „geworteld en gegrond" En aan de andere zijde werd de korte spanne levenstijd die deze richting werd gegund , noch geweldiger ingekort, omdat ze bestreden werd door hare eigene kinderen, omdat de mannen die ze met teedere liefde had gekweekt, haar weldra naar de hartader staken. Zal het noodig zijn te herinneren dat modernen van weleer, als Domela Nieuwenhuis , Van Vloten, Pierson, de talentvolle Deventersche schrijver onder den naam van Jan Holland bekend enz., de grootste vijanden werden der moderne theologio; dat het ontwikkelingsproces der moderne theologie zoo spoedig een ontbindingsproces werd, ze heeft het vooral aan die ondankbare zonen te wijten. Toen de moderne theologie de sluizen des twijfels wijd had opengezet, was er eindelijk geen menschelijke macht meer in staat ze te sluiten van wege het groot „verval" van ontkenning dat er voorstond. Hoe klein is het getal jaren dat er tusschen het ontstaan der moderne theologie en het tijdstip van haar tegenwoordig verval inligt. Op mijn nog jeugdigen leeftijd heb ik bij eigen aanschouwing het tijdperk van haar grootsten bloei gezien en nu is de zon van haren voorspoed reeds diep ter westerkimme gedaald. Het is de meesten bekend hoe 20 a 25 jaren geleden de corypliaeën der moderne richting met toejuiching werden begroet en als op de handen werden gedragen door al wat beschaafd en ontwikkeld heet. Door dien zuiveren godsdienst in het leven los van alle doodende vormen, zoo sprak men , zou nu eindelijk de zuivere godsdienst van Jezus na achttien eeuwen eerst worden gekend. De nieuwheid trok voor een oogenblik aan, maar hoe ras bleek het dat de schets door Dr. Kuyper voor eenige jaren gegevenaangaande het modernisme als boeiend schoon, naar vaste ivet verschenen, maar van werkelijkheid ontbloot — den aaid van dit verschijnsel treffend wedergaf. In een tijd van doodelijke matheid op gees- telijk gebied ontstaan, toen het oude rationalisme niemand meer bevredigen kon , toen liet halfslachtige supranaturalisme gelijk dat vroeger als goede munt gangbaar was geweest, door niemand meer werd aangenomen, te midden van een door en door bedorven geestelijken dampkring scheen de stormwind van het modernisme bij zijn eerste nadering een heilzame zuivering te zullen aanbrengen. Toen men de verwoestende kracht die er in verscholen lag, nog niet zoo juist had kunnen opmerken, scheen het geheel onverwachte, het nieuwe al licht begeerlijk. Zoo meent ook soms de doodelijke kranke voor een oogenblik dat hevige prikkels hom goed doen en verlichting geven, al is het slechts schijn en al is het niets anders dan de zekere weg tot een meer spoedigen dood. Wanneer we straks wijzen op de vruchten die het modernisme heeft gedragen, op den invloed die het heeft geoefend op den toestand van kerk en maatschappij, zal er reden genoog zijn tot herhaling van de zoo vaak aangeheven klacht dat een groot deel van de ellende der Herv. kerk op rekening dezer richting moet worden gesteld. Toch vordert de billijkheid te erkennen en tot het vellen van een objectief oordeel is het noodig er dit aanstonds bij te voegen dat onder het bestuur der Voorzienigheid de moderne theologie haar betrekkelijk nut heeft gehad. Echter niet door — maar ondanks haar verschijning. Nuttig was ze gelijk de verwoestende wervelwind die den dampkring zuivert maar naar wiens verschijning toch niemand verlangt! Heilzame vruchten wierp ze af gelijk de Fransche revolutie dat deed wier verschijning ons nogthans 'blijft als de tijdelijke zegepraal van het rijk der duisternis. "Waar de almacht van God uit het kwade het goede doet geboren worden zien we in de geschiedenis Jozefs woord tot zijne broeders bij het weerzien in Egypte, wel telkens herhaalt maar nooit vloeit daaruit voor jr i' de verplichting v ;t om dankbaar te zijn voor een zaak die in haar zeiven geen oorzaak is van blijdschap. En na dit te hebben vooropgesteld om niet te worden misverstaan zeggen we, óók de moderne theologie had haar nut voor godsdienst en kerk. Na hare verschijning week de doodsche onverschilligheid en was het gedaan met de rustige roest waarin het kerkelijk publiek van Nederland lag verzonken. Zij noodzaakte door hare ontkenningen hen die vasthielden aan het geloof eenmaal den heiligen overgeleverd om nauwkeurig zich rekenschap te geven van hun standpunt om met inspanning hunnner edelste krachten op dit gebied den strijd te voeren voor wat hun boven alles dierbaar was. Zij was als de vuursteen die een vonk van bezieling wierp in harten die slechts in historischen zin de waarheid vasthielden. Zij was een zegen te achten tegenover het rationalisme en oude ^supranaturalisme dat haar voórafging, een godsdienst betrekkelijk beter en stellig minder gevaarlijk voor de waarheid dan die haar uitgangspunt vindt in de eerste drie regels van gezang 32, in die dagen juist zoozeer in zwang. Eindelijk en dit is haar voornaamste verdienste zij protesteerde met nadruk en klem tegen de leugen in de kerk op ieder gebied en deed daarvoor de oogen opengaan. Bij monde van haar eerste en geleerde woordvoerder prof. Scholtex riep ze de weifelende orthodoxie tot de orde en werd zonder het te willen de pleitbezorgster /\Vt der gereformeerden tegenover hen die met den naam van rechtzinnig zichzelven tooiend, de voornaamste grondstelling der gereformeerden niet erkenden. Tn zooverre heeft ze den grondslag gelegd tot meer zuivere toestanden. '■ Doodend voor de halve orthodoxie wat haar wetenschappelijken naam betreft — doodend voor de halve orthodoxie wat haar kerkelijken invloed aangaat (nooit kan hgt worden uit het oog verloren) — waren de uitvallen van uit. Leiden gedaan tegen een schijnortliodoxie wier voornaamste verdienste bestond in anti-modern te zijn, maar die het kenmerk gereformeerde toch ook verafschuwde. Pierson zegt te recht van haar in zijn leven van Calvijn : „Die orthodoxie was verkapte remonstrantie. „Een remonstrantsche kerk zonder den remonstrantschen naam." Het scherpziend oog van Scholten ontdekte voor meer dan 20 jaren reeds het wankelende standpunt van Doedes. En de bestrijding van de gereformeerde leer door dien Utreclitschen hoogleeraar door velen jaren lang gehouden voor een steunpilaar der rechtzinnigheid, mogen velen als een donderslag in de ooren geklonken hebben — ze was geen geheim voor hen die aan de Leidsche hoogeschool studeerden waar het toen reeds ieder duidelijk werd dat er een orthodoxie aan een van Nederlands hoogescholen werd geleeraard, niet principieel maar slechts gradueel verschillend van het modernisme. Er was nog eene verdienstelijke zijde op te merken in het streven der modernen die van onzen kant niet mag worden over het het hoofd gezien. Het scherp protest dat ze steeds deden hooien tegen de actualiteitspolitiek der synodalen. Welk een beweging maakte het toen in Sept. 1870 de hoogleeraar Rauwenhoff met die schitterende welsprekendheid die hem eigen is hot wanhopig streven der synode om den boel bij elkander te houden, geeselde op een wijze zoo ontzettend als niemand voor hem dat nog deed. Men heeft zich wel boos op hem gemaakt maar hem niet kunnen weerleggen, en het is een bekende daadzaak die hier slechts even behoeft te worden herinnerd hoe het rechtsbesef van velen zijner geestverwanten in krachtig verzet is gekomen tegen de handigheden en politieke kunstgrepen waardoor de mannen die den levensduur van het staatscreatuur van 1816 zochten te verlengen, zich op de been hebben gehouden bij hunne evolutiën op het kerkelijk koord. Maar daarmede is ook al het goede genoemd dat van uit ons standpunt van deze richting kan worden getuigd. Ze heeft omver trachten te werpen al de grondzuilen van het historisch-christendom, want geen leerstuk letterlijk valt er te noemen of het is bestreden geworden door de mannen dezer richting. "Was de leus der eerste modernen nog dat ze slechts den vorm maar nooit het wezen der zaak zouden aanranden , hot bleek alras dat de ontkenning een hellend vlak' is waarop men niet kan blijven staan, maar met steeds sneller vaart afglijdt naar den bodemlooze afgrond van het meest heilooze subjectivisme. Ontkenning van het bestaan van wonderen, wegcijfering alleen van datgene wat ter zaligheid niet afdeed, opdat des te beslister waardeering van wat hoofdzaak is daarvoor in de plaats zou treden, waren de leuzen waaronder de eerste voorgangers van het modernisme optrokken. En als we dan eens narekenen wat er van dit alles is gekomen, wat zien we dan ? Waar ze begonnen bedenking te maken tegen som- mige teksten werd al zeer spoedig de authentie van geheele boeken geheel of gedeeltelijk op losse schroeven gezet. — Waar men eerst nog zoo goed was vier brieven van Paulus voor echt te verklaren, gingen al spoedig stemmen op om den Galaterbrief, zelf dezen! verdacht te maken, dezelfde die eerst de toetssteen was genoemd voor de anderen En nadat stuk voor stuk ieder deel der belijdenis uit zijn verband was gerukt en losgerafeld was het laatste „stadium van ontwikkeling dat deze richting doorliep, de uitspraak dat het geloof aan een persoonlijk God geen onmisbare factor is voor het godsdienstig zedelijk leven. In de theoriën der ethische fractie onder de modernen, zien we de waarheid bevestigd van Kuypers vonnis over het modernisme, reeds voor jaren geveld, als in ieder opzicht „van werkelijkheid ontbloot.'''' En wat is de klacht door een der edelste woordvoerders dezer partij der door straks genoemden hoogleeraar Rauwenhoff, over zijne geestverwanten en zijne richting te gelijk ? De bekende noodkreet die daar werd gehoord in zijn „Idealisme zonder ideaalgeeft er ons het antwoord op. En als we spreken over de ellende die deze richting over de kerk heeft gebracht, dan kan de schilderij niet licht te zwart worden gekleurd. Dat een groot deel van het denkend deel der natie, bestaande uit de kringen der*' bourgeoisie de kerken niet meer bezoekt en met allen godsdienst heeft gebroken; dat het grootste deel van het jongere geslacht alle liefde tot het ideaal verloor en in het materialisme verzonk, dat de regeering des lands hoe langer hoe meer geschiedt op een wijze waardoor met de eischen van Gods Woord niet het minst wordt gerekend dat op de publieke markt des levens het ongeloof soms schijnt te gelden als een reclame voor degelijke ontwikkeling en grondige kennis, dat door het ondermijnen van het gezach der H. S. en van de opperhoogheid Gods de eerbied voor mensclieljjke wetten en de orde in huisgezin en staat èn maatschappij op zoo ontzettende wijze is verminderd — dit alles en zooveel meer nog noemen we de wrange vrucht van het modernisme. Dit alles maakt dat wij de voorstanders dezer richting als tegenstanders beschouwen met wie geen vergelijk mogelijk is al stemmen we toe dat die rampzalige vruchten van hun eigen stelsel, door de modernen worden betreurd, al koesteren we grooten eerbied voor velen hunner woordvoerders wier edel karakter onze liefde waardig is, al bewonderen we vaak den moed hunner overtuiging en de oprechtheid hunner bedoelingen, al stemmen we toe dat ze hun eigen bastaardkind het materialisme haten met een volkomen haat. Wanneer we de verschillende afdeelingen overzien met welke wij op het kerkelijk slagveld beurtelings een heftigen kamp hebben te strijden is er zeker geen van welke het minder behoeft te worden bewezen dan van deze, dat ze van huis uit onze natuurlijke tegenstanders zijn. Desniettegenstaande voeren we den oorlog tegen hen nog slechts bij uitzondering. De tijd is voorbij, vooral voor de gereformeerden, van de krachtige predikingen, de bezielende lezingen, de heftige brochures en lijvige boekdeelen gewijd aan de bestrijding van het modernisme en de moderne theologie. Is dit omdat we de ziekte zoo kwaadaardig niet meer achien alsof ze in haar verder verloop meer en meer hare intensiteit verliest? Integendeel — de reden is eenvoudig dat het modernisme als godsdienstig en kerkelijk verschjjnsel zijn tijd heeft gehad en na met snelle vaart met den stroom des tijds te zijn meegevoerd verzwolgen wordt in den oceaan deihistorie. "Wij aanschouwen nog de laatste stuiptrekkingen van dat korte leven, wij zien meer de gevolgen die deze richting had dan een eigenlijke openbaring van haar bestaan. Wij kunnen van het modernisme zeggen: „De storm is over, maar de stormschade is nog overal waar te nemen." Daarin ligt de reden dat van gereformeerde zijde tegen do modernen en de moderne theologie betrekkelijk nog slechts weinig de strijd wordt aangebonden. Men heeft er den redacteur van de Heraut wel eens een verwijt van gemaakt, dat hij wiens welversneden pen zoo vaak en menigmaal de ethisch-irenischen ten toon stelde , zoo zeldzaam de scherp gepunte pijlen zijner onverbiddelijke logica tegen de modernen richtte. Die rekening houdt met den eisch van den toestand, zal zeker zulk een opmerking niet meer maken. In de laatste jaren heeft de'/polemiek, voor zoover haar op den kansel een altijd zeer ondergeschikte plaats mag worden gegund, ook ten deze een andere richting genomen. De krachtige bestrijding van liet modernisme gelijk die voor eenige jaren plaats had, is bijna overal opgehouden omdat het modernisme als godsdienstig en kerkelijk verschijnsel schier alle beteekenis heeft verloren. En als het getij verloopt moet men de bakens verzetten, is een spreekwoord van groote beteekenis, al mag het alleen worden toegepast in dezen op de methode van uitvoering, nooit op beginselen. Al is het slechts iets plaatselijks, toch acht ik het niet onbelangrijk hier een schrijven mede te deelen kort na mijn bevestiging hier door mij ontvangen. Want het geeft duidelijk aan de beschuldiging die ook in wijder kring door de etliisclien tegen ons wordt ingebracht , en het geeft mij aanleiding ons standpunt ten dezen eens te ontwikkelen. Op een Maandagmorgen, eenige weken na mijne bevestiging , ontving ik het volgende uiterst beleefde briefje: WelEerwaarde Heer! Schrijver dezes ofschoon met u op geloovig standpunt staande, is het niet geheel met u eens dat „de particuliere genade" de voornaamste hoeksteen is van het christelijk geloof, iets wat in uwe prediking altijd uitkomt al spreekt u er niet altijd over. Een tweede bedenking die ik heb is deze, dat u in deze stad, waar vele modernen zijn, wel met groote kracht uwe aanvallen richt tegen hen die de algemeene verzoening \oorstaan, maar slechts nu en dan uwe stem tegen het modernisme verheft, dat toch gewis ook door u als \eel gevaarlijker zal worden beschouwd. Daarom neem ik de vrijheid u als leeraar te schrijven , dat ik zulks betreur. Juist omdat u hier voor een groote schare predikt die in u vertrouwen stelt, kan van uw invloed hierin zooveel afhangen. Als die weg door u werd ingeslagen om met de meer evangelischen gemeenschappelijk tegen liet ongeloof te strijden, dan zou uw menigmaal welsprekend woord meer nut doen, terwijl het nu vrees ik , velen in de gemeente in een eenzijdige richting drijft. Mocht dit woord bij u een goede plaats vinden, is de hartelijke wensch van hem die zich hoogachtend noemt Uw Yriend en Dienaar, Gorinchem, Aug. 1880. N, Ik kan den geachten briefschrijver van wien het me alleen spijt dat hij zijn naam verzwegen heeft, waardoor ik het voorrecht moest missen hem te antwoorden, mede deelen dat zijn woord werkelijk bij mij een goede plaats heeft gevonden al kon ik om des beginsels wille niet in ieder opzicht voldoen aan hetgeen hij schreef. Al moge het waar zijn dat „gissen doet missen" toch heb ik mijne gedachten wie de schrijver van dit zoo op gepasten toon gestelde briefje is. Het getal ethisch-irenischcn die de gaven hebben hunne gedachten zoo goed uit te drukken, is trouwens in Gorinchem ook zoo heel groot niet en daarom de schrijver voor mij haast geen onbekende meer. De schrijver die in de stad onzer inwoning dit schrijven zeker onder de oogen krijgt en alle mijne lezers die met hem eenstemmig mochten denken zij dan herinnerd dat de macht van het modernisme is gebroken en daarom geen bestrijding in opzettelijken zin meer behoeft, al spreken we nog bij gelegenheid onze droef lieid uit over de ontzettende consequentie dezer richting. Het modernisme heeft geen toekomst meer al tracht het als laatste toevlucht zich nog te bergen in een nieuwe kerk der scheiding „de remonstrantsche." Wat geen levenskracht heeft in zichzelf is met geen kunstmiddelen op de been te houden. En dewijl nu andere stroomingen naar onze meening veel bedenkelijker en dreigender zich tegen de gereformeerde waarheid verhieven, ligt het juist op onzen weg die krachtiger te weerstaan. Met deze beschouwing kunnen we ons overzicht over de moderne richting gevoegelijk eindigen Hoeveel hier natuurlijk aan kan worden toegevoegd, naar het bestek dat ik me bij het schrijven dezer regelen heb gesteld, is hare verhouding tegenover ons duidelijk genoeg geteekend. § 0. De Gereformeerden en de gebiedende eisch eener absolute Ssolemenfs-tactiek. -JOt- Door alle tijden heen was het gemakkelijker iets te verwerpen dan er iets beters voor in de plaats te geven en bleken de lieden bekwamer in het afbreken dan in het weer opbouwen, nadat ze het vroeger bestaande hadden afgekeurd. Het zou mij niet verwonderen dat deze en gene lezer die mijne oordeelvellingen over de verhouding der gereformeerden tot de kerkelijke partijen tot hiertoe las, oen dergelijke gedachte ten mijnen opzichte niet heeft kunnen onderdrukken. Zeker althans heeft iedereen wiens standpunt ik in deze bladzijden aanviel, het recht te vragen welken weg wij dan meenen te moeten opgaan en wat onze wederzijdsclie verhouding voor de toekomst zijn zal. En dan geloof ik de taak die ik mij had voorgesteld, te zullen hebben vervuld, als ik in dit laatste hoofdstuk den gebiedenden eisch voor onze partij als noodzakelijk stel, zich los te maken van alle anderen, zoodat gelijk op politiek gebied door de anti-revolutionairen, eveneens op kerkelijk terrein door de gereformeerden hun devies steeds meer moet worden verwerkelijkt: . „In ons Isolement ligt onze kracht."/ Dit is de gebiedende eisch van ons standpunt tegenover alle partijen in dit schrijven ter sprake gebracht. Tegenover de // (y , IK "V modernen en evangelischen zal deze gedragslijnwel niet uitvoerig behoeven te worden bewezen als noodzakelijk. Wanneer het niet geloochend worden kan, dat de eersten de grondslagen van het historisch christendom stelselmatig hebben omvergeworpen, dat alle waarheden ter zaligheid als noodig genoemd in het Woord van God door hen worden geïllustreerd met een reusachtig vraagteeken, dat onder hunne handen de kerk weldra niet veel meer zou worden dan een inrichting tot zedelijke verbetering , dan kan het niet anders of iedere eerlijke poging om hen te verdrijven uit eene stelling die ze wederrechtelijk innemen, moet door ons worden aangewend, zullen we niet ontrouw worden aan ons eigen beginsel. Zeer zeker zijn vele dragers van het modernisme alle achting waardig, mits — buiten de kerk. In een belijdeniskerk is het modernisme eeiy'hors d'oeuvre. Maar evenmin kan er sprake zijn, van eenig geestelijk rapport met de evangelische (synodale) partij Wat meer zegt veel krachtiger nog moet deze door ons worden wederstaan ten opzichte van haar bedoeling en streven, want in de oogen der lieden wie het aan dieper doorzicht faalt, is deze richting wat ze niet schijnt en schijn: ze wat ze niet is. Het modernisme geeft althans geen geluid van twijfelachtigen toon en den lof der oprechtheid kan men aan zijne voorstanders niet ontzeggen. Niemand zal * kunnen beweren dat hij door deze predikers, bij verrassing is verleid. Ze annonceeren vooruit dat de reis naar de kolken des twijfels veel inspanning en ontzettende sprongen vereischt, en hun die mede wil gaan, wordt duidelijk genoeg aangezegd, wat ze als noodelooze ballast hebben weg te werpen, op den tocht naar de grazige weiden van het humanisme, waar het harnas eener belijdenis de vrije beweging zoo ondragelijk belemmert. Maar waar in den grond der zaak, de vijandschap der evangelischen tegen de belijdenis der gereformeerde kerk even heftig is, gaan ze in de practijk op eene wijze te werk, die den toets der eerlijkheid niet kan doorstaan. — Ik ben opgevoed in de kringen waar de evangelisch-synodale toon met al zijn onevangelische hardheid en hiërarchische aanmatiging de overhand had. Ik heb jaren lang de gesprekken aangehoord en de beweeggronden leeren doorzien van mannen die geen bijloopers waren hunner richting, maar leiders, als leden van hoogere en lagere besturen bekend om hunne verbazende wetskennis en door hunne ongeëvenaarde handigheid om het door en door rotte synodale schip koers te doen houden op het reeds zoo lang onstuimige kerkelijke vaarwater. Ik heb me toen reeds verbaasd hoe het mogelijk was dat mannen, overigens om hunne rechtschapenheid geacht, om hunne uitnemende karaktertrekken bemind, om hun helder verstand geroemd , zóó met vooroordeel bezet konden zijn tegen hen die niets misdeden dan trouw te zijn aan de belijdenis hunner kerk. Wee don orthodoxe, die in die dagen toen de echt synodale toon nog in alle classicale besturen de overhand had, de minste vat op zich gaf. Met onaardig tot juister begrip van deze zaak is hier nog de herinnering aan de vervolging destijds ingesteld tegen den tegenwoordigen redacteur van het Wag. Weekblad toen nog in zijne eerste gemeente te Yeen. Deze leeraar in die dagen met innige trouw aan de oude gereformeerde waarheid hangende, was toen zoo teeder van conscientie dat hij op zekeren tijd het zingen van gezangen staakte. Met van vreugde stralende oogen kwamen de mannen die het synodale sanhedrin vertegenwoordigden bijeen, om toch maar de middelen te beramen dezen weerspanneling op voorbeeldige wijze te castigeeren. Gelukkig is die onzalige tijdvoorbij, maar nogthans zijn cr hier en daar nog vele wortelen van dat hiërarchische onkruid in onze kerk aanwezig, die soms onverwacht zich weer boven de oppervlakte vertoonen. Isolement tegenover de evangelischen is voor ons dure plicht. Alle samengaan, elke stem door ons op hen uitgebracht, staat gelijk met een poging tot zelfmoord. Handhaving van ons Isolement en daarin onze kracht to zoeken, te vermeerderen en te versterken is ook gebiedende eisch tegenover de ethisch-irenischen. "VVant hoewel er veel is dat ons vereenigt, is er nog veel meer dat ons van elkander scheidt, en van het aangaan van een contract om de zaken voor gemeenschappelijke rekening te drijven zouden zij al de voordcelen plukken, maar wij al de nadeelcn inoogsten. Waar de bewijzeu zóó voor de hand liggen, dat zij vijandig zijn aan het doel van ons streven, waar het zoo menigmaal bleek dat zij ons verloochenden tegenover de tegenpartjj, waar zij tegenover ons hetzelfde droevige spel trachten to spelen als de liberalen, die zich beroemen dat zij liet denkend deel der natie zijn en ons steeds voorstellen als daar niet toe te behooren, waar zij steeds trachten het praedicaat van wetenschappelijke theologanten af te bedelen van de wereld, en toch voor het oog der gemeenten geacht zouden willen worden , eenes geestes te zijn met ons, doch dezelfde zaken eenvoudig te zeggen, in beschaafden vorm, daar wordt isolement eerste eisch van zelfbehoud. Het ligt op onzen weg om in geschriften en voor de gemeente het duidelijk uit te spreken, welke naar den eisch van ons standpunt de weg is dien we in dezen moeten bewandelen. Er is een gemeenschappelijk terrein waarop we met de ethisch-irenischen werken kunnen. Het bevat hoofdzakelijk de zending, de school en de politiek. Ten opzichte yan deze drie zaken is het niet tegen te spreken dat we om wel te slagen, elkanders steun behoeven en bondgenootschap door de omstandigheden wordt gevorderd ; we mogen er echter bijvoegen, dat wij in dezen geen gunsten hebben af te bedelen, want zouden wij ten opzichte dezer belangen alléén handelende, moeijelijk slagen, zeker is bet dat de ethisch-irenisehen op dit gebied alleen slaande, volkomen machteloos zouden blijken. Gemeenschappelijk belang omdat we in deze drie gewichtige zaken hetzelfde beoogen, houdt ons ten dezen nog bijeen en dat is een voorrecht te achten voor den bloei van het koninkrijk Gods. Want de zending is de dure roeping en plicht der gemeente , de eisch der barmhartigheid, de plicht der dankbaarheid en een vrij zeker gaande thermometer tot aanwijzing van den warmtegraad van het geestelijk leven, de christelijke school is de hoop onzer toekomst, het voornaamste middel om Nederland voor geheele ontkerstening te bewaren, voor geen schatten ooit te duur gekocht, omdat ze den grootsten schat tracht aan te wijzen aan onze kinderen en de politiek in christelijken zin gedreven, is de toepassing van de bevelen des Heeren ook op het gebied van staat en maatschappij, de erkenning van het recht des Heeren, Oppersouverein te wezen op elk gebied. Ten opzichte van deze zaken bestaat er éénheid van doel, maar verder dan ook, loopen de wegen uiteen. Gebiedend noodzakelijk is het dat de gereformeerden op classicale vergaderingen b.v. niet meer gemeenschappelijk candidaten stellen met ethisch-irenisehen. Laten wc toch wijsheid leeren en niet langer werken voor een firma die zelve de winsten opstrijkt en ons laat toezien. We hebben jaren lang medegewerkt om de ethisch-irenischen er boven op te helpen en op het kussen te brengen en is hot tot zegen geweest voor de goede zaak ? Het tegendeel is waar, toen de modernen en evangelischen de zaken in handen hadden, heerschte er terecht misnoegen onder het geloovig gedeelte der gemeente. Nu op menige plaats orthodoxe besturen in hunne plaats zijn gekomen , is er een valsche rust voor in de plaats gekomen, hoewel — de zaken precies zoo blijven als ze zijn. De classicale besturen veranderen wel van personen , maar niet van rogeeringsprogram. Als marktgeschreeuw kan men gerust aanmerken al die heerlijke beloften en voorspellingen hoe goed het zou gaan als de „orthodoxe dominé's maar baas werden." Het is geloof ik genoegzaam gebleken dat we alle illusies op dit punt gerust kunnen laten varen, want ze hebben geen lust hun hoofd te laten vallen onder de synodale bijl. We kunnen hun daar geen verwijt van maken, want ze hunnen niet anders. Ze aanvaarden hun mandaat krachtens het synodaal reglement en ze beginnen terstond naar en volgens dat reglement te regeeren. Gelijk nu op een spoorweg tusschen twee plaatsen liggend, honderd treinen van het begin naar het eindpunt loopend steeds onvermijdelijk denzelfden weg moeten volgen en de minste afwijking van die baan een déraillement met zich brengt, zoo ook zal elk kerkbestuur dat niet met de synodale organisatie breekt, om het even of het modern, evangelisch of orthodox is , als door een onverbiddelijk noodlot gedwongen, zich hebben te voegen naar het ijzeren dwangbuis der reglementen en wetten die het zijnen leden opdraagt uit te voeren. We hebben op de classicale vergaderingen blanco te stemmen of zelfs thuis te 'blijven wanneer de zekerheid blijkt dat we geen candidaten onzer eigene richting er door kunnen krijgen, zoo ongeveer luidde het advies van den helaas zoo vroeg ontslapenen Gr. Doedes van Yelsen. Ik zou hier nog dit bij willen voegen, laten we in geen geval onze stem uitbrengen dan op personen wier wensch en streven het is om wanneer ze in de hoogere besturen zelf even de meerderheid hebben hun wettige macht te gebruiken tot bijeenroeping eener constituante opdat door de kerk zelve een nieuwe organisatie worde gemaakt in gereformeerden geest. Zóó en zóó alléén kunnen we tot meer zuivere toestanden komen, zoo alléén kan de gemeente weer worden hersteld in hare rechten sins de oprichting van het staatscreatuur van 1816 haar wederrechterlijk onthouden. Beter nog, kan het vooreerst niet anders, een moderne synode onder welker regeering de schreiende ellende duidelijk uitkomt dan een zoogenaamde orthodoxe, die den toestand toch laat gelijk ze is, die onze toekomst bederft en die de gemeente weer doende indommelen in valsche rust de oorzaak wordt dat we opnieuw de wateren der Doode /ee gaan bevaren. Onthouding van stemmen waar we geen geestverwanten er door kunnen krijgen, stemmen slechts op hen wier heilige wensch het is zoodra het oogenblik daar mag wezen om de synodale organisatie krachtens hun wettig gezach te ontbinden (de eenige weg waardoor tevens de revolutie in de kerk kan worden voorkomen, een geneesmiddel dat even bedenkelijk haast zou wezen als de kwaal) — zie daar naar mijne meening de middelen waardoor op kerkrechterlijk terrein zich der gereformeerden beginsel moet openbaren. „In ons Isolement ligt onze kracht." De gereformeerde afgevaardigden ter classicale vergadering moeten voortaan hunne candidaten geven een 'JJ mand at impératif." Datzelfde beginsel van volkomen isolement hebben we theologisch door te voeren. We hebben dat met des te grooter nauwgezetheid te doen nu de gereformeerden naam uit zijn vrcejcren smaad met eere verrijst en het succes onzer wapenen ons allicht een legertrein zou gaan bezorgen die onze strijdkrachten wel vergrootte, maar niet versterkte. En dat gevaar is niet denkbeeldig. Zoolang de gereformeerden werden gesmaad als de belachelijke nachtschool, dienden in onze gelederen alleeu de krijgsknechten die om des beginsels wil zich bij ons voegden. Maar nu de behaalde overwinningen hoop gaan geven op buit, nu het volgen van het gereformeerde vaandel nog wel eens de weg kan worden tot een gewenscht beroep, hebben we zeer nauwkeurig toe te zien. Nooit toch is de kerke Gods en eenig deel van haar in grooter gevaar dan bij tijdelijken voorspoed. AVe hebben allen gelezen b. v. hoe heftig fel de vrije universiteit bestreden is door alle fracties onder de orthodoxen die geen vi*ede hebben noch met de theologie noch met het kerkrechterlijk streven door de mannen van de Heraut voorgestaan. Verdachtmaking, laster, spot, de innigste wenschen van het meest volkomen échec, ziedaar in 't kort het bestanddeel der veelvuldige uitingen van haat tegen deze nieuwe stichting. En ziet wat is er gebeurd? Tegen de verwachting, wensch en bede van velen, is de universiteit gesticht, geopend. Toen is het aan velen met mij opgevallen bij die opening daar mannen te zien wier komst een ware verrassing was! Wier theologie en kerkrechterlijk streven ons soms glimlachend deed vermoeden dat die gang naar die plaats hen wellicht heel wat moet hebben gekost ? Het groote gevaar voor de vrije universiteit bestaat voor de toekomst dan ook niet meer in gebrek aan belangstelling , maar veeleer hierin dat haar positieve grondslag kan worden ondermijnd doordat velen in beginsel tegen haar overstaande zich op haar erve gaan nestelen en zoo langzamerhand liet scherp begrensd program der universiteit als specifiek gereformeerd thans alom bekend, langzamerhand op den achtergrond wordt gedrongen. Zulk een manier van annexeren is meer in practijk gebracht van de zijde dergenen wie het aan kracht faalde om openlijk den aanval te kunnen doen. Yoor het oogenblik bestaat dat gevaar nog wel niet, maar beslist noodig zal het zijn voor de toekomst, dat ook de „vrije universiteit" in haar isolement hare kracht steeds blijve zoeken. Ten allen tijde is het verkieselijker geweest door des noods te duidelijk zich uit te spreken de halfslachtigen uit te drijven zoodat ze zuchtend zeggen: „deze rede is te hard, wie kan dezelve hooren," dan door eenige toeschietelijkheid van welken aard ook aan te lokken, mannen door wier toetreden de numerieke meerderheid wel wordt vergroot maar de beginselen zelf in gevaar konden worden gebracht. Nog eens herhaal ik voor het oogenblik bestaat die vrees niet maar als over 20 of 25 jaar de tegenwoordige hoofden door anderen worden vervangen zijn nu reeds krachtige dammen noodig om buiten te houden al datgene wat in sympliatie, prediking of denkwijze maa» eenigsins naar het ethisch-irenisch standpunt gelijkt. Laten we voorts bij alles in ons isolement onze kracht zoeken ook in gemeentelijke zaken. Zoeken we toch niet langer denkbeeldig onze kracht te versterken door bondgenootschap met ethisch-irenischen. Overwinningen op die wijze verkregen, zijn profetien van toekomstige nederlagen. Kunnen we alléén den strijd niet winnen, welnu, dan zal in stil zijn en vertrouwen onze sterkte moeten zijn totdat de Heere betere tijden beschikt. Zelf moet ik met droefheid bekennen meer dan eens tot de verkiezing van ethisch-irenischen te heb- ben medegewerkt waar het door de omstandigheden niet anders kon. De Heere heeft mij duidelijk doen zien dat zulk een handelwijze nooit door Zijnen zegen kan worden gekroond en de practijk des levens leert voldoende dat we er niets mee vooruit komen. Laten we tegenover de ethisch-irenischen dezelfde tactiek volgen als de anti-revolutionairen in het politieke in practijk brengen tegenover de roomschen: Laten we onze eigene candidaten stellen zonder hen te raadplegen. Zien ze er voor hen zelf belang in die te stemmen, welnu laat ze dan hen stemmen: Yerkiezen ze dat niet, welnu , ook goed. Misschien slagen we dan hier of daar niet meer, maar we werpen dan ook ons eerstgeboorterecht niet weg en onze eerste vraag moet steeds zijn naar beginselen, nooit naar tijdelijk succès. Isolement tegenover alle partijen is de gebiedende eisch voor de gereformeerden in de Ned. Herv. kerk , isolement tegenover de christel. gereform. kerk is voor ons evenzeer een dure plicht en de tijdelijke belemmering in uitwendigen bloei die daaruit voortvloeijen kan, is profetie van toekomstige zegepraal van wege de drijfkracht die in dit ons beginsel schuilt AV ant stel eens de mogelijkheid dat de geheele afgescheidene kerk met ons één werd, hoevelen zouden dan uit haar midden niet worden binnen gelootst wier denkwijze meer Ethisch is j ja hier en daar zelfs sterke overhelling naar de Huettiaansche theologie vertoont En deze zouden zich zeer zeker vijandig tegen ons overstellen in plaats van met ons vereenigd te strijden voor de oude beproefde waarheid die nooit en onder geen omstandigheid van natuur en wezen verandert. Het gaat met de afgescheiden kerk naar de uitdrukking door br. Gewin over haar gebezigd , waarover Ds. van den Boom , chr. geref. predikant te Hardinxveld , zich zoo vertoornd heeft, „dat ze over 10 jaar geheel in den kolder zit." Droevig heeft de heer van den Boom in zijn open blief aan Ds. Gewin de zwakheid van zijn eigen standpunt en den onhoudbaren grondslag zijner kerk geopenbaard. Ds. Gewin werd gehouden voor een bekeerd man door dien leeraar der scheiding, totdat hij de afgescheidene kerk aanviel ; toen was het uit en openbaarde zich een liefde als tusschen Alexis en zijn zusje. O jammerzalige kerkijver, die de heiligste zaken van het koninkrijk Gods bespottelijk gaat maken! Iemand als bekeerd te noemen zoolang uien hoopt dat hij zich met u zal opsluiten binnen uwe kerkmuurtjes en hem te verwerpen zoodra ge ziet dat hij daar niet het minste plan op heeft. Wat is het jammer dat de heer van den Boom niet katholiek is geworden! En dan de beschouwing die daar voorkomt over de tucht ? De heer van den Boom verklaart in zake de op de provinciale synode van Zuid-Holland besproken avondmaalskwestie, dat in dezen de ethische tucht, beter en barmhartiger is dan de juridische! O droeve onnoozelheid die het laatste bolwerk der scheiding prijs geeft en onvergeefelijke onhandigheid, waarover de redacteuren van Wekstem en Bazuin zeker gesidderd zullen hebben in hunne binnenkamers. Welk redelijk argument kan dan de heer van den Boom verder nog geven voor het bestaansrecht zijner kerk in schriftuurlijken zin? Wij gelooven , en we zien zeer spoedig dat geloof verwisseld in aanschouwen dat de chr. gereformeerde kerk zich zal oplossen. De zwakkere elementen uit haar midden worden één met de ethisch-irenischen en met hen verwante stroomingen de meer besliste met de gereformeerden onder ons. Ik aarzel niet dit uit te spreken, niettegenstaande al het vertoon van kunstmatige een- heid dat de bladen die de scheiding voorstaan, voor een oogenblik zullen openbaren om mij te logenstraffen. De heeren redacteuren weten eclitei' ook wel dat hunne separatistische neigingen door velen in hunne kerk niet meer zoo hartelijk worden gedeeld. En al zouden velen mijner eigene geestverwanten het verkieslijker vinden ? al stemmen ze met deze beschouwingen in, om de heftigheid der afgescheidenen weer niet opnieuw te doen losbarsten, door openlijk hen ietwat harde waarheden te zeggen; ik deel die beschouwing niet en ik wil gaarne het mikpunt zijn hunner hatelijkheden waar ik den plicht heb vervuld hun eens te zeggen waar het opstaat en waar ik een poging deed de eere onzer kerk te wreken, op hare smaders daartoe door niets gerechtigd, llun antwoord hierop zal ik met de grootst mogelijke kalmte afwachten: Bij veel waarin ik met den heer Buitendijk verschil, stem ik hierin met hem in als liij zegt. „Waar ik over kerkelijke toestanden schrijf en hevig wordt aangevallen, besmeer ik mijn rug met zeep. Het eenige waarover ik me zal bekommeren is deugdelijkheid van tegenargumenten. En hiermede neem ik afscheid van den lezer. Moest ik hem nu rondleiden over een kerkelijk slagveld, ik wenschte dat voor ons de tijd nog eens aanbrak dat we mochten aanschouwen de éénheid des geestes dooiden band des vredes onder de broeders van hetzelfde huis. Yoor den Heere is niets te groot, maar als we op de teekenen der tijden zien zal dat niet eerder geschieden voor _ we ontbonden zullen wezen om met Christus te zijn.