I-Iet wondere verbond G. KAMPHUIS HET WONDERE VERBOND NUMMER TWEE VAN DE SERIE NOBEL-VERZEN INOSNEDE VAN J. MINDERAA HET WONDERE VERBOND GEDICHTEN VAN G.KAMPHUIS G. F. CALLENBACH - UITGEVER - NIJKERK - Ao 1 934 VOOR g BïBL.VS.UiHv. VEBZ. V(ot SJPjfKMJE Ik zal in u extatisch ondergaan, maar nieuw worden en als uw zoon geboren. N . LENTE N u is het daglicht na den winter wit en bloeien bloemen wild en heerlijk open. de zon gaat 's morgens rood en brandend op en rood is z' als haar kring weer is doorloopen. de beken stroomen fonkelend naar zee. de tijden worden nieuw en vruchtbaar en de dagen geven bloem en zaad. helder ruischt de rivier, waar ze een nieuw land verkende — c TREINREIS I-—-n ik snel voort: Maastricht, Roermond, Den Bosch zij is nu tusschen Brussel en Ostende — o nachten, dat we, van ons zeiven los en bevrijd, elkaar glimlachend herkenden. en 'k overdenk, wanneer zij weer bij mij zal zijn, en mij die wonderlijk' en sterke vrede weer geven zal, zoo dat ik, vrij en eenvoudig, voor aardsch geluk kan werken. in 't eendre dreunen stoot haar kleine naam voortdurend wenschen en herinnering wakker, de landen glijden eindeloos langs t raam. het licht wordt in den avond langzaam zwakker. NOCTURNE De avond daalt en langzaam rijst in mij de zomer van ons aardsche paradijs. 1 hand in hand gaan we weer weg en op reis, bestijgen bergen, hoog en vogelvrij. o, de genade der teedre lichamen, de zielen, in het diepst geluksverdriet, geboren tot een ver en nieuw verschiet, waar alles wordt genoemd met lichte namen je handen zijn hier bij mij en je oogen, alles, waarin ik nu aanwezig ben. ik weet in je, wat 'k in mijzelven ken, en 't nieuwe lied, stijgend, lichter en hooger. r\ VERRUKKING ==^e nacht, vervuld van uw mild leven, waarin uw stem mij tot zich roept, heeft mij u weer geheel gegeven, en 't hart vindt weer een hart dat zoekt. ik mag in uw geheimen wonen, bergen en dalen van mijn lust. 'k hervind in u mijzelven schooner, o lichaam, door uw mond gekust — mijn handen zullen opgetogen de weelden van uw zoete lijf zegenen, hun geluk verhoogen en wonen bij het zacht verblijf der ziel, wier adem in het stroomen van vochte lippen, warme huid mij zal verrukken tot uw droomen, o uitverkoren kleine bruid. SAMENZIJN Nu word ik wakker tot een hooger licht, dat mij doorstroomt en in mij tot genade zwicht. en 'k weet mij opgedragen in het land van uwe droomen: eeuwigheid in aardsch verband. hoe vinden wij ons sidderend saamgebracht. gij, die mij tot een wereld werd in dezen nacht. o rust in 't warme dal van uwen schoot, grenzen en oneindigheid van droom en dood — KWATRIJN k wist niet, of dit dood of leven was, dit tot elkander sneuvelende strijden — nu 'k denk, wat tusschen ons geleden was, weet ik: hierin was dood noch leven onderscheiden. MORGEN O vrede van je kalm nabij mij zijn na 't onuitputtelijk geluk der nachten, toen je wijdopen, brekend oog 't geheim en de schrik der diepten niet kon verzachten — toen w' in het rythme en den slag des bloeds streden tot een eindelijk, zoo volkomen verslagen zijn, dat leven, dood en droomen werden tot mildheid om iets wondergoeds — nu zit je tegenover mij — het brood op tafel, je kleine handen, bewegend in 't zonlicht, heel dit stille, wondre leven wordt in je glimlach rijk en goed en groot. D, NAJAAR e herfst en onze liefde worden rijp en zwaar van een diep geurende en schier spraaklooze vervuldheid. en ik herdenk, hoe w' eens in 't hooge zomermiddaglicht den dag doorzwierven naar steeds nieuwer verten, uitbuigend achter eiken heuvelrug en ons opnemend en heenleidend tusschen de wijde vreugden van dat land: de boomen, groot en eenzaam in den wind, de rechte vlakken en de hellingen der heuvels en d' eeuwig teedere muziek der beken, die in tintiend schichtig vlieten zingen met vele wisselende stemmen — o lied, in welks aanvang 't geluk van dagen en nachten nadien besloten was. nu, in een rijk en loom verzadigd zijn, worden onze lichamen zwaarder en vermoeid, maar in de herfstmist van het late licht weet ik, hoe onze zielen, meer en vaster dan ooit elkander dragend en omvattend, gezuiverd in het branden van ons bloed, stijgen boven de lichtend wijde hoogten, de kuischheid van het zomermiddaglicht, dat in den aanvang helder ons omstraalde o hooge vreugde, vogelvlucht der zielen, zuivere vrede van dit vergezicht — D, EPILOOG e goede stammen staan recht en doodstil, de blaadren suizelen in den zomerwind, mijn denken dwaalt naar mijn donker lichtkind en 't geluk van onze saamgevondene wil. uit heilige grenzeloosheid worden stroom en vuur zich daarin helder diep bewust, en in hooge verrukkingen van kus en omarming leeft en sterft hun droom. als gras en boomen groeien wij hier op: bloeien en bevruchten, woorden en daad, vreugden van levenswil, die opengaat in ons, strevend en stervend ten bergtop. DEZE BUNDEL WERD GEZET UIT DE . NOBEL-ANTIEKE" EN GEDRUKT OP .ZEFIRINE". DE OPLAAG BLEEF BEPERKT TOT 200 EX GENUMM. 1 - 200 EN 10 AUTEURSEX. GENUMM. I-X