TB - - T 02810 - D "ff**"' ^ 1 I —, ■ if BTBLIOTIi. LEVENSCHETS VAN JOHN BUNJAN EN VERKLARING DER PREMIEPLAAT UITGEGEVEN VOOR DE INTEEKENAREN j * R • OP DE BIIEUWE CHRISTELIJKE 80HEURKALEIIISEK 1885. H. DE HOOGH & Co. — AMSTEKDAM. 0^"" Tegen vergoeding van 15 cent, ontvangen de Inteekej i ^ ê LEVENSCHETS VAN JOHN BUNJAN. .§P f EZE verheven en godvruchtige droomer, die honderdduizenden tijdens zijn leven en na zijn dood door zijne onnavolgbare werken onder de beademing des Evangelies bracht of tot een eeuwigen zegen mocht verstrekken, was de zoon van een Engelschen ketellapper, die er geen vast verblijf op nahield, maar toch — als hij ïn een dorp of stadje toefde, — dan het meest in Elstow woonde. Elstow telde in het jaar 1628 ongeveer 50 huizen en was alles behalve door schilderachtige natuur of romantische ligging opmerkelijk, 't Bezat uitwendig niet de minste aantrekkelijkheid; maar 't behaagde God daar een groot man en een uitnemend werktuig zijner genade op te kweeken, en daarom blijft ook die plek gezegend. LEVENSCHETS VAN JOHN BUNYAN. De kleine John in het jaar 1628 geboren, vergezelde vader en moeder en de overige familie van stap tot stap, 't zij op moeders arm of in den wagen neergelegd te midden van het ketellappers gereedschap. Met de meest woeste menschen ging hij daarna om, en onderscheidde zich weldra zelfs onder deze als een bijzondere ruwaard en woesteling. Op een armschool gedaan kon hij het nauwelijks tot het lezen gebracht hebben toen hij de studie reeds zat was, en al weer met de straatjongens op hunne heldendaden uitging. Zoo werd hij 17 jaar en nam dienst, 't Was in de dagen van Cromwel, die tegen het koninklijk gouvernement in verzet was gekomen; maar John Bunyan streed met de Eoyalisten. Zijn vloeken en lasteren en drinken zouden hem dan ook weinig geschikt gemaakt hebben tot een Puriteinsch soldaat. Bij de belegering van Leicester werd hij uit levensgevaar gered. Een post, dien hij betrekken moest, werd aan een ander opgedragen, en pas had deze dien betrokken of hij viel doou neder, door den vijand verwond. Dit maakte indruk op hem. Hij dacht. »als ik eens gestorven ware!" Maar de indruk ging spoedig voorbij en hij was dezelfde van altijd. Na den dienst te hebben verlaten vatte hij het handwerk van ketellapper weer op, maar leefde zoo ongebonden, dat liij thans in dagen niet voor den dag kwam, zich overgevende aan allerlei zonden uitgezonderd tegen het 7 e gebod. Zijne vrienden raadden hem aan in het huwelijk te treden. Het huwelijksleven zou hem aan huiselijkheid en orde gewennen. Vreemd genoeg was er een zeer zedig, ja godsdienstig meisje te vinden, die liefde genoeg voor den losbol had om een huwlijk met hem aan te gaan. Buiten hunne liefde voor elkaar bezaten de jeugdige echtelingen echter niets; alleen bracht de bruid twee godsdienstige boeken mee om 's morgens en 's avonds daarin te lezen. Met geleende en geborgde spulletjes betrokken zij een kleine woning, en inderdaad 't bleek goed te gaan. Jolin bleef bij zijn vrouwtje thuis en liet zich door haar in het lezen onderrichten, dat hij schier geheel vergeten was. De ernst van zijn vrouw deed hem goed, maar de goede ziel kon hem op den duur niet bewaren en heeft heel wat tranen om hem geschreid. Eindelijk — hij was toen reeds jaren getrouwd — was zijn vloeken zóó afschuwelijk, dat eene goddelooze vrouw uit zijne buurt er hem over bestrafte en hem voorhield, dat hij het nooit voor God zou kunnen verantwoorden de gansche jeugd van Elstow te hebben bedorven. Dit greep hem aan, en hij eindigde met vloeken. Ook werd hij door eene prediking op de sabbathsviering opmerkzaam en vatte het voornemen op zich te verbeteren, hetgeen hij ook deed, en van nu voortaan werd hij een toonbeeld van vroomheid; maar 't was alles werk in eigen kracht, eigengerechtigheid. Op zekeien dag ging hij met zijn kruiwagen naar Bedford en kreeg daar een ketel te lappen vóór de deur van eene bekeerde vrouw, die met hare buurtjes over de wedergeboorte zat te redeneeren. Dat gesprek trok hem aan. Zoo iets had hij nog nooit gehoord, en hij kon het niet vergeten. Den volgenden dag zocht hij de vrouwen weder op en deze brachten hem bij haren 1 eeraar, den Baptistischen predikant Gifford. Nu was John op het rechte punt gekomen. Hier leerde hij de waarheid Gods kennen, die aan zijn hart geheiligd werd, en Bunyan werd een innig christen van groote gemoedelijkheid, met een levendige verbeelding, die veel te strijden had met zijn booze hart, zijn vleesch en den satan; maar die in innige gemeenschap met God troost en kracht zocht. Bunyan werd een christen bij wie het gemoedsleven op den voorgrond stond, maar toch zich onderwierp aan de gehoorzaamheid des geloofs. Zijn Bijbel was hem alles, uit den Bijbel liet hij zich overtuigen, daar buiten niet. Hij worstelde schier met iedere waar- heid eer zij zijn eigendom werd, maar vooral had de «Verkiezing" hem heel wat te doen gegeven. »Die tot Mij komt zal ik geenszins uitwerpen" — om dien tekst, zeide hij, heb ik twee jaren lang met de satan geworsteld.' Al spoedig kreeg hij een ambt in zijne kerkgemeenschap n. 1. dat van diaken; daarna klom hij op tot ouderling, en toen het bij ziekbedden en in de vergadering der geloovigen bleek, hoe veel gaven om te spreken hij had, werd hij ook als verkondiger des Evangelies geroepen. Dit gebeurde in het jaar 1653. En in de kracht Gods nam hij die roeping als van Gods wegen tot hem gekomen ook aan. Daar was onze ketellapper op eenmaal, neen, langzamerhand in een predikant veranderd, die heel wat opgang maakte en vele honderden trok. Maar o wee! Engeland had een staatskerk en die dulde geene andere belijders. Daar komt de vraag tot den vrijmoedigen prediker: »Doorwat macht doet gij deze dingen?" Hij had geen ander antwoord dan: een goddelijke roeping; maar die voldeed de mannen der staatskerk niet. Het prediken werd hem verboden. Hij ging nochthans daarmede voort, en werd te midden eener godsdienstoefening in den avond te Samsell gevangen genomen en ingekerkerd. Dit gebeurde in het jaar 1658, nadat hij toch onder duizend vreezen en vele vervolgingen 5 jaren lang het woord Gods verkondigd had. Daar zat hij nu te Bedford met 30 a 60 misdadigers van allerlei soort in eene nauwe ruimte, die voor de helft minder bestemd was. En in die gevangenis bleei hij niet minder dan 12 jaar. Twaalf schoone jaren van zijn besten leeftijd bracht hij achter slot en grendel door en dat om geene andere misdaad dan de prediking van het eenvoudige Evangelie van Gods genade. Het woord Gods was evenwel niet gebonden zooals Gods knecht. Bunyan verkondigde het woord aan zijne medegevangenen en de kerker veranderde in eene kerk. De ontslagen gevangenen keerden telkens des Zondags weder om het woord te kooren en God richtte daar een altaar op tot zijne verheerlijking. Bunyan verheugde zich daarin, maar had heel wat te strijden met de moeielijkheden des levens, want hij moest in den kerker ook nog zijn eigen kost verdienen en zijn gezin ondersteunen. Met ketellappen viel daar niet veel te beginnen, maar nu werd hij schoenlapper en vetermaker. Later verdiende hij ook iets met zijne pen. Ja, die pen, welke hem doet leven en spreken zooveel jaren nadat hij gestorven is, heeft hem eerst heel wat moeite gekost. Wie hem zag schrijven — hij had het op school nooit geleerd — verbaasde zich over zijne volhardende vlijt in dezen, want zijne handen schenen voor alles anders gemaakt dan voor eene pen. In de gevangenis schreef hij zijn eerste meesterstuk. » 's Christens pelgrimsreis naar de eeuwigheid," een droomgezicht waarin de weg naar den hemel, zooals Gods kinderen dien gewoonlijk afleggen, bevindelijk wordt voorgesteld. Ook onderscheidene andere geschriften stelde hij daar samen. De Christinnereis en de geschiedenis van Meester kwaad volgden, maar waren geene meesterstukken zooals de eerste. Later — na zijne bevrijding — nam hij nog eens de pen ter hand voor eene allegorische voorstelling niet zoozeer van de bekeeringsgeschiedenis eener enkele ziel als wel van het groote feit der verlossing in Christus in het algemeen. De heerlijke schepping van den mensch, den zondenval, de overheersching van Satanas, de genade Gods en de genademiddelen aangewend tot redding: de vernieuwing door den H. Geest en wat dies meer zij — tot de opneming in heerlijkheid na velerlei zonden en afdwaling, boete en berouw. Deze Heilige O orlog overtreft alle andere werken van dien aard maar is moeilijker te verstaan. Ik heb mij daareven reeds laten ontvallen, dat Bunyan nog weer vrijgelaten is. Dit gebeurde in het jaar 1672 bij de herstelling van koning Karei op den Engelschen troon. Koning Karei had verplichting aan een kwaker, Richard Oorver genaamd, die hem het leven gered had en wien hij daarvoor een wederdienst had beloofd. De man vraagde vrijheid van godsdienst voor hem en alle afgescheidenen. Zoo kwam Bunyan uit de gevangenis te Bedford en werd — daar de leeraar Gifford overleden was, onmiddelijk in diens plaats aangesteld. Nog 16 jaren arbeidde hij met veel ijver en grooten zegen. Overal predikte hij, zelfs te Londen, voor het hof. Eene opwekking ging er uit van zijn arbeid. Duizenden en tienduizenden verdrongen zich om zijn kansel tot hij in 1688 overleed. Na van eene zweetziekte hersteld te wezen deed hij eene reis te paard van achttien uren, in het belang van een jongeling, dien hij met zijnen vader wilde verzoenen. Zijne liefhebbende gemeente zag hem niet weder. Hij overleed ten huize van zijn vriend te Reading. Te Bunhillfields is een prachtig grafteeken voor hem opgericht. Zoo was hij bij den rijke in zijn dood en hoogelijk vereerd in zijn ouderdom, ofschoon het ook aan laster en smaad niet ontbrak. De ketellapper en gevangene werd de roem, de eere, het sieraad van Engelands vrije kerken, en ook velen uit de staatskerk, ja zelfs uit de letterkundige wereld vereeren zijn godsvrucht, onwrikbare overtuiging en genie. BESCHRIJVING DER FEESTPLAAT: 11 HEILIGE: 001106. -tact. — Moeilijk was het voor den teekenaar een eenigszins geleidelijke voorstelling te geven van al de feiten en waarheden in den » Heiligen Oorlog" allegorisch of zinnebeeldig voorgesteld, en niet minder moeilijk is het daarvan eene beschrijving te geven, die de juiste indrukken weergeeft. Laat ons van onderen af aan beginnen. Onder aan de plaat ligt een slapend vrouwenfiguur te midden van rozen en leliën, door engelen bewonderd en bewaakt (19). Dat is eene voorstelling van Menschziel zooals zij uit de hand van haren schepper El-Schaddaï (God Almachtig) voortkwam. Rein en heilig, schoon en zuiver, het beeld Gods dragende en zijne vermaking. Om haar eenmaal in verband met een oorlog te brengen wordt door Bunyan de mensch, of beter nog de menschheid in haar geheel, voorgesteld als eene stad, met vijf poorten: oor poort, oogpoort, mondpoort, voelpoort, neuspoort. De beide eersten zijn de voornaams ten. De wallen der stad is het vleescli; het hart een kasteel door den koninklijken bouwmeester voor zich zeiven opgericht in het midden der stad, tegelijk een vesting en een uitspanningsoord. De duizenden gedachten en gewaarwordingen en begeerten, die een mensch doorkruisen, zijn de inwoners der stad Menschziel. De Heer Verstand is haar burgemeester, de Heer Geweten haar secretaris, behalve deze werd zij bestuurd door de Heeren Vaste wil, Oprecht en kapitein Tegenstand. Er waren gansch geen misdadigers of schelmen in de stad, en de koning had haar eene eigenaardige macht gegeven, zoo dat niemand tegen haren wil hare muren indringen kon. Nu had koning E'-Schaddaï ook een zeer voornaam overste bij zich in zijn paleis, dien hij hooge macht en aanzien had gegeven en ook voor de toekomst beloofde, maar die toch minder was en altijd minder moest blijven dan 's konings eenigste en veelbeminden zoon Immanuel. Gij ziet Immanuel op de plaat met eere en heerlijkheid gekroond boven Menschziel onder N°. 18 en N°. 9. Ook bij N". 11 waar hij te paard rijdt. Die overste was evenwel met zijn hoogen post niet tevreden. Hij wilde Immanuel naar de kroon steken en werd daarom uit het paleis' en van het hof verdreven en verbannen. Deze overste heette Diabolus (Vorst der duisternis) en zon op een middel om de Koninklijke Majesteit te krenken en die schoone Stad Menschziel, in het landschap Heelal gelegen, machtig te worden. Daar wordt eene beraadslaging gehouden in de hel, waar Diabolus troont. Rechts onder aan de plaat is daarvan eene afschuwelijke voorstelling gegeven. De booze geesten — Diabolus en zijne dienaren Lucifer, Apoleon en anderen — komen eindelijk overeen wel met veel drukte en machtsvertoon, maar toch met vriende- lijke vlij er ij en listig bedrog te werk te gaan. Om kort te ^ gaan het gelukt hun de inwoners der stad aan het twijfelen te brengen aangaande El-Schaddaïs goede bedoelingen met hen en de wijsheid zijner geboden. Vastewil laat zich overhalen nadat kapitein Tegenstand door een verraderlijke pijl van Diabolus is gevallen, en de Vorst der duisternis wordt vrijwillig binnengehaald nadat hij vrijheid en blijheid heeft beloofd. Pas is Diabolus echter meester van de stad of hij begint een ander liedeken te zingen. Hij roept de burgers op ten einde zich te versterken als het El-Schaddaï soms eens mocht in den zin komen de stad te laten opeischen. En dit laatste geschiedde. De Koning en zijn zoon en al zijne Vorsten en grooten hoorden met smart wat er met Menschziel had plaats gevonden, en nadat zij een raadsbesluit, dat op vroeger gemaakte bepalingen en wetten berustte, hadden opgevat, maakten zij zich gereed tot den aanval. Als wij nu onze oogen op het midden van de plaat slaan dan zien wij daar de stad Menschziel met de wachters aan de poort, die Diabolus, aldaar plaatste om bij de eerste aannadering van 's Konings leger alarm te maken. Daarboven staat de heer Ongeloof, een voornaam man en groot viend van Diabolus, die al zijne redevoeringen bevestigt en uitlegt en de lieden leert El-Schaddaï en de zijnen te verachten (2). Boven hem uit staat zijn vriend en meester zelf. Al het slangensieraad, dat hem verschrikkelijk maakt, toont genoegzaam wie hij is. Men heeft uit de verte het gerucht vernomen, dat 's konmgs leger in aantocht is om de plaats te heroveren en daarom spreekt nu Diabolus het volk toe; ze moeten voor geen dreigen vreezen, en zich aan allerlei vermaak overgeven om de vrees daardoor van zich te verwijderen. De muren worden voorzien, de poorten worden versterkt, forten opgericht, het volk gewapend en alles gedaan om den gevreesden vijand buiten te houden. Inmiddels nadert het leger van El-Schaddaï met zijne luistervolle kapiteins (10) Boanerges, Overtuiging, Oordeel, en Strafoefening, en hunne vaandeldragers Donder, Droefheid, Vreeze en Gerechtigheid. Ieder hunner voerde tien duizend man aan. De muziek was overheerlijk en de kleuren der vaandels schitterden in het zonlicht. Eerst scheen het of Menschziel op dit gezicht de poorten wel dadelijk openen zou, maar neen, men bedacht zich en wacht de opeisching af. Die opeisching geschiedt, de kapitein Boanerges (zoon des donders) laat zijne stem hooren; de anderen voegen de hunne daarbij, maar te vergeefs. Het leger van El-Schaddaï legt zich rondom de stad, versterkt zich, maar moet de winterkwartieren betrekken. Er is geen sprake van overgeven. In de stad worden Verstand en Geweten gevangen gezet. Vaste wil gaat in Diabolus dienst over, en Ongeloof wordt burgemeester. Zoo verzoeken dan de kapiteins aan den Koning om versterking, en die zendt nieuwen troepen en zijn zoon Immanuël aan hun hoofd. (11) Nu worden de belegeringstuigen versterkt, nu wordt alle kracht te werk gesteld en de vijand siddert omdat hij vorst Immanuël als onverwinnelijk kent. Met 's konings Zoon kwamen nu ook nieuwe kapiteins mede. Onder deze nieuwelingen behoorde vooreerst kapitein Geloof met zijne vaandeldrager Belofte; kapitein Hoop met Verwachting; de Liefde met Ontferming; kapitein Onschuld met zijn vaandrig Oprecht. Nog kwam achteraan kapitein Geduld met zijn vaandeldrager Lijdzaamheid. Geweldig werd de oorpoort bestormd. Maar Menschziel liet zich door Diabolus terug houden van vrijwillig opendoen. Hij wilde met Immanuël onderhandelen en gaf vóór onder Hem te zullen regeeren; de geheele stad over te geven als hij ^ up zeer Kiem gedeelte recht behield. Maar 't was alles te vergeefs. Immanuël gaf niets toe. Hij beloonde eigenhandig zijne kapiteins, die zoo dapper voor hem gestreden hadden, met zware gouden ketenen (fis 18) en wachtte in het hoofdkwartier voor de poort af wat Menschziels burgers doen zouden. De poort is opengebroken, maar de sterkte in het midden der stad, het kasteel, nog niet. Daar dondert het tegen de deur van den Secretaris Geweten, de laatste bolwerken bezweken en nu moest Diabolus naar buiten vomen Immanuël deed zijne intocht in de stad, ontdeed klTedS rger moordenaar van ^1 zijne versierselen, kleedde hem naakt uit, liet hem met ketenen binden en zette hem zlJn voet op de borst in aller tegenwoordigheid. Welk eene vernedering voor Diabolus en welke eene schaamte voor de stad Menschziel, dat zij zich aan zulk een verleider had overgegeven! Ze juichte over de zegepraal van Immanuël en smeekten vergiffenis voor hare afdwaling, voor haar oproer en tegenstand! (fi^. 15 en 18.) i u eerst begon Menschziel te begrijpen w°at het misaan a , en men haastte zich een verzoekschrift naar den Prins op te zenden, die nog buiten de stad kampeerde In den beginne hield hij zich stil en caf de smeekelingen geen antwoord tot eindelijk de heeren Verstand, Geweten en Vastewil kwamen en zich met sioppen om den hals en ketenen aan de handen, als niets anders dan dood en ondergang waardig, voor Hem nederbogen, terwijl de gansche stad in jammer verkeerde, (fia i8) Daarop volgde vergiffenis. Welke eene vreugde° voor ilen chzieU De klokken worden geluid, muziek gemaakt Lwt f ' 6n all6S gereed Semaakt ™or den bliift Van ^anUm' dle nu niet langer buiten de stad Uyft maar liet kasteel komt bewonen. Allerlei zegeningen en voorrechten vallen de stad ten deel. Onder an- deren een fontein van levend water en een boom welks bladeren tot genezing strekken, de levensboom genaamd, (op de plaat rechts bovenaan). Beide beelden hebben het oog op Gods woord, zooals duidelijk aangegeven is door den opgeslagen Biblia Sacra. Daar werden reine kleederen uitgedeeld en verdedigingswapenen en mondvoorraad, (fig. 17.) Maar ziet wat gebeurt er? Als al de in de stad achtergebleven Diabolisten gevonnisd worden, weet Ongeloof te ontkomen en gaat in de dorre plaatsen zijn Heer en meester de verandering van Menschziel mededeelen, hoe Immanuël het beeld van zijn Vader weder heeft doen verrijzen, en dat wel van enkel goud, terwijl dat van Diabolus vermorzeld en vertreden ligt. Die twee spannen daar samen en weder heeft een conferentie in den afgrond plaats (fig. 14) om zoo mogelijk Menschziel nogmaals te herwinnen. Het «evolg daarvan is eene ontzettende worsteling veel erger dan de eerste maal, waarbij de Diabolisten weder toe«an<* tot de stad weten te krijgen, terwijl Immanuël wegens de weinige waakzaamheid en biddeloosheid er burgers, bedroefd de stad verlaat, en de burgers feestvieren bij zeker heer Vleeschelijk gerustheid, die hen verleidt. Diabolus brengt een leger Twijfelaars mede van allerlei soort en begint daarmede den aanval. 1Iet duurt niet lano- of de stad wordt de zijne, alleen het kasteel houden de kapiteins van Immanuël voor hem gesloten. Dood en ellende, krankheid en allerlei lijden komen nu over het ongelukkige en afgedwaalde Menschziel. Onder 12 en 13 is deze treurige toestand in beeld gebracht. Vrouwen en kinderen moeten vluchten, alles staat in vuur en vlam. en waar vader en kind jammervol nederliggen kronkelt zich de oude slang naar hartelust te midden der verwoesting. In het kasteel is ook een Plaatsvervanger van den Prins overgebleven, die de arme stad niet verlaat maar in hare droefheid met raad en daad bijstaat. Op zijn raad wordt nu een verzoekschrift naar het hof opgezonden en door kapitein Geloof gebracht, waarop de belofte volgt van hulp en redding. Hoe ontzettend die worsteling was, hoe Diabolus zijne laatste krachten inspande en verwoed streed, maar Immanuël en zijne kapiteins hem overwonnen, geven de voorstellingen op onze plaat links en rechts van het middenstuk aan, en ziet na kruis en smart en strijd en foltering slaat het uur der bevrijding. Het bovenste tafreel (N°. 9) stelt ons Immanuël voor wedergekeerd in zijn geliefd Menschziel, terwijl Hij de banier draagt boven tien duizenden en den zijnen toeroept: »Ik leef en gij zult leven." Hij houdt gericht en werpt allen uit, die de burgers hebben verleid of de stad onrustig gemaakt, waar zij aan Diabolus toebehooren. Nu gaat het, naar de belofte van den Vredevorst, een toestand tegemoet, die de tegenwoordige verre in heerlijkheid overtreft. Dit is het korte beloop der geschiedenis van den Heiligen Oorlog, welke de premieplaat u tracht voor te stellen. Eigenaardig heeft de teekenaar daarop in éene lijn van onderen naar boven voorgesteld, 's mensehen onschuld en val, het ongeloof als de grootste zonde in het midden, achter en boven hetzelve uit de satan; maar boven allen de levende Heiland, de eerste en de laatste.